Rappelabele toezeggingen Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Rappel januari 2015)



Dit is het rappel tot 02-01-15.

 




Toezegging Toezending conceptversie richtlijn (22.112 / 31.544, CK) (T01237)

De staatssecretaris voor Europese Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een verzoek van de commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis der Koningin, toe dat, wanneer het richtlijnvoorstel in de besluitvormende fase komt, het kabinet voorafgaande aan de desbetreffende Raad de definitieve (concept)versie van de richtlijn aan de Eerste Kamer opstuurt.


Kerngegevens

Nummer T01237
Status openstaand
Datum toezegging 17 april 2010
Deadline 1 januari 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Schriftelijk overleg
Categorie overig
Onderwerpen discriminatie
gelijke behandeling
richtlijnen
Kamerstukken Europees voorstel voor richtlijn gelijke behandeling (31.544)
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie (22.112)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2008/09, 22 112 / 31 544, CK, p. 2:

De commissie verzoekt de regering de definitieve versie van de richtlijn waarover in de Raad besluitvorming moet plaatsvinden ruimschoots voorafgaand aan de desbetreffende Raad aan de Kamer te doen toekomen opdat nog de mogelijkheid van een (nader) overleg bestaat.

Kamerstukken I 2008/09, 22 112 / 31 544, CK, p. 3:

Wanneer het richtlijnvoorstel in de besluitvormende fase komt, zal het kabinet – zodra de betreffende stukken beschikbaar zijn – voorafgaande aan de desbetreffende Raad de definitieve (concept)versie van bovengenoemde richtlijn aan u doen toekomen.

Zie voor meer informatie ook Edossier E080071


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gebruik inlichtingenrecht (32.467) (T01425)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Bijsterveld (CDA), toe dat het gebruik van het wettelijke inlichtingenrecht door het College voor de Rechten van de Mens wordt geëvalueerd.


Kerngegevens

Nummer T01425
Status voldaan
Datum toezegging 15 november 2011
Deadline 1 mei 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen College voor de Rechten van de Mens
evaluaties
inlichtingenrecht
Kamerstukken Wet College voor de rechten van de mens (32.467)


Uit de stukken

Handelingen I 2011/12, nr. 7-7 - blz. 33

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):Ik ben bij mijn laatste onderwerp. We hebben gesproken over de inlichtingenplicht en het recht om inlichtingen op te vragen. Heb ik het goed begrepen dat de minister zegt dat dit recht, dat uit de huidige wet wordt getransplanteerd naar het nieuwe wetsvoorstel, uitsluitend in de relatie tot de overheid geldt en dus niet in relatie tot particulieren of maatschappelijke organisaties? Kan de minister bevestigen dat we dit zo moeten interpreteren?

(...)

Handelingen I 2011/12, nr. 7-7 - blz. 36

Minister Donner: Tot slot kom ik op haar vraag over de inlichtingenplicht. Formeel geldt die inlichtingenplicht ook voor particulieren. Dat is de consequentie van deze regelgeving. Ik heb alleen aangegeven dat het bij schending van de grondrechten vooral gaat om de verhouding met de overheid, gegeven de reikwijdte van de grondwettelijke bepalingen. Dat laat onverlet waarop de heer Engels wijst, namelijk dat in de rechtspraak soms een reflexwerking wordt verondersteld. Dan gaat het echter heel specifiek om de rechter die daarover een oordeel geeft. De bevoegdheid tot het vragen van inlichtingen strekt inderdaad verder dan de overheid alleen.

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): Zal het gebruik van het inlichtingenrecht op de verschillende manieren deel uitmaken van de evaluatie?

Minister Donner:Dat lijkt mij zonder meer het geval. Dit punt speelt ook wat eerder in verband met de kosten die ermee gepaard gaan. Bij de evaluatie zal de keuze die de wetgever nu heeft gemaakt breed aan de orde komen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Rechtstreeks werkende verdragsbepalingen (31.570) (T01443)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Lokin-Sassen (CDA), toe de formulering van de artikel 93 en 94 Grondwet te betrekken in een meer integrale grondwetsherziening.


Kerngegevens

Nummer T01443
Status openstaand
Datum toezegging 7 februari 2012
Deadline 1 januari 2027
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. P.E.M.S. Lokin-Sassen (CDA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen artikel 93 Grondwet
artikel 94 Grondwet
rechtstreeks werkende verdragsbepalingen
Kamerstukken Herziening Grondwet (31.570)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 18-3 - blz. 27

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA): Het derde punt is slechts van redactionele aard, maar betreft ook echt een verbetering. De woorden "eenieder (…) verbinden" en "eenieder verbindende" in de artikelen 93 en 94 van de Grondwet zouden volgens mijn fractie inderdaad beter vervangen kunnen worden door "rechtstreeks (…) werken" respectievelijk "rechtstreeks werkende". De facto worden de formuleringen weliswaar al zo geïnterpreteerd, maar taalkundig is de nieuwe door de staatscommissie voorgestelde wijziging beslist een verbetering. "Onzuiverheid van taal verraadt onzuiverheid van denken", zei mijn leermeester. Ik wil niet zover gaan, maar als dit in één moeite door verbeterd kan worden, zijn wij daarvoor.

(...)

Handelingen I 2011-2012, nr. 18-5 - blz. 40

Minister Spies: Mevrouw Lokin doet een, zoals zij het zelf formuleerde, bijna redactioneel voorstel ten aanzien van de artikelen 93 en 94. Dat zal op enig moment zonder meer betrokken kunnen worden in een grondwetsherziening. Ik hecht er wel aan dat het een meer integrale grondwetsherziening kan zijn dan het kabinet nu voornemens is voor te bereiden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (32.600) (T01603)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Van Bijsterveld, Ester, Engels en De Boer, toe dat hij binnen twee jaar met de evaluatie van de effecten van de wet zal komen, en daarbij aandacht zal besteden aan:

  • de effecten op de zorgsector;
  • het sanctieregime;
  • de kwaliteit van nieuw aangetrokken topfunctionarissen;
  • het effect op het loongebouw.

Kerngegevens

Nummer T01603
Status voldaan
Datum toezegging 6 november 2012
Deadline 31 december 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
prof. mr. J.W.M. Engels (D66)
Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
normering
topinkomens
Kamerstukken Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (32.600)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 5 - blz. 7

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): De CDA-fractie hecht aan zorgvuldigheid in het wetgevingsproces. De kans bestaat dat er alweer een heel nieuwe norm aan zit te komen in het komende wetsvoorstel, voordat dit wetsvoorstel goed en wel in werking is getreden. Die norm gaat natuurlijk een stukje verder. Er is een monitoring van dit wetsvoorstel toegezegd. Maar als direct alweer een nieuw wetsvoorstel wordt aangekondigd, hoe serieus moeten wij die monitoring dan nemen? Wat betekent een en ander voor de contracten die straks onder de figuur van dit wetsvoorstel worden aangenomen? Wij zien met veel belangstelling uit naar de reactie van de minister.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 5 - blz. 10-11

De heer Ester (CU): Het doet mijn fractie deugd dat artikel 7.2 voorziet in een periodieke rapportage over de werking van de wet. Wij dringen erop aan dat dit een brede evaluatie zal worden van alle relevante aspecten van de wet zowel in termen van doelbereik, maar ook wat betreft sancties, handhaafbaarheid, regimedifferentiatie, sectorale uitwerking en neveneffecten. Een dergelijke brede evaluatie is van belang, gezien de maatschappelijke discussie over de salariëring van topbestuurders in de publieke sector en de gevoeligheden die daarbij in het geding zijn. Kan de minister dit aan mijn fractie toezeggen?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 5 - blz. 13

De heer Engels (D66): De D66-fractie heeft in het voorlopig verslag aangedrongen op een gedegen evaluatie van deze wet. Tot mijn genoegen heb ik vastgesteld dat ook andere fracties dit hebben gedaan, met name de fractie van de ChristenUnie. Het gaat wat mijn fractie betreft dan voornamelijk om een evaluatie van de effecten van de aangenomen amendementen. Mijn fractie meent dat dit dient te gebeuren zodra de eerste effecten zichtbaar worden. In de memorie van toelichting is aangegeven dat het adviescollege pas na vier jaar een eerste advies zal uitbrengen. Gelet op de substantiële wijzigingen die het wetsvoorstel tijdens het wetgevingstraject heeft ondergaan, dring ik er bij de minister op aan te bevorderen dat een eerste rapport al op een eerder moment, bijvoorbeeld na twee jaar kan worden aangeboden, en waarbij hoofdzakelijk de effecten van de aangenomen amendementen worden beschreven. Graag vraag ik de minister een toezegging op dit punt.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 5 - blz. 15

Mevrouw De Boer (GroenLinks): De praktijk laat zien dat in een aantal sectoren, zoals de gezondheidszorg, hoger onderwijs en woningcorporaties, bij voortduring de bovengrens wordt opgezocht van wat volgens de geldende beloningsnormen mogelijk is. Dat zal naar onze verwachting in de toekomst niet anders zijn. Dat zou kunnen betekenen dat instellingen en topfunctionarissen op zoek gaan naar vergoedingen of emolumenten die niet onder het bereik van deze wet vallen, of op zoek gaan naar uitzonderingen op de definitie van een topfunctionaris. Men zou dan ook kunnen proberen om de reële beloning alsnog hoger te krijgen. Deelt de minister deze vrees, of is de wet naar zijn oordeel zodanig dichtgetimmerd dat er geen mazen meer in het net te vinden zullen zijn? Is dit een punt dat meegenomen wordt in de evaluatie van de wet?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 31

Minister Plasterk: Mijn voorganger heeft al eerder schriftelijk toegezegd dat wij dit gaan monitoren. Daarbij zullen wij ook de effecten op de zorgsector meenemen. Ik zeg de Kamer toe dat ik binnen twee jaar met de evaluatie van de effecten van de wet zal komen. Ik knip die toezegging los van het uitvoeren van het voornemen in het regeerakkoord om met strengere wetgeving te komen, want anders gaan die dingen erg door elkaar heen lopen. Ik kan nu niet voorzien wat het tijdpad zal zijn voor de uitvoering van wat er in het regeerakkoord staat. Die toezegging staat echter sowieso.

(...)

De heer Ester (CU): De regering heeft een regeling getroffen. Die steunen wij ook. Die wordt breed gesteund in de Kamer. Het sanctiemechanisme is alleen zo zwak. Dat staat haaks op de hele conceptuele aanvliegroute. Het moet allemaal veranderen, maar aan de achterkant stelt het eigenlijk niet zo vreselijk veel voor. De minister zegt dat men zich er wel aan zal houden en dat het geen wildwestfilm is. Natuurlijk is dat zo, maar dat is het argument niet. Het gaat erom dat je, als je breed inzet, ook aan de sanctiekant breed moet inzetten. Dat lijkt mij een onevenwichtigheid in dit verhaal.

(...)

Minister Plasterk: Ik zeg toe dat, als mocht blijken dat men het sanctiebeleid een reden vindt om te denken dat men ermee kan wegkomen, wij opnieuw naar sancties zullen kijken.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 32

Minister Plasterk: Wij gaan deze wet over twee jaar evalueren. Ik zeg toe – ik begrijp de zorg – dat wij daarin de vraag zullen meenemen of het sanctieregime zodanig is dat mensen geneigd zijn om zich niet aan de wet te houden. Mocht blijken dat de verwachting van de heer Ester juist is, zullen wij natuurlijk strengere maatregelen moeten nemen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 35

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): De vorige regering heeft gezegd dat het van belang is om de effecten van dit wetsvoorstel in de praktijk te meten, te analyseren en doorlopend te monitoren. Daar zijn wij het van harte mee eens. Ik heb de minister een termijn van twee jaar horen noemen. Normaal gesproken zijn wij heel blij als een analyse of evaluatie in zo een korte tijd plaats kan vinden, maar twee jaar is heel erg kort voor het meten van effecten van zaken waar wij het nu over hebben. Kun je überhaupt op deze termijn effecten meten?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 37

De heer Ester (CU): Voor mijn fractie zijn twee punten blijven liggen: het sanctiebeleid en de rol van het Adviescollege normeringsbeleid. Over het sanctiebeleid verschillen wij kennelijk van mening met de minister. Gezien het enorme belang van en de publieke reuring over dit onderwerp vinden wij dat de sanctiebepaling erg bleekjes en mager is. Er gaat geen sterk signaal van uit. De minister weegt dit kennelijk anders. Mijn fractie heeft nog een ander punt geadresseerd – volgens mij heeft ook de heer Engels dat gedaan – namelijk de rol en taak van het Adviescollege normeringsbeleid. De minister is in de beantwoording niet ingegaan op de generieke taken en de rol van dit college bij de evaluatie. Hij heeft wel toegezegd dat het een heel brede evaluatie wordt.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 38

De heer Engels (D66): Hoewel dit mijns inziens niet helemaal in goede aarde is gevallen bij de fractie van het CDA, heeft de minister toegezegd om te bekijken of wij wat sneller dan pas na de aangekondigde vier jaar een evaluatie kunnen houden. Ik incasseer die toezegging vol vreugde. Ik zal aan de afdeling voorlichting van de Tweede Kamerfractie van D66 dan ook vragen om dit heel nadrukkelijk op de website van mijn partij te zetten. Met een dergelijke toezegging van de minister – en dat al binnen één dag – kun je thuiskomen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 39

Mevrouw De Boer (GroenLinks): Wat mij opvalt, is dat de minister een wat dubbele boodschap uitzendt waar het gaat om zijn vertrouwen in de sector. Aan de ene kant wordt geconstateerd dat de zelfregulering niet werkt, dat deze wet dus nodig is, dat er een opwaartse werking van uitgaat en dat de bovengrenzen worden opgezicht. Aan de andere kant wordt in antwoord op vragen van de heer Ester gezegd: we hebben het over publieke instellingen, dus we gaan ervan uit dat ze zich allemaal heel netjes zullen gedragen en dat fraude illusoir is. Daar zit een zekere spanning in, want diverse affaires in de afgelopen tijd hebben laten zien dat publieke instellingen de bovengrens opzoeken en dat af en toe over die grens heen wordt gegaan. Het is niet denkbeeldig dat er fraude wordt gepleegd bij publieke instellingen. Wil de minister daar nog eens over nadenken en daaraan in de evaluatie aandacht besteden? Hoe wordt ermee omgegaan, wat wordt gedaan aan fraude? Kan daarbij ook aandacht worden besteed aan de vraag of het sanctiemechanisme in deze wet voldoende is.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 40

Minister Plasterk: Mevrouw Van Bijsterveld vraagt ook wat je kunt meten over twee jaar. De overgangstermijn is dan nog niet eens afgelopen, laat staan de termijn waarin het daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Toch denk ik dat je dan wel iets kunt zeggen. Voor nieuwe aanstellingen voor onbeperkte tijd zal natuurlijk gelden dat zij onder het regime van de nieuwe wet voor de normering van topinkomens moeten plaatsvinden. Ook in deze Kamer is de zorg uitgesproken of dat niet betekent dat je minder goede mensen kunt aantrekken. Ik denk dat je over twee jaar, misschien niet kwantitatief, maar toch wel kwalitatief iets zult kunnen zeggen over de vraag of deze wet inderdaad beperkt om mensen te krijgen die je graag zou willen hebben. Ik denk dat dit in ieder geval een onderdeel van de evaluatie zou kunnen zijn. Over andere punten waarvan de leden hebben gevraagd om ze onderdeel van de evaluatie te laten zijn, zal ik zo dadelijk iets toezeggen. Ik denk dat ik de toezegging om dat over twee jaar te doen toch graag overeind wil houden, mij realiserend dat je de volledige impact, zeker voor bestaande gevallen, pas kunt overzien over een groter aantal jaren.

(...)

Minister Plasterk: De heer Ester sprak over het sanctiebeleid. Het wetsvoorstel zoals het voorligt, is het wetsvoorstel zoals wij het bespreken. Ik zeg toe dat wij zullen vragen om bij de evaluatie over twee jaar ook te bekijken of het feit dat de sancties niet streng genoeg zijn, ertoe leidt dat men voortdurend de grens daarvan overschrijdt. Dat zou een reden kunnen zijn om die sancties aan te scherpen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 41

Minister Plasterk: Verder is gevraagd wat het effect is op het loongebouw. Ik zeg toe dat wij daarnaar zorgvuldig zullen kijken in de evaluatie, anders blijven wij speculeren. Ik verwacht dat dit alleen effect heeft voor een zeer kleine groep aan de bovenkant. Het is in ieder geval niet de intentie om het loongebouw in zijn geheel te comprimeren. Laten wij dit bij de evaluatie beoordelen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Overleg over wethoudersnorm (32.600) (T01605)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Koole (PvdA) en Huijbregts-Schiedon (VVD), toe om in overleg te treden met de VNG over eigen maximumsalarissen van lokale overheden en de uitkomst van dat overleg per brief aan de Eerste Kamer mede te delen.


Kerngegevens

Nummer T01605
Status voldaan
Datum toezegging 6 november 2012
Deadline 31 mei 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden W.H. Huijbregts-Schiedon (VVD)
Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen normering
topinkomens
wethoudersnorm
Kamerstukken Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (32.600)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 5 - blz. 8-9

De heer Koole (PvdA): Tot slot heb ik nog enkele vragen ter verduidelijking van de doorwerking van de wet op het subnationale niveau. Lokale overheden geven immers soms ook subsidies aan instellingen die volgens deze wet als semipubliek zouden worden aangemerkt. Als er een dergelijke subsidierelatie aanwezig is, kan de betrokken lagere overheid dan nadere voorwaarden stellen over de maximumsalariëring bij de betreffende instelling of is het zo dat hier het in de wet gestelde maximum of het volgens deze wet door de minister vastgestelde sectorale maximum geldt en dat hiervan niet door de lagere overheden kan worden afgeweken? Een vergelijkbare vraag geldt voor het idee van een zogenaamde "wethoudersnorm" waarvoor in sommige plaatsen wordt gepleit. Kan een gemeente bepalen dat voor gemeentelijke ambtenaren die vallen onder de definitie van "topfunctionaris" in de wet, een maximumsalariëring geldt ter hoogte van het salaris van een wethouder in die gemeente? Het achterliggende idee bij deze vragen is of er hier sprake is van gemeentelijke autonomie en, zo ja, of de minister een ontwikkeling naar lokaal ingrijpen en lokale variatie wenselijk acht?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 29-30

Minister Plasterk: Het andere algemene punt waarover verschillende leden hebben gesproken, betreft de "wethoudernorm" of de "Brabantnorm". De vraag was in hoeverre het lokale overheden is toegestaan om eigen normen te stellen. Ik stel voorop dat als die eigen normen ruimer zijn dan die in de WNT, overheden tegen de grens van de WNT oplopen. Dan geldt vanzelfsprekend de Wet normering topinkomens. Ik aarzel eigenlijk om mij uit te spreken over de bevoegdheden van lokale overheden om verdere grenzen te stellen. Zij zullen zich moeten houden aan de wet en aan de geldende collectieve arbeidsovereenkomsten. De vrijheid van onderhandelen geldt natuurlijk ook voor die kant van de spiegel. Als zij zich in de rol van werkgever voornemen om niet meer dan een bepaald salaris te betalen, dan kan ik niet vanuit mijn positie overzien of zij die ruimte krijgen. Of dat rechtmatige subsidievoorwaarden zouden zijn, valt in elk geval buiten de reikwijdte van deze wet. Ik kom dus eigenlijk niet toe aan het geven van een specifiek antwoord op de vraag naar de wenselijkheid van zo'n lokale norm.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 37

De heer Koole (PvdA): Mijn volgende opmerking betreft de wethoudersnorm, de Brabantnorm. Hebben lagere overheden die bijvoorbeeld een subsidierelatie hebben met een instelling, de vrijheid om een eigen norm te stellen? Geldt dit ook ten aanzien van de eigen ambtenaren die onder de definitie van deze wet vallen? De eigen norm zal nooit hoger zijn dan het maximum dat in de wet is vastgesteld, maar kan hij wel lager zijn? Kiest de minister voor de autonomie van de gemeenten? Dat kan, dat is een heel principiële keuze. Het effect daarvan kan echter zijn dat het in de ene gemeente zus en in de andere gemeente zo is geregeld en dat ambtenaren die van de gemeente naar het Rijk gaan, met verschillende regimes te maken krijgen. Of wil de minister dit niet en streeft hij ernaar dat de vrijheid van gemeenten in het stellen van een norm voor de maximumsalariëring van ambtenaren beperkt wordt? Daarover zou ik graag duidelijkheid krijgen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 38

Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD): Ik kom nog even terug op de decentrale overheden. Dit lijkt wel afgesproken met de heer Koole, maar het is puur toeval in dit geval. De minister is niet heel erg duidelijk over de eigen normen van de decentrale overheden. Ik begrijp dit best. Natuurlijk gaat men niet over de norm heen. Wat zijn echter de effecten als het de gemeenten of provincies – Brabant is daar een voorbeeld van – vrijstaat om onder de normen van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector te gaan zitten? Ik had het daarnet even gekscherend over het wethoudersalaris. Als je het wethouderssalaris als norm neemt, kom je in Amsterdam natuurlijk op een totaal andere norm uit dan in Oosterhout. Ik vraag hier graag aandacht voor. Als de minister toch gaat praten met de VNG en waarschijnlijk ook nog weleens met het IPO over de grens van 500.000 voor gesubsidieerde instellingen, kan hij dit dan ook aan de orde stellen? Laat de Kamer even weten wat de uitkomst daarvan is. Kunnen daar verdere afspraken over gemaakt worden?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 40

Minister Plasterk: Ik dank de heer Koole voor de toelichting over het punt waarover wij daarnet een discussie hebben gehad. Dan de wethoudersnorm. Wil ik de vrijheid beperken van lokale overheden om een eigen norm in te stellen of kies ik voor de autonomie van de gemeenten? Ik wil in deze Kamer toch een enigszins constitutioneel antwoord op geven en precies zijn over wat aan mij is om bij de bespreking van dit wetsvoorstel te antwoorden. Nee, ik wil niet de vrijheid van het lokaal bestuur beperken om eigen keuzes te maken. Dat zou ik ook helemaal niet mogen doen, maar daarmee is niet gezegd dat elke keuze mag. Ik kan werkelijk niet overzien of het in rechte houdbaar is wanneer men bij een gesubsidieerde instelling besluit om een bepaald maximumsalaris als voorwaarde op te leggen. Daarover zou ik advies moeten vragen. Dat kan ik niet overzien en ik weet ook niet of dat wenselijk is. Ik weet wel dat het lokaal bestuur zich voor het eigen personeel, dat volledig valt onder categorie 1, dus met maximumbetaling, er wel aan zal moeten houden. Nogmaals, ik heb niet het voornemen om dat vanaf hier te beperken, maar het kan een zekere beperking hebben. Of het wijs is om het te doen is aan het direct gekozen lokaal bestuur, dus ik wil daar niet in treden. Ik kan wel toezeggen om in overleg te treden met de VNG en te vragen hoe zij hiermee denkt om te gaan. Ik zeg toe dat ik de uitkomst van dat overleg per brief aan deze Kamer zal meedelen. Ik zie dit als een acceptabele manier om met dit onderwerp om te gaan.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Instrument voor ondersteuning lokale politieke partijen (32.752) (T01688)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Koole (PvdA), toe de mogelijkheid van een instrumentondersteuning voor lokale politieke partijen ten behoeve van financiële rapportage te betrekken bij de voorbereiding van het wetsvoorstel dat de financiering van deze partijen regelt.


Kerngegevens

Nummer T01688
Status voldaan
Datum toezegging 26 februari 2013
Deadline 1 april 2020
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen financiering
lokale partijen
politieke partijen
Kamerstukken Wet financiering politieke partijen (32.752)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/2013, nr. 18, item 2, p. 8

De heer Koole (PvdA): Zou de minister, tegelijk met de voorbereiding van dit nieuwe wetsvoorstel, niet ook moeten werken aan een instrument, bijvoorbeeld een computerprogramma, dat door het ministerie aan de partijen wordt aangeboden om hun financiën op degelijke en overzichtelijke wijze te administreren en te rapporteren? Ik stel dat voor om de verzwaring van administratieve lasten voor politieke partijen tegen te gaan. Ik stel die vraag nu al, en niet pas wanneer dat wetsvoorstel onze Kamer bereikt, omdat dit de nodige voorbereiding kost en er zo geen tijd verloren gaat. Is de minister bereid de mogelijkheden van zo 'n instrument op korte termijn te onderzoeken?

(...)

Handelingen I 2012/2013, nr. 18, item 5, p. 28

Minister Plasterk: De heer Koole heb ik geantwoord inzake de gelijkheid van kansen als uitgangspunt en inzake uitbreiding naar lokaal en de termijnen daarvoor. Ik zal de mogelijkheid van een instrumentondersteuning voor die lokale partijen daarbij betrekken. Bij de behandeling van dit wetsvoorstel kan dit punt terugkomen.

(...)

Handelingen I 2012/2013, nr. 18, item 5, p. 34

De heer Koole (PvdA): Ik ben blij dat de minister zegt ook bij de nieuwe wet die eraan komt op het lokale niveau de ontwikkeling mee te nemen van een instrument, misschien een computerprogramma of wat dan ook, waardoor de administratieve last voor partijen kleiner kan worden en bovendien de rapportage van financiën van de lokale partijen naar een centraal niveau wordt vereenvoudigd. Dat scheelt de partijen administratieve lasten en bovendien heeft de minister dan de beschikking over uniforme en degelijke rapportages.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Hoofdstuk 7 Grondwet (CII) (T01721)

De Minister van Binnenlandse Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Engels (D66), toe dat hij in zijn aan de Kamer te sturen beschouwing over een aantal elementen uit de visienota ook aandacht zal besteden aan heel Hoofdstuk 7 van de Grondwet, met name aan de in de motie-Engels c.s. genoemde elementen.


Kerngegevens

Nummer T01721
Status voldaan
Datum toezegging 18 juni 2013
Deadline 1 april 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. mr. J.W.M. Engels (D66)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Grondwet
hoofdstuk 7
notitie
Kamerstukken Nota ‘Bestuur in samenhang. De bestuurlijke organisatie in Nederland.’ (CII)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 11 - blz. 87

De heer Engels (D66): Dan kom ik op mijn tweede punt: de Grondwet en hoofdstuk 7. Helaas heeft de minister daar niet op gereageerd. We hebben ook even die pauze moeten nemen. Daar had ik overigens alle begrip voor; ik had zelf ook wel even behoefte aan een pauze. Misschien dat de minister er straks toch nog iets over zegt, maar dat noodzaakt me toch om nu een motie in te dienen, want anders is het moment voorbij. Met die motie vragen we de minister met dezelfde indringendheid om als minister van BZK zijn verantwoordelijkheid ook voor een levende en geactualiseerde Grondwet te nemen. We vragen hem niet alleen te kijken naar de voorgenomen deconstitutionalisering van de aanstelling van de burgemeester en de commissaris van de Koning, alsmede de PBO, maar ook om hoofdstuk 7 nog eens tegen het licht te houden gelet op de ontwikkelingen. Kunnen we dit niet zo opschrijven dat de Grondwet een echte norm wordt voor de kwaliteit van het openbaar bestuur?

Motie

De voorzitter: Door de leden Engels, Koffeman, Thom de Graaf, Nagel en Holdijk wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

gelezen de in de nota Bestuur in Samenhang opgenomen voorstellen voor wijziging van de Grondwet inzake de deconstitutionalisering van de aanstellingswijze van de burgemeester en de Commissaris van de Koning, alsmede inzake de hervorming van de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie;

constaterende dat in dat verband blijkbaar niet wordt gedacht aan een algehele herziening van hoofdstuk 7 van de Grondwet;

van mening dat de wetgever zich rekenschap dient te geven van zijn verantwoordelijkheid de Grondwet aangesloten te houden bij de constitutionele ontwikkelingen, waaronder begrepen de aangepaste wetgeving inzake de inrichting en de werking van het decentraal bestuur;

verzoekt de regering, een voorstel te ontwerpen voor een geactualiseerde en meer richtinggevende invulling van hoofdstuk 7 van de Grondwet en daarbij, naast de al voorgenomen aanpassingen, in ieder geval de volgende elementen te betrekken: a. een plaatsbepaling van de bestuurlijke hoofdstructuur waaruit het primaat ten opzichte van andere bestuursvormen blijkt; b. een herijking van de in de artikelen 124 en 125 opgenomen formuleringen die nog verwijzen naar het monistische bestuursmodel; c. de constitutionalisering van het beginsel van de lokale en provinciale autonomie,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter D (CII).

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 11 - blz. 91

Minister Plasterk: De heer Engels heeft twee moties ingediend. In de eerste motie wordt gevraagd om een voorstel over een geactualiseerde invulling van hoofdstuk 7 van de Grondwet. Ik vraag de heer Engels of hij de motie in die zin aanpast dat daarin wordt gevraagd om een beschouwing over de geactualiseerde invulling van hoofdstuk 7 en niet per se om een voorstel. In de nota heb ik gezegd dat ik voornemens ben om nog dit jaar een beschouwing te schrijven over wat wij voorhebben met hoofdstuk 7. Of dit leidt tot een ingrijpende wijziging, kan een onderdeel van de beschouwing zijn.

De heer Engels (D66): De minister zal in zijn beschouwing dus aandacht besteden aan hoofdstuk 7 en de door mijn genoemde elementen. Dat lijkt mij een heel goede aanzet. Dan wordt het toch nog een mooie avond.

Minister Plasterk: Ja. Als de motie in die zin wordt bijgesteld, laat ik het oordeel over de motie graag aan de Kamer.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 33, item 4 - blz. 18

De heer Engels (D66): Voorzitter. De minister heeft op dit punt in het debat de toezegging gedaan dat hij in de voorbereiding van de beschouwing die hij zal uitbrengen over een aantal constitutionele aspecten uit de visienota, ook nadrukkelijk aandacht zal besteden aan de door mij geadresseerde problematiek van de actualiteit van Hoofdstuk 7. Mijn fractie vindt dat voorshands voldoende om de minister die ruimte te laten. Ik wil daarom graag de motie aanhouden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Ontwikkelagenda Caribisch Nederland (33.400 IV) (T01752)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Linthorst, toe om de ontwikkelingsplannen per eiland inclusief het beoogde voorzieningenniveau, nadat zij afgestemd zijn met de andere departementen, aan de Kamer te doen toekomen.


Kerngegevens

Nummer T01752
Status voldaan
Datum toezegging 4 juni 2013
Deadline 2 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden drs. M.Y. Linthorst (PvdA)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Ontwikkelagenda
Kamerstukken Begrotingsstaat Koninkrijksrelaties 2013 (33.400 IV)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 29, item 6, blz. 57

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Wij hebben gevraagd naar een ontwikkelagenda. De minister zegt dat die er is. Als die er is, zou ik die heel graag zien. En als die er niet is, zou ik willen weten wanneer die dan komt. In een rapport van de Algemene Rekenkamer van november 2012 zag ik dat de Rekenkamer vaststelt dat het wenselijk is – de minister onderschreef dat in het rapport – dat voor de evaluatie per departement wordt gekeken wat het gewenste voorzieningenniveau is en dat dit nog niet door alle departementen gerealiseerd is. De Algemene Rekenkamer wijst erop dat het ministerie van OCW dat als een van de weinige al wel helemaal heeft gedaan.

Handelingen I 2012-2013, nr. 29, item 6, blz. 60

Minister Plasterk:

Aan het adres van mevrouw Linthorst kan ik melden dat de ontwikkelingsplannen er per eiland komen. Die worden met andere departementen afgestemd en dan zal ik er vanzelfsprekend voor zorgen dat zij naar de Kamer worden gezonden.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Ik begrijp nu waarom wij daar misschien verschillende beelden bij hebben. Ik bedoelde met een ontwikkelagenda dat er vanuit de departementen, vanuit Nederland, ook nagedacht wordt over de vraag wat naar Nederlandse maatstaven een acceptabel voorzieningenniveau is, zoals de heer Van Kappen het zo mooi noemde. Dat zijn twee verschillende dingen. De plannen van de eilanden is één, maar de ideeën waar het heen moet met het voorzieningenniveau op de eilanden per departement is twee en natuurlijk in eerste instantie een verantwoordelijkheid van het departement zelf. Daarvan heeft de Algemene Rekenkamer in november gezegd dat dit nog niet op ieder departement volledig op orde was en dat dit wel klaar zou moeten zijn voor de evaluatie. Komen er ook ontwikkelagenda's vanuit de departementen en, zo ja, wanneer komen die dan?

