Rappelabele toezeggingen Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Rappel maart 2014)



Dit is het rappel tot 02-01-14.

 




Toezegging Kernenbeleid onderdeel van evaluatie (32.242) (T01199)

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Vries-Leggedoor, toe dat het kernenbeleid van de nieuwe gemeente en de gevolgen hiervan voor de inwoners onderdeel zal vormen van de voor 2013 beoogde evaluatie van de herindeling Súdwest Fryslân.


Kerngegevens

Nummer T01199
Status voldaan
Datum toezegging 11 juni 2010
Deadline 1 januari 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden G. de Vries-Leggedoor (CDA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koningin (BZK/AZ)
Soort activiteit (Nadere) Memorie van antwoord
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
kernenbeleid
Súdwest Fryslân
Kamerstukken Samenvoeging gemeenten Bolsward, Nijefurd, Sneek, Wûnseradiel en Wymbritseradiel (32.242)


Uit de stukken

Kamerstukken II 2009/10, 31840/32242/32246, C, p. 10:

In de Tweede Kamer is de motie-Heijnen c.s. (Kamerstukken II 2009/2010, nr. 11) over een evaluatie van de herindeling in 2013 aangenomen. Is de regering bereid om bij deze evaluatie ook nadrukkelijk de gevolgen voor de vele kernen en hun inwoners in beeld te brengen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Het kernenbeleid van de nieuwe gemeente en de gevolgen hiervan voor de inwoners zal onderdeel vormen van de beoogde evaluatie.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toezending conceptversie richtlijn (22.112 / 31.544, CK) (T01237)

De staatssecretaris voor Europese Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een verzoek van de commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis der Koningin, toe dat, wanneer het richtlijnvoorstel in de besluitvormende fase komt, het kabinet voorafgaande aan de desbetreffende Raad de definitieve (concept)versie van de richtlijn aan de Eerste Kamer opstuurt.


Kerngegevens

Nummer T01237
Status openstaand
Datum toezegging 17 april 2010
Deadline 1 januari 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Schriftelijk overleg
Categorie overig
Onderwerpen discriminatie
gelijke behandeling
richtlijnen
Kamerstukken Europees voorstel voor richtlijn gelijke behandeling (31.544)
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie (22.112)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2008/09, 22 112 / 31 544, CK, p. 2:

De commissie verzoekt de regering de definitieve versie van de richtlijn waarover in de Raad besluitvorming moet plaatsvinden ruimschoots voorafgaand aan de desbetreffende Raad aan de Kamer te doen toekomen opdat nog de mogelijkheid van een (nader) overleg bestaat.

Kamerstukken I 2008/09, 22 112 / 31 544, CK, p. 3:

Wanneer het richtlijnvoorstel in de besluitvormende fase komt, zal het kabinet – zodra de betreffende stukken beschikbaar zijn – voorafgaande aan de desbetreffende Raad de definitieve (concept)versie van bovengenoemde richtlijn aan u doen toekomen.

Zie voor meer informatie ook Edossier E080071


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gebruik inlichtingenrecht (32.467) (T01425)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Bijsterveld (CDA), toe dat het gebruik van het wettelijke inlichtingenrecht door het College voor de Rechten van de Mens wordt geëvalueerd.


Kerngegevens

Nummer T01425
Status voldaan
Datum toezegging 15 november 2011
Deadline 1 mei 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen College voor de Rechten van de Mens
evaluaties
inlichtingenrecht
Kamerstukken Wet College voor de rechten van de mens (32.467)


Uit de stukken

Handelingen I 2011/12, nr. 7-7 - blz. 33

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):Ik ben bij mijn laatste onderwerp. We hebben gesproken over de inlichtingenplicht en het recht om inlichtingen op te vragen. Heb ik het goed begrepen dat de minister zegt dat dit recht, dat uit de huidige wet wordt getransplanteerd naar het nieuwe wetsvoorstel, uitsluitend in de relatie tot de overheid geldt en dus niet in relatie tot particulieren of maatschappelijke organisaties? Kan de minister bevestigen dat we dit zo moeten interpreteren?

(...)

Handelingen I 2011/12, nr. 7-7 - blz. 36

Minister Donner: Tot slot kom ik op haar vraag over de inlichtingenplicht. Formeel geldt die inlichtingenplicht ook voor particulieren. Dat is de consequentie van deze regelgeving. Ik heb alleen aangegeven dat het bij schending van de grondrechten vooral gaat om de verhouding met de overheid, gegeven de reikwijdte van de grondwettelijke bepalingen. Dat laat onverlet waarop de heer Engels wijst, namelijk dat in de rechtspraak soms een reflexwerking wordt verondersteld. Dan gaat het echter heel specifiek om de rechter die daarover een oordeel geeft. De bevoegdheid tot het vragen van inlichtingen strekt inderdaad verder dan de overheid alleen.

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): Zal het gebruik van het inlichtingenrecht op de verschillende manieren deel uitmaken van de evaluatie?

Minister Donner:Dat lijkt mij zonder meer het geval. Dit punt speelt ook wat eerder in verband met de kosten die ermee gepaard gaan. Bij de evaluatie zal de keuze die de wetgever nu heeft gemaakt breed aan de orde komen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Aanpassing artikel 13 Grondwet (31.570) (T01442)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Swagerman (VVD), toe diens suggesties inzake horizontale werking en notificatieplicht te betrekken bij het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 13 Grondwet.


Kerngegevens

Nummer T01442
Status voldaan
Datum toezegging 7 februari 2012
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. B.J. Swagerman (VVD)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koningin (BZK/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen artikel 13 Grondwet
briefgeheim
notificatieplicht
Kamerstukken Herziening Grondwet (31.570)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 18-3 - blz. 28

De heer Swagerman (VVD): In het voorstel van de eerder genoemde commissie-Franken was verder een notificatieplicht opgenomen. Deze notificatieplicht hield in dat eenieder van wie dit recht wordt beperkt van die beperking zo spoedig mogelijk in kennis wordt gesteld. Dit bevordert de transparantie van overheidsoptreden en volgt bovendien uit de eis van artikel 13 van het EVRM dat iedereen daadwerkelijk moet kunnen opkomen tegen een schending van zijn rechten. Kan de regering aangeven of zij voornemens is de notificatieplicht in het nog te introduceren nieuwe artikel 13 op te nemen en, zo nee, wil zij dat alsnog doen?

(...)

Tijdens het debat over het nationale mensenrechteninstituut dat we nog niet zo lang geleden voerden, kwamen de horizontale en verticale werking van grondrechten aan de orde. Kamer en minister werden het niet eens over welke grondrechten wanneer horizontale werking toekomt. Dat is niet zo gek, want ook onder rechtsgeleerden is daar lang niet altijd overeenstemming over. Het zou volgens mijn fractie wenselijk zijn dat ook het recht op vertrouwelijke communicatie horizontale werking toekomt. Het recht op vertrouwelijke communicatie als zodanig dient immers ook te kunnen worden ingeroepen tegen anderen dan de overheid, waarbij de VVD-fractie uitdrukkelijk opmerkt dat de horizontale werking niet alleen betrekking dient te hebben op de vertrouwelijkheid van communicatie, maar ook op vertrouwelijke communicatie zelf. Kan de regering toezeggen dat deze noties bij de voorbereiding van het wetsvoorstel worden mee genomen en verwerkt?

(...)

Mijn fractie deelt het standpunt van het kabinet dat er geen dringende politieke en maatschappelijke ontwikkelingen zijn die nopen tot aanpassing van de Grondwet, anders dan de aanpassing van enkele grondrechten aan de moderne tijd. Ik heb ze genoemd. Mijn fractie is er positief over gestemd dat in ieder geval artikel 13 wordt aangepast, zeker als de door mijn fractie aangegeven noties in het daartoe te formuleren wetsvoorstel worden verwerkt. Zij verzoekt de regering te bevestigen dat die noties daarin inderdaad worden opgenomen.

(...)

Handelingen I 2011-2012, nr. 18-5 - blz. 38

Minister Spies: Het kabinet wil artikel 13 techniekonafhankelijk vormgeven, zodat er niet langer onduidelijkheid bestaat over wat precies wordt beschermd. De gesloten formulering en de normatieve onduidelijkheid maken voor ons het verschil in urgentie tussen enerzijds artikel 7 en anderzijds artikel 13. Ten aanzien van artikel 13 heeft de heer Swagerman opnieuw een aantal suggesties gedaan die al dan niet betrokken kunnen worden bij het verder uitwerken van het voorstel tot herziening van artikel 13. De suggesties die hij meegeeft, zullen wij vanzelfsprekend betrekken bij de verdere vormgeving van dat artikel. Ik zou mij kunnen voorstellen dat wij het recht borgen in de Grondwet, maar ook de wetgeving in formele zin erbij nodig hebben om tot een nadere uitwerking te komen. Ik sluit dus niet uit, zonder nu al allerlei verwachtingen te willen wekken over de precieze redactie straks van artikel 13, dat er een zekere gelaagdheid in zal ontstaan: het borgen van het recht in de Grondwet en een nadere precisering bij een wet in formele zin.

De heer Swagerman (VVD): Ik ben blij met dit antwoord van de minister. Mag ik het als een toezegging opvatten dat zij het inderdaad op die manier nog bespreekt en dat zij beziet welke weg dan moet worden gevolgd? Daar ging het mij ook om.

Minister Spies: Jazeker. Hetzelfde geldt voor de notificatieplicht, waarover de heer Swagerman vragen heeft gesteld. Ook daarop zullen wij beargumenteerd terugkomen bij de verdere discussie over de wijziging van artikel 13.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Rechtstreeks werkende verdragsbepalingen (31.570) (T01443)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Lokin-Sassen (CDA), toe de formulering van de artikel 93 en 94 Grondwet te betrekken in een meer integrale grondwetsherziening.


Kerngegevens

Nummer T01443
Status openstaand
Datum toezegging 7 februari 2012
Deadline 1 januari 2027
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. P.E.M.S. Lokin-Sassen (CDA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen artikel 93 Grondwet
artikel 94 Grondwet
rechtstreeks werkende verdragsbepalingen
Kamerstukken Herziening Grondwet (31.570)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 18-3 - blz. 27

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA): Het derde punt is slechts van redactionele aard, maar betreft ook echt een verbetering. De woorden "eenieder (…) verbinden" en "eenieder verbindende" in de artikelen 93 en 94 van de Grondwet zouden volgens mijn fractie inderdaad beter vervangen kunnen worden door "rechtstreeks (…) werken" respectievelijk "rechtstreeks werkende". De facto worden de formuleringen weliswaar al zo geïnterpreteerd, maar taalkundig is de nieuwe door de staatscommissie voorgestelde wijziging beslist een verbetering. "Onzuiverheid van taal verraadt onzuiverheid van denken", zei mijn leermeester. Ik wil niet zover gaan, maar als dit in één moeite door verbeterd kan worden, zijn wij daarvoor.

(...)

Handelingen I 2011-2012, nr. 18-5 - blz. 40

Minister Spies: Mevrouw Lokin doet een, zoals zij het zelf formuleerde, bijna redactioneel voorstel ten aanzien van de artikelen 93 en 94. Dat zal op enig moment zonder meer betrokken kunnen worden in een grondwetsherziening. Ik hecht er wel aan dat het een meer integrale grondwetsherziening kan zijn dan het kabinet nu voornemens is voor te bereiden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Spreken met werknemersorganisaties (32.600) (T01604)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Koole (PvdA), toe de werknemersorganisaties te betrekken bij de uitvoering van de onderdelen van het regeerakkoord over maximering van salarissen.


Kerngegevens

Nummer T01604
Status voldaan
Datum toezegging 6 november 2012
Deadline 1 juli 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen normering
regeerakkoorden
topinkomens
werknemersorganisaties
Kamerstukken Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (32.600)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 5 - blz. 7

De heer Koole (PvdA): Alvorens daarop in te gaan, heb ik nog een enkele opmerking en vraag over het zojuist gesloten regeerakkoord. Zoals al eerder is gememoreerd, wordt daarin gesproken over een verlaging van het maximum van de topinkomens van 130% van een ministersalaris naar 100%. Mijn fractie vindt het salaris van een minister een heel mooie bezoldiging voor dergelijke zware en verantwoordelijke functies. Ik neem aan dat de nieuwe minister het daarmee eens is. Het idee om de salarissen in de publieke en semipublieke sector niet hoger te laten zijn dan een ministersalaris, komt mijn fractie daarom sympathiek over. Die maximering van de salarissen is in het nieuwe regeerakkoord overigens niet beperkt tot de topfunctionarissen; zij geldt voor alle medewerkers. Kennelijk geldt volgens de nieuwe regering niet de uitspraak van de vorige regering in de nota naar aanleiding van het verslag op pagina 5 dat "toepassing van het wetsvoorstel op alle werknemers een onaanvaardbare inbreuk zou zijn op het overleg tussen sociale partners". In het regeerakkoord worden aldus, in afwijking van het advies van de commissie-Dijkstal, veranderingen voorgesteld die zowel de hoogte als de reikwijdte van de bezoldigingsmaximering betreffen.

In de Tweede Kamer is een SP-amendement om dat maximum terug te brengen tot 100% van het brutosalaris verworpen, mede door de fracties van de partijen die het regeerakkoord nu hebben omarmd. Het voorstel in het regeerakkoord kan dus moeilijk worden geïnterpreteerd als de uitkomst van een proces van "elkaar iets gunnen" van beide coalitiepartners. Kan de minister uitleggen waarom men in het regeerakkoord nu toch met dat voorstel is gekomen? En in het verlengde hiervan, hoe ziet de minister het traject van de omzetting van dit voornemen uit het regeerakkoord in een nieuw wetsvoorstel? Aan welke termijn denkt hij daarbij? Op welke wijze gaat hij de sector bij de voorbereiding van een eventueel nieuw wetsvoorstel betrekken?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 28

Minister Plasterk: Ik ben blij met de uitgesproken steun voor hetgeen in het regeerakkoord staat. Er is gevraagd wat ik daarvan vind. Ik heb het regeerakkoord onderschreven, ik ben dus ook zeker van plan het ter hand te nemen. Zoals dit dikke pak papier echter slechts een samenvatting is van wat er zit tussen de eenvoudige gedachte van een balkenendenorm en de uitvoering daarvan, zo zal er tussen wat in die ene zin in het regeerakkoord staat en de uitvoering daarvan heus nog wel het een en ander aan advies, sonderen, nadenken en raadplegen moeten plaatsvinden. Ik zeg tegen de heer Koole dat de werknemersorganisaties natuurlijk daarbij betrokken zullen worden.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 32

Minister Plasterk: Een aantal vragen van de heer Koole heb ik al beantwoord. Naarmate ik verder op de sprekerslijst kom, kom ik meer vragen tegen die ik al eerder heb gezien. Ik heb toegezegd om met werknemersorganisaties te spreken over hetgeen wij in het kader van het regeerakkoord gaan uitvoeren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Overleg over wethoudersnorm (32.600) (T01605)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Koole (PvdA) en Huijbregts-Schiedon (VVD), toe om in overleg te treden met de VNG over eigen maximumsalarissen van lokale overheden en de uitkomst van dat overleg per brief aan de Eerste Kamer mede te delen.


Kerngegevens

Nummer T01605
Status voldaan
Datum toezegging 6 november 2012
Deadline 31 mei 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden W.H. Huijbregts-Schiedon (VVD)
Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen normering
topinkomens
wethoudersnorm
Kamerstukken Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (32.600)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 5 - blz. 8-9

De heer Koole (PvdA): Tot slot heb ik nog enkele vragen ter verduidelijking van de doorwerking van de wet op het subnationale niveau. Lokale overheden geven immers soms ook subsidies aan instellingen die volgens deze wet als semipubliek zouden worden aangemerkt. Als er een dergelijke subsidierelatie aanwezig is, kan de betrokken lagere overheid dan nadere voorwaarden stellen over de maximumsalariëring bij de betreffende instelling of is het zo dat hier het in de wet gestelde maximum of het volgens deze wet door de minister vastgestelde sectorale maximum geldt en dat hiervan niet door de lagere overheden kan worden afgeweken? Een vergelijkbare vraag geldt voor het idee van een zogenaamde "wethoudersnorm" waarvoor in sommige plaatsen wordt gepleit. Kan een gemeente bepalen dat voor gemeentelijke ambtenaren die vallen onder de definitie van "topfunctionaris" in de wet, een maximumsalariëring geldt ter hoogte van het salaris van een wethouder in die gemeente? Het achterliggende idee bij deze vragen is of er hier sprake is van gemeentelijke autonomie en, zo ja, of de minister een ontwikkeling naar lokaal ingrijpen en lokale variatie wenselijk acht?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 29-30

Minister Plasterk: Het andere algemene punt waarover verschillende leden hebben gesproken, betreft de "wethoudernorm" of de "Brabantnorm". De vraag was in hoeverre het lokale overheden is toegestaan om eigen normen te stellen. Ik stel voorop dat als die eigen normen ruimer zijn dan die in de WNT, overheden tegen de grens van de WNT oplopen. Dan geldt vanzelfsprekend de Wet normering topinkomens. Ik aarzel eigenlijk om mij uit te spreken over de bevoegdheden van lokale overheden om verdere grenzen te stellen. Zij zullen zich moeten houden aan de wet en aan de geldende collectieve arbeidsovereenkomsten. De vrijheid van onderhandelen geldt natuurlijk ook voor die kant van de spiegel. Als zij zich in de rol van werkgever voornemen om niet meer dan een bepaald salaris te betalen, dan kan ik niet vanuit mijn positie overzien of zij die ruimte krijgen. Of dat rechtmatige subsidievoorwaarden zouden zijn, valt in elk geval buiten de reikwijdte van deze wet. Ik kom dus eigenlijk niet toe aan het geven van een specifiek antwoord op de vraag naar de wenselijkheid van zo'n lokale norm.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 37

