Rappelabele toezeggingen Financiën (Vooruitblik januari tot juli 2015)



Dit is het rappel vanaf 02-01-15 tot 02-07-15.

 




Toezegging Ingrijpen regering bij onvoldoende verhindering van vertragingsmiddelen (30.645) (T01298)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Eerste Kamer toe, naar aanleiding van een vraag van het lid Doek (CDA), dat wanneer in de komende vier jaar blijkt dat de onderhavige wet en de middelen die de ontvanger ter beschikking staan onvoldoende verhinderen dat kwaadwillende belastingplichtigen door vertragingstechnieken middelen aan het zicht van de fiscus onttrekken of zelf vertrekken, de regering onmiddellijk zal ingrijpen en de Kamers hierover zal informeren.


Kerngegevens

Nummer T01298
Status voldaan
Datum toezegging 12 april 2011
Deadline 1 oktober 2016
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden drs. H.A. Doek (CDA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen vertraging door belastingplichtigen
vertragingstechnieken
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Dezentjé Hamming-Bluemink en Groot Rechtsbescherming belastingplichtigen bij controlehandelingen fiscus (30.645)


Uit de stukken

Handelingen I 2010/11, nr. 24, item 2, blz. 3

De heer Doek (CDA):

Een andere kanttekening die we hebben geplaatst, zag op belastingplichtigen die echt iets te verbergen hebben en die door het maken van bezwaar en beroep tegen een informatiebeschikking kostbare tijd kunnen winnen, omdat zij op die manier de daadwerkelijke effecten van omkering en verzwaring van de bewijslast mogelijk kunnen uitstellen tot het oordeel van de rechter. In de memorie van antwoord bevestigen de initiatiefnemers in feite dat op deze wijze kwaadwillende belastingplichtigen wel degelijk kostbare tijd kunnen winnen, ook al staat de uiteindelijke omkering en verzwaring van de bewijslast al vast. Als gevolg van de gewonnen extra tijd bestaat immers het risico dat de fiscus alsnog achter het net vist. Hoe kijken de initiatiefnemers en de staatssecretaris tegen dit risico aan?

Handelingen I 2010/11, nr. 24, item 6, blz. 23

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink:

Van een dergelijk inhoudelijk geschil over informatieverplichtingen zal vaak geen sprake zijn met betrekking tot de categorie belastingplichtigen waarover de heer Doek sprak, namelijk zij die iets te verbergen hebben. Hij sprak de vrees uit dat het voorstel tot gevolg heeft dat die belastingplichtigen tijd kunnen rekken waardoor de Belastingdienst uiteindelijk achter het net vist. Hoewel ik altijd heb geweigerd om deze specifieke categorie die iets te verbergen heeft als uitgangspunt te nemen – ik ga namelijk uit van het goede in de mens en ben overigens van mening dat de goeden niet onder de kwaden moeten lijden – is hieraan toch vrij veel aandacht besteed in het voorstel. Het instellen van bezwaar en beroep met de enige bedoeling om tijd te rekken, is uitermate onaantrekkelijk gemaakt, sterker nog, het is geen loterij zonder nieten. Er zal sprake moeten zijn van een reëel inhoudelijk bezwaar tegen een informatieverzoek. Is dat niet het geval, dan riskeert de belastingplichtige de omkering en verzwaring van de bewijslast, een processuele maatregel waardoor juist deze categorie belastingplichtigen hard wordt getroffen.

Handelingen 2010/11, nr. 24, item 6, blz. 24

Staatssecretaris Weekers:

Als de Belastingdienst het gevoel heeft, lang aan het lijntje te worden gehouden, kan een informatieverzoek sneller de deur uit worden gedaan, zoals dat in het wetsvoorstel wordt geregeld, met uiteindelijk de omkering van de bewijslast als er niet aan wordt voldaan.

De heer Doek (CDA):

Overweegt de staatssecretaris dan ook om in die gevallen over te gaan tot versnelde invordering? Ik zou mij dat zeer goed kunnen voorstellen en ik zou hem dat zelfs aanraden. Ik heb het over gevallen waarin te duchten valt dat de belastingplichtige kwaadwillend is of dreigt te vertrekken. Dat zou aanleiding kunnen zijn, versneld invorderingsmaatregelen te nemen. Daar zou ik voorstander van zijn.

Staatssecretaris Weekers:

Ik wil daar twee dingen over zeggen. Het voorstel voorziet expliciet in een termijnverlenging voor de duur van de procedure. Met andere woorden, deze procedure kost tijd. Die tijd krijgt de Belastingdienst erbij om uiteindelijk de aanslag te kunnen opleggen. De heer Doek voegt daar nog een element aan toe, namelijk dat in de tussentijd de vogel gevlogen kan zijn of dat middelen aan het zicht van de fiscus en dus van de schatkist kunnen zijn onttrokken. De ontvanger kan tijdig zijn conserverende maatregelen treffen als dat nodig is. Dat zal ook zeker gebeuren. Ik hoop daarmee die ongerustheid te kunnen wegnemen. Het is mijn overtuiging dat met het uiteindelijke voorstel en met de middelen die de ontvanger ter beschikking staan, het risico is geminimaliseerd. Desalniettemin is het van belang om gedurende de rit de vinger aan de pols te houden. Als ik signalen krijg dat zaken niet goed zijn, zal ik onmiddellijk ingrijpen en met beide Kamers der Staten-Generaal de tussenstand bespreken. Over vier jaar hebben wij een evaluatiemoment voorzien.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Brief bankenaandelenheffing (33.121) (T01581)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid Reuten, toe in een brief in te gaan op de argumenten met betrekking tot een bankenaandelenheffing.


Kerngegevens

Nummer T01581
Status voldaan
Datum toezegging 2 juli 2012
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen aandelenheffing
bankenbelastingen
Kamerstukken Wet bankenbelasting (33.121)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 35 – blz. 40-41

De heer Reuten (SP):

[...]

In het voorlopig verslag vroeg de SP-fractie daarom de opvatting van het kabinet over het heffen van de bankenbelasting in de vorm van bankaandelen, dus uitbreiding van het aandelenkapitaal naar rato van de belastingheffing. Dit heeft de volgende effecten: 1. de kredietnemers worden niet getroffen; 2. deze vorm van belastingheffing gaat niet ten koste van de kapitaalversterking van banken omdat er onder andere geen effect op de winst is (vergelijk scenario 2 van DNB); 3. de overheid kan al dan niet besluiten deze aandelen te verkopen; verkoop heeft uiteraard geen effect op de kapitaalversterking; 4. door de zogenoemde verwatering, dat wil zeggen méér aandelen die delen in dezelfde toekomstige winst, komt het effect van de belasting als beprijzing precies terecht bij degenen die dat zouden moeten dragen.

De staatssecretaris voert in de memorie van antwoord een aantal bezwaren aan waarvoor ik alle waardering heb, maar die mijns inziens vooral het gehalte hebben van terecht gesignaleerde problemen die nadere bestudering vergen. Ik noem de volgende vijf bezwaren, waarbij het woord "maar" steeds mijn repliek inluidt.

Ten eerste zou het een ongewenst precedent scheppen. Maar de bankenbelasting is een specifieke belasting voor een specifieke sector.

Ten tweede gaat het tevens om banken waarvan de aandelen niet beursgenoteerd zijn. Je kunt dan denken aan coöperatieve banken. Maar dat neemt niet weg dat er een onderhandse waardebepaling kan komen en dat deze aandelen ook onderhands verkocht kunnen worden. Het gaat bijvoorbeeld voor een pensioenfonds als belegger om aanzienlijke volumes, 600 mln. of een deel daarvan.

Ten derde zou de waarde van aandelen sterk kunnen fluctueren waardoor de waarde van de belastinginkomsten sterk zou fluctueren. Dat is juist. Maar de Belastingdienst zou de aandelen vrijwel onmiddellijk kunnen verkopen. Bij incourante aandelen kunnen daarover met institutionele beleggers tijdig afspraken gemaakt worden.

Ten vierde zou bij deze belastingvorm afwenteling op anderen dan aandeelhouders niet uitgesloten zijn, omdat aandeelhouders ter compensatie van de verwatering bij het bankbestuur alsnog een hoger rendement zouden kunnen vragen met effect op het eigen vermogen van de bank, en met effect op de kredietverlening. Maar de heffing in aandelen heeft bij een constante dividendsom door verwatering uiteraard een initieel koersdalend effect. Bij die gedaalde koers zal in een zogenaamde efficiënte markt het rendement constant zijn. Het potentieel verlies zit dan in de gedaalde koers. In iedere omstandigheid van koersdaling kunnen aandeelhouders hogere dividenden afdwingen, dit gaat echter tegelijkertijd ten koste van verdere koersdaling. Die afweging is er altijd voor aandeelhouders en heeft niet specifiek van doen met deze belasting.

Ten vijfde zal bij volledige afwenteling op de aandeelhouders die hiervoor niet gecompenseerd worden – de staatssecretaris gaat hier dus mee in de redenering van de SP-fractie – de heffing in aandelen nog, zo stelt de staatssecretaris, gevolgen hebben voor de kapitaalversterking van banken doordat de daling van de aandelenwaarde van de bank het moeilijker zou maken op private wijze de kapitaalbuffers te versterken. De staatssecretaris redeneert in deze laatste verdedigingslinie vanuit de bestaande aandeelhouders en niet vanuit de markt als geheel. Uiteraard is het zo dat bij een gedaalde koers de uitgifte van ieder extra nominaal aandeel minder kapitaal oplevert. Waar het hier echter om gaat, is de hoeveelheid extra kapitaal die opgehaald wordt ongeacht het aantal extra nominale aandelen dat daarvoor moet worden uitgegeven.

Ik zie graag dat de staatssecretaris morgen beknopt op deze repliek reageert ter verduidelijking van de wederzijdse standpunten. Vervolgens stel ik het op prijs als de staatssecretaris in een brief of een korte notitie de voor- en nadelen van een bankenaandelenheffing nader uiteen zou zetten. Dit is van belang omdat deze belastingvorm de belangrijkste problemen van het wetsvoorstel, met name het effect op de kredietverlening, lijkt te kunnen ondervangen.

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 – blz. 85

Staatssecretaris Weekers:

[...]

De laatste vraag die gisteren gesteld is, is van de heer Reuten. Hij heeft gevraagd of de bankenbelasting niet in de vorm van aandelen kan worden geheven. Gelukkig heeft hij daarbij aangegeven dat het geen voorstel voor nu is, maar misschien voor later. Ik ben daar wel blij mee. Anders zouden wij dit voorstel moeten ophouden voor een alternatief. Op het eerste gezicht lijkt het een aardig creatief voorstel, dat misschien over drie jaar bij de evaluatie kan worden betrokken. Als je een bankenbelasting gaat heffen door middel van het opeisen van aandelen, ben je eigenlijk bezig om stukje bij beetje het bankwezen verder te nationaliseren om als overheid een steeds groter deel van het eigendom te verwerven. Ik kan mij dat goed voorstellen vanuit de ideologie die de heer Reuten aanhangt, maar het zal hem niet verbazen dat het kabinet niet voor die benadering kiest. Daarmee rond ik mijn eerste termijn af.

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 – blz. 91

De heer Reuten (SP):

Ik heb nog een korte vraag. Kan de staatssecretaris in verband met de evaluatie die hij zojuist noemde in een brief ingaan op de argumenten over de bankenaandelenheffing, als de ambtenaren weer tijd hebben?

Staatssecretaris Weekers:

Ik wil daar te zijner tijd met alle plezier een brief over sturen. Tegelijkertijd zeg ik nu alvast dat ik er niets in zie, maar ik wel er best een brief over sturen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Invoeringstermijn amendement-Van Vliet (33.025) (T01642)

De minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen/opmerkingen van de leden Knip (VVD), Postema (PvdA), Essers (CDA), Reuten (SP), Backer (D66), De Boer (GL), toe om een halfjaar vóór de door de minister beoogde invoering van de verplichte kantoorroulatie op 1 januari 2016 in een brief aan de Eerste Kamer te rapporteren over de stand van zaken in Brussel en de voortgang op weg naar 1 januari 2016 in Nederland. Alleen wanneer er strijdigheid zou ontstaan tussen de Nederlandse en de Europese regelgeving zal de regering de onderhavige wet aanpassen. 


Kerngegevens

Nummer T01642
Status voldaan
Datum toezegging 6 februari 2013
Deadline 1 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Jhr.mr. J.P. Backer (D66)
Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Drs. M.A.J. Knip (VVD)
Drs. A. Postema (PvdA)
dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen accountants
verplichte kantoorroulatie
Kamerstukken Wet op het accountantsberoep (33.025)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 9 – blz. 37

Minister Dijsselbloem:

[...] Het is belangrijker om het amendement-Van Vliet helder te krijgen. Ik heb gezegd dat het niet eerder dan 2016 in werking treedt. Het is ook belangrijk om dat met elkaar zeker stellen, want de inwerkingtreding gebeurt bij KB. Ik zou het ook zonder u te informeren sneller kunnen doen, maar dat zal ik zeker niet doen. Het is mijn intentie om dit echt op 1 januari 2016 van kracht te laten worden. Ik proef dat met nuanceverschillen ook bij uw Kamer. Ik geef die duidelijkheid. Het is belangrijk dat uw Kamer ook met een zo groot mogelijke meerderheid helderheid geeft over die datum. Want anders gaan wij een situatie in waarbij de sector of een deel daarvan zal denken: ik wacht het nog eens af. En dan doen we het toch op 1 januari 2016, sprak de minister streng, en zouden er bij die organisaties problemen kunnen ontstaan. Dus laten wij hierover nu helder zijn. Het is 1 januari 2016.

Ik zeg erbij dat ik in alle gevallen een halfjaar van tevoren in een brief aan uw Kamer rapporteer waar wij staan. Als u dan zegt dat u daarin geen aanleiding ziet om het debat te heropenen, wat volstrekt aan u is, dan neemt u kennis van de inhoud van de brief en dan gaat de invoering per 1 januari 2016 gewoon door. Als een belangrijk – het belangrijkste – argument zou zijn dat er strijdigheid dreigt met Europese regelgeving die op komst is of die misschien al wel klaar is, dan wordt naar ik meen sowieso – maar ook dat is aan u – het debat heropend en zou de invoering per 1 januari 2016 kunnen worden heroverwogen, al is het maar omdat wij niets zullen doen wat strijdig is met regelgeving. Dan zal ik dus in dat scenario sowieso met een wetswijziging naar uw Kamer moeten komen. Helderder dan dat kan ik het niet maken.

De heer Backer (D66):

Ik heb nog één punt. Ik meende de minister zojuist zo te beluisteren – maar daarna hebben we nog debat gehad plus een motie – dat er in die rapportage een halfjaar van tevoren meer aan de orde kan komen dan alleen de EU-rapportage. Ik heb bijvoorbeeld gesproken over de risico's en de inzichten in de sector, en we krijgen in 2013 nog een rapportage van de AFM. Ik zou menen dat in die discussie al die onderwerpen aan bod kunnen komen. Het zou merkwaardig zijn als dat niet zo was.

Minister Dijsselbloem:

Ik ben bereid om daaraan tegemoet te komen, als de Kamer daarom vraagt. Dan rapporteer ik u enerzijds wat de stand van zaken in Brussel is en anderzijds wat de voortgang is op weg naar 1 januari 2016 in Nederland. Ik zeg er wel bij, min of meer over de hoofden van Kamerleden heen tegen de sector: maak niet de vergissing te denken dat je op je handen kunt gaan zitten onder het motto "we zien het wel". Het is echt een trend en een ontwikkeling die maatschappelijk in gang is gezet, waar politieke steun voor is en waar deze minister politiekinhoudelijk achter kan staan. Laten we er dus gewoon naar toewerken.

Handelingen I 2012-2013, nr. 10 – blz. 32

De heer Postema (PvdA):

Voorzitter. We hebben vorige week bij de behandeling van de Wet op het accountantsberoep uitvoerig met de minister van Financiën gesproken over de invoeringstermijn van de verplichte kantoorroulatie. Wij menen dat de afspraken daarover niet duidelijk genoeg kunnen zijn. We willen de minister vragen om ons de gedane toezeggingen per brief te laten toekomen. Indien dat gebeurt, kunnen wij volgende week stemmen over de wet en de moties die aan de wet zijn verbonden. Dat voorstel zou ik de Kamer willen doen.

Kamerstukken I 2012/13, 33025, L

Wel resteert het aspect van uitvoerbaarheid. Dat heeft te maken met het tempo en de kosten voor de sector en de klant. Dit is ook door vrijwel alle leden van uw Kamer aangesneden en erkend. Ook is de vraag hoe het amendement zich verhoudt tot de op dit terrein voorgestelde Europese regelgeving. In dat verband heb ik aangegeven het gewenst te vinden – een wens die ik ook bij een meerderheid van uw Kamer proefde – om een overgangstermijn te hanteren die wat ruimhartiger is dan in de toelichting van het aanvankelijke amendement werd genoemd.

In het debat met uw Kamer heb ik de intentie uitgesproken om de verplichte kantoorroulatie echt op 1 januari 2016 van kracht te laten worden. Daarbij heb ik aangegeven een halfjaar van tevoren in een brief aan uw Kamer te rapporteren over de stand van zaken in Brussel en de voortgang op weg naar 1 januari 2016 in Nederland. Alleen wanneer er strijdigheid zou ontstaan tussen de Nederlandse en de Europese regelgeving zullen we uiteraard de nu voorliggende wet moeten aanpassen. Het is voor de sector nu zaak om toe te werken naar de invoering van de verplichte kantoorroulatie. Mijn advies aan de sector is dan ook om deze kans te grijpen en deze overgangsperiode te benutten.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Vpb-vrijstelling woningbouwcorporaties voor zover ze zich met sociale huisvesting bezighouden (33.402 / 33.403 / 33.405 / 33.407) (T01738)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid Essers (CDA), toe om, de discussie aan te gaan met de Kamer over een vrijstelling voor de vennootschapsbelasting voor woningbouwcorporaties voor zover ze zich met sociale huisvesting bezighouden, als de minister van Wonen en Rijksdienst met planen en ideeën komt rondom de woningbouwcorporaties waarbij in taakstelling misschien zaken veranderen of waarbij enkele andere aspecten die het karakter van staatssteun hebben fors worden afgebouwd, zoals de garantiestellingen. 


Kerngegevens

Nummer T01738
Status voldaan
Datum toezegging 18 december 2012
Deadline 1 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen vennootschapsbelasting
woningcorporaties
Kamerstukken Wet verhuurderheffing (33.407)
Wet herziening fiscale behandeling eigen woning (33.405)
Overige fiscale maatregelen 2013 (33.403)
Belastingplan 2013 (33.402)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 12, item 18 – blz.107

Staatssecretaris Weekers:

De heer Essers vroeg in het kader van het wetsvoorstel verhuurderheffing naar een vrijstelling voor de vennootschapsbelasting voor woningbouwcorporaties voor zover ze zich met sociale huisvesting bezighouden. Ik heb zelf geen sterke gevoelens over het al dan niet belasten van de sociale volkshuisvesting in de winstsfeer, maar ik wijs erop dat in 2008 de integrale belastingplicht is ingevoerd door het toenmalige kabinet-Balkenende/Bos. Ik kan niet ontkennen dat een en ander voor een belangrijk deel was ingegeven door budgettaire overwegingen; daar is gewoon geld voor ingeboekt. Daarnaast speelde nog een aspect van staatssteun, zijnde een Europees dossier dat we overigens ook zien bij het dossier Belastingplicht overheidsbedrijven. Dat is een discussie die ik ook graag met de heer Essers wil voeren. Als je die zaak nu wilt veranderen en als je af wilt van die integrale belastingplicht, en deze moet alleen nog maar partieel en voor de commerciële aspecten zijn, dan kom ik in een heel lastige discussie met Brussel terecht over staatssteun. Bovendien kom ik in een lastige discussie terecht met mijn buurman op de gang, namelijk de minister van Financiën die zal vragen om dat wel even te dekken, want het zal uit de lengte of uit de breedte moeten komen.

Waar ik geen enkele moeite mee heb, is om als collega Blok met een aantal plannen en ideeën komt rondom de woningbouwcorporaties, waarbij in taakstelling misschien zaken veranderen of waarbij enkele andere aspecten die het karakter van staatssteun hebben fors worden afgebouwd, zoals de garantiestellingen, de discussie aan te gaan. Maar dan heb je het ook echt over zo'n dienst van algemeen economisch belang, zoals dat geloof ik heet, dit is dan ook buitengewoon goed afgebakend, en je hebt ook echt aanleiding, want de ene staatssteun wordt weggehaald en daarom is er ruimte voor wat anders. Die toezegging wil ik dus wel doen, waarmee ik overigens niet de verwachting wil wekken dat ik het wel zal veranderen. Op zichzelf sta ik open voor die discussie, maar ik wijs daarbij op die twee dingen: de staatssteun in relatie tot de inhoud van het dossier en de budgettaire gevolgen, want die zullen toch door iemand moeten worden opgevangen.

Handelingen I 2012-2013, nr. 12, item 18 – blz. 124

Staatssecretaris Weekers:

[...]

Ik dank de Kamer voor de reacties in tweede termijn. Ik zal mij beperken tot de moties en een enkele vraag die is gesteld. De eerste motie (EK 33402, letter H) is van de heer Essers en gaat over de Vpb-plicht van corporaties. De heer Essers wil van de integrale Vpb-plicht af en een partiële Vpb-plicht invoeren, dus alleen ten aanzien van de commerciële activiteiten. Zoals de huidige motie luidt, moet ik haar ontraden, simpelweg vanwege het feit dat de kosten niet gedekt zijn. Uitvoering van de motie kost honderden miljoenen euro's. Er bestaan bezwaren in het kader van staatssteun. Ik heb al gezegd dat ik bereid ben om de discussie te voeren op het moment dat minister Blok de corporatiewereld op een andere manier inregelt, dus als de corporaties worden ingesnoerd, en er andere zaken die als staatssteun worden gekwalificeerd, zouden wegvallen. Op dat moment ontstaat er weer ruimte. Als er een budgettaire oplossing gevonden zou kunnen worden, ben ik bereid om de discussie te voeren. Ik zou daartoe graag wat suggesties hebben. Ik sta er in die zin open in, want ik keur het niet af. Alleen de tekst die de huidige motie bevat, moet ik ontraden. Misschien is het een idee dat de heer Essers de motie met deze toezegging, of in elk geval met deze attitude, intrekt of aanhoudt.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Solvabiliteitsvereisten zorgverzekeraars (34.000) (T02034)

De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Postema (PvdA), toe op zo kort mogelijke termijn een brief te doen toekomen over het beleid en de rol van DNB als toezichthouder op zorgverzekeraars.


Kerngegevens

Nummer T02034
Status voldaan
Datum toezegging 18 november 2014
Deadline 1 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Drs. A. Postema (PvdA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen De Nederlandsche Bank
solvency II
zorgverzekeraars
Kamerstukken Miljoenennota 2015 (34.000)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 8, item 9, blz. 57-58

Minister Dijsselbloem:

Er zijn een paar opties. De motie [34000, H] zou kunnen worden aangehouden totdat de Kamer of de commissie hierover met DNB heeft gesproken. Dat zou ik de heer Postema aanbevelen, want dan heeft hij zich in ieder geval volledig laten informeren door DNB. Ik zou niet durven suggereren hij dat nog niet heeft gedaan, maar ik zeg dit voor de zekerheid. Ik kan de Kamer ook een brief schrijven over de manier waarop het beleid vanuit Europa naar de toezichthouder in elkaar zit: wat is de positie van de toezichthouder en wat kun je daar nog aan vinden? In die brief kan ik verder adstrueren wat ik hier heb betoogd. Daartoe ben ik zeer bereid. Dan krijgt de Kamer hierover een brief van mij. Daarin zal dus geen inhoudelijk oordeel staan over wat de toezichthouder hier doet, maar die brief zal wel beschrijven hoe het nu geregeld is, bijvoorbeeld wat betreft de inhoud van het beleid. Hoe komt deze norm tot stand? Wat is de discussie? Hoe zit het met de smalle en de brede premiedefinitie? Wat is de rol van de toezichthouder? Hoe is die wettelijk geregeld? Als de heer Postema mij echter oproept om te interveniëren in het beleid, wat hij met deze motie eigenlijk doet, ga ik dat niet doen, want dat vind ik niet juist.

De voorzitter:

Mijnheer Postema, kort graag.

De heer Postema (PvdA):

Ik denk dat het zeker een goede aanbeveling is om ook met de Nederlandsche Bank zelf te spreken. Ik heb in mijn tweede termijn al aangegeven waarom wij toch ook naar de regering kijken als het gaat om de manier waarop de Nederlandsche Bank zich in dit soort kwesties opstelt. Daar hebben we ook wel een geschiedenis in. In de afgelopen jaren is er behoorlijk wat kritiek geweest op het optreden van de Nederlandsche Bank, bijvoorbeeld voorafgaand aan de bankencrisis. Dat ging over het falen van de Nederlandsche Bank. We hebben met elkaar onderkend dat we moeten oppassen dat er geen overshoot plaatsvindt, dus de bank moet een stevige partner voor de toekomst zijn. Daar hebben we het ook vaak over gehad. Collega Reuten en ik hebben ons behoorlijk druk gemaakt over de positionering van de Nederlandsche Bank in de SNS-discussie. Ik hecht dus erg aan de onafhankelijkheid van de Nederlandsche Bank, maar het kan niet waar zijn dat dit betekent dat je daarover niet de dialoog mag voeren. Ik ben oprecht op zoek naar de beste manier om dat te doen. Zoals ik in tweede termijn zei, leek het mij logisch om daarvoor in eerste instantie de regering als aanspreekpunt op te voeren, maar ik vind het helemaal niet erg om in eerste instantie te proberen om dit met de Nederlandsche Bank zelf te bediscussiëren. Het is ook goed om nog eens van de minister te horen te krijgen hoe de regering erin staat, gegeven de nieuwe situatie van Solvency II. Die toezegging neem ik dus graag aan. We zullen inderdaad het initiatief te nemen om hierover met DNB te spreken. Afhankelijk van de uitkomst van dat gesprek zal ik bekijken wat we verder met deze motie moeten doen. We zullen haar vooralsnog aanhouden.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Postema stel ik voor, zijn motie (34000, letter H) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Dijsselbloem:

De heer Postema krijgt op zo kort mogelijke termijn de toegezegde brief over het beleid en de rol van de toezichthouder, beginnend bij het Europese kader van waaruit wij nu werken. Ik denk dat dat een goede oplossing is voor dit moment.


Brondocumenten


Historie