Eerste Kamer houdt behandeling Prostitutiewet aan



De Eerste Kamer heeft op dinsdag 30 oktober de behandeling van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Prostitutiewet) aangehouden. In de eerste termijn aan de kant van de Kamer werden door diverse woordvoerders ernstige bezwaren geuit over onder meer de in het wetsvoorstel geregelde registratieplicht voor prostituees en de vergewisplicht voor klanten. De Minister van Veiligheid van Justitie gaf naar aanleiding van deze geuite bezwaren aan zich te willen herbezinnen op het wetsvoorstel en vroeg de Kamer de behandeling aan te houden. Bij monde van senator Duthler (VVD) gaf de Kamer unaniem gehoor aan dit verzoek, waarna de behandeling tot nader order is aangehouden.

Registratieplicht en vergewisplicht

Het wetsvoorstel bevat een registratieplicht voor prostituees. Daarnaast is er een zogeheten ‘vergewisplicht’ voor klanten opgenomen. Die houdt in dat de klant bij aanvang van het bezoek telefonisch moet nagaan of de desbetreffende prostituee geregistreerd is. Het gebruikmaken van niet-geregistreerde prostituees wordt strafbaar, alsook prostituees die niet voldoen aan de registratieplicht.

Senator Duthler (VVD) stelde in het debat een groot aantal vragen over de bescherming van persoonsgegevens van prostituees en klanten bij de registratie- en vergewisplicht, zowel op landelijk als op gemeentelijk niveau. Naar haar mening leiden deze plichten er toe dat prostituees zich terugtrekken in de illegaliteit, uit angst om met de registratie niet meer anoniem te kunnen zijn. Zij verwees hierbij naar de in de Tweede Kamer aangenomen motie Gesthuizen die de regering verzoekt de gerezen zorgen rondom de uitvoerbaarheid en juridische houdbaarheid van de registratieplicht weg te nemen. Duthler vroeg in het debat of de behandeling in de Eerste Kamer de twijfels over de registratieplicht kan wegnemen en of het verantwoord is om, gezien de bezwaren, de wet in te voeren. 

Senator Scholten (D66) gaf aan dat het draagvlak voor registratie bij de branche zeer klein is, vanwege het stigma dat kleeft aan registreren. Scholten stelde een groot aantal praktische vragen over deze registratieplicht, onder meer over het door de ambtenaar constateren van een ‘vermoeden van gedwongen prostitutie’, de geldingsduur van de inschrijving en de financiering van het systeem. Senator De Boer (GroenLinks) gaf aan dat het grootste bezwaar van haar fractie bij de registratieplicht ligt in het schenden van het recht op privacy. Het oprichten van een registratiesysteem waarbij prostituees met naam en toenaam herleidbaar zijn, is volgens haar zeer riskant. Van een voldoende zwaarwegend belang dat dit rechtvaardigt, is volgens De Boer geen sprake. De registratie creëert volgens haar alleen de schijn van vrijwilligheid, veiligheid en legaliteit en kan ook de handhavers op het verkeerde been zetten. 

Senator Quik-Schuijt (SP) stelde dat de kans dat het registratiesysteem er daadwerkelijk toe bijdraagt dat mensenhandel en gedwongen prostitutie vaker worden opgespoord, zó klein is dat het opzetten van zo'n systeem niet voldoet aan de eisen van de Wet bescherming persoonsgegevens en de Europese privacyrichtlijn en dus juridisch onhaalbaar is.

Senator Ester (ChristenUnie) benadrukte in het debat dat niet vergeten mag worden dat ook branche-exploitanten een dubbele rol spelen bij de registratieplicht. Hij haalde hiertoe de op 12 juni 2012 in de Eerste Kamer gehouden informatiebijeenkomst aan, waarin duidelijk werd dat exploitanten de prostitutieregelgeving goed in de gaten houden om deze des te beter te kunnen omzeilen. Ten aanzien van de vergunningsplicht stelde Ester dat het hebben van een vergunning niet betekent dat er ook daadwerkelijk sprake is van een vrijwillige en veilige werksituatie voor prostituees. 

Senator Van Bijsterveld (CDA) stelde dat haar fractie drie mogelijke voordelen ziet bij registratie: exploitanten kunnen aantonen dat zij legaal werken, gemeenten hebben een aanknopingspunt voor contact met de prostituee en exploitanten van kwade wil wordt “het leven iets moeilijker gemaakt”. Wel merkte zij op dat registratie alleen nuttig is wanneer er gedurende lange tijd wordt geïnvesteerd in één op één gesprekken tussen prostituees en gemeente-ambtenaren, eventueel in aanwezigheid van een tolk, in het geval van buitenlandse prostituees.

Senator De Lange (OSF) uitte sterke bezwaren over de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel. Volgens De Lange betekent de registratieplicht uit dit wetsvoorstel naar verwachting een vlucht naar de illegaliteit. Ook uitte hij zijn bedenkingen bij de overlap tussen enerzijds misstanden als mensenhandel, illegaliteit en uitbuiting en anderzijds prostitutie. Hier is naar zijn mening onvoldoende cijfermatig onderzoek naar gedaan.

Senator Holdijk (SGP) haalde aan dat zijn fractie reeds in 1999 tegen het wetsvoorstel heeft gestemd. De SGP verwachtte toen (en nu nog) niet dat dit wetsvoorstel prostitutie uit de illegaliteit haalt. Wel ervaart hij het als positief dat het wetsvoorstel de prostitutieklant door middel van de vergewisplicht medeverantwoordelijk maakt voor misstanden.

Vergunningplicht en leeftijdsgrens

Naast de voornoemde registratie- en vergewisplicht regelt het wetsvoorstel dat er een landelijke, uniforme vergunningplicht komt voor prostitutiebedrijven. Voor gemeenten bestaat er de mogelijkheid om hier van af te wijken door een zogeheten ‘nul-beleid’ te voeren. Dit houdt in dat zij geen enkel prostitutiebedrijf een vergunning zullen verstrekken. Door diverse woordvoerders werden vragen geuit of dit in de praktijk de regionale verschillen niet juist vergroot in plaats van verkleint. Senator Meurs (PvdA) stelde dat de mogelijkheid van het voeren van nul-beleid de vergunningplicht geheel ondermijnt. Bovendien criminaliseert volgens de PvdA-fractie de verplichte registratie en strafbaarstelling het slachtoffer en legitimeert ze de praktijken van de mensenhandelaar.

Het wetsvoorstel verhoogt de wettelijke minimumleeftijd voor prostitutie van 18 naar 21 jaar. Senator Reynaers (PVV) stelde dat de grootste sprong voorwaarts is dat de categorie 16 en 17-jarigen voor loverboys veel minder interessant wordt. Reynaers vroeg de minister wat er zal gebeuren met de groep van 18 tot 21 jaar die door dit wetsvoorstel in een klap in de illegaliteit verdwijnt. Naar aanleiding van het verzoek van minister Opstelten om de behandeling van het wetsvoorstel aan te houden, vroeg Reynaers de minister of hij in de herbezinning aan dit punt specifiek aandacht wilde besteden. 


Deel dit item: