Rappelabele toezeggingen Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Rappel juli 2014)



Dit is het rappel tot 02-07-14.

 




Toezegging Toezending conceptversie richtlijn (22.112 / 31.544, CK) (T01237)

De staatssecretaris voor Europese Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een verzoek van de commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis der Koningin, toe dat, wanneer het richtlijnvoorstel in de besluitvormende fase komt, het kabinet voorafgaande aan de desbetreffende Raad de definitieve (concept)versie van de richtlijn aan de Eerste Kamer opstuurt.


Kerngegevens

Nummer T01237
Status openstaand
Datum toezegging 17 april 2010
Deadline 1 januari 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Schriftelijk overleg
Categorie overig
Onderwerpen discriminatie
gelijke behandeling
richtlijnen
Kamerstukken Europees voorstel voor richtlijn gelijke behandeling (31.544)
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie (22.112)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2008/09, 22 112 / 31 544, CK, p. 2:

De commissie verzoekt de regering de definitieve versie van de richtlijn waarover in de Raad besluitvorming moet plaatsvinden ruimschoots voorafgaand aan de desbetreffende Raad aan de Kamer te doen toekomen opdat nog de mogelijkheid van een (nader) overleg bestaat.

Kamerstukken I 2008/09, 22 112 / 31 544, CK, p. 3:

Wanneer het richtlijnvoorstel in de besluitvormende fase komt, zal het kabinet – zodra de betreffende stukken beschikbaar zijn – voorafgaande aan de desbetreffende Raad de definitieve (concept)versie van bovengenoemde richtlijn aan u doen toekomen.

Zie voor meer informatie ook Edossier E080071


Brondocumenten


Historie







Toezegging Aanpassing artikel 13 Grondwet (31.570) (T01442)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Swagerman (VVD), toe diens suggesties inzake horizontale werking en notificatieplicht te betrekken bij het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 13 Grondwet.


Kerngegevens

Nummer T01442
Status voldaan
Datum toezegging 7 februari 2012
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. B.J. Swagerman (VVD)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koningin (BZK/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen artikel 13 Grondwet
briefgeheim
notificatieplicht
Kamerstukken Herziening Grondwet (31.570)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 18-3 - blz. 28

De heer Swagerman (VVD): In het voorstel van de eerder genoemde commissie-Franken was verder een notificatieplicht opgenomen. Deze notificatieplicht hield in dat eenieder van wie dit recht wordt beperkt van die beperking zo spoedig mogelijk in kennis wordt gesteld. Dit bevordert de transparantie van overheidsoptreden en volgt bovendien uit de eis van artikel 13 van het EVRM dat iedereen daadwerkelijk moet kunnen opkomen tegen een schending van zijn rechten. Kan de regering aangeven of zij voornemens is de notificatieplicht in het nog te introduceren nieuwe artikel 13 op te nemen en, zo nee, wil zij dat alsnog doen?

(...)

Tijdens het debat over het nationale mensenrechteninstituut dat we nog niet zo lang geleden voerden, kwamen de horizontale en verticale werking van grondrechten aan de orde. Kamer en minister werden het niet eens over welke grondrechten wanneer horizontale werking toekomt. Dat is niet zo gek, want ook onder rechtsgeleerden is daar lang niet altijd overeenstemming over. Het zou volgens mijn fractie wenselijk zijn dat ook het recht op vertrouwelijke communicatie horizontale werking toekomt. Het recht op vertrouwelijke communicatie als zodanig dient immers ook te kunnen worden ingeroepen tegen anderen dan de overheid, waarbij de VVD-fractie uitdrukkelijk opmerkt dat de horizontale werking niet alleen betrekking dient te hebben op de vertrouwelijkheid van communicatie, maar ook op vertrouwelijke communicatie zelf. Kan de regering toezeggen dat deze noties bij de voorbereiding van het wetsvoorstel worden mee genomen en verwerkt?

(...)

Mijn fractie deelt het standpunt van het kabinet dat er geen dringende politieke en maatschappelijke ontwikkelingen zijn die nopen tot aanpassing van de Grondwet, anders dan de aanpassing van enkele grondrechten aan de moderne tijd. Ik heb ze genoemd. Mijn fractie is er positief over gestemd dat in ieder geval artikel 13 wordt aangepast, zeker als de door mijn fractie aangegeven noties in het daartoe te formuleren wetsvoorstel worden verwerkt. Zij verzoekt de regering te bevestigen dat die noties daarin inderdaad worden opgenomen.

(...)

Handelingen I 2011-2012, nr. 18-5 - blz. 38

Minister Spies: Het kabinet wil artikel 13 techniekonafhankelijk vormgeven, zodat er niet langer onduidelijkheid bestaat over wat precies wordt beschermd. De gesloten formulering en de normatieve onduidelijkheid maken voor ons het verschil in urgentie tussen enerzijds artikel 7 en anderzijds artikel 13. Ten aanzien van artikel 13 heeft de heer Swagerman opnieuw een aantal suggesties gedaan die al dan niet betrokken kunnen worden bij het verder uitwerken van het voorstel tot herziening van artikel 13. De suggesties die hij meegeeft, zullen wij vanzelfsprekend betrekken bij de verdere vormgeving van dat artikel. Ik zou mij kunnen voorstellen dat wij het recht borgen in de Grondwet, maar ook de wetgeving in formele zin erbij nodig hebben om tot een nadere uitwerking te komen. Ik sluit dus niet uit, zonder nu al allerlei verwachtingen te willen wekken over de precieze redactie straks van artikel 13, dat er een zekere gelaagdheid in zal ontstaan: het borgen van het recht in de Grondwet en een nadere precisering bij een wet in formele zin.

De heer Swagerman (VVD): Ik ben blij met dit antwoord van de minister. Mag ik het als een toezegging opvatten dat zij het inderdaad op die manier nog bespreekt en dat zij beziet welke weg dan moet worden gevolgd? Daar ging het mij ook om.

Minister Spies: Jazeker. Hetzelfde geldt voor de notificatieplicht, waarover de heer Swagerman vragen heeft gesteld. Ook daarop zullen wij beargumenteerd terugkomen bij de verdere discussie over de wijziging van artikel 13.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Rechtstreeks werkende verdragsbepalingen (31.570) (T01443)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Lokin-Sassen (CDA), toe de formulering van de artikel 93 en 94 Grondwet te betrekken in een meer integrale grondwetsherziening.


Kerngegevens

Nummer T01443
Status openstaand
Datum toezegging 7 februari 2012
Deadline 1 januari 2027
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. P.E.M.S. Lokin-Sassen (CDA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen artikel 93 Grondwet
artikel 94 Grondwet
rechtstreeks werkende verdragsbepalingen
Kamerstukken Herziening Grondwet (31.570)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 18-3 - blz. 27

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA): Het derde punt is slechts van redactionele aard, maar betreft ook echt een verbetering. De woorden "eenieder (…) verbinden" en "eenieder verbindende" in de artikelen 93 en 94 van de Grondwet zouden volgens mijn fractie inderdaad beter vervangen kunnen worden door "rechtstreeks (…) werken" respectievelijk "rechtstreeks werkende". De facto worden de formuleringen weliswaar al zo geïnterpreteerd, maar taalkundig is de nieuwe door de staatscommissie voorgestelde wijziging beslist een verbetering. "Onzuiverheid van taal verraadt onzuiverheid van denken", zei mijn leermeester. Ik wil niet zover gaan, maar als dit in één moeite door verbeterd kan worden, zijn wij daarvoor.

(...)

Handelingen I 2011-2012, nr. 18-5 - blz. 40

Minister Spies: Mevrouw Lokin doet een, zoals zij het zelf formuleerde, bijna redactioneel voorstel ten aanzien van de artikelen 93 en 94. Dat zal op enig moment zonder meer betrokken kunnen worden in een grondwetsherziening. Ik hecht er wel aan dat het een meer integrale grondwetsherziening kan zijn dan het kabinet nu voornemens is voor te bereiden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Spreken met werknemersorganisaties (32.600) (T01604)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Koole (PvdA), toe de werknemersorganisaties te betrekken bij de uitvoering van de onderdelen van het regeerakkoord over maximering van salarissen.


Kerngegevens

Nummer T01604
Status voldaan
Datum toezegging 6 november 2012
Deadline 1 juli 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen normering
regeerakkoorden
topinkomens
werknemersorganisaties
Kamerstukken Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (32.600)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 5 - blz. 7

De heer Koole (PvdA): Alvorens daarop in te gaan, heb ik nog een enkele opmerking en vraag over het zojuist gesloten regeerakkoord. Zoals al eerder is gememoreerd, wordt daarin gesproken over een verlaging van het maximum van de topinkomens van 130% van een ministersalaris naar 100%. Mijn fractie vindt het salaris van een minister een heel mooie bezoldiging voor dergelijke zware en verantwoordelijke functies. Ik neem aan dat de nieuwe minister het daarmee eens is. Het idee om de salarissen in de publieke en semipublieke sector niet hoger te laten zijn dan een ministersalaris, komt mijn fractie daarom sympathiek over. Die maximering van de salarissen is in het nieuwe regeerakkoord overigens niet beperkt tot de topfunctionarissen; zij geldt voor alle medewerkers. Kennelijk geldt volgens de nieuwe regering niet de uitspraak van de vorige regering in de nota naar aanleiding van het verslag op pagina 5 dat "toepassing van het wetsvoorstel op alle werknemers een onaanvaardbare inbreuk zou zijn op het overleg tussen sociale partners". In het regeerakkoord worden aldus, in afwijking van het advies van de commissie-Dijkstal, veranderingen voorgesteld die zowel de hoogte als de reikwijdte van de bezoldigingsmaximering betreffen.

In de Tweede Kamer is een SP-amendement om dat maximum terug te brengen tot 100% van het brutosalaris verworpen, mede door de fracties van de partijen die het regeerakkoord nu hebben omarmd. Het voorstel in het regeerakkoord kan dus moeilijk worden geïnterpreteerd als de uitkomst van een proces van "elkaar iets gunnen" van beide coalitiepartners. Kan de minister uitleggen waarom men in het regeerakkoord nu toch met dat voorstel is gekomen? En in het verlengde hiervan, hoe ziet de minister het traject van de omzetting van dit voornemen uit het regeerakkoord in een nieuw wetsvoorstel? Aan welke termijn denkt hij daarbij? Op welke wijze gaat hij de sector bij de voorbereiding van een eventueel nieuw wetsvoorstel betrekken?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 28

Minister Plasterk: Ik ben blij met de uitgesproken steun voor hetgeen in het regeerakkoord staat. Er is gevraagd wat ik daarvan vind. Ik heb het regeerakkoord onderschreven, ik ben dus ook zeker van plan het ter hand te nemen. Zoals dit dikke pak papier echter slechts een samenvatting is van wat er zit tussen de eenvoudige gedachte van een balkenendenorm en de uitvoering daarvan, zo zal er tussen wat in die ene zin in het regeerakkoord staat en de uitvoering daarvan heus nog wel het een en ander aan advies, sonderen, nadenken en raadplegen moeten plaatsvinden. Ik zeg tegen de heer Koole dat de werknemersorganisaties natuurlijk daarbij betrokken zullen worden.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 32

Minister Plasterk: Een aantal vragen van de heer Koole heb ik al beantwoord. Naarmate ik verder op de sprekerslijst kom, kom ik meer vragen tegen die ik al eerder heb gezien. Ik heb toegezegd om met werknemersorganisaties te spreken over hetgeen wij in het kader van het regeerakkoord gaan uitvoeren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Overleg over wethoudersnorm (32.600) (T01605)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Koole (PvdA) en Huijbregts-Schiedon (VVD), toe om in overleg te treden met de VNG over eigen maximumsalarissen van lokale overheden en de uitkomst van dat overleg per brief aan de Eerste Kamer mede te delen.


Kerngegevens

Nummer T01605
Status voldaan
Datum toezegging 6 november 2012
Deadline 31 mei 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden W.H. Huijbregts-Schiedon (VVD)
Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen normering
topinkomens
wethoudersnorm
Kamerstukken Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (32.600)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 5 - blz. 8-9

De heer Koole (PvdA): Tot slot heb ik nog enkele vragen ter verduidelijking van de doorwerking van de wet op het subnationale niveau. Lokale overheden geven immers soms ook subsidies aan instellingen die volgens deze wet als semipubliek zouden worden aangemerkt. Als er een dergelijke subsidierelatie aanwezig is, kan de betrokken lagere overheid dan nadere voorwaarden stellen over de maximumsalariëring bij de betreffende instelling of is het zo dat hier het in de wet gestelde maximum of het volgens deze wet door de minister vastgestelde sectorale maximum geldt en dat hiervan niet door de lagere overheden kan worden afgeweken? Een vergelijkbare vraag geldt voor het idee van een zogenaamde "wethoudersnorm" waarvoor in sommige plaatsen wordt gepleit. Kan een gemeente bepalen dat voor gemeentelijke ambtenaren die vallen onder de definitie van "topfunctionaris" in de wet, een maximumsalariëring geldt ter hoogte van het salaris van een wethouder in die gemeente? Het achterliggende idee bij deze vragen is of er hier sprake is van gemeentelijke autonomie en, zo ja, of de minister een ontwikkeling naar lokaal ingrijpen en lokale variatie wenselijk acht?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 29-30

Minister Plasterk: Het andere algemene punt waarover verschillende leden hebben gesproken, betreft de "wethoudernorm" of de "Brabantnorm". De vraag was in hoeverre het lokale overheden is toegestaan om eigen normen te stellen. Ik stel voorop dat als die eigen normen ruimer zijn dan die in de WNT, overheden tegen de grens van de WNT oplopen. Dan geldt vanzelfsprekend de Wet normering topinkomens. Ik aarzel eigenlijk om mij uit te spreken over de bevoegdheden van lokale overheden om verdere grenzen te stellen. Zij zullen zich moeten houden aan de wet en aan de geldende collectieve arbeidsovereenkomsten. De vrijheid van onderhandelen geldt natuurlijk ook voor die kant van de spiegel. Als zij zich in de rol van werkgever voornemen om niet meer dan een bepaald salaris te betalen, dan kan ik niet vanuit mijn positie overzien of zij die ruimte krijgen. Of dat rechtmatige subsidievoorwaarden zouden zijn, valt in elk geval buiten de reikwijdte van deze wet. Ik kom dus eigenlijk niet toe aan het geven van een specifiek antwoord op de vraag naar de wenselijkheid van zo'n lokale norm.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 37

De heer Koole (PvdA): Mijn volgende opmerking betreft de wethoudersnorm, de Brabantnorm. Hebben lagere overheden die bijvoorbeeld een subsidierelatie hebben met een instelling, de vrijheid om een eigen norm te stellen? Geldt dit ook ten aanzien van de eigen ambtenaren die onder de definitie van deze wet vallen? De eigen norm zal nooit hoger zijn dan het maximum dat in de wet is vastgesteld, maar kan hij wel lager zijn? Kiest de minister voor de autonomie van de gemeenten? Dat kan, dat is een heel principiële keuze. Het effect daarvan kan echter zijn dat het in de ene gemeente zus en in de andere gemeente zo is geregeld en dat ambtenaren die van de gemeente naar het Rijk gaan, met verschillende regimes te maken krijgen. Of wil de minister dit niet en streeft hij ernaar dat de vrijheid van gemeenten in het stellen van een norm voor de maximumsalariëring van ambtenaren beperkt wordt? Daarover zou ik graag duidelijkheid krijgen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 38

Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD): Ik kom nog even terug op de decentrale overheden. Dit lijkt wel afgesproken met de heer Koole, maar het is puur toeval in dit geval. De minister is niet heel erg duidelijk over de eigen normen van de decentrale overheden. Ik begrijp dit best. Natuurlijk gaat men niet over de norm heen. Wat zijn echter de effecten als het de gemeenten of provincies – Brabant is daar een voorbeeld van – vrijstaat om onder de normen van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector te gaan zitten? Ik had het daarnet even gekscherend over het wethoudersalaris. Als je het wethouderssalaris als norm neemt, kom je in Amsterdam natuurlijk op een totaal andere norm uit dan in Oosterhout. Ik vraag hier graag aandacht voor. Als de minister toch gaat praten met de VNG en waarschijnlijk ook nog weleens met het IPO over de grens van 500.000 voor gesubsidieerde instellingen, kan hij dit dan ook aan de orde stellen? Laat de Kamer even weten wat de uitkomst daarvan is. Kunnen daar verdere afspraken over gemaakt worden?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 40

Minister Plasterk: Ik dank de heer Koole voor de toelichting over het punt waarover wij daarnet een discussie hebben gehad. Dan de wethoudersnorm. Wil ik de vrijheid beperken van lokale overheden om een eigen norm in te stellen of kies ik voor de autonomie van de gemeenten? Ik wil in deze Kamer toch een enigszins constitutioneel antwoord op geven en precies zijn over wat aan mij is om bij de bespreking van dit wetsvoorstel te antwoorden. Nee, ik wil niet de vrijheid van het lokaal bestuur beperken om eigen keuzes te maken. Dat zou ik ook helemaal niet mogen doen, maar daarmee is niet gezegd dat elke keuze mag. Ik kan werkelijk niet overzien of het in rechte houdbaar is wanneer men bij een gesubsidieerde instelling besluit om een bepaald maximumsalaris als voorwaarde op te leggen. Daarover zou ik advies moeten vragen. Dat kan ik niet overzien en ik weet ook niet of dat wenselijk is. Ik weet wel dat het lokaal bestuur zich voor het eigen personeel, dat volledig valt onder categorie 1, dus met maximumbetaling, er wel aan zal moeten houden. Nogmaals, ik heb niet het voornemen om dat vanaf hier te beperken, maar het kan een zekere beperking hebben. Of het wijs is om het te doen is aan het direct gekozen lokaal bestuur, dus ik wil daar niet in treden. Ik kan wel toezeggen om in overleg te treden met de VNG en te vragen hoe zij hiermee denkt om te gaan. Ik zeg toe dat ik de uitkomst van dat overleg per brief aan deze Kamer zal meedelen. Ik zie dit als een acceptabele manier om met dit onderwerp om te gaan.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Instrument voor ondersteuning lokale politieke partijen (32.752) (T01688)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Koole (PvdA), toe de mogelijkheid van een instrumentondersteuning voor lokale politieke partijen ten behoeve van financiële rapportage te betrekken bij de voorbereiding van het wetsvoorstel dat de financiering van deze partijen regelt.


Kerngegevens

Nummer T01688
Status voldaan
Datum toezegging 26 februari 2013
Deadline 1 april 2020
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen financiering
lokale partijen
politieke partijen
Kamerstukken Wet financiering politieke partijen (32.752)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/2013, nr. 18, item 2, p. 8

De heer Koole (PvdA): Zou de minister, tegelijk met de voorbereiding van dit nieuwe wetsvoorstel, niet ook moeten werken aan een instrument, bijvoorbeeld een computerprogramma, dat door het ministerie aan de partijen wordt aangeboden om hun financiën op degelijke en overzichtelijke wijze te administreren en te rapporteren? Ik stel dat voor om de verzwaring van administratieve lasten voor politieke partijen tegen te gaan. Ik stel die vraag nu al, en niet pas wanneer dat wetsvoorstel onze Kamer bereikt, omdat dit de nodige voorbereiding kost en er zo geen tijd verloren gaat. Is de minister bereid de mogelijkheden van zo 'n instrument op korte termijn te onderzoeken?

(...)

Handelingen I 2012/2013, nr. 18, item 5, p. 28

Minister Plasterk: De heer Koole heb ik geantwoord inzake de gelijkheid van kansen als uitgangspunt en inzake uitbreiding naar lokaal en de termijnen daarvoor. Ik zal de mogelijkheid van een instrumentondersteuning voor die lokale partijen daarbij betrekken. Bij de behandeling van dit wetsvoorstel kan dit punt terugkomen.

(...)

Handelingen I 2012/2013, nr. 18, item 5, p. 34

De heer Koole (PvdA): Ik ben blij dat de minister zegt ook bij de nieuwe wet die eraan komt op het lokale niveau de ontwikkeling mee te nemen van een instrument, misschien een computerprogramma of wat dan ook, waardoor de administratieve last voor partijen kleiner kan worden en bovendien de rapportage van financiën van de lokale partijen naar een centraal niveau wordt vereenvoudigd. Dat scheelt de partijen administratieve lasten en bovendien heeft de minister dan de beschikking over uniforme en degelijke rapportages.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Hoofdstuk 7 Grondwet (CII) (T01721)

De Minister van Binnenlandse Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Engels (D66), toe dat hij in zijn aan de Kamer te sturen beschouwing over een aantal elementen uit de visienota ook aandacht zal besteden aan heel Hoofdstuk 7 van de Grondwet, met name aan de in de motie-Engels c.s. genoemde elementen.


Kerngegevens

Nummer T01721
Status voldaan
Datum toezegging 18 juni 2013
Deadline 1 april 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. mr. J.W.M. Engels (D66)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Grondwet
hoofdstuk 7
notitie
Kamerstukken Nota ‘Bestuur in samenhang. De bestuurlijke organisatie in Nederland.’ (CII)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 11 - blz. 87

De heer Engels (D66): Dan kom ik op mijn tweede punt: de Grondwet en hoofdstuk 7. Helaas heeft de minister daar niet op gereageerd. We hebben ook even die pauze moeten nemen. Daar had ik overigens alle begrip voor; ik had zelf ook wel even behoefte aan een pauze. Misschien dat de minister er straks toch nog iets over zegt, maar dat noodzaakt me toch om nu een motie in te dienen, want anders is het moment voorbij. Met die motie vragen we de minister met dezelfde indringendheid om als minister van BZK zijn verantwoordelijkheid ook voor een levende en geactualiseerde Grondwet te nemen. We vragen hem niet alleen te kijken naar de voorgenomen deconstitutionalisering van de aanstelling van de burgemeester en de commissaris van de Koning, alsmede de PBO, maar ook om hoofdstuk 7 nog eens tegen het licht te houden gelet op de ontwikkelingen. Kunnen we dit niet zo opschrijven dat de Grondwet een echte norm wordt voor de kwaliteit van het openbaar bestuur?

Motie

De voorzitter: Door de leden Engels, Koffeman, Thom de Graaf, Nagel en Holdijk wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

gelezen de in de nota Bestuur in Samenhang opgenomen voorstellen voor wijziging van de Grondwet inzake de deconstitutionalisering van de aanstellingswijze van de burgemeester en de Commissaris van de Koning, alsmede inzake de hervorming van de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie;

constaterende dat in dat verband blijkbaar niet wordt gedacht aan een algehele herziening van hoofdstuk 7 van de Grondwet;

van mening dat de wetgever zich rekenschap dient te geven van zijn verantwoordelijkheid de Grondwet aangesloten te houden bij de constitutionele ontwikkelingen, waaronder begrepen de aangepaste wetgeving inzake de inrichting en de werking van het decentraal bestuur;

verzoekt de regering, een voorstel te ontwerpen voor een geactualiseerde en meer richtinggevende invulling van hoofdstuk 7 van de Grondwet en daarbij, naast de al voorgenomen aanpassingen, in ieder geval de volgende elementen te betrekken: a. een plaatsbepaling van de bestuurlijke hoofdstructuur waaruit het primaat ten opzichte van andere bestuursvormen blijkt; b. een herijking van de in de artikelen 124 en 125 opgenomen formuleringen die nog verwijzen naar het monistische bestuursmodel; c. de constitutionalisering van het beginsel van de lokale en provinciale autonomie,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter D (CII).

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 11 - blz. 91

Minister Plasterk: De heer Engels heeft twee moties ingediend. In de eerste motie wordt gevraagd om een voorstel over een geactualiseerde invulling van hoofdstuk 7 van de Grondwet. Ik vraag de heer Engels of hij de motie in die zin aanpast dat daarin wordt gevraagd om een beschouwing over de geactualiseerde invulling van hoofdstuk 7 en niet per se om een voorstel. In de nota heb ik gezegd dat ik voornemens ben om nog dit jaar een beschouwing te schrijven over wat wij voorhebben met hoofdstuk 7. Of dit leidt tot een ingrijpende wijziging, kan een onderdeel van de beschouwing zijn.

De heer Engels (D66): De minister zal in zijn beschouwing dus aandacht besteden aan hoofdstuk 7 en de door mijn genoemde elementen. Dat lijkt mij een heel goede aanzet. Dan wordt het toch nog een mooie avond.

Minister Plasterk: Ja. Als de motie in die zin wordt bijgesteld, laat ik het oordeel over de motie graag aan de Kamer.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 33, item 4 - blz. 18

De heer Engels (D66): Voorzitter. De minister heeft op dit punt in het debat de toezegging gedaan dat hij in de voorbereiding van de beschouwing die hij zal uitbrengen over een aantal constitutionele aspecten uit de visienota, ook nadrukkelijk aandacht zal besteden aan de door mij geadresseerde problematiek van de actualiteit van Hoofdstuk 7. Mijn fractie vindt dat voorshands voldoende om de minister die ruimte te laten. Ik wil daarom graag de motie aanhouden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Ontwikkelagenda Caribisch Nederland (33.400 IV) (T01752)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Linthorst, toe om de ontwikkelingsplannen per eiland inclusief het beoogde voorzieningenniveau, nadat zij afgestemd zijn met de andere departementen, aan de Kamer te doen toekomen.


Kerngegevens

Nummer T01752
Status voldaan
Datum toezegging 4 juni 2013
Deadline 2 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden drs. M.Y. Linthorst (PvdA)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Ontwikkelagenda
Kamerstukken Begrotingsstaat Koninkrijksrelaties 2013 (33.400 IV)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 29, item 6, blz. 57

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Wij hebben gevraagd naar een ontwikkelagenda. De minister zegt dat die er is. Als die er is, zou ik die heel graag zien. En als die er niet is, zou ik willen weten wanneer die dan komt. In een rapport van de Algemene Rekenkamer van november 2012 zag ik dat de Rekenkamer vaststelt dat het wenselijk is – de minister onderschreef dat in het rapport – dat voor de evaluatie per departement wordt gekeken wat het gewenste voorzieningenniveau is en dat dit nog niet door alle departementen gerealiseerd is. De Algemene Rekenkamer wijst erop dat het ministerie van OCW dat als een van de weinige al wel helemaal heeft gedaan.

Handelingen I 2012-2013, nr. 29, item 6, blz. 60

Minister Plasterk:

Aan het adres van mevrouw Linthorst kan ik melden dat de ontwikkelingsplannen er per eiland komen. Die worden met andere departementen afgestemd en dan zal ik er vanzelfsprekend voor zorgen dat zij naar de Kamer worden gezonden.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Ik begrijp nu waarom wij daar misschien verschillende beelden bij hebben. Ik bedoelde met een ontwikkelagenda dat er vanuit de departementen, vanuit Nederland, ook nagedacht wordt over de vraag wat naar Nederlandse maatstaven een acceptabel voorzieningenniveau is, zoals de heer Van Kappen het zo mooi noemde. Dat zijn twee verschillende dingen. De plannen van de eilanden is één, maar de ideeën waar het heen moet met het voorzieningenniveau op de eilanden per departement is twee en natuurlijk in eerste instantie een verantwoordelijkheid van het departement zelf. Daarvan heeft de Algemene Rekenkamer in november gezegd dat dit nog niet op ieder departement volledig op orde was en dat dit wel klaar zou moeten zijn voor de evaluatie. Komen er ook ontwikkelagenda's vanuit de departementen en, zo ja, wanneer komen die dan?

Minister Plasterk:

Mijn voornemen is om ervoor te zorgen dat die ontwikkelplannen van de eilanden, die in samenspraak met de departementen worden gemaakt, één plan worden waaraan de departementen en dus ook het Nederlandse kabinet zich committeren. Zo krijgen we niet weer twee verschillende series plannen. Dan is het namelijk ook de vraag of dat wat de eilanden willen wel aansluit op wat de Nederlandse regering op die terreinen te bieden heeft en zijn we nog niet veel opgeschoten. We schrijven mee aan die eilandenplannen vanuit de departementen. Alleen al daarom is men gecommitteerd aan die plannen. Ik zou dat dus het liefst inderdaad in samenhang doen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Planning, opzet en opdracht evaluatie staatkundige structuur (33.400 IV) (T01753)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden De Graaf en Van Bijsterveld, toe om de opzet en opdracht voor de evaluatie van de nieuwe staatkundige structuur binnen het Koninkrijk in november/december 2013 aan de Kamer te doen toekomen.  Bij het maken van de planning van de evaluatie zal de minister goed afwegen of een extern aanbesteed onderzoek ten aanzien van de evaluatie van de nieuwe staatkundige structuur nodig is. De minister zal bij het formuleren van de opzet en opdracht ook ingaan op de vraag of het Statuut aan de orde wordt gesteld, nadat hij dit besproken heeft met de andere landen in het Koninkrijk. Voorts zal de minister bij de evaluatie de functie, naamgeving en bevoegdheden van de Rijksvertegenwoordiger meenemen.


Kerngegevens

Nummer T01753
Status voldaan
Datum toezegging 4 juni 2013
Deadline 31 december 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Mr. Th.C. de Graaf (D66)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
staatkundige structuur
Kamerstukken Begrotingsstaat Koninkrijksrelaties 2013 (33.400 IV)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 29, item 6, blz. 39

Minister Plasterk:

Als het allemaal goed loopt, krijg ik deze zomer de voorlichting van de Raad van State. Dan bereiken we een akkoord over de opzet van het onderzoek. In november 2013 informeer ik de MR over de opdracht voor een evaluatie. Dat gaat per brief naar de Eerste en Tweede Kamer, die het van belang vinden te weten wat de precieze opdracht voor die evaluatie wordt. Dan volgen er debatten. Vervolgens gaat er een definitieve versie van de terms of reference uit, waarna er een EU-aanbesteding en de gunning van het onderzoek volgen. Inmiddels zitten we dan in 2014, in welk jaar er een rapportage komt, die voortdurend moet worden besproken met de andere partners. In deze planning gaat alles in december 2015 naar Eerste en Tweede Kamer, met de bedoeling dat we in 2016 een besluit kunnen nemen. Dat is de planning als alles ideaal verloopt. Ik wil met alle plezier in commissie- of ander verband eens bespreken of die planning wel realistisch is. Ik denk van wel. Ik denk zelfs dat ze optimistisch is. Niemand wil dat het stemrecht voor de Eerste Kamer nog zo lang wegblijft voor de bewoners van de BES-eilanden. Tegelijkertijd zie ik het bezwaar van het veranderen van de Grondwet terwijl de evaluatie nog niet klaar is.

De heer Thom de Graaf (D66):

Ik denk dat deze Kamer zich daar terdege van bewust is. Het gaat nota bene om stemrecht ten behoeve van deze Kamer. Het is niet zo dat deze Kamer willoos laat gebeuren dat de eerste lezing niet meer wordt afgehandeld voor de eerstvolgende verkiezingen voor de Tweede Kamer. Daar zijn we zelf bij. Dat is een belangrijke constatering, want het betekent dat wijzelf in de gaten kunnen houden wat de planning van de minister is en of onze planning daarop kan aansluiten. Ik ben het met de minister eens dat we over die tabel nog eens in kleiner verband moeten komen te spreken. Maar de minister heeft het over een onderzoek dat leidt tot een Europese aanbesteding, wat wel een specifieke invulling van het begrip "evaluatie" is. Het was mij niet duidelijk dat dat uit de wetgeving voortvloeit. De minister zou ook kunnen kiezen voor een gezaghebbende commissie die misschien wat onderzoek laat doen, zonder dat daaraan direct Europese aanbestedingen met termijnen te pas komen. Die termijnen zouden het inderdaad krap maken. Is dat geen politieke keuze van de minister, die zodanig interpretabel is dat je ook iets anders zou kunnen doen?

Minister Plasterk:

Ik heb hierover advies gevraagd van de Raad van State, wat gevolgen kan hebben voor de tijdstabel. Daar staat wel tegenover dat de Kamerbehandeling redelijk krap is ingepland. Dit zijn zaken waarvan ik me kan voorstellen dat het langer duurt dan gepland. Nogmaals, ik weet niet hoeveel tijd de andere koninkrijkspartners nodig hebben voor het vormen van hun mening. In die zin weet ik niet of dat netto gezien korter is dan wat ik net aangaf. Ik stel voor dat we daar nog eens in detail naar kijken, aan de ene kant om te zorgen dat mensen het stemrecht zo snel als praktisch mogelijk is krijgen, terwijl aan de andere kant de Grondwet niet nodeloos wordt veranderd.

De heer Thom de Graaf (D66):

Ik vind dat prima. Ik vraag alleen aan de minister om bij die gelegenheid goed af te wegen of zo'n extern aanbesteed onderzoek nodig is, of dat het veel beter in de vorm van een commissie kan worden gedaan. Ik denk aan een commissie van gezaghebbende mensen uit verschillende landen. Dat zou misschien helpen.

Minister Plasterk:

Ik zeg toe dat ik dat zal overwegen.

Handelingen I 2012-2013, nr. 29, item 6, blz. 41

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):

Ik wil er nog één vraag aan vastkoppelen. De minister zegt dat het niet zo handig is om na tweeënhalf jaar de naam te veranderen. Wij krijgen echter nog een evaluatie. Ik neem aan dat in het kader van de evaluatie die functie wordt meegenomen. Het ligt dan voor de hand om dit soort zaken te bekijken, inclusief de naamgeving en de bevoegdheden. Is de minister bereid om dit punt in de evaluatie mee te nemen?

Minister Plasterk:

Ik ben daartoe bereid. Ik gaf slechts een eerste reactie op de vraag, maar dat is natuurlijk mogelijk.

Handelingen I 2012-2013, nr. 29, item 6, blz. 49

Minister Plasterk:

Dan kom ik op de vragen van de heer De Graaf. Hij herinnerde mij er terecht aan, zoals ik al in mijn inleiding zei, dat die evaluatie binnen zes jaar moet plaatsvinden. Dat is een wettelijke verplichting. We gaan doen wat we kunnen. Kan daarbij ook gekeken worden naar het Statuut? Als daar aanleiding voor is, kan dat een reden zijn om het Statuut opnieuw aan de orde te stellen. Dat moet dan wel met instemming van vier landen veranderd worden. Ik sluit dat echter niet op voorhand uit. Ik ben het met de heer De Graaf eens dat het Statuut al heel lang meegaat en daardoor wellicht zijn actualiteitswaarde verliest.

De heer Thom de Graaf (D66):

Op zichzelf pleit het juist voor het Statuut dat het al bijna 60 jaar meegaat. Net als ik heeft ook de heer Van Kappen de minister eraan herinnerd dat het Statuut op onderdelen in zekere zin obsoleet is geworden. Het is dus verstandig om dat toch eens te doen. Overigens is dit een voornemen dat al lang in de pen lag, want ook voor de tijd die ik beschreef, werd er al gedacht aan de instelling van een staatscommissie. Is de evaluatie van de nieuwe staatkundige verhoudingen niet een goed moment om dat mee te nemen? Ik zou het zeer plezierig vinden als de minister zou toezeggen dat dit in zijn denken wordt meegenomen en dat hij de Kamer daarover zal rapporteren als hij komt te spreken over het tijdpad en de inhoud van de evaluatie.

Minister Plasterk:

We gaan sowieso de opdracht voor die evaluatie in de Kamers bespreken. Laten we in die context bekijken of dit ook op de agenda wordt gezet. Dat zou mij ook de gelegenheid geven om te bekijken hoe de andere landen hier tegenover staan. Zij moeten het er ook mee eens zijn, want zonder hun instemming kunnen we het überhaupt niet veranderen. Als we het zo zouden mogen doen, kunnen we het netjes in de procedure passen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Proefschrift betrekken bij formulering grondwetsartikel (31.570) (T01776)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Lokin-Sassen (CDA), toe het proefschrift van de heer Leeuw te betrekken bij de formulering van een grondwetsartikel over het recht op een eerlijk proces en het recht op toegang tot de rechter.


Kerngegevens

Nummer T01776
Status voldaan
Datum toezegging 10 september 2013
Deadline 1 april 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. P.E.M.S. Lokin-Sassen (CDA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen eerlijk proces
Grondwet
Kamerstukken Herziening Grondwet (31.570)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 36, item 4 - blz. 5-6

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA): Zoals wij gezien hebben, pleitte ook de Staatscommissie Grondwet in haar rapport van november 2010 unaniem voor opneming van een algemeen recht op een eerlijk proces en het recht op toegang tot de rechter in de Grondwet. Alleen over de formulering van dat recht was de commissie niet unaniem. De minister zal ongetwijfeld kennis hebben genomen van de publicatie van de heer Leeuw, die op 13 juni jongstleden aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam is gepromoveerd op het onderwerp "Grondwet en eerlijk proces, een onderzoek naar de meerwaarde van het opnemen van het recht op een eerlijk proces in de Nederlandse Grondwet". Zijn conclusie wil ik u niet onthouden. "Alles overziend, kan aan het eind van het onderzoek de conclusie getrokken worden dat de vraag of een recht op een eerlijk proces in de Grondwet dient te worden opgenomen, positief kan worden beantwoord. De mogelijke meerwaarde kan groot zijn en zich op diverse terreinen en ten opzichte van diverse aspecten verwezenlijken. Daarnaast zijn bezwaren tegen opname van een dergelijk recht eigenlijk niet of nauwelijks aanwezig of steekhoudend. (...) Op grond van het voorgaande mag duidelijk zijn dat het (het) meest voor de hand ligt om in ieder geval over te gaan tot het invoegen van het recht op een eerlijk proces, en wel bij voorkeur in Hoofdstuk 1 van de Grondwet. Als het gaat om de inhoud van de bepaling staat vast dat in ieder geval de open norm van het recht op een eerlijk proces in de bepaling zou moeten worden opgenomen. Dit om als basis te (kunnen) dienen voor de rechter om een model van rechtsvorming op te zetten. Indien er gekozen zou worden om te volstaan met de opname van een verzameling van deelrechten van het recht op een eerlijk proces, is er geen legitimerende basis voor een dergelijk model."

In genoemd proefschrift krijgt de minister als het ware panklaar een aantal keuzes opgediend, waaruit hij een keuze kan maken om dit grondrecht handen en voeten te geven. Wij hopen, vertrouwen en gaan ervan uit dat de minister bereid is om de aanbevelingen van dit proefschrift te betrekken bij de vormgeving van de concrete grondwetsherzieningsbepaling. Wij willen wel graag uit de mond van de minister horen dat hij dit ook zal doen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 36, item 4 - blz. 10

Minister Plasterk: Dank voor deze toelichting. U vroeg om de toezegging dat het proefschrift van de heer Leeuw hierbij kan worden betrokken. Dat zal gebeuren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Rol van de Eerste Kamer in het formatieproces (33.750) (T01804)

De minister-president, minister van Algemene Zaken, zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Kuiper (ChristenUnie), toe dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in zijn aan de Tweede Kamer toegezegde notitie over de Eerste Kamer ook aandacht besteedt aan de rol van deze Kamer in het formatieproces.


Kerngegevens

Nummer T01804
Status afgevoerd
Datum toezegging 29 oktober 2013
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. dr. R. Kuiper (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Eerste Kamer
kabinetsformatie
Kamerstukken Miljoenennota 2014 (33.750)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 5, item 4 - blz. 38

De heer Kuiper (ChristenUnie): Een zorgvuldige omgang met instituties heeft ook rechtstreekse politieke betekenis. Laat ik maar dicht bij huis blijven. We hebben een jaar achter ons waarin aanvankelijk werd opgemerkt hoe verfrissend het is dat een kabinet om steun moet werven in de Eerste Kamer. Later waren er waarschuwingen te horen dat een Eerste Kamer die wetten tegenhoudt, moet worden opgeheven. De politieke les van het Herfstakkoord lijkt me ondubbelzinnig: een kabinet kan niet effectief zijn zonder toereikende steun in de Eerste Kamer. Dat is wat mijn fractie betreft een herbevestiging van een oude regel. Vorig jaar heb ik de minister-president hier gevraagd of bij een volgende formatie teruggekeerd kan worden naar de praktijk zoals die gold toen de Koning de formatieopdracht gaf en vroeg om een "vruchtbare samenwerking met de Staten-Generaal". De minister-president zei toen dat hij er niet over ging. Misschien gaat hij er inmiddels wel over, aangezien hij in de Tweede Kamer een opdracht heeft aanvaard om een studie te doen naar de Eerste Kamer. Daarmee geeft hij aan dat het kabinet bevoegd is om iets te zeggen over de Eerste Kamer. Ik juich het toe als er een vergelijkende studie komt naar de verdiensten van een bicameraal stelsel. Prachtig! Maar nu de minister-president er dan toch over blijkt te gaan, wil ik hem vragen om in die studie ook aandacht te besteden aan de rol van de Eerste Kamer in het formatieproces, in die vruchtbare samenwerking tussen de regering en de Staten-Generaal die wordt gezocht.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 5, item 4 - blz. 63

Minister Rutte: Dan kom ik bij de positie van de Eerste Kamer. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een notitie toegezegd. Die zal een inventarisatie bevatten van de verschillende opties voor de verhouding tussen de Tweede Kamer en de Eerste Kamer en ook de zaken behandelen die tot nu toe daarover naar voren zijn gekomen in de discussie. Wij zullen ervoor zorgen dat de heer Kox daarbij volledig aan zijn trekken komt, omdat zijn voorkeursoptie was neergelegd in de Grondwet van 1814, maar na de discussie in de tweede grondwetscommissie-Van Hogendorp in 1815 is verworpen ten gunste van het huidige tweekamerstelsel.

Het verzoek van de heer Kuiper in dat verband is interessant. Het betreft de plaats van de Eerste Kamer bij de formule "vruchtbare samenwerking tussen regering en Staten-Generaal" die in vele, maar niet alle formatieopdrachten is terug te vinden. Het lijkt mij de moeite waard dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ook dit punt betrekt bij zijn onderzoek.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie Adviespunt Klokkenluiders (33.258) (T01949)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Vos (GroenLinks), toe de evaluaties van het Adviespunt Klokkenluiders en de Onderzoeksraad Integriteit Overheid beschikbaar te stellen voor eenieder, waaronder de Eerste Kamer.


Kerngegevens

Nummer T01949
Status voldaan
Datum toezegging 20 mei 2014
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Ir. M.B. Vos (GroenLinks)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Adviespunt Klokkenluiders
evaluaties
Huis voor klokkenluiders
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Van Raak, Fokke, Koşer Kaya, Voortman, Segers, Thieme en Klein Wet Huis voor klokkenluiders (33.258)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 30, item 3 - blz. 11

Mevrouw Vos (GroenLinks): Ik sluit af met een vraag aan de minister. Hij vindt de timing van dit initiatief ongelukkig en wil dat de evaluatie wordt afgewacht. Mijn fractie vindt dat het nooit te vroeg is om de rechtspositie van klokkenluiders te versterken. Wat ons betreft, hadden wij dit al eerder moeten regelen. Vandaar ook dat wij dit initiatief van zo'n groot belang vinden. Als de minister een wezenlijke bijdrage wil leveren — en zo kennen wij hem ook — aan het goede verloop van dit wetgevingsproces, wil hij dan niet al eerder, wellicht nu, de belangrijkste bevindingen aan de Kamer meedelen van de evaluaties van het Adviespunt Klokkenluiders en de Onderzoeksraad Integriteit Overheid die op 1 juli a.s. worden gepresenteerd. Is de minister op enigerlei wijze in staat om ons al eerder hiervan in de kennis stellen, zodat wij dit kunnen betrekken bij de eindbeoordeling van dit initiatiefwetsvoorstel?

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 30, item 10 - blz. 4

Minister Plasterk: Mevrouw Vos stelde een vraag over de evaluatie van het Adviespunt Klokkenluiders en over de onderzoeksraad. Waardering voor het feit dat het Adviespunt Klokkenluiders heeft besloten eerder te evalueren. Het streven is dat die evaluatie per 1 juli beschikbaar is. Het korte antwoord op de vraag is: ja, natuurlijk is het goed om die erbij te betrekken. Zodra die evaluatie er is, zal ik ervoor zorgen dat die beschikbaar is voor eenieder.


Brondocumenten


Historie