Minister Plasterk:

Mijn voornemen is om ervoor te zorgen dat die ontwikkelplannen van de eilanden, die in samenspraak met de departementen worden gemaakt, één plan worden waaraan de departementen en dus ook het Nederlandse kabinet zich committeren. Zo krijgen we niet weer twee verschillende series plannen. Dan is het namelijk ook de vraag of dat wat de eilanden willen wel aansluit op wat de Nederlandse regering op die terreinen te bieden heeft en zijn we nog niet veel opgeschoten. We schrijven mee aan die eilandenplannen vanuit de departementen. Alleen al daarom is men gecommitteerd aan die plannen. Ik zou dat dus het liefst inderdaad in samenhang doen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Planning, opzet en opdracht evaluatie staatkundige structuur (33.400 IV) (T01753)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden De Graaf en Van Bijsterveld, toe om de opzet en opdracht voor de evaluatie van de nieuwe staatkundige structuur binnen het Koninkrijk in november/december 2013 aan de Kamer te doen toekomen.  Bij het maken van de planning van de evaluatie zal de minister goed afwegen of een extern aanbesteed onderzoek ten aanzien van de evaluatie van de nieuwe staatkundige structuur nodig is. De minister zal bij het formuleren van de opzet en opdracht ook ingaan op de vraag of het Statuut aan de orde wordt gesteld, nadat hij dit besproken heeft met de andere landen in het Koninkrijk. Voorts zal de minister bij de evaluatie de functie, naamgeving en bevoegdheden van de Rijksvertegenwoordiger meenemen.


Kerngegevens

Nummer T01753
Status voldaan
Datum toezegging 4 juni 2013
Deadline 31 december 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Mr. Th.C. de Graaf (D66)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
staatkundige structuur
Kamerstukken Begrotingsstaat Koninkrijksrelaties 2013 (33.400 IV)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 29, item 6, blz. 39

Minister Plasterk:

Als het allemaal goed loopt, krijg ik deze zomer de voorlichting van de Raad van State. Dan bereiken we een akkoord over de opzet van het onderzoek. In november 2013 informeer ik de MR over de opdracht voor een evaluatie. Dat gaat per brief naar de Eerste en Tweede Kamer, die het van belang vinden te weten wat de precieze opdracht voor die evaluatie wordt. Dan volgen er debatten. Vervolgens gaat er een definitieve versie van de terms of reference uit, waarna er een EU-aanbesteding en de gunning van het onderzoek volgen. Inmiddels zitten we dan in 2014, in welk jaar er een rapportage komt, die voortdurend moet worden besproken met de andere partners. In deze planning gaat alles in december 2015 naar Eerste en Tweede Kamer, met de bedoeling dat we in 2016 een besluit kunnen nemen. Dat is de planning als alles ideaal verloopt. Ik wil met alle plezier in commissie- of ander verband eens bespreken of die planning wel realistisch is. Ik denk van wel. Ik denk zelfs dat ze optimistisch is. Niemand wil dat het stemrecht voor de Eerste Kamer nog zo lang wegblijft voor de bewoners van de BES-eilanden. Tegelijkertijd zie ik het bezwaar van het veranderen van de Grondwet terwijl de evaluatie nog niet klaar is.

De heer Thom de Graaf (D66):

Ik denk dat deze Kamer zich daar terdege van bewust is. Het gaat nota bene om stemrecht ten behoeve van deze Kamer. Het is niet zo dat deze Kamer willoos laat gebeuren dat de eerste lezing niet meer wordt afgehandeld voor de eerstvolgende verkiezingen voor de Tweede Kamer. Daar zijn we zelf bij. Dat is een belangrijke constatering, want het betekent dat wijzelf in de gaten kunnen houden wat de planning van de minister is en of onze planning daarop kan aansluiten. Ik ben het met de minister eens dat we over die tabel nog eens in kleiner verband moeten komen te spreken. Maar de minister heeft het over een onderzoek dat leidt tot een Europese aanbesteding, wat wel een specifieke invulling van het begrip "evaluatie" is. Het was mij niet duidelijk dat dat uit de wetgeving voortvloeit. De minister zou ook kunnen kiezen voor een gezaghebbende commissie die misschien wat onderzoek laat doen, zonder dat daaraan direct Europese aanbestedingen met termijnen te pas komen. Die termijnen zouden het inderdaad krap maken. Is dat geen politieke keuze van de minister, die zodanig interpretabel is dat je ook iets anders zou kunnen doen?

Minister Plasterk:

Ik heb hierover advies gevraagd van de Raad van State, wat gevolgen kan hebben voor de tijdstabel. Daar staat wel tegenover dat de Kamerbehandeling redelijk krap is ingepland. Dit zijn zaken waarvan ik me kan voorstellen dat het langer duurt dan gepland. Nogmaals, ik weet niet hoeveel tijd de andere koninkrijkspartners nodig hebben voor het vormen van hun mening. In die zin weet ik niet of dat netto gezien korter is dan wat ik net aangaf. Ik stel voor dat we daar nog eens in detail naar kijken, aan de ene kant om te zorgen dat mensen het stemrecht zo snel als praktisch mogelijk is krijgen, terwijl aan de andere kant de Grondwet niet nodeloos wordt veranderd.

De heer Thom de Graaf (D66):

Ik vind dat prima. Ik vraag alleen aan de minister om bij die gelegenheid goed af te wegen of zo'n extern aanbesteed onderzoek nodig is, of dat het veel beter in de vorm van een commissie kan worden gedaan. Ik denk aan een commissie van gezaghebbende mensen uit verschillende landen. Dat zou misschien helpen.

Minister Plasterk:

Ik zeg toe dat ik dat zal overwegen.

Handelingen I 2012-2013, nr. 29, item 6, blz. 41

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):

Ik wil er nog één vraag aan vastkoppelen. De minister zegt dat het niet zo handig is om na tweeënhalf jaar de naam te veranderen. Wij krijgen echter nog een evaluatie. Ik neem aan dat in het kader van de evaluatie die functie wordt meegenomen. Het ligt dan voor de hand om dit soort zaken te bekijken, inclusief de naamgeving en de bevoegdheden. Is de minister bereid om dit punt in de evaluatie mee te nemen?

Minister Plasterk:

Ik ben daartoe bereid. Ik gaf slechts een eerste reactie op de vraag, maar dat is natuurlijk mogelijk.

Handelingen I 2012-2013, nr. 29, item 6, blz. 49

Minister Plasterk:

Dan kom ik op de vragen van de heer De Graaf. Hij herinnerde mij er terecht aan, zoals ik al in mijn inleiding zei, dat die evaluatie binnen zes jaar moet plaatsvinden. Dat is een wettelijke verplichting. We gaan doen wat we kunnen. Kan daarbij ook gekeken worden naar het Statuut? Als daar aanleiding voor is, kan dat een reden zijn om het Statuut opnieuw aan de orde te stellen. Dat moet dan wel met instemming van vier landen veranderd worden. Ik sluit dat echter niet op voorhand uit. Ik ben het met de heer De Graaf eens dat het Statuut al heel lang meegaat en daardoor wellicht zijn actualiteitswaarde verliest.

De heer Thom de Graaf (D66):

Op zichzelf pleit het juist voor het Statuut dat het al bijna 60 jaar meegaat. Net als ik heeft ook de heer Van Kappen de minister eraan herinnerd dat het Statuut op onderdelen in zekere zin obsoleet is geworden. Het is dus verstandig om dat toch eens te doen. Overigens is dit een voornemen dat al lang in de pen lag, want ook voor de tijd die ik beschreef, werd er al gedacht aan de instelling van een staatscommissie. Is de evaluatie van de nieuwe staatkundige verhoudingen niet een goed moment om dat mee te nemen? Ik zou het zeer plezierig vinden als de minister zou toezeggen dat dit in zijn denken wordt meegenomen en dat hij de Kamer daarover zal rapporteren als hij komt te spreken over het tijdpad en de inhoud van de evaluatie.