De heer Koole (PvdA): Mijn volgende opmerking betreft de wethoudersnorm, de Brabantnorm. Hebben lagere overheden die bijvoorbeeld een subsidierelatie hebben met een instelling, de vrijheid om een eigen norm te stellen? Geldt dit ook ten aanzien van de eigen ambtenaren die onder de definitie van deze wet vallen? De eigen norm zal nooit hoger zijn dan het maximum dat in de wet is vastgesteld, maar kan hij wel lager zijn? Kiest de minister voor de autonomie van de gemeenten? Dat kan, dat is een heel principiële keuze. Het effect daarvan kan echter zijn dat het in de ene gemeente zus en in de andere gemeente zo is geregeld en dat ambtenaren die van de gemeente naar het Rijk gaan, met verschillende regimes te maken krijgen. Of wil de minister dit niet en streeft hij ernaar dat de vrijheid van gemeenten in het stellen van een norm voor de maximumsalariëring van ambtenaren beperkt wordt? Daarover zou ik graag duidelijkheid krijgen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 38

Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD): Ik kom nog even terug op de decentrale overheden. Dit lijkt wel afgesproken met de heer Koole, maar het is puur toeval in dit geval. De minister is niet heel erg duidelijk over de eigen normen van de decentrale overheden. Ik begrijp dit best. Natuurlijk gaat men niet over de norm heen. Wat zijn echter de effecten als het de gemeenten of provincies – Brabant is daar een voorbeeld van – vrijstaat om onder de normen van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector te gaan zitten? Ik had het daarnet even gekscherend over het wethoudersalaris. Als je het wethouderssalaris als norm neemt, kom je in Amsterdam natuurlijk op een totaal andere norm uit dan in Oosterhout. Ik vraag hier graag aandacht voor. Als de minister toch gaat praten met de VNG en waarschijnlijk ook nog weleens met het IPO over de grens van 500.000 voor gesubsidieerde instellingen, kan hij dit dan ook aan de orde stellen? Laat de Kamer even weten wat de uitkomst daarvan is. Kunnen daar verdere afspraken over gemaakt worden?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 40

Minister Plasterk: Ik dank de heer Koole voor de toelichting over het punt waarover wij daarnet een discussie hebben gehad. Dan de wethoudersnorm. Wil ik de vrijheid beperken van lokale overheden om een eigen norm in te stellen of kies ik voor de autonomie van de gemeenten? Ik wil in deze Kamer toch een enigszins constitutioneel antwoord op geven en precies zijn over wat aan mij is om bij de bespreking van dit wetsvoorstel te antwoorden. Nee, ik wil niet de vrijheid van het lokaal bestuur beperken om eigen keuzes te maken. Dat zou ik ook helemaal niet mogen doen, maar daarmee is niet gezegd dat elke keuze mag. Ik kan werkelijk niet overzien of het in rechte houdbaar is wanneer men bij een gesubsidieerde instelling besluit om een bepaald maximumsalaris als voorwaarde op te leggen. Daarover zou ik advies moeten vragen. Dat kan ik niet overzien en ik weet ook niet of dat wenselijk is. Ik weet wel dat het lokaal bestuur zich voor het eigen personeel, dat volledig valt onder categorie 1, dus met maximumbetaling, er wel aan zal moeten houden. Nogmaals, ik heb niet het voornemen om dat vanaf hier te beperken, maar het kan een zekere beperking hebben. Of het wijs is om het te doen is aan het direct gekozen lokaal bestuur, dus ik wil daar niet in treden. Ik kan wel toezeggen om in overleg te treden met de VNG en te vragen hoe zij hiermee denkt om te gaan. Ik zeg toe dat ik de uitkomst van dat overleg per brief aan deze Kamer zal meedelen. Ik zie dit als een acceptabele manier om met dit onderwerp om te gaan.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Lacune in de wet m.b.t. afsplitsingen (32.752) (T01687)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Graaf (D66), toe de lacune van kandidaten die zich hebben afgesplitst, zich niet als vereniging organiseren en daardoor niet (direct) onder de wet vallen bij een volgende gelegenheid te dichten, wanneer dit in de praktijk voorkomt.


Kerngegevens

Nummer T01687
Status voldaan
Datum toezegging 26 februari 2013
Deadline 1 januari 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. Th.C. de Graaf (D66)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen afsplitsing
financiering
politieke partijen
Kamerstukken Wet financiering politieke partijen (32.752)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/2013, nr. 18, item 2, p. 18

De heer De Graaf (D66): Voor de transparantie van privaat verkregen financiën geldt die verplichte rechtsvorm, die voortvloeit uit de eisen die de Kieswet aan registratie van partijlijsten stelt, eveneens. Nog daargelaten de meer principiële vraag of deze organisatie-eis niet een te zware inperking van de partijvrijheid is – mijn fractie vindt dat wel meevallen – geldt hij in ieder geval niet voor politieke groeperingen die na verkiezingen zijn ontstaan, bijvoorbeeld via afsplitsingen in een van de Kamers, en die nog geen klassieke partijvorm hebben. Een eenmansfractie of afgesplitste groep kan dus heel wel zonder verenigingsvorm functioneren en een hoop geld ophalen zonder onder de werking van deze wet te vallen. Misschien wil de minister deze lacune nader toelichten. Is deze situatie wel wenselijk? Zo nee, wat wil hij eraan doen om dit gat te dichten?

(...)

Handelingen I 2012/2013, nr. 18, item 5, p. 28

Minister Plasterk: Er is gevraagd of interne verkiezingen onder de reikwijdte van de wet vallen. Als iemand kandidaat is, valt dat ook onder de reikwijdte van de wet. Als er een gift is gedaan, moet hij dat melden aan de partij. Sowieso moet de partij dat ook melden. Er zit hier een kleine loophole in de wet die is ontdekt door de heer De Graaf. Ik kom daarop straks terug.

(...)

Handelingen I 2012/2013, nr. 18, item 5, p. 31-32

Minister Plasterk: De heer De Graaf signaleerde een interessante lacune in de wet waarvan ik nog niet eerder had gehoord. Ik moet bekennen dat die lacune bestaat. Wanneer een parlementariër uit een politieke partij treedt en geen lid meer is van de vereniging ...

De heer Thom de Graaf (D66): Ik wil even iets rechtzetten, voordat het mijn trouvaille is. Ik ontleen dat aan een voortreffelijke afstudeerscriptie, aan de VU, van de heer Bas Paauwe, die overigens vorig jaar al aan de Eerste Kamer is toegestuurd. Daarin wordt deze lacune geconstateerd. Ik zeg dit, zodat ik straks niet wordt beticht van plagiaat.

Minister Plasterk: Het siert de heer de Graaf dat hij dit eraan toevoegt. Bij mijn weten heb ik de scriptie niet toegestuurd gekregen, dus via deze weg is de informatie alsnog bij mij beland. De situatie kan zich voordoen dat een bepaalde persoon uit een politieke partij treedt en dan geen lid meer is van de vereniging die de rechtspersoonlijkheid heeft van die politieke partij. Vanaf dat moment valt betrokkene niet dus meer onder reikwijdte van de wet en kan hij meer giften krijgen zonder ze publiek te maken dan € 4.500. Hij zou dan vervolgens gekozen kunnen worden. Ik moet dat specificeren, want er staat in de wet dat ook individuele kandidaten onder de reikwijdte van de wet vallen, voor een periode van twee jaar voorafgaand aan hun verkiezing. Wanneer iemand twee jaar na gekozen te zijn in de Eerste Kamer of in de Tweede Kamer uit de partij treedt, gaat het klokje weer lopen naar de volgende verkiezing toe. Dan moet betrokkene de giften gewoon openbaar maken, zoals dit wetsvoorstel regelt. Het zou natuurlijk kunnen dat iemand kort na zijn of haar verkiezing uit de partij stapt en in korte tijd grote sommen geld van donateurs incasseert en op de rekening zet. Als betrokkene drie jaar later kandidaat blijkt te zijn als individuele persoon, wellicht zonder rechtspersoonlijkheid van een politieke partij, kan hij gebruikmaken van de giften die zijn verstrekt. Ik denk dat die lacune terecht is gesignaleerd. Een dergelijke situatie zal zich weinig voordoen en ik hoop dat dit niet als oproep wordt gezien om nu zo snel mogelijk uit een politieke partij te treden. Ik stel voor dat wij, als wij het gevoel hebben dat de situatie zich werkelijk gaat voordoen, bij de evaluatie van de wet proberen deze "loophole" te dichten.

De heer Thom de Graaf (D66): Dat lijkt mij prima, maar de achterliggende vraag was natuurlijk, waarom wij eigenlijk de rechtsvorm van de vereniging met volledige rechtspersoonlijkheid voor dit element van de wet cruciaal achten. Ik zou zeggen dat die transparantie-eisen zouden moeten gelden, ongeacht welke vorm de partij, of de groep die nog in de Kamer vertegenwoordigd is, ook heeft. Omdat gekozen is voor één rechtsvorm, krijg je dit soort lacunetjes.

Minister Plasterk: Je moet die rechtsvorm hebben, om je als politieke partij onder een naam te vestigen en aan de verkiezingen deel te nemen. Dat was de logica achter het kiezen voor die rechtsvorm. Slechts wanneer het gaat om lijst-X is dat niet het geval. Ik denk dat niemand zich heeft gerealiseerd dat, nu wij deze wet gaan invoeren, dit tot de bewuste lacune zou kunnen leiden. Om praktisch te zijn, denk ik dat wij gewoon moeten toegeven dat de heer Paauwe die lacune goed heeft gesignaleerd en dat deze bij een volgende gelegenheid moet worden gedicht, wanneer dit zich in de praktijk voordoet. Wellicht zou dat kunnen door te heroverwegen of de rechtspersoonlijkheid die in de wet staat überhaupt nodig is. Dat is de implicatie van de opmerking van de heer De Graaf.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Instrument voor ondersteuning lokale politieke partijen (32.752) (T01688)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Koole (PvdA), toe de mogelijkheid van een instrumentondersteuning voor lokale politieke partijen ten behoeve van financiële rapportage te betrekken bij de voorbereiding van het wetsvoorstel dat de financiering van deze partijen regelt.


Kerngegevens

Nummer T01688
Status voldaan
Datum toezegging 26 februari 2013
Deadline 1 april 2020
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen financiering
lokale partijen
politieke partijen
Kamerstukken Wet financiering politieke partijen (32.752)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/2013, nr. 18, item 2, p. 8

De heer Koole (PvdA): Zou de minister, tegelijk met de voorbereiding van dit nieuwe wetsvoorstel, niet ook moeten werken aan een instrument, bijvoorbeeld een computerprogramma, dat door het ministerie aan de partijen wordt aangeboden om hun financiën op degelijke en overzichtelijke wijze te administreren en te rapporteren? Ik stel dat voor om de verzwaring van administratieve lasten voor politieke partijen tegen te gaan. Ik stel die vraag nu al, en niet pas wanneer dat wetsvoorstel onze Kamer bereikt, omdat dit de nodige voorbereiding kost en er zo geen tijd verloren gaat. Is de minister bereid de mogelijkheden van zo 'n instrument op korte termijn te onderzoeken?

(...)

Handelingen I 2012/2013, nr. 18, item 5, p. 28

Minister Plasterk: De heer Koole heb ik geantwoord inzake de gelijkheid van kansen als uitgangspunt en inzake uitbreiding naar lokaal en de termijnen daarvoor. Ik zal de mogelijkheid van een instrumentondersteuning voor die lokale partijen daarbij betrekken. Bij de behandeling van dit wetsvoorstel kan dit punt terugkomen.

(...)

Handelingen I 2012/2013, nr. 18, item 5, p. 34

De heer Koole (PvdA): Ik ben blij dat de minister zegt ook bij de nieuwe wet die eraan komt op het lokale niveau de ontwikkeling mee te nemen van een instrument, misschien een computerprogramma of wat dan ook, waardoor de administratieve last voor partijen kleiner kan worden en bovendien de rapportage van financiën van de lokale partijen naar een centraal niveau wordt vereenvoudigd. Dat scheelt de partijen administratieve lasten en bovendien heeft de minister dan de beschikking over uniforme en degelijke rapportages.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Niet in werking laten treden en reparatiewetsvoorstel (33.268) (T01710)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Van Bijsterveld (CDA) en Duthler (VVD), en in reactie op het lid Vliegenthart (SP), toe het gedeelte van het wetsvoorstel inzake kiesrecht voor niet-Nederlanders op de BES-eilanden niet in werking te laten treden en dit onderdeel te repareren in een nieuw wetsvoorstel dat vóór 1 januari 2014 wordt ingediend.


Kerngegevens

Nummer T01710
Status voldaan
Datum toezegging 25 juni 2013
Deadline 1 januari 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
mr. dr. A.W. Duthler (Fractie-Duthler)
dr. A. Vliegenthart (SP)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Caribisch Nederland
Eerste Kamer
kiesrecht
Kamerstukken Wijzigingen in het verkiezingsproces (33.268)


Opmerking

Behandeling op 25 juni 2013 en 2 juli 2013.

Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 32, item 7 - blz. 18

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): Wij achten het van groot belang dat in die gewijzigde situatie – de inwerkingtreding van een grondwetswijziging waardoor eilandsraadsleden terecht invloed op de samenstelling van de Eerste Kamer krijgen – niet zijdelings, simpel als neveneffect, invloed van niet-Nederlanders op de verkiezing van de Eerste Kamer mogelijk wordt gemaakt. Naar onze overtuiging zou de in dit wetsvoorstel voorgestelde regeling ofwel niet tot wet moeten worden verheven – de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof kan immers ook zonder expliciete regeling geïmplementeerd worden, zeker als dit tijdelijk is – ofwel van rechtswege moeten vervallen op het moment dat een betreffende grondwetswijziging in werking treedt. Is de regering bereid, via een novelle ofwel de regeling van het kiesrecht voor niet-Nederlanders voor de eilandraadsverkiezingen terug te nemen, ofwel de toekenning van het passief kiesrecht te schrappen en op te nemen dat de toekenning van het actief kiesrecht voor niet-Nederlanders van rechtswege vervalt op het moment dat de bedoelde grondwetswijziging in werking treedt? Wij overwegen op dit punt gezamenlijk met de fractie van de VVD een motie in te dienen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 32, item 7 - blz. 20

Mevrouw Duthler (VVD): In de memorie van antwoord geeft de regering aan dat zij het niet wenselijk acht om de strijdigheid van de huidige Kieswet met genoemde uitspraak te laten voortbestaan, in afwachting van een eventuele wijziging van de Grondwet. Als de wetgever in de toekomst een andere regeling wil voor het kiesrecht van niet-Nederlanders voor de eilandraadsverkiezingen, zal daarvoor, aldus de regering, een nieuw wetsvoorstel moeten worden ingediend. Ik kan nu al zeggen dat mijn fractie die andere regeling zal willen. Dat plaatst mijn fractie voor het dilemma dat we mogelijk een wetsvoorstel aannemen waarvan we nu al weten dat een en ander weer aangepast zal moeten worden op het moment dat de wijziging van de Grondwet is doorgevoerd. Hoe nodig is het bovendien om de uitspraak van het Hof via dit wetsvoorstel te codificeren? In de praktijk is er immers reeds uitvoering aan gegeven.

De minister schrijft in zijn memorie van antwoord dat op basis van deze uitspraak ook de niet-Nederlandse ingezetenen van de BES-eilanden opgeroepen zijn om deel te nemen aan de eilandraadsverkiezingen van 2011. Waarom zou dat ook niet kunnen voor de volgende eilandsraadsverkiezingen, van 2015? De kans is groot dat in 2019 de herziening van de Grondwet is aangenomen. Is de regering bereid om bij de Tweede Kamer een novelle in te dienen en onderhavig wetsvoorstel aan te passen op dit punt? Deze Kamer staat voor kwaliteit van wetgeving.

(...)

Mevrouw Duthler (VVD): Ik zeg het maar heel duidelijk: mijn fractie is niet bereid om deze wet aan te nemen in lijdelijke afwachting van een wijzigingsvoorstel op het moment dat een grondwetswijziging is doorgevoerd. Ook het niet in werking laten treden van alleen deze bepaling van het wetsvoorstel is voor mijn fractie geen begaanbare weg en niet bespreekbaar. Voor het geval dat de minister de toezegging van de novelle niet wenst te doen, overweegt mijn fractie samen met die van het CDA om een motie in te dienen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 32, item 9, blz. 31

Minister Plasterk: Op zichzelf is het wetsvoorstel zoals het nu voorligt, consistent, want men kan kiezen voor de eilandsraad en men kiest daarmee niet voor de Eerste Kamer. Zolang de Grondwet namelijk nog niet door de Kamer is behandeld in eerste en vervolgens in tweede lezing, heeft men dat actieve en passieve kiesrecht voor de Eerste Kamer niet, dus is er geen vuiltje aan de lucht. Dat is ook zeker voor mijn voorganger de overweging geweest om het nu in de wet op te nemen. Dan handelen we volledig conform de uitspraak van het Hof en doet de wet recht aan de praktijk. Bij tweede lezing, in 2017 of 2018, is de Grondwet veranderd en dan zou ik inderdaad, zodra de tweede lezing van de Grondwet aan de Tweede Kamer wordt voorgelegd door de regering, in principe kunnen toezeggen dat we dan ook de wet veranderen, waardoor buitenlanders niet langer meer het stemrecht hebben. Dan is dat probleem opgelost. De heer Vliegenthart verwees daar ook naar.

De heer Vliegenthart (SP): Ik heb een korte vraag om te horen of ik het goed heb begrepen. De minister zou dat kunnen toezeggen. Zou hij daar ook toe bereid zijn?

Minister Plasterk: Ik zou daartoe graag bereid zijn, maar ik heb het gevoel dat dat niet voldoende is. Vandaar dat ik nog een stap verder zou willen gaan. Ik had eigenlijk uit de woorden van mevrouw Duthler begrepen dat het haar te ver weg is en zij dit onmiddellijk geregeld wilde zien. Dat zou je dan nog op twee manieren kunnen doen. Het kan op de manier van de novelle; ik kom daar straks specifiek op terug. De andere manier zou kunnen zijn dat ik de Kamer toezeg om, gehoord dit debat, onmiddellijk een wetsvoorstel in gang te zetten in de Tweede Kamer om ervoor te zorgen dat buitenlanders niet het stemrecht krijgen voor de openbare lichamen, zodat ze niet indirect ook stemrecht hebben voor de Eerste Kamer. Daartoe ben ik ook graag bereid. Dat is ook exact de bedoeling van wat door de leden in eerste termijn aan de orde is gesteld.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 32, item 9, blz. 33

Mevrouw Duthler (VVD): Ik wil toch nog graag een poging doen wat betreft de snelheid van de procedure om een novelle in te dienen. Ik kan niet zo goed oordelen over die acht weken, maar ik kan me voorstellen dat het advies van de Raad van State geen zes weken hoeft te duren, aangezien het maar om één bepaling gaat. Hetzelfde geldt voor de behandeling in de Tweede Kamer: het gaat maar om één bepaling. Ik heb begrepen dat het eerder een kwestie is van niet goed te hebben opgelet dan dat men deze bepaling willens en wetens, met deze consequenties, heeft aanvaard.

Ten aanzien van 22 november, zijnde de datum dat buitenlanders zich per e-mail kunnen registreren, vraag ik me af hoe zwaarwegend die is als je die afzet tegen het toch wel principiële punt van de doorwerking op de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer. Ik wil de minister verzoeken om toch nog eens goed te kijken naar de snelheid van die procedure.

Minister Plasterk: Het is niet aan mij om te beoordelen of dit lichtvaardig door de Tweede Kamer dan wel door de Raad van State zal worden behandeld. Als ik zie hoe betrokken uw Kamer is omdat het raakt aan het actieve kiesrecht en de democratie, zou het mij niet verbazen als de Tweede Kamer, daartoe aangezet door de Eerste Kamer, dit helemaal niet als hamerstuk behandelt. Wellicht gaat men er daar even fijn voor zitten. Dit lijkt me ook typisch iets waarover de leden van de Raad van State, in al hun geleerdheid, graag een beschouwing zouden schrijven. Ik ben daar dus toch niet optimistisch over.

Dan ga ik in op de vraag hoe zwaarwegend het stemmen vanuit het buitenland is. Het staat in ieder geval in het regeerakkoord, want de VVD heeft het daarin opgenomen. Ik weet dat collega Taverne in de Tweede Kamer ook zeer hecht aan dit punt. Het past mij dus niet om daarover lichtvaardig te zijn. Ik denk toch dat dat een zwaarwegend punt is. Ik hoop dat ik deze Kamer ervan kan overtuigen dat dit niet een begaanbaar pad is. Materieel zal ik echter hetzelfde doen, namelijk door het niet in werking te laten treden en onmiddellijk een wetswijziging in gang te zetten. Als dan blijkt dat het, zoals mevrouw Duthler zegt, bij de Tweede Kamer en de Raad van State gemakkelijk passeert, kan dat ook met een wetsvoorstel dat ik los hiervan indien. In elk geval gijzelen we dan niet het in gang zetten van alle andere voorstellen in de Kieswet die voor de gemeenteraadsverkiezingen en de verkiezingen van het Europees Parlement van belang zijn.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 32, item 9, blz. 34

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): We hebben voorts zeker begrip voor de bezwaren die de minister naar voren haalde tegen een novelle. De belangrijkste punten uit het wetsvoorstel zijn voor ons de datum van de kandidaatstelling en de datum van de verkiezing zelf. De minister heeft gezegd dat die data naar voren gehaald kunnen worden. Weliswaar is dat maar met één week, maar goed, ze kunnen toch naar voren worden gehaald en voor ons is die ene week toch wel wenselijk. Los daarvan zou, als de novelle via een spoedprocedure in gang wordt gezet, de termijn toch nog wel bekort kunnen worden. In elk geval kan het korter dan de maximumtermijnen die de minister net noemde. De voor- en nadelen van een novelle ofwel het laten doorgaan van het wetsvoorstel met eventueel parallel daaraan een ander wijzigingsvoorstel, ten nadele van het eventueel later in werking treden van dit voorstel – en ik onderstreep het woord "eventueel" – wegen naar ons idee niet helemaal op tegen het laten doorgaan van het voorstel zoals het nu luidt. Ik overweeg daarom nog steeds om met een motie te komen die nog nader zal worden toegelicht door mevrouw Duthler.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 32, item 9, blz. 35

Mevrouw Duthler (VVD): Ik vind het natuurlijk goed om te horen dat de minister bereid is om het wetsvoorstel aan te passen op het punt van het actief en passief kiesrecht voor niet-Nederlanders. Mijn fractie blijft wel er bezwaar tegen houden dat we eerst het wetsvoorstel zouden moeten aannemen terwijl we al weten dat dit effecten zal hebben die mijn fractie niet wenselijk acht. Mijn fractie blijft bezwaar houden tegen eerst het wetsvoorstel aannemen en hier dan weer een gewijzigd wetsvoorstel in behandeling nemen. Mijn fractie blijft dus hechten aan het indienen van een novelle en wil daartoe samen met de CDA-fractie een motie voorstellen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 32, item 9, blz. 38

Minister Plasterk: Ik ben het eens met de samenvatting van de heer Vliegenthart dat ik de weg zoek tussen degenen die geen reden zien om überhaupt nog iets te veranderen aan het voorliggende wetsvoorstel, waar de heer Vliegenthart er een van is, en degenen die vinden dat er een novelle moet komen. Dat laatste vind ik echt niet verantwoordelijk om te doen. De weg is dat ik toezeg dat het niet in werking treedt en dat ik zo snel mogelijk met een wetsvoorstel kom om het aan te passen in de richting die, als ik het goed zie, door een meerderheid van de Kamer wordt gewenst.

(...)

Handelingen I 2012-2013 , nr. 33, item 5, blz. 18-19

Mevrouw Duthler: Mijn fractie is bereid om de motie, die zij mede namens de CDA-fractie heeft ingediend, in te trekken onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de minister zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk voor 1 januari 2014, het aangepaste wetsvoorstel heeft ingediend. Als de minister deze toezegging kan doen, inclusief het buiten werking laten treden van de betreffende bepaling, kan mijn fractie, zij het schoorvoetend, akkoord gaan met dit wetsvoorstel.

(...)

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): Voorzitter. De verklaring van de VVD-fractie van zojuist onderschrijven wij volledig. Ik voeg eraan toe dat de minister zijn inhoudelijke toezegging gestand kan doen door ofwel de regeling in dit wetsvoorstel van het kiesrecht voor niet-Nederlanders voor de eilandraadsverkiezingen geheel te laten vervallen ofwel door het passief kiesrecht in zijn geheel te laten vervallen en de toekenning van het actief kiesrecht voor niet-Nederlanders van rechtswege te laten vervallen op het moment dat de eilandraden invloed hebben op de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer.

(...)

Minister Plasterk: Voorzitter. Allereerst dank aan mevrouw Duthler en mevrouw Van Bijsterveld voor hun bereidheid om de motie in te trekken. Ik voeg daar nog het volgende aan toe. Ik begrijp de aversie van de Kamer tegen deze gang van zaken volledig. Er ligt een wet voor waarvan een onderdeel niet in werking treedt. Ik waardeer de coulance die de Kamer toont zeer. Om praktische redenen accepteert zij dat ik dit met een wetsvoorstel zal repareren in plaats van met een novelle. Ik zeg de Kamer toe dat ik dit zo snel mogelijk zal doen, en binnen de termijn die mevrouw Duthler noemde.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Stappenplan provincies (CII) (T01720)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Koole (PvdA), toe de resultaten van de uitvoering van de motie-Schouw/Voortman over een stappenplan voor de vijf landsdelen ook aan de Eerste Kamer te doen toekomen.


