De Eerste Kamer heeft op dinsdag 25 september gedebatteerd over het wetsvoorstel Aanbestedingsvrijheid openbaar vervoer in de vier grote steden: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht. Het initiatiefwetsvoorstel van de Tweede Kamerleden Monasch, Bashir, Van Tongeren en Verhoeven maakt het voor de vier grote steden mogelijk een openbaar vervoer-concessie te geven aan een vervoerder waarop zij zelf zeggenschap uitoefenen. De grote steden hoeven hun openbaar vervoer hierdoor niet verplicht openbaar aan te besteden, maar kunnen ook kiezen voor inbesteding, waarbij de opdracht gaat naar een eigen dienst. Minister Schultz van Haegen van Infrastructuur en Milieu verklaarde in het debat dat inbesteding mogelijk in stijd is met Europese regels. Bij de behandeling was ook mevrouw Van Gent, tot voor kort lid van de Tweede Kamer, en oorspronkelijk mede-initiatiefneemster, als adviseur aanwezig.
Publiek versus privaat
Senator Martens (CDA), die haar maidenspeech hield, gaf in het debat aan dat de CDA-fractie als uitgangspunt heeft: "privaat als het kan, publiek als het moet". Martens stelde dat in gevallen waar het openbaar vervoer openbaar is aanbesteed een enorme efficiencyslag is gemaakt. De CDA-fractie ziet geen serieuze motieven om steden ook de mogelijkheid tot inbesteding te geven en acht dit dan ook niet in het belang van de reiziger of belastingbetaler. Volgens senator Noten (PvdA) is er een bestuurlijke paradox bij het openbaar vervoer: aan de ene kant op afstand zetten, maar aan de andere kant toch telkens bemoeien met problemen. Senator Smaling (SP) stelde in het debat dat veel zaken privaat zijn geworden, terwijl de functie publiek is. Dit initiatief-wetsvoorstel is zijns inziens een kanteling in het denken over de markt in termen van 'steeds meer privaat'. Smaling gaf aan dat toezicht op de openbaar vervoersector sterker moet worden dan de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) alleen. Smaling vroeg de minister naar mogelijke valkuilen in het wetsvoorstel en grapte daarbij: "Hoezeer ik ook begrijp dat een minister van Infrastructuur en Milieu veel baat heeft bij een ‘tunnelvisie’, vraag ik ook een duidelijke appreciatie van het wetsvoorstel. Waar zitten die grote bedreigingen?"
Beslissing bij grote steden zelf
De initiatiefnemers van dit wetsvoorstel willen door de vier grote steden (ook wel: 'de G4') deze concessiemogelijkheid te verlenen, voorkomen dat er een gedwongen splitsing komt tussen vervoer en netten. De vervoerder die via inbesteding de concessie krijgt voor meerdere jaren, kan nu zelf investeringen doen in de infrastructuur en tegelijkertijd zorgen voor het vervoer. Anders dreigt dat gesplitst te worden: het ene bedrijf verantwoordelijk voor de infrastructuur, het andere voor het vervoer. Senator Engels (D66) gaf aan voorstander te zijn van het wetsvoorstel en stelde dat stadsbesturen zelf de ruimte moeten krijgen om noodzakelijke keuzes te maken: "De motor van de economie staat in de steden, niet op het Binnenhof".
Ook senator Vos (GroenLinks) gaf aan het zeer eens te zijn met het wetsvoorstel: "Als de G4 stelt dat ze in staat zijn grotere efficiency en meer kwaliteit te bereiken, moeten we hun die ruimte bieden." Vos riep op de verantwoordelijke wethouders zelf de afweging te laten maken of ze doorgaan met het huidige OV-bedrijf of dat ze het toch openbaar aanbesteden.
Senator Schouwenaar (VVD) gaf aan dat zijn partij niet positief gestemd was over het wetsvoorstel. Hij vindt dat de aanbesteding van het openbaar vervoer in de grote vier steden de laatste jaren speelbal is geweest van wisselende meerderheden. Volgens de VVD-fractie mag de keuze voor monopolie of concurrentie niet decentraal gemaakt worden en moet de gemeentelijke autonomie hierin iets worden begrensd. Bovendien is er bij inbesteden geen keuze in aanbieders, bij aanbesteden wel.
Europese Personenvervoer verordening
Veel vragen werden in het plenair debat gesteld over de Europese Personenvervoer Verordening die bepaalt dat het openbaar vervoer verplicht openbaar moet worden aanbesteed. Senator Engels (D66) vroeg zich af of inbesteding niet op gespannen voet staat met de verordening en wilde van de initiatiefnemers weten of deze verordening voorschrijft dat de onderhandse gunning alleen kan worden verleend aan een bedrijf waar de stad ook zeggenschap over heeft. Senator Martens (CDA) vroeg of inbesteding niet zou leiden tot oneerlijke concurrentieverhoudingen. De VVD-fractie sloot zich bij deze vraag aan.
Initiatiefnemers: inbesteding en aanbesteding kunnen naast elkaar bestaan
Vanuit de initiatiefnemers, die allen aanwezig waren bij het debat, voerde Tweede Kamerlid voor de PvdA de heer Monasch het woord. Monasch verklaarde dat de Europese Personenvervoer Verordening inbesteding mogelijk maakt. Ook merkte hij op dat aanbesteding en inbesteding naast elkaar kunnen bestaan en dat hier een goede druk vanuit gaat naar het vervoersbedrijf om beter te kunnen presteren. Het wetsvoorstel is volgens hem dan ook geen verplichting tot inbesteden, maar een mogelijkheid. Deze mogelijkheid wordt uiteraard begrensd door eisen uit het mededingingsrecht voor gelijke concurrentie.
De minister van Infrastructuur en Milieu Schultz van Haegen gaf aan dat er bij de regering zorg bestaat over de effecten op de markt voor openbaar vervoer. Voor de toekomstige effecten voor een gelijk speelveld, is zij in overleg met de staatssecretaris voor Financiën. De minister gaf aan dat het wetsvoorstel mogelijk toch in strijd is met de mededinging en dat uitvoering hiervan wellicht kan leiden tot een infractieprocedure bij het Europees Hof van Justitie.
Op 2 oktober a.s. wordt over dit wetsvoorstel gestemd.
Deel dit item: