Rappelabele toezeggingen Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Rappel vooruitblik juli 2014)



Dit is het rappel vanaf 02-07-14 tot 02-01-15.

 




Toezegging Evaluatie nieuwe staatkundige structuur (31.568) (T01031)

De minister van Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vragen/opmerkingen van de leden Van Kappen (VVD), mevrouw Ten Horn (SP) en Laurier (GroenLinks), toe dat nieuwe staatkundige structuur in werking zal worden geëvalueerd na ommekomst van 5 jaar, waarbij met name ook zal worden gekeken naar de integratie van de BES in het Nederlandse staatsbestel


Kerngegevens

Nummer T01031
Status afgevoerd
Datum toezegging 19 mei 2009
Deadline 31 december 2015
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden dr. G.H.M.M. ten Horn (SP)
generaal-majoor der Mariniers (b.d.) F.E. van Kappen (VVD)
drs. J.P. Laurier (GroenLinks)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Caribisch Nederland
evaluaties
staatkundige vernieuwing
Kamerstukken Staatkundige vernieuwing van het Koninkrijk (31.568)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 32

Blz. 1457

(...)

De heer Van Kappen (VVD):

De Grondwet, inclusief artikel 1, is volledig op de BES-burgers van toepassing. Inzake hun rechten en plichten kan alleen worden gedifferentieerd voor zover er geen sprake is van ongelijke behandeling. Daar is hier dus geen sprake van, integendeel. De regering denkt dit op te lossen door een afwijkingsartikel op te nemen in het Statuut. Maar is het niet merkwaardig dat voor een deel van Nederland de Grondwet op onderdelen buiten werking wordt gesteld door een artikel in het Statuut? Horen regelingen voor de BES-eilanden in de nieuwe situatie eigenlijk nog wel thuis in het Statuut? Mijn fractie is van mening dat deze constructie eigenlijk niet kan en hoogstens een tijdelijke oplossing kan bieden. Uiteindelijk is naar onze mening, hoe lastig dan ook, een grondwetswijziging noodzakelijk. Ik krijg graag de mening van de bewindslieden over dit punt

Blz. 1462

Mevrouw Ten Horn (SP):

In de Slotverklaring is overeengekomen dat er speciale aandacht besteed zal worden aan het inlopen van achterstanden bij de heffing en inning van belastingen. Hoe staat het er op de verschillende eilanden op dit punt voor? Wanneer zal integratie van landsbelastingen van de BES-eilanden met de Nederlandse wetgeving gaan plaatsvinden? Hoever is het met het Nederlands onderzoek naar het toekomstig fiscale stelsel voor de BES-eilanden? Begrijpen wij het goed dat de systematiek van de Wet financiële verhoudingen BES (WfvBES) sterk overeenkomt met de heffing van gemeentebelastingen? Is dat de reden waarom in de Besluitenlijst BES van 13 januari jongstleden staat dat op de BES-eilanden met name de winstbelasting verder verlaagd of afgeschaft zal worden? Is dat omdat winstbelasting onder het rijksbelastingregime valt of is er een andere aanleiding? Op welke termijn wordt bezien hoe het regime van rijksbelastingen op de BES-eilanden vorm moet krijgen?

Blz. 1467

De heer Laurier (GroenLinks):

De BES-eilanden worden onderdeel van het land Nederland. Wie de publieke discussie volgt, zegt dat het vooral gemeenten lijken te worden, bijzondere gemeenten, maar dat is toch niet helemaal juist. Het worden openbare lichamen […] Ik kan mij voorstellen dat in een overgangsfase wordt gekozen voor openbare lichamen. Maar hoe ziet het kabinet die toestand op een wat langere termijn? Zullen de eilanden dan nog steeds openbare lichamen zijn of zullen ze toch meer ingroeien in onze normale bestuurlijke verhoudingen? In feite geldt die vraag ook voor de wetten die zullen gelden in de overgangsfase. Voor een deel wordt Antilliaans recht omgezet in Nederlands recht, maar hoe ziet die situatie er op termijn uit? Mijn fractie zou het op prijs stellen als er vanuit het kabinet wat meer helderheid over werd gegeven. Is er sprake van een overgangsperiode, hoe lang is die, aan welke termijnen wordt gedacht en welk eindbeeld bestaat daarbij?

Blz. 1487-1488

Minister Hirsch Ballin:

In antwoord op de vragen die zijn gesteld door mevrouw Ten Horn, de heer Laurier en de heer Van Kappen zeg ik toe dat wij de nieuwe staatkundige structuur in werking zullen evalueren na ommekomst van vijf jaren. Wij zullen dan ook nagaan of de verankering van Bonaire, Saba en Sint Eustatius voldoende is. Uiterlijk dan zullen wij ook tot een conclusie moeten zijn gekomen over de toekomstige relatie tot het EU-recht en andere wetgeving die in het Europese deel van Nederland van kracht is.



Historie







Toezegging Invoering van het dualisme in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba zal vijf jaar na inwerkingtreding van de WolBes worden geëvalueerd (31.954) (T01154)

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van de leden van de CDA-fractie (i.c. Doek), toe dat de invoering van het dualisme in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet zal worden geëvalueerd.


Kerngegevens

Nummer T01154
Status voldaan
Datum toezegging 27 april 2010
Deadline 31 december 2015
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden drs. H.A. Doek (CDA)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Nota naar aanleiding van het verslag
Categorie evaluatie
Onderwerpen dualisme
evaluaties
Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Kamerstukken Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (31.954)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2009/10, 31954 B, blz. 4

Leden CDA-fractie (i.c. Doek):

De vormgeving van de openbare lichamen is in nauw overleg met de diverse bestuurscolleges en gebaseerd op de uitgangspuntennotitie van 31 januari 2008 tot stand gekomen. De leden van de CDA-fractie onderschrijven deze uitgangspunten. Zij achten het juist dat de Gemeentewet uitgangspunt is en menen dat de diverse bepalingen die erop gericht zijn om een zo’n onafhankelijk mogelijk bestuur te waarborgen, ook voor andere afgeleide organen van het openbaar lichaam geëigend zijn tegen de achtergrond van de zeer bescheiden omvang van de drie eilanden. Genoemde leden houden enige reserve met betrekking tot het invoeren van het dualisme, mede tegen de toch niet altijd positieve ervaringen in Nederland op dit punt. In dat kader vragen zij de regering om de dualisering uitdrukkelijk te betrekken bij de evaluatie. Deze leden achten de onverenigbaarheid van functies zoals bij amendement-Remkes c.s. (Kamerstukken II 2009/10, 31 954, nr. 19.) voor ambtenaren van Bonaire geregeld juist.

Kamerstukken I 2009/10, 31954 C, blz. 4

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties:

Op verzoek van de leden van de CDA-fractie kan ik toezeggen dat de invoering van het dualisme in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet zal worden geëvalueerd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gebruik inlichtingenrecht (32.467) (T01425)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Bijsterveld (CDA), toe dat het gebruik van het wettelijke inlichtingenrecht door het College voor de Rechten van de Mens wordt geëvalueerd.


Kerngegevens

Nummer T01425
Status voldaan
Datum toezegging 15 november 2011
Deadline 1 mei 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen College voor de Rechten van de Mens
evaluaties
inlichtingenrecht
Kamerstukken Wet College voor de rechten van de mens (32.467)


Uit de stukken

Handelingen I 2011/12, nr. 7-7 - blz. 33

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):Ik ben bij mijn laatste onderwerp. We hebben gesproken over de inlichtingenplicht en het recht om inlichtingen op te vragen. Heb ik het goed begrepen dat de minister zegt dat dit recht, dat uit de huidige wet wordt getransplanteerd naar het nieuwe wetsvoorstel, uitsluitend in de relatie tot de overheid geldt en dus niet in relatie tot particulieren of maatschappelijke organisaties? Kan de minister bevestigen dat we dit zo moeten interpreteren?

(...)

Handelingen I 2011/12, nr. 7-7 - blz. 36

Minister Donner: Tot slot kom ik op haar vraag over de inlichtingenplicht. Formeel geldt die inlichtingenplicht ook voor particulieren. Dat is de consequentie van deze regelgeving. Ik heb alleen aangegeven dat het bij schending van de grondrechten vooral gaat om de verhouding met de overheid, gegeven de reikwijdte van de grondwettelijke bepalingen. Dat laat onverlet waarop de heer Engels wijst, namelijk dat in de rechtspraak soms een reflexwerking wordt verondersteld. Dan gaat het echter heel specifiek om de rechter die daarover een oordeel geeft. De bevoegdheid tot het vragen van inlichtingen strekt inderdaad verder dan de overheid alleen.

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): Zal het gebruik van het inlichtingenrecht op de verschillende manieren deel uitmaken van de evaluatie?

Minister Donner:Dat lijkt mij zonder meer het geval. Dit punt speelt ook wat eerder in verband met de kosten die ermee gepaard gaan. Bij de evaluatie zal de keuze die de wetgever nu heeft gemaakt breed aan de orde komen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (32.600) (T01603)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Van Bijsterveld, Ester, Engels en De Boer, toe dat hij binnen twee jaar met de evaluatie van de effecten van de wet zal komen, en daarbij aandacht zal besteden aan:

  • de effecten op de zorgsector;
  • het sanctieregime;
  • de kwaliteit van nieuw aangetrokken topfunctionarissen;
  • het effect op het loongebouw.

Kerngegevens

Nummer T01603
Status voldaan
Datum toezegging 6 november 2012
Deadline 31 december 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
prof. mr. J.W.M. Engels (D66)
Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
normering
topinkomens
Kamerstukken Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (32.600)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 5 - blz. 7

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): De CDA-fractie hecht aan zorgvuldigheid in het wetgevingsproces. De kans bestaat dat er alweer een heel nieuwe norm aan zit te komen in het komende wetsvoorstel, voordat dit wetsvoorstel goed en wel in werking is getreden. Die norm gaat natuurlijk een stukje verder. Er is een monitoring van dit wetsvoorstel toegezegd. Maar als direct alweer een nieuw wetsvoorstel wordt aangekondigd, hoe serieus moeten wij die monitoring dan nemen? Wat betekent een en ander voor de contracten die straks onder de figuur van dit wetsvoorstel worden aangenomen? Wij zien met veel belangstelling uit naar de reactie van de minister.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 5 - blz. 10-11

De heer Ester (CU): Het doet mijn fractie deugd dat artikel 7.2 voorziet in een periodieke rapportage over de werking van de wet. Wij dringen erop aan dat dit een brede evaluatie zal worden van alle relevante aspecten van de wet zowel in termen van doelbereik, maar ook wat betreft sancties, handhaafbaarheid, regimedifferentiatie, sectorale uitwerking en neveneffecten. Een dergelijke brede evaluatie is van belang, gezien de maatschappelijke discussie over de salariëring van topbestuurders in de publieke sector en de gevoeligheden die daarbij in het geding zijn. Kan de minister dit aan mijn fractie toezeggen?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 5 - blz. 13

De heer Engels (D66): De D66-fractie heeft in het voorlopig verslag aangedrongen op een gedegen evaluatie van deze wet. Tot mijn genoegen heb ik vastgesteld dat ook andere fracties dit hebben gedaan, met name de fractie van de ChristenUnie. Het gaat wat mijn fractie betreft dan voornamelijk om een evaluatie van de effecten van de aangenomen amendementen. Mijn fractie meent dat dit dient te gebeuren zodra de eerste effecten zichtbaar worden. In de memorie van toelichting is aangegeven dat het adviescollege pas na vier jaar een eerste advies zal uitbrengen. Gelet op de substantiële wijzigingen die het wetsvoorstel tijdens het wetgevingstraject heeft ondergaan, dring ik er bij de minister op aan te bevorderen dat een eerste rapport al op een eerder moment, bijvoorbeeld na twee jaar kan worden aangeboden, en waarbij hoofdzakelijk de effecten van de aangenomen amendementen worden beschreven. Graag vraag ik de minister een toezegging op dit punt.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 5 - blz. 15

Mevrouw De Boer (GroenLinks): De praktijk laat zien dat in een aantal sectoren, zoals de gezondheidszorg, hoger onderwijs en woningcorporaties, bij voortduring de bovengrens wordt opgezocht van wat volgens de geldende beloningsnormen mogelijk is. Dat zal naar onze verwachting in de toekomst niet anders zijn. Dat zou kunnen betekenen dat instellingen en topfunctionarissen op zoek gaan naar vergoedingen of emolumenten die niet onder het bereik van deze wet vallen, of op zoek gaan naar uitzonderingen op de definitie van een topfunctionaris. Men zou dan ook kunnen proberen om de reële beloning alsnog hoger te krijgen. Deelt de minister deze vrees, of is de wet naar zijn oordeel zodanig dichtgetimmerd dat er geen mazen meer in het net te vinden zullen zijn? Is dit een punt dat meegenomen wordt in de evaluatie van de wet?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 31

Minister Plasterk: Mijn voorganger heeft al eerder schriftelijk toegezegd dat wij dit gaan monitoren. Daarbij zullen wij ook de effecten op de zorgsector meenemen. Ik zeg de Kamer toe dat ik binnen twee jaar met de evaluatie van de effecten van de wet zal komen. Ik knip die toezegging los van het uitvoeren van het voornemen in het regeerakkoord om met strengere wetgeving te komen, want anders gaan die dingen erg door elkaar heen lopen. Ik kan nu niet voorzien wat het tijdpad zal zijn voor de uitvoering van wat er in het regeerakkoord staat. Die toezegging staat echter sowieso.

(...)

De heer Ester (CU): De regering heeft een regeling getroffen. Die steunen wij ook. Die wordt breed gesteund in de Kamer. Het sanctiemechanisme is alleen zo zwak. Dat staat haaks op de hele conceptuele aanvliegroute. Het moet allemaal veranderen, maar aan de achterkant stelt het eigenlijk niet zo vreselijk veel voor. De minister zegt dat men zich er wel aan zal houden en dat het geen wildwestfilm is. Natuurlijk is dat zo, maar dat is het argument niet. Het gaat erom dat je, als je breed inzet, ook aan de sanctiekant breed moet inzetten. Dat lijkt mij een onevenwichtigheid in dit verhaal.

(...)

Minister Plasterk: Ik zeg toe dat, als mocht blijken dat men het sanctiebeleid een reden vindt om te denken dat men ermee kan wegkomen, wij opnieuw naar sancties zullen kijken.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 32

Minister Plasterk: Wij gaan deze wet over twee jaar evalueren. Ik zeg toe – ik begrijp de zorg – dat wij daarin de vraag zullen meenemen of het sanctieregime zodanig is dat mensen geneigd zijn om zich niet aan de wet te houden. Mocht blijken dat de verwachting van de heer Ester juist is, zullen wij natuurlijk strengere maatregelen moeten nemen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 35

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): De vorige regering heeft gezegd dat het van belang is om de effecten van dit wetsvoorstel in de praktijk te meten, te analyseren en doorlopend te monitoren. Daar zijn wij het van harte mee eens. Ik heb de minister een termijn van twee jaar horen noemen. Normaal gesproken zijn wij heel blij als een analyse of evaluatie in zo een korte tijd plaats kan vinden, maar twee jaar is heel erg kort voor het meten van effecten van zaken waar wij het nu over hebben. Kun je überhaupt op deze termijn effecten meten?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 37

De heer Ester (CU): Voor mijn fractie zijn twee punten blijven liggen: het sanctiebeleid en de rol van het Adviescollege normeringsbeleid. Over het sanctiebeleid verschillen wij kennelijk van mening met de minister. Gezien het enorme belang van en de publieke reuring over dit onderwerp vinden wij dat de sanctiebepaling erg bleekjes en mager is. Er gaat geen sterk signaal van uit. De minister weegt dit kennelijk anders. Mijn fractie heeft nog een ander punt geadresseerd – volgens mij heeft ook de heer Engels dat gedaan – namelijk de rol en taak van het Adviescollege normeringsbeleid. De minister is in de beantwoording niet ingegaan op de generieke taken en de rol van dit college bij de evaluatie. Hij heeft wel toegezegd dat het een heel brede evaluatie wordt.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 38

De heer Engels (D66): Hoewel dit mijns inziens niet helemaal in goede aarde is gevallen bij de fractie van het CDA, heeft de minister toegezegd om te bekijken of wij wat sneller dan pas na de aangekondigde vier jaar een evaluatie kunnen houden. Ik incasseer die toezegging vol vreugde. Ik zal aan de afdeling voorlichting van de Tweede Kamerfractie van D66 dan ook vragen om dit heel nadrukkelijk op de website van mijn partij te zetten. Met een dergelijke toezegging van de minister – en dat al binnen één dag – kun je thuiskomen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 39

Mevrouw De Boer (GroenLinks): Wat mij opvalt, is dat de minister een wat dubbele boodschap uitzendt waar het gaat om zijn vertrouwen in de sector. Aan de ene kant wordt geconstateerd dat de zelfregulering niet werkt, dat deze wet dus nodig is, dat er een opwaartse werking van uitgaat en dat de bovengrenzen worden opgezicht. Aan de andere kant wordt in antwoord op vragen van de heer Ester gezegd: we hebben het over publieke instellingen, dus we gaan ervan uit dat ze zich allemaal heel netjes zullen gedragen en dat fraude illusoir is. Daar zit een zekere spanning in, want diverse affaires in de afgelopen tijd hebben laten zien dat publieke instellingen de bovengrens opzoeken en dat af en toe over die grens heen wordt gegaan. Het is niet denkbeeldig dat er fraude wordt gepleegd bij publieke instellingen. Wil de minister daar nog eens over nadenken en daaraan in de evaluatie aandacht besteden? Hoe wordt ermee omgegaan, wat wordt gedaan aan fraude? Kan daarbij ook aandacht worden besteed aan de vraag of het sanctiemechanisme in deze wet voldoende is.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 40

Minister Plasterk: Mevrouw Van Bijsterveld vraagt ook wat je kunt meten over twee jaar. De overgangstermijn is dan nog niet eens afgelopen, laat staan de termijn waarin het daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Toch denk ik dat je dan wel iets kunt zeggen. Voor nieuwe aanstellingen voor onbeperkte tijd zal natuurlijk gelden dat zij onder het regime van de nieuwe wet voor de normering van topinkomens moeten plaatsvinden. Ook in deze Kamer is de zorg uitgesproken of dat niet betekent dat je minder goede mensen kunt aantrekken. Ik denk dat je over twee jaar, misschien niet kwantitatief, maar toch wel kwalitatief iets zult kunnen zeggen over de vraag of deze wet inderdaad beperkt om mensen te krijgen die je graag zou willen hebben. Ik denk dat dit in ieder geval een onderdeel van de evaluatie zou kunnen zijn. Over andere punten waarvan de leden hebben gevraagd om ze onderdeel van de evaluatie te laten zijn, zal ik zo dadelijk iets toezeggen. Ik denk dat ik de toezegging om dat over twee jaar te doen toch graag overeind wil houden, mij realiserend dat je de volledige impact, zeker voor bestaande gevallen, pas kunt overzien over een groter aantal jaren.

(...)

Minister Plasterk: De heer Ester sprak over het sanctiebeleid. Het wetsvoorstel zoals het voorligt, is het wetsvoorstel zoals wij het bespreken. Ik zeg toe dat wij zullen vragen om bij de evaluatie over twee jaar ook te bekijken of het feit dat de sancties niet streng genoeg zijn, ertoe leidt dat men voortdurend de grens daarvan overschrijdt. Dat zou een reden kunnen zijn om die sancties aan te scherpen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 41

Minister Plasterk: Verder is gevraagd wat het effect is op het loongebouw. Ik zeg toe dat wij daarnaar zorgvuldig zullen kijken in de evaluatie, anders blijven wij speculeren. Ik verwacht dat dit alleen effect heeft voor een zeer kleine groep aan de bovenkant. Het is in ieder geval niet de intentie om het loongebouw in zijn geheel te comprimeren. Laten wij dit bij de evaluatie beoordelen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging voorliggende grondwetsherzieningen in hun samenhang presenteren (33.750 VI) (T01904)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Engels (D66), toe de voorliggende grondwetsherzieningen op een rij te zetten en ze in hun samenhang aan de Kamer te presenteren, inclusief de opvatting, voor zover zij die op dit moment heeft, van de regering.


Kerngegevens

Nummer T01904
Status voldaan
Datum toezegging 11 maart 2014
Deadline 1 januari 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. mr. J.W.M. Engels (D66)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen grondwetsherziening
Staat van de rechtsstaat
Kamerstukken Begrotingsstaten Veiligheid en Justitie 2014 (33.750 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 22, item 5 - blz. 6-7

De heer Engels (D66):

Zonder de recente uitvoerige debatten over de Grondwet nog weer eens te willen overdoen, bepleit mijn fractie vandaag opnieuw in de context van de rechtsstaat een meer adequate grondwettelijke inbedding van de democratische rechtsstaat. Om elk misverstand te voorkomen: dat pleidooi strekt verder dan de in de motie-Engels bedoelde constitutionalisering van het principe van de democratische rechtsstaat. Overigens zeg ik de minister van BZK en zijn ambtelijke adviseurs graag dank voor de notitie van 17 februari, waarin een zeer inhoudelijke en diepgaande verkenning is uitgevoerd naar het opnemen van een dergelijke bepaling in de Grondwet. Zoals hij echter inmiddels heeft begrepen, betreurt de Eerste Kamer het zeer dat hij het daarbij heeft gelaten.

De minister van BZK heeft inmiddels wel de motie-Lokin-Sassen, over het recht op een eerlijk proces, en een andere motie-Engels, over de herinrichting van hoofdstuk 7 over het decentraal bestuur, in uitvoering genomen. Er zijn op dit moment nog meerdere, sterk uiteenlopende voorstellen tot wijziging van de Grondwet in behandeling dan wel in voorbereiding. Onder meer over het correctief referendum, de deconstitutionalisering van de aanstelling van de burgemeester en de commissaris van de Koning, de kiesrechtelijke positie van de BES-eilanden en het invoeren van constitutionele toetsing. Het zijn er inmiddels meer dan tien. Deze ontwikkeling illustreert dat de eerder geconstateerde constitutionele armoede binnen de verschillende geledingen van het wetgevend orgaan breder wordt gevoeld. Die observatie doet de vraag rijzen of onze dit jaar 200 jaar bestaande Grondwet, die 30 jaar geleden voor het laatste integraal is herzien, niet toe is aan een algemene en consistente modernisering. Het minimale politieke antwoord van een vorig kabinet op het rapport van de jongste staatscommissie, moet bij nader inzien als te weinig ambitieus worden aangemerkt. Mijn fractie meent dat het uit een oogpunt van zorgvuldig constitutioneel beheer niet verantwoord is zo gefragmenteerd verder te gaan met pogingen tot aanpassingen van de Grondwet. Om die reden geeft mijn fractie het kabinet in overweging na te denken over een samenhangend en afgestemd proces tot aanpassing van de Grondwet aan de politieke en maatschappelijke ontwikkelingen. Ik vraag de bewindslieden of zij bereid zijn een voorstel daartoe te ontwikkelen.

Handelingen I 2013-2014, nr. 22, item 5 - blz. 50-51

Minister Plasterk:

Dan kom ik bij zijn specifieke verzoek. Hij somde enkele grondwetswijzigingen op die voorliggen en vroeg of ik wilde toezeggen dat ik een notitie maak waarin ik een overzicht geef van de diverse grondwetswijzigingen die in enigerlei stadium van behandeling zijn. Ik wil die in samenhang aan de Kamer presenteren en daar waar mogelijk de visie van de regering erbij geven. Ik zeg dat toe. Ik zeg er wel bij "daar waar mogelijk", want bij een aantal wetsvoorstellen, vooral initiatiefwetsvoorstellen, heeft de regering het oordeel nog voorbehouden tot de behandeling in bijvoorbeeld uw Kamer. Ik wil daar met de notitie niet op vooruitlopen. Wat de heer Engels concreet vraagt, zeg ik toe.

De heer Engels (D66):

Het is een prachtige toezegging, maar dat was mijn vraag helemaal niet. De minister zou nog in problemen kunnen komen als hij al te voortvarend vooruitloopt op voorstellen die nog in behandeling zijn. Ik heb gezegd dat er veel voorstellen in bewerking zijn, maar tegelijkertijd heb ik ook vastgesteld dat het voor de betekenis en de waarde van de Grondwet van belang is dat de Grondwet niet alleen politiek maar ook maatschappelijk een bepaalde betekenis heeft. Ik ben het met de minister eens dat dat niet afhangt van het feit of je de Grondwet van week tot week actualiseert. Een zekere actualisering sinds 1983 is echter nodig. Ik heb juist aan deze minister gevraagd om daarin de leiding te nemen en om dat niet defensief te doen maar offensief, omdat een gefragmenteerde benadering mij niet de beste weg lijkt. Dan blijf je namelijk van geval tot geval incidenteel actualiseren. Het is de verantwoordelijkheid van de minister om te zeggen dat het proces loopt en dat hij zich aan het hoofd gaat stellen van een beweging om onze Grondwet die plaats te geven die hem in het staatsbestel maar ook in het maatschappelijk bestel toekomt. Dat vraag ik en niet een notitie over wat er allemaal voorligt. Daaroverheen moet de minister een perspectief bieden op een Grondwet, met inachtneming van wat bijvoorbeeld de staatscommissie-Thomassen allemaal heeft gezegd over de wijze waarop wij die op dit moment kunnen vormgeven.

Minister Plasterk:

(...) Ik heb zojuist een toezegging gedaan en ik zou het betreuren als daar geen prijs op werd gesteld. Het lijkt mij toch nuttig. Ik zeg toe dat ik de wijzigingsvoorstellen die er liggen, zal inventariseren, met de stand van zaken en de samenhang daartussen en waar mogelijk met de opvatting van de regering.

Handelingen I 2013-2014, nr. 22, item 5 - blz. 57

De heer Engels (D66):

Mijn fractie heeft gevraagd om regie van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om te komen tot een samenhangend proces naar een integrale grondwetsherziening. De minister heeft toegezegd dat hij de leiding zal nemen, maar hij gaat de leiding nemen in het debat over de Grondwet met als doel om de Grondwet intact te laten. Dat was niet de bedoeling, vooral niet omdat de argumentatie van de minister heel vluchtig was, in meerdere betekenissen van het woord, op basis van zeer wonderlijke opvattingen over de historische betekenis van de Grondwet en vooral de bedoeling van de grondwetgever. Ik vind de minister onverminderd defensief op dit punt, maar ik wil er niet meer heen-en-weer over discussiëren en het debat in de tijd hiermee belasten. Ik vraag graag een uitspraak aan de Kamer op dit punt. Daarom heb ik een motie voorbereid die ertoe strekt om de minister ertoe te bewegen, niet alleen met een notitie te komen over op dit moment voorliggende voorstellen over de grondwetsherziening, maar ook met een voorstel te komen voor een meer samenhangende en consistente benadering van de Grondwet ofwel een roadmap. Zo kun je het ook nog noemen.

Door de leden Engels, Van Boxtel, Thom de Graaf, Ruers, Vliegenthart en Strik wordt de volgende motie voorgesteld:

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat zich sinds de laatste integrale grondwetsherziening van 1983 een aantal relevante constitutionele ontwikkelingen heeft voorgedaan;

van mening dat een actuele constitutionele inbedding van de normen die de inrichting en het functioneren van onze democratische rechtsstaat bepalen wenselijk is;

verzoekt de regering, met een procedurevoorstel te komen voor een samenhangende herziening van de Grondwet,

en gaat over tot de orde van de dag.

Handelingen I 2013-2014, nr. 22, item 5 - bl. 67-68

Minister Plasterk:

Ten slotte kom ik op de motie van de heer Engels. Die ontraad ik. Het dictum is uiteindelijk een verzoek om met een procedurevoorstel te komen voor een samenhangende herziening van de Grondwet. Zo'n procedurevoorstel heeft echter alleen maar zin als je de bedoeling hebt om tot een samenhangende grondwetsherziening te komen. Zeker doordat er in de overweging ook nog wordt gerelateerd aan de laatste integrale grondwetsherziening van 1983 is in feite wat hier voorligt een voorstel om tot een integrale grondwetsherziening te komen. Ik vind het ook niet helemaal in het verlengde liggen van de bijdragen van vanavond. Er is eigenlijk ook niet in brede kring voor gepleit. Je kunt het ook niet zomaar doen, want dan moet er een nieuwe staatscommissie komen. Ik heb al aangevoerd dat de vorige staatscommissie — uiteindelijk nadat de Kamers zich hebben gebogen, op advies van de regering, over de conclusies — niet heeft geleid tot veel of grote wijzigingen van de Grondwet. Om dat dan een paar jaar later weer in gang te zetten, lijkt mij niet verstandig. Ik zou die motie dus, met alle respect, willen ontraden.

Ik heb toegezegd om wel de voorliggende grondwetsherzieningen nog eens op een rijtje te zetten en ze in hun samenhang aan te Kamer te presenteren, inclusief de opvatting, voor zover zij die op dit moment heeft, van de regering. De heer Engels wekte de indruk daar niet zeer aan te hechten. Die toezegging is echter gedaan. Dus ik wil mijzelf daar maar aan houden, ook als hij het niet doet. Ik zal dat doen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Overleg tussen initiatiefnemers en minister (33.258) (T01948)

De initiatiefnemers en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zeggen de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Thom de Graaf (D66), toe met elkaar in overleg te treden over vorm en inhoud van het wetsvoorstel.


Kerngegevens

Nummer T01948
Status voldaan
Datum toezegging 20 mei 2014
Deadline 1 januari 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. Th.C. de Graaf (D66)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Huis voor klokkenluiders
overleg
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Van Raak, Fokke, Koşer Kaya, Voortman, Segers, Thieme en Klein Wet Huis voor klokkenluiders (33.258)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 30, item 3 - blz. 14

De heer Thom de Graaf (D66): De fractie van D66 heeft, zoals ik al in voldoende mate heb aangegeven, grote aarzelingen bij de uitwerking die de initiatiefnemers aan hun voortreffelijke grondgedachte hebben gegeven. Zo kan het niet, denken wij. Het kan wel anders. Natuurlijk staan wij open voor nader debat vandaag, maar het zou vermoedelijk niet onverstandig zijn als de initiatiefnemers de tijd zouden nemen om te bezien of hun voorstel op essentiële onderdelen aanpassing kan krijgen. Ik zou dat toejuichen. In de tijd spoort dat dan ook met de evaluatie van het huidige adviespunt en de Onderzoeksraad Integriteit Overheid die de minister op zeer korte termijn, te weten voor 1 juli aanstaande, in het vooruitzicht heeft gesteld. Het zou dus evenzeer verstandig zijn als de initiatiefnemers en het kabinet de koppen — mijn excuus dat ik uw hoofden zo omschrijf — bij elkaar zouden steken om te bekijken of er een gezamenlijke grond voor een goede regeling kan worden gevonden. Ook dat zou ik toejuichen.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 30, item 10 - blz. 2

De heer Van Raak (SP): Wij zijn dankbaar voor alle suggesties die vanochtend zijn gedaan. Wij hebben ze allemaal opgeschreven en wij zullen ze er allemaal nauwkeurig bij betrekken. Ook de suggestie van de heer De Graaf om hierover en over andere zorgen nog nader met de minister te overleggen, is wat ons betreft een zeer goede suggestie. Wij willen de minister van harte daartoe uitnodigen.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 30, item 10 - blz. 3

Minister Plasterk: Ik ben graag bereid om met Ronald 1, dus met de initiatiefnemer de heer Van Raak en zijn collega's, in overleg te treden over dit voorstel. Ik denk dat het zozeer vervlochten is met de markt, met de overheid, met justitie en met economische activiteit dat het alleen maar beter kan worden, als de regering niet alleen aan de vorm van het voorstel bijdraagt, maar ook probeert inhoudelijk zo veel mogelijk mee te denken. Wij hebben dus de volle bereidheid om dat te doen.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 30, item 10 - blz. 4

De heer Thom de Graaf (D66): Ik ben blij dat de initiatiefnemers en de minister bereid zijn om het gesprek met elkaar aan te gaan. Dat is mooi.


Brondocumenten


Historie