Kerngegevens

Nummer T01720
Status afgevoerd
Datum toezegging 18 juni 2013
Deadline 1 januari 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen langetermijnvisie
provinciale indeling
provincies
Kamerstukken Nota ‘Bestuur in samenhang. De bestuurlijke organisatie in Nederland.’ (CII)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 11 - blz. 89

De heer Koole (PvdA): Ik ga geen motie indienen, maar ik wil wel de in de Tweede Kamer aangenomen motie-Schouw/Voortman (33047, nr. 14) in herinnering roepen. Ik wil de minister vragen hoe hij op die motie heeft gereageerd en of hij de uitkomsten van de reactie op die motie ook aan de Eerste Kamer wil meedelen. In die motie staat dat het regeerakkoord onder meer de langetermijnvisie schetst naar de vorming van de landsdelen, maar dat de visie Bestuur in samenhang nog onvoldoende richting geeft aan de realisatie van dat langetermijnperspectief. Er staat ook in: "overwegende dat het voor draagvlak voor samenvoeging van de provincies belangrijk is dat de twaalf provincies, en in het bijzonder Noord-Holland, Utrecht en Flevoland, kennis krijgen van een samenhangende visie op het eindbeeld". Verder staat in de motie: "verzoekt de regering, voor behandeling van het wetsvoorstel tot samenvoeging van Noord-Holland, Utrecht en Flevoland te komen met een nader uitgewerkte visie en een stappenplan voor de overige provincies, bijvoorbeeld door het instellen van een bestuurlijke adviescommissie". Die motie is in de Tweede Kamer aangenomen, ook met steun van mijn fractie. Wat gaat de minister precies met die motie doen? Kan hij de uitkomsten van het beraad daarover aan deze Kamer meedelen?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 11 - blz. 91

Minister Plasterk: De heer Koole vroeg of ik bereid ben om de resultaten van de uitvoering van de motie-Schouw/Voortman ook aan de Eerste Kamer te doen toekomen. Daar ben ik vanzelfsprekend toe bereid. Ik verwijs kortheidshalve naar de Handelingen van de Tweede Kamer voor hetgeen ik over die motie heb gezegd en hoe ik haar lees. Met dien verstande zeg ik met alle plezier toe om de resultaten ook aan de Eerste Kamer te doen toekomen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Hoofdstuk 7 Grondwet (CII) (T01721)

De Minister van Binnenlandse Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Engels (D66), toe dat hij in zijn aan de Kamer te sturen beschouwing over een aantal elementen uit de visienota ook aandacht zal besteden aan heel Hoofdstuk 7 van de Grondwet, met name aan de in de motie-Engels c.s. genoemde elementen.


Kerngegevens

Nummer T01721
Status voldaan
Datum toezegging 18 juni 2013
Deadline 1 april 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. mr. J.W.M. Engels (D66)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Grondwet
hoofdstuk 7
notitie
Kamerstukken Nota ‘Bestuur in samenhang. De bestuurlijke organisatie in Nederland.’ (CII)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 11 - blz. 87

De heer Engels (D66): Dan kom ik op mijn tweede punt: de Grondwet en hoofdstuk 7. Helaas heeft de minister daar niet op gereageerd. We hebben ook even die pauze moeten nemen. Daar had ik overigens alle begrip voor; ik had zelf ook wel even behoefte aan een pauze. Misschien dat de minister er straks toch nog iets over zegt, maar dat noodzaakt me toch om nu een motie in te dienen, want anders is het moment voorbij. Met die motie vragen we de minister met dezelfde indringendheid om als minister van BZK zijn verantwoordelijkheid ook voor een levende en geactualiseerde Grondwet te nemen. We vragen hem niet alleen te kijken naar de voorgenomen deconstitutionalisering van de aanstelling van de burgemeester en de commissaris van de Koning, alsmede de PBO, maar ook om hoofdstuk 7 nog eens tegen het licht te houden gelet op de ontwikkelingen. Kunnen we dit niet zo opschrijven dat de Grondwet een echte norm wordt voor de kwaliteit van het openbaar bestuur?

Motie

De voorzitter: Door de leden Engels, Koffeman, Thom de Graaf, Nagel en Holdijk wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

gelezen de in de nota Bestuur in Samenhang opgenomen voorstellen voor wijziging van de Grondwet inzake de deconstitutionalisering van de aanstellingswijze van de burgemeester en de Commissaris van de Koning, alsmede inzake de hervorming van de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie;

constaterende dat in dat verband blijkbaar niet wordt gedacht aan een algehele herziening van hoofdstuk 7 van de Grondwet;

van mening dat de wetgever zich rekenschap dient te geven van zijn verantwoordelijkheid de Grondwet aangesloten te houden bij de constitutionele ontwikkelingen, waaronder begrepen de aangepaste wetgeving inzake de inrichting en de werking van het decentraal bestuur;

verzoekt de regering, een voorstel te ontwerpen voor een geactualiseerde en meer richtinggevende invulling van hoofdstuk 7 van de Grondwet en daarbij, naast de al voorgenomen aanpassingen, in ieder geval de volgende elementen te betrekken: a. een plaatsbepaling van de bestuurlijke hoofdstructuur waaruit het primaat ten opzichte van andere bestuursvormen blijkt; b. een herijking van de in de artikelen 124 en 125 opgenomen formuleringen die nog verwijzen naar het monistische bestuursmodel; c. de constitutionalisering van het beginsel van de lokale en provinciale autonomie,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter D (CII).

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 11 - blz. 91

Minister Plasterk: De heer Engels heeft twee moties ingediend. In de eerste motie wordt gevraagd om een voorstel over een geactualiseerde invulling van hoofdstuk 7 van de Grondwet. Ik vraag de heer Engels of hij de motie in die zin aanpast dat daarin wordt gevraagd om een beschouwing over de geactualiseerde invulling van hoofdstuk 7 en niet per se om een voorstel. In de nota heb ik gezegd dat ik voornemens ben om nog dit jaar een beschouwing te schrijven over wat wij voorhebben met hoofdstuk 7. Of dit leidt tot een ingrijpende wijziging, kan een onderdeel van de beschouwing zijn.

De heer Engels (D66): De minister zal in zijn beschouwing dus aandacht besteden aan hoofdstuk 7 en de door mijn genoemde elementen. Dat lijkt mij een heel goede aanzet. Dan wordt het toch nog een mooie avond.

Minister Plasterk: Ja. Als de motie in die zin wordt bijgesteld, laat ik het oordeel over de motie graag aan de Kamer.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 33, item 4 - blz. 18

De heer Engels (D66): Voorzitter. De minister heeft op dit punt in het debat de toezegging gedaan dat hij in de voorbereiding van de beschouwing die hij zal uitbrengen over een aantal constitutionele aspecten uit de visienota, ook nadrukkelijk aandacht zal besteden aan de door mij geadresseerde problematiek van de actualiteit van Hoofdstuk 7. Mijn fractie vindt dat voorshands voldoende om de minister die ruimte te laten. Ik wil daarom graag de motie aanhouden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Aanwezigheid Rijksdienst CN bij interdepartementaal juristenoverleg (33.400 IV) (T01749)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Thom de Graaf, toe na te gaan of bij het interdepartementaal juristenoverleg, dat bedoeld is om tussen de departementen de legislatieve terughoudendheid te bewaken, de Rijksvertegenwoordiger dan wel andere vertegenwoordigers van de Rijksdienst Caribisch Nederland aanwezig kunnen zijn.


Kerngegevens

Nummer T01749
Status voldaan
Datum toezegging 4 juni 2013
Deadline 1 januari 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. Th.C. de Graaf (D66)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen interdepartementaal juristenoverleg
Rijksdienst CN
Kamerstukken Begrotingsstaat Koninkrijksrelaties 2013 (33.400 IV)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 29, item 6, blz. 41

Minister Plasterk:

Er is inmiddels een interdepartementaal juristenoverleg dat niet anders doet dan proberen om tussen de departementen de legislatieve terughoudendheid te organiseren. Zo wordt er bij het eerste filter, voordat er iets de ministeries uitgaat, nagegaan of het allemaal nuttig en nodig is en of je postcodes moet uitrollen in een gebied waar 1.100 mensen wonen en waar slechts één weg is. Wij doen er van onze kant alles aan. Wij hebben goede afspraken gemaakt tijdens de Caribisch Nederland-week. Wij hebben tegen de bestuurders daar gezegd dat zij aan de bel moeten trekken als er iets van de rails loopt, zodat wij ernaar kunnen kijken. Dat is volgens mij de beste manier om dit aan te pakken.

De heer Thom de Graaf (D66):

Uit eigen ervaring weet ik dat als je een stel juristen bij elkaar zet, dat niet per se tot minder regels leidt. Dat zou toch tot nadenken moeten stemmen. Zou bij dat overleg niet bij uitstek de Rijksdienst Caribisch Nederland aanwezig moeten zijn, de Rijksvertegenwoordiger of zijn dienst? Die kunnen immers praktijkervaring inbrengen. Dat zou ik zeer op prijs stellen.

Minister Plasterk:

Ik weet niet of dat het geval is, maar het lijkt mij een nuttige suggestie. Ik zal nagaan of de Rijksvertegenwoordiger vertegenwoordigd is bij dat overleg.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Ontwikkelagenda Caribisch Nederland (33.400 IV) (T01752)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Linthorst, toe om de ontwikkelingsplannen per eiland inclusief het beoogde voorzieningenniveau, nadat zij afgestemd zijn met de andere departementen, aan de Kamer te doen toekomen.


Kerngegevens

Nummer T01752
Status voldaan
Datum toezegging 4 juni 2013
Deadline 2 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden drs. M.Y. Linthorst (PvdA)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Ontwikkelagenda
Kamerstukken Begrotingsstaat Koninkrijksrelaties 2013 (33.400 IV)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 29, item 6, blz. 57

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Wij hebben gevraagd naar een ontwikkelagenda. De minister zegt dat die er is. Als die er is, zou ik die heel graag zien. En als die er niet is, zou ik willen weten wanneer die dan komt. In een rapport van de Algemene Rekenkamer van november 2012 zag ik dat de Rekenkamer vaststelt dat het wenselijk is – de minister onderschreef dat in het rapport – dat voor de evaluatie per departement wordt gekeken wat het gewenste voorzieningenniveau is en dat dit nog niet door alle departementen gerealiseerd is. De Algemene Rekenkamer wijst erop dat het ministerie van OCW dat als een van de weinige al wel helemaal heeft gedaan.

Handelingen I 2012-2013, nr. 29, item 6, blz. 60

Minister Plasterk:

Aan het adres van mevrouw Linthorst kan ik melden dat de ontwikkelingsplannen er per eiland komen. Die worden met andere departementen afgestemd en dan zal ik er vanzelfsprekend voor zorgen dat zij naar de Kamer worden gezonden.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Ik begrijp nu waarom wij daar misschien verschillende beelden bij hebben. Ik bedoelde met een ontwikkelagenda dat er vanuit de departementen, vanuit Nederland, ook nagedacht wordt over de vraag wat naar Nederlandse maatstaven een acceptabel voorzieningenniveau is, zoals de heer Van Kappen het zo mooi noemde. Dat zijn twee verschillende dingen. De plannen van de eilanden is één, maar de ideeën waar het heen moet met het voorzieningenniveau op de eilanden per departement is twee en natuurlijk in eerste instantie een verantwoordelijkheid van het departement zelf. Daarvan heeft de Algemene Rekenkamer in november gezegd dat dit nog niet op ieder departement volledig op orde was en dat dit wel klaar zou moeten zijn voor de evaluatie. Komen er ook ontwikkelagenda's vanuit de departementen en, zo ja, wanneer komen die dan?

Minister Plasterk:

Mijn voornemen is om ervoor te zorgen dat die ontwikkelplannen van de eilanden, die in samenspraak met de departementen worden gemaakt, één plan worden waaraan de departementen en dus ook het Nederlandse kabinet zich committeren. Zo krijgen we niet weer twee verschillende series plannen. Dan is het namelijk ook de vraag of dat wat de eilanden willen wel aansluit op wat de Nederlandse regering op die terreinen te bieden heeft en zijn we nog niet veel opgeschoten. We schrijven mee aan die eilandenplannen vanuit de departementen. Alleen al daarom is men gecommitteerd aan die plannen. Ik zou dat dus het liefst inderdaad in samenhang doen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Planning, opzet en opdracht evaluatie staatkundige structuur (33.400 IV) (T01753)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden De Graaf en Van Bijsterveld, toe om de opzet en opdracht voor de evaluatie van de nieuwe staatkundige structuur binnen het Koninkrijk in november/december 2013 aan de Kamer te doen toekomen.  Bij het maken van de planning van de evaluatie zal de minister goed afwegen of een extern aanbesteed onderzoek ten aanzien van de evaluatie van de nieuwe staatkundige structuur nodig is. De minister zal bij het formuleren van de opzet en opdracht ook ingaan op de vraag of het Statuut aan de orde wordt gesteld, nadat hij dit besproken heeft met de andere landen in het Koninkrijk. Voorts zal de minister bij de evaluatie de functie, naamgeving en bevoegdheden van de Rijksvertegenwoordiger meenemen.


Kerngegevens

Nummer T01753
Status voldaan
Datum toezegging 4 juni 2013
Deadline 31 december 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Mr. Th.C. de Graaf (D66)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
staatkundige structuur
Kamerstukken Begrotingsstaat Koninkrijksrelaties 2013 (33.400 IV)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 29, item 6, blz. 39

Minister Plasterk:

Als het allemaal goed loopt, krijg ik deze zomer de voorlichting van de Raad van State. Dan bereiken we een akkoord over de opzet van het onderzoek. In november 2013 informeer ik de MR over de opdracht voor een evaluatie. Dat gaat per brief naar de Eerste en Tweede Kamer, die het van belang vinden te weten wat de precieze opdracht voor die evaluatie wordt. Dan volgen er debatten. Vervolgens gaat er een definitieve versie van de terms of reference uit, waarna er een EU-aanbesteding en de gunning van het onderzoek volgen. Inmiddels zitten we dan in 2014, in welk jaar er een rapportage komt, die voortdurend moet worden besproken met de andere partners. In deze planning gaat alles in december 2015 naar Eerste en Tweede Kamer, met de bedoeling dat we in 2016 een besluit kunnen nemen. Dat is de planning als alles ideaal verloopt. Ik wil met alle plezier in commissie- of ander verband eens bespreken of die planning wel realistisch is. Ik denk van wel. Ik denk zelfs dat ze optimistisch is. Niemand wil dat het stemrecht voor de Eerste Kamer nog zo lang wegblijft voor de bewoners van de BES-eilanden. Tegelijkertijd zie ik het bezwaar van het veranderen van de Grondwet terwijl de evaluatie nog niet klaar is.

De heer Thom de Graaf (D66):

Ik denk dat deze Kamer zich daar terdege van bewust is. Het gaat nota bene om stemrecht ten behoeve van deze Kamer. Het is niet zo dat deze Kamer willoos laat gebeuren dat de eerste lezing niet meer wordt afgehandeld voor de eerstvolgende verkiezingen voor de Tweede Kamer. Daar zijn we zelf bij. Dat is een belangrijke constatering, want het betekent dat wijzelf in de gaten kunnen houden wat de planning van de minister is en of onze planning daarop kan aansluiten. Ik ben het met de minister eens dat we over die tabel nog eens in kleiner verband moeten komen te spreken. Maar de minister heeft het over een onderzoek dat leidt tot een Europese aanbesteding, wat wel een specifieke invulling van het begrip "evaluatie" is. Het was mij niet duidelijk dat dat uit de wetgeving voortvloeit. De minister zou ook kunnen kiezen voor een gezaghebbende commissie die misschien wat onderzoek laat doen, zonder dat daaraan direct Europese aanbestedingen met termijnen te pas komen. Die termijnen zouden het inderdaad krap maken. Is dat geen politieke keuze van de minister, die zodanig interpretabel is dat je ook iets anders zou kunnen doen?

Minister Plasterk:

Ik heb hierover advies gevraagd van de Raad van State, wat gevolgen kan hebben voor de tijdstabel. Daar staat wel tegenover dat de Kamerbehandeling redelijk krap is ingepland. Dit zijn zaken waarvan ik me kan voorstellen dat het langer duurt dan gepland. Nogmaals, ik weet niet hoeveel tijd de andere koninkrijkspartners nodig hebben voor het vormen van hun mening. In die zin weet ik niet of dat netto gezien korter is dan wat ik net aangaf. Ik stel voor dat we daar nog eens in detail naar kijken, aan de ene kant om te zorgen dat mensen het stemrecht zo snel als praktisch mogelijk is krijgen, terwijl aan de andere kant de Grondwet niet nodeloos wordt veranderd.

De heer Thom de Graaf (D66):

Ik vind dat prima. Ik vraag alleen aan de minister om bij die gelegenheid goed af te wegen of zo'n extern aanbesteed onderzoek nodig is, of dat het veel beter in de vorm van een commissie kan worden gedaan. Ik denk aan een commissie van gezaghebbende mensen uit verschillende landen. Dat zou misschien helpen.

Minister Plasterk:

Ik zeg toe dat ik dat zal overwegen.

Handelingen I 2012-2013, nr. 29, item 6, blz. 41

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):

Ik wil er nog één vraag aan vastkoppelen. De minister zegt dat het niet zo handig is om na tweeënhalf jaar de naam te veranderen. Wij krijgen echter nog een evaluatie. Ik neem aan dat in het kader van de evaluatie die functie wordt meegenomen. Het ligt dan voor de hand om dit soort zaken te bekijken, inclusief de naamgeving en de bevoegdheden. Is de minister bereid om dit punt in de evaluatie mee te nemen?

Minister Plasterk:

Ik ben daartoe bereid. Ik gaf slechts een eerste reactie op de vraag, maar dat is natuurlijk mogelijk.