Minister Plasterk:

We gaan sowieso de opdracht voor die evaluatie in de Kamers bespreken. Laten we in die context bekijken of dit ook op de agenda wordt gezet. Dat zou mij ook de gelegenheid geven om te bekijken hoe de andere landen hier tegenover staan. Zij moeten het er ook mee eens zijn, want zonder hun instemming kunnen we het überhaupt niet veranderen. Als we het zo zouden mogen doen, kunnen we het netjes in de procedure passen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Rol van de Eerste Kamer in het formatieproces (33.750) (T01804)

De minister-president, minister van Algemene Zaken, zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Kuiper (ChristenUnie), toe dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in zijn aan de Tweede Kamer toegezegde notitie over de Eerste Kamer ook aandacht besteedt aan de rol van deze Kamer in het formatieproces.


Kerngegevens

Nummer T01804
Status afgevoerd
Datum toezegging 29 oktober 2013
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. dr. R. Kuiper (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Eerste Kamer
kabinetsformatie
Kamerstukken Miljoenennota 2014 (33.750)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 5, item 4 - blz. 38

De heer Kuiper (ChristenUnie): Een zorgvuldige omgang met instituties heeft ook rechtstreekse politieke betekenis. Laat ik maar dicht bij huis blijven. We hebben een jaar achter ons waarin aanvankelijk werd opgemerkt hoe verfrissend het is dat een kabinet om steun moet werven in de Eerste Kamer. Later waren er waarschuwingen te horen dat een Eerste Kamer die wetten tegenhoudt, moet worden opgeheven. De politieke les van het Herfstakkoord lijkt me ondubbelzinnig: een kabinet kan niet effectief zijn zonder toereikende steun in de Eerste Kamer. Dat is wat mijn fractie betreft een herbevestiging van een oude regel. Vorig jaar heb ik de minister-president hier gevraagd of bij een volgende formatie teruggekeerd kan worden naar de praktijk zoals die gold toen de Koning de formatieopdracht gaf en vroeg om een "vruchtbare samenwerking met de Staten-Generaal". De minister-president zei toen dat hij er niet over ging. Misschien gaat hij er inmiddels wel over, aangezien hij in de Tweede Kamer een opdracht heeft aanvaard om een studie te doen naar de Eerste Kamer. Daarmee geeft hij aan dat het kabinet bevoegd is om iets te zeggen over de Eerste Kamer. Ik juich het toe als er een vergelijkende studie komt naar de verdiensten van een bicameraal stelsel. Prachtig! Maar nu de minister-president er dan toch over blijkt te gaan, wil ik hem vragen om in die studie ook aandacht te besteden aan de rol van de Eerste Kamer in het formatieproces, in die vruchtbare samenwerking tussen de regering en de Staten-Generaal die wordt gezocht.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 5, item 4 - blz. 63

Minister Rutte: Dan kom ik bij de positie van de Eerste Kamer. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een notitie toegezegd. Die zal een inventarisatie bevatten van de verschillende opties voor de verhouding tussen de Tweede Kamer en de Eerste Kamer en ook de zaken behandelen die tot nu toe daarover naar voren zijn gekomen in de discussie. Wij zullen ervoor zorgen dat de heer Kox daarbij volledig aan zijn trekken komt, omdat zijn voorkeursoptie was neergelegd in de Grondwet van 1814, maar na de discussie in de tweede grondwetscommissie-Van Hogendorp in 1815 is verworpen ten gunste van het huidige tweekamerstelsel.

Het verzoek van de heer Kuiper in dat verband is interessant. Het betreft de plaats van de Eerste Kamer bij de formule "vruchtbare samenwerking tussen regering en Staten-Generaal" die in vele, maar niet alle formatieopdrachten is terug te vinden. Het lijkt mij de moeite waard dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ook dit punt betrekt bij zijn onderzoek.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Stand van zaken verzelfstandigingsbeleid ( C ) (T01848)

De Minister voor Wonen en Rijksdienst zegt de Kamer, in reactie op het rapport van de Parlementaire Onderzoekscommissie Privatisering/Verzelfstandiging Overheidsdiensten, toe jaarlijks een brief aan de Kamers te zullen sturen over de stand van zaken met betrekking tot het verzelfstandigingsbeleid.


Kerngegevens

Nummer T01848
Status deels voldaan
Datum toezegging 25 maart 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Wonen en Rijksdienst
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Brief
Categorie legisprudentie
Onderwerpen verzelfstandiging
ZBO
Kamerstukken Verbinding verbroken? Onderzoek naar de parlementaire besluitvorming over de privatisering en verzelfstandiging van overheidsdiensten (C)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2012/13, C, I, p. 13

De minister voor Wonen en Rijksdienst zegt toe voortaan jaarlijks een brief aan het parlement te zullen sturen over de stand van zaken met betrekking tot het verzelfstandigingsbeleid.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Overleg tussen initiatiefnemers en minister (33.258) (T01948)

De initiatiefnemers en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zeggen de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Thom de Graaf (D66), toe met elkaar in overleg te treden over vorm en inhoud van het wetsvoorstel.


Kerngegevens

Nummer T01948
Status voldaan
Datum toezegging 20 mei 2014
Deadline 1 januari 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. Th.C. de Graaf (D66)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Huis voor klokkenluiders
overleg
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Van Raak, Fokke, Koşer Kaya, Voortman, Segers, Thieme en Klein Wet Huis voor klokkenluiders (33.258)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 30, item 3 - blz. 14

De heer Thom de Graaf (D66): De fractie van D66 heeft, zoals ik al in voldoende mate heb aangegeven, grote aarzelingen bij de uitwerking die de initiatiefnemers aan hun voortreffelijke grondgedachte hebben gegeven. Zo kan het niet, denken wij. Het kan wel anders. Natuurlijk staan wij open voor nader debat vandaag, maar het zou vermoedelijk niet onverstandig zijn als de initiatiefnemers de tijd zouden nemen om te bezien of hun voorstel op essentiële onderdelen aanpassing kan krijgen. Ik zou dat toejuichen. In de tijd spoort dat dan ook met de evaluatie van het huidige adviespunt en de Onderzoeksraad Integriteit Overheid die de minister op zeer korte termijn, te weten voor 1 juli aanstaande, in het vooruitzicht heeft gesteld. Het zou dus evenzeer verstandig zijn als de initiatiefnemers en het kabinet de koppen — mijn excuus dat ik uw hoofden zo omschrijf — bij elkaar zouden steken om te bekijken of er een gezamenlijke grond voor een goede regeling kan worden gevonden. Ook dat zou ik toejuichen.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 30, item 10 - blz. 2

De heer Van Raak (SP): Wij zijn dankbaar voor alle suggesties die vanochtend zijn gedaan. Wij hebben ze allemaal opgeschreven en wij zullen ze er allemaal nauwkeurig bij betrekken. Ook de suggestie van de heer De Graaf om hierover en over andere zorgen nog nader met de minister te overleggen, is wat ons betreft een zeer goede suggestie. Wij willen de minister van harte daartoe uitnodigen.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 30, item 10 - blz. 3

Minister Plasterk: Ik ben graag bereid om met Ronald 1, dus met de initiatiefnemer de heer Van Raak en zijn collega's, in overleg te treden over dit voorstel. Ik denk dat het zozeer vervlochten is met de markt, met de overheid, met justitie en met economische activiteit dat het alleen maar beter kan worden, als de regering niet alleen aan de vorm van het voorstel bijdraagt, maar ook probeert inhoudelijk zo veel mogelijk mee te denken. Wij hebben dus de volle bereidheid om dat te doen.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 30, item 10 - blz. 4

De heer Thom de Graaf (D66): Ik ben blij dat de initiatiefnemers en de minister bereid zijn om het gesprek met elkaar aan te gaan. Dat is mooi.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bestuurlijke ondersteuning gemeenten (33.841) (T01992)

De minister van BZK zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Flierman, toe zich in te zetten voor bestuurlijke ondersteuning van gemeenten waar zich bestuurlijk-politieke complicaties voordoen. 


Kerngegevens

Nummer T01992
Status voldaan
Datum toezegging 8 juli 2014
Deadline 1 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Dr. A.H. Flierman (CDA)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen bestuurlijke ondersteuning
decentralisatie
maatschappelijke ondersteuning
sociaal domein
Kamerstukken Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (33.841)


Uit de stukken

Handelingen 7 juli 2014: 37-3-1

De heer Flierman (CDA):

We hebben het in dit proces steeds over transitie en transformatie. Tot slot van mijn bijdrage wil ik bij beide nog stilstaan. De transitie gaat over de overdracht van taken, dus over de eerstkomende maanden en ook wel over de start van het werk in de nieuwe situatie. We hebben daar talrijke vragen over gesteld, maar gerust zijn we niet. De berichten over de haalbaarheid van de hele operatie zijn eerder verontrustend. Wat zegt de voortgangsmonitor voor de gemeenten, inclusief de vijf focuspunten, nu? We hebben zondagmiddag de laatste rapportage ontvangen. Welke kleur heeft die rapportage volgens de staatssecretaris? Groen, alles gaat naar wens, of oranje — en dan niet in voetbaltermen, voorzitter — of rood? Er zijn teams die waar nodig gemeenten ondersteunen. Voor zover het om ambtelijk-technische problemen gaat, zal dat ongetwijfeld zinvol zijn, maar bestuurlijk-politieke complicaties? Die worden door zo'n ambtelijk team uit Den Haag niet opgelost. Juist dat type problemen moet in de gemeente in onderling overleg worden opgelost. Dat vergt enige tijd, en die is er niet. Hoe ziet de staatssecretaris dat?

Handelingen 8 juli 2014: 38-2-14

Staatssecretaris Van Rijn:

De heer Flierman wees op een terecht punt. Soms zijn er andere problemen, bestuurlijke problemen. Dat is ook de reden waarom de VNG een aantal bestuurlijke ambassadeurs heeft aangesteld. Als dat soort problemen wordt gesignaleerd, kan men met bestuurlijk gewicht en bestuurlijk invoelingsvermogen daarnaartoe gaan om te bezien wat eraan gedaan kan worden. Sommige problemen zijn inderdaad niet alleen van technische aard, daar heeft de heer Flierman volstrekt gelijk in.

Handelingen 8 juli 2014: 38-8-7 en 8

De heer Flierman (CDA):

Ik heb nog een vraag aan de minister over de Transitiecommissie en wat daarmee samenhangt. Eerder in het debat heb ik staatssecretaris Van Rijn horen zeggen dat er bestuurlijke ambassadeurs te hulp schieten als er zich in het proces bestuurlijke problemen voordoen. Dat vond ik een geruststellend antwoord. In de recente brief van de minister over de Transitiecommissie lees ik dat de aanstelling van de ambassadeurs per 1 juli beëindigd is. Of hebben we het dan over andere ambassadeurs? Als de aanstelling namelijk dan beëindigd is, dunkt mij dat dit gedaan is op het moment dat ze weleens heel erg hard nodig zouden kunnen zijn.

Minister Plasterk:

Het is altijd het voornemen geweest om die ambassadeurs in de aanloopfase hun functie te laten vervullen. Dat hebben ze overigens uitmuntend gedaan en daarvoor ben ik hun zeer dankbaar. Nu organiseren we de ondersteuning op andere manieren. Er is geen ambassadeur meer nodig om bij gemeenten te melden dat er iets aankomt en dat zij actief moeten worden. We hebben zojuist de cijfers gehoord; eigenlijk alle gemeentebesturen zijn zich nu ten volle bewust van wat hun het komende halfjaar te doen staat. Nogmaals, ik heb waardering voor de rol van de ambassadeurs, maar met hen is afgesproken om hun taak te beëindigen.

De heer Flierman (CDA):

Dat begrijp ik, maar ik heb toch het gevoel dat er in de komende tijd in een aantal gemeenten nog weleens heel veel behoefte zou kunnen zijn aan iemand op bestuurlijk niveau tussen raad en college en in de boezem van het college, of je hem nou ambassadeur of bestuurlijke representant noemt. Diegene kan de helpende hand bieden om een aantal heel lastige opgaven rond heel lastige vraagstukken waarvoor men staat tot een goed einde te brengen.

Minister Plasterk:

Ik doe een toezegging, die ter plekke ontstaat. Zaken zouden eigenlijk nooit mogen mislopen door een gebrek aan bestuurlijk advies. Ik zeg de Kamer toe dat ik uit mijn verantwoordelijkheid mijn uiterste best zal doen om — al is het ad hoc — ervoor te zorgen dat er bestuurlijke expertise bij gemeenten wordt ingevlogen om situaties op te lossen als ze zich voordoen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Privacy impact assessments sociaal domein (33.841) (T01996)

De minister van BZK zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Scholten, toe in het kader van de privacy impact assessments ook te laten onderzoeken welk risico de zorgvrager loopt als zijn omgeving niet wil meewerken. 


Kerngegevens

Nummer T01996
Status voldaan
Datum toezegging 8 juli 2014
Deadline 1 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. M.C. Scholten (D66)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen bescherming van persoonsgegevens
persoonsgegevens
Privacy Impact Assessment
Kamerstukken Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (33.841)


Uit de stukken

Handelingen 8 juli 2014: 38-8-10 en 11

Minister Plasterk:

Dan ga ik door naar de privacy. Daar is door de heer Flierman, mevrouw Scholten, de heer Kuiper en mevrouw Slagter naar gevraagd. Ik heb op 24 mei een brief gestuurd met mijn beleidsvisie daarop, maar die zou verkeerd verstaan kunnen zijn. Ik ben dankbaar voor de gelegenheid om deze nog even toe te lichten. Ik heb mij samen met de departementen van VWS, V en J, SZW en OCW, maar ook met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en met het College bescherming persoonsgegevens gebogen over de vraag of die taken in het sociale domein integraal kunnen worden uitgevoerd binnen het kader van de Wet bescherming persoonsgegevens. Anders zouden we een groot probleem hebben, want die wet geldt. Geen enkel misverstand, iedereen moet zich aan de wet houden. Dat geldt niet alleen voor de Wet bescherming persoonsgegevens, maar ook voor de materiewetten die wij op het terrein van de Wmo en de andere decentralisaties hier hebben vastgesteld.

Wat mij betreft is de brief die ik heb gestuurd, goed nieuws, omdat de conclusie is dat er geen verandering van die wet nodig is om de gegevens te kunnen delen die nodig zijn om het integrale beleid te kunnen uitvoeren. Als we die nodig zouden hebben, hadden we een probleem, want dan is de vervolgvraag of we wel bereid zijn om de wet op dat punt te veranderen. Maar het kan binnen de kaders van de huidige wet. 

Ik ben bijna wekelijks op werkbezoek bij gemeenten waar die grote decentralisaties het hoofdonderwerp zijn. Ik ga mee met keukentafelteams en wijkteams. Ik zie dat allemaal gebeuren en ik spreek de professionals die daarmee bezig zijn, dagelijks of in ieder geval wekelijks. Mij valt ook weleens op dat men redelijk onbezorgd over de privacy heen lijkt te stappen. Dat is natuurlijk niet goed. Dat is goed bedoeld, want men denkt zo veel mogelijk mensen te helpen door zo veel mogelijk informatie op tafel te gooien. Mensen werken daar vrijwillig aan mee. Maar daarmee is natuurlijk niet alles gezegd. Ik zie dat de rechter in de zaal, mevrouw Quik-Schuijt, knikt. Die gegevens zijn verstrekt met een bepaald doel. Je mag ze niet zomaar om andere redenen aan iemand geven. Het moet proportioneel zijn. Het moet nuttig zijn voor datgene waar je het voor nodig hebt. En het moet vrijwillig zijn verstrekt, en niet in die zin vrijwillig dat je anders geen uitkering krijgt, want dan is er geen sprake van vrijwilligheid.

We kunnen het volgende doen. Er worden nu privacy impact assessments uitgevoerd, om op basis van de modellen voor dienstverlening die door VNG/KING zijn opgesteld, die praktijken in het sociale domein in beeld te krijgen. Dan ontwikkelen we voorbeeldmodellen en delen we die, zodat gemeenten die ook in de praktijk kunnen toepassen. Er komt een ondersteuningsprogramma voor de gemeenten. Dat doen we samen met de VNG. Er wordt een helpdesk ontwikkeld in samenwerking met de departementen van VWS, SZW en VenJ en met de VNG. Dat is de helpdesk "Privacy in het sociaal domein", waar alle vragen op dit terrein kunnen worden beantwoord. Er komt een versterking van de positie van de burger. Als mensen menen dat er niet zorgvuldig met hun gegevens wordt omgegaan, wordt er gekeken of de bestaande lokale ombudsfunctie kan worden versterkt met een apart loket op dat gebied. Op die manier denken we dat we dit traject aan kunnen gaan. [...]

De heer Kuiper (ChristenUnie):

 Begrijp ik goed dat de minister vindt dat er geen nieuw wettelijk kader nodig is, omdat het wettelijke kader er al is? De minister geeft nu echter zelf al aan dat er tegelijkertijd wel risico's zijn. Anders zou dat monitoren en rapporteren en dergelijke niet nodig zijn. Waar het om gaat, is dat gevoelige informatie over burgers niet via ambtelijke burelen van de gemeenten op allerlei plekken terecht moet kunnen komen. We willen zeker weten dat dat echt niet gebeurt. Dan is achteraf monitoren een zwak instrument, want je moet het vóór zijn. Hoe kijkt de minister daartegen aan?

Minister Plasterk:

Daar ben ik het mee eens. Ik heb met alle partijen gesproken waarvan ik dacht dat die er iets nuttigs over konden zeggen. Mijn inventarisatie tot dusver heeft opgeleverd dat het in mijn optiek mogelijk zou moeten zijn om dat integrale beleid waar we op uit zijn, uit te voeren binnen de kaders van de bestaande wet, inclusief de Wet bescherming persoonsgegevens. Maar dan moet men dat wel op de goede manier doen. Inderdaad heb ik soms de indruk dat men in het enthousiasme weleens denkt dat de gegevens van bijvoorbeeld de ggz en de politie gewoon te combineren zijn om een compleet beeld te krijgen van wat er in een huishouden speelt en dat je dan alles in een keer weet. Maar dat kan niet. Je kunt niet zomaar een uitdraai maken per huisnummer, met daarop alles wat daar speelt voor ieder van de gezinsleden. De mensen in de gemeenten zijn over het algemeen niet zo naïef, maar mocht men dat denken, dan zeg ik hierbij dat dat zeker niet kan. We zullen ervoor moeten zorgen dat die praktijk goed wordt ingevuld. Ik ben het ermee eens dat je niet kunt zeggen dat we het maar zullen afwachten en dat we wel zien wat er gaat gebeuren. Vandaar dat ik in de brief van 24 mei vijf actiepunten heb genoemd om er samen met de VNG en de departementen voor te zorgen dat, wat dit punt betreft, alle informatie bij de gemeenten ligt en dat uiteindelijk het College bescherming persoonsgegevens erop kan toezien dat men zich aan de wet houdt.

Mevrouw Scholten (D66):

Hier wil ik een vervolgvraag op stellen. Ik ben heel blij met het antwoord van de minister. Ik denk ook dat het van belang is dat er modellen worden ontwikkeld en er aansturing komt op dit onderwerp, want het is belangrijk genoeg. Dan blijf ik toch zitten met het concrete probleem in de praktijk dat er vrij veel informatie wordt gevraagd aan de personen in de omgeving van de zorgvrager. Die omgevingspersonen moeten ook toestemming geven. Toestemming is het kernpunt in de wet. Het kan altijd zijn dat mensen weigeren toestemming te geven. Welk risico loopt de zorgvrager als zijn omgeving niet wil meewerken aan die privacy-onderzoeken?

Minister Plasterk:

Het beeld tot dusver is dat dit geen risico oplevert voor de zorgvrager, maar voor we in casuïstiek vervallen, zou ik die privacy impact assessments willen afwachten. Dan wil ik in detail kijken of de conclusie daarvan ook is dat je geen gevoelige informatie hoeft te vragen die niet verstrekt zou hoeven worden door andere, nabije personen zonder dat de zorgvrager daardoor risico loopt.

Mevrouw Scholten (D66):

Ik wil graag van alles afwachten, maar kan dan bij het onderzoek ook de vraag worden betrokken wat het risico voor de zorgvrager is als de casus die ik net noemde, zich voordoet?

Minister Plasterk:

Ja, dat is dan een logisch onderdeel van die vraag. Dat moet er zeker bij worden betrokken. Dat zeg ik toe.

Mevrouw Scholten (D66):

Dank u wel.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Kamer informeren over stand van zaken van verbetertraject DigiD (CVIII) (T01999)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Duthler, toe dat hij de Kamer voor eind 2014 zal informeren over de stand van zaken van het verbetertraject van DigiD. 


Kerngegevens

Nummer T01999
Status voldaan
Datum toezegging 23 september 2014
Deadline 31 maart 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden mr. dr. A.W. Duthler (Fractie-Duthler)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen DigiD
Kamerstukken Rol van de overheid bij digitale dataverwerking en -uitwisseling II; privacy en toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (CVIII)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 1, item 11 - blz. 25

Mevrouw Duthler (VVD):

Tot slot: de minister van Binnenlandse Zaken is erg optimistisch over de betrouwbaarheid van DigiD. Mijn fractie deelt dat optimisme niet. Neem alleen al het voorbeeld van de accountant die over 500 DigiD-accounts van klanten beschikt. Dat is namelijk hartstikke handig. Ik ga nu niet in op hoe groot of klein het betrouwbaarheidsniveau is. Ik zou de minister echter willen vragen en aansporen om vaart te maken met het zoeken naar verbeteringen en alternatieven. 

Ik wil in dit kader wijzen op de DigiNotar-zaak. Ik hoorde de staatssecretaris net zeggen dat die al een tijdje geleden is. Dit was inderdaad in 2011. Twee maanden geleden hebben we de eerste uitspraak gekregen van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank deed daarin een bijzondere uitspraak, namelijk dat beveiligingsplannen en beveiligingsbeleid prachtig zijn, maar onvoldoende. Van bestuurders en toezichthouders mag je namelijk verwachten dat ook de naleving van dat beveiligingsbeleid en die plannen worden gecontroleerd. Ik zou de staatssecretaris willen vragen of hij dat deelt, maar misschien moet ik daarvoor bij de minister van Binnenlandse Zaken zijn. Ik vraag hem om ook die beveiligingsmaatregelen mee te nemen in de jaarlijkse controles. Ik zou willen vragen, en daarbij kom ik weer even terug op DigiD, om tempo te maken met het verbeteren van de betrouwbaarheid. Daartoe heb ik een motie voorbereid, die ik heb laten liggen en die ik nu ga pakken. Ze is handgeschreven en ik hoop dat de voorzitter mijn handschrift kan ontcijferen. 

Door de leden Duthler, Gerkens, Strik, Franken, Schouwenaar, De Vries en Van Boxtel wordt de volgende motie voorgesteld: 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat DigiD een elektronisch identificatiemiddel is dat door steeds meer publieke diensten wordt gebruikt; 

constaterende dat de betrouwbaarheid van DigiD kan worden verbeterd; 

constaterende dat daardoor de vertrouwelijkheid van persoonsgegevens van de houders van DigiD beter gewaarborgd kan worden; 

verzoekt de regering, tempo te maken met het verbeteren van of het ontwikkelen van alternatieven voor DigiD, en de Kamer voor het einde van het jaar over de voortgang te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

Handelingen I 2014-2015, nr. 1, item 11 - blz. 29

Minister Plasterk:

De motie op letter F van mevrouw Duthler gaat over DigiD, een onderwerp waarover we vanavond niet uitgebreid gesproken hebben. Ik denk dat daarvoor in een andere context wat meer aandacht zal zijn. Het is een buitengewoon belangwekkend onderwerp. Ik laat het oordeel graag aan de Kamer, met dien verstande dat in het dictum wordt gevraagd om het ontwikkelen van alternatieven voor DigiD, en ik niet de verwachting wil wekken dat dit lukt voor het eind van het jaar. We zijn ermee bezig. In de motie wordt de regering strikt genomen gevraagd om de Kamer