Handelingen I 2012-2013, nr. 29, item 6, blz. 49

Minister Plasterk:

Dan kom ik op de vragen van de heer De Graaf. Hij herinnerde mij er terecht aan, zoals ik al in mijn inleiding zei, dat die evaluatie binnen zes jaar moet plaatsvinden. Dat is een wettelijke verplichting. We gaan doen wat we kunnen. Kan daarbij ook gekeken worden naar het Statuut? Als daar aanleiding voor is, kan dat een reden zijn om het Statuut opnieuw aan de orde te stellen. Dat moet dan wel met instemming van vier landen veranderd worden. Ik sluit dat echter niet op voorhand uit. Ik ben het met de heer De Graaf eens dat het Statuut al heel lang meegaat en daardoor wellicht zijn actualiteitswaarde verliest.

De heer Thom de Graaf (D66):

Op zichzelf pleit het juist voor het Statuut dat het al bijna 60 jaar meegaat. Net als ik heeft ook de heer Van Kappen de minister eraan herinnerd dat het Statuut op onderdelen in zekere zin obsoleet is geworden. Het is dus verstandig om dat toch eens te doen. Overigens is dit een voornemen dat al lang in de pen lag, want ook voor de tijd die ik beschreef, werd er al gedacht aan de instelling van een staatscommissie. Is de evaluatie van de nieuwe staatkundige verhoudingen niet een goed moment om dat mee te nemen? Ik zou het zeer plezierig vinden als de minister zou toezeggen dat dit in zijn denken wordt meegenomen en dat hij de Kamer daarover zal rapporteren als hij komt te spreken over het tijdpad en de inhoud van de evaluatie.

Minister Plasterk:

We gaan sowieso de opdracht voor die evaluatie in de Kamers bespreken. Laten we in die context bekijken of dit ook op de agenda wordt gezet. Dat zou mij ook de gelegenheid geven om te bekijken hoe de andere landen hier tegenover staan. Zij moeten het er ook mee eens zijn, want zonder hun instemming kunnen we het überhaupt niet veranderen. Als we het zo zouden mogen doen, kunnen we het netjes in de procedure passen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitvoering moties (31.570) (T01775)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Engels (D66) en Lokin-Sassen (CDA), toe de motie-Engels c.s. (31570, B) uit te voeren. Hij stuurt de Kamer op korte termijn een brief over de (termijnen voor de) uitvoering van deze motie en de motie-Lokin-Sassen c.s. (31570, C).


Kerngegevens

Nummer T01775
Status voldaan
Datum toezegging 10 september 2013
Deadline 1 januari 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. mr. J.W.M. Engels (D66)
Mr. P.E.M.S. Lokin-Sassen (CDA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen algemene bepaling
eerlijk proces
rechtsstaat
Kamerstukken Herziening Grondwet (31.570)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 36, item 4 - blz. 8

De heer Engels (D66): In de motie die mijn naam draagt, wordt het kabinet gevraagd om die verantwoordelijkheid te nemen en een gemeen overleg met de Staten-Generaal inhoudelijk mogelijk te maken. Bij de voorbereiding van al voorgenomen aanpassingen van de Grondwet zou dit aspect kunnen worden meegenomen. Dan kan ook worden bepaald of dat een preambule moet zijn of niet, of dat een algemene bepaling moet worden of niet en of dat een algemene bepaling moet worden van afwijkende aard of niet. De vorm staat helemaal open; daarover staat niets in de motie. Of de inhoud de tekst van de staatscommissie moet volgen, in hoeverre die verder moet gaan en of er definities moeten worden opgenomen, zijn vragen die beantwoord moeten worden door het ministerie. De inzet van de motie is om het ministerie de voorbereiding te laten doen. Daarin kunnen al dit soort aspecten bediscussieerd worden en de uitkomst daarvan kan worden voorgelegd aan de Kamer. Dit nog even in reactie op het betoog van mevrouw Lokin.

Wij vragen de minister nadrukkelijk om te heroverwegen of het pad van een constitutionele discussie binnen de grondwettelijke organen op voorhand geblokkeerd moet worden, of dat hierover binnen de grondwetgevende organen zelf een voor de samenleving zichtbaar debat gevoerd kan worden.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 36, item 4 - blz. 9

Minister Plasterk: Ik begin met de conclusie dat ik, gehoord de eerste termijn van deze Kamer, nog eens nagedacht hebbend over de argumenten en de motie herlezend hebbend, kan zeggen dat ik de motie-Engels c.s. zal uitvoeren. De regering zal doen wat in de motie-Engels c.s. van haar wordt gevraagd.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 36, item 4 - blz. 11

Minister Plasterk: Ik voer die motie dus uit en ik heb die kanttekening geplaatst. Om het procedureel af te ronden: er staat in het dictum van de motie ook een datum, maar die is al verlopen. Het meest praktisch is misschien dat ik mij daarop beraad en dat ik de Kamer op redelijk korte termijn een brief stuur waarin ik zal aangeven hoe ik met de uitvoering van de motie-Lokin-Sassen zal omgaan. Dat punt zal ook een consultatieronde in moeten gaan, maar de bedoeling is om een grondwetswijziging in gang te zetten. Ik zal ook aangeven op welke termijn – wat mij betreft gebeurt dat zo snel mogelijk – ik zal komen met de uitvoering van de motie-Engels c.s. Die brief zeg ik dus toe en die komt op een redelijk korte termijn.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 36, item 4 - blz. 11

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA): Ik heb ook geen concrete inhoud van die bepaling gegeven. Het gaat wat mij betreft dus niet om het recht van initiatief, maar gewoon om uitvoering van de motie. Ik verzoek de minister om een termijn te noemen waarbinnen hij een ontwerp denkt te kunnen indienen. Kan deze bepaling wat hem betreft nog voor 1 januari 2014 worden ingediend?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 36, item 4 - blz. 11-12

De heer Engels (D66): In de motie is inderdaad geen sprake van een concreet wetsvoorstel. Het gaat om het ontwikkelen van een voorstel dat de grondwetgevende in staat stelt om na te denken over hoe we op de beste manier gevolg kunnen geven aan datgene wat wij zo graag in de Grondwet willen zien. Ik heb begrepen dat de minister ons een brief gaat sturen. Dat is een betere weg dan dat wij onze verantwoordelijkheden als het ware overdragen aan de Tweede Kamer, die dan een initiatief moet nemen. Ik neem aan dat de minister concreet aangeeft op welke wijze en op welke termijn hij dat voorstel zal gaan ontwikkelen en op welk moment beide Kamers van de Staten-Generaal daarover van gedachten zullen wisselen met het kabinet. Ik sluit zelf ook niet uit dat gaandeweg ook binnen het kabinet, dus in bredere zin dan alleen bij de minister, wellicht tot een heroverweging kan worden gekomen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 36, item 4 - blz. 13

Minister Plasterk: Van diverse kanten werd gevraagd naar het tijdpad. Mevrouw Lokin-Sassen vroeg wanneer het initiatiefwetsvoorstel komt. De heer De Vries gaf aan dat het niet zozeer haastig, als wel goed moet gebeuren. Ik stel twee dingen voor. Ik stuur op korte termijn een brief waarin ik de procedure vastleg voor het in gang zetten van de grondwetsherziening op basis van de motie-Lokin-Sassen en waarin ik aangeef wanneer ik zal komen met de uitvoering van de motie-Engels. Die brief kan op korte termijn komen. Om alvast een indicatie te geven: op basis van de informatie waarover ik nu beschik, verwacht ik dat het mogelijk is om de internetconsultatie voor de grondwetsherziening te starten in het voorjaar van 2014. Wij moeten daar goed over nadenken. Nogmaals, ik stuur de Kamer een brief en daarin komen de termijnen te staan; de leden kunnen dan bekijken of die redelijk zijn.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Stand van zaken verzelfstandigingsbeleid ( C ) (T01848)

De Minister voor Wonen en Rijksdienst zegt de Kamer, in reactie op het rapport van de Parlementaire Onderzoekscommissie Privatisering/Verzelfstandiging Overheidsdiensten, toe jaarlijks een brief aan de Kamers te zullen sturen over de stand van zaken met betrekking tot het verzelfstandigingsbeleid.


Kerngegevens

Nummer T01848
Status deels voldaan
Datum toezegging 25 maart 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Wonen en Rijksdienst
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Brief
Categorie legisprudentie
Onderwerpen verzelfstandiging
ZBO
Kamerstukken Verbinding verbroken? Onderzoek naar de parlementaire besluitvorming over de privatisering en verzelfstandiging van overheidsdiensten (C)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2012/13, C, I, p. 13

De minister voor Wonen en Rijksdienst zegt toe voortaan jaarlijks een brief aan het parlement te zullen sturen over de stand van zaken met betrekking tot het verzelfstandigingsbeleid.


Brondocumenten


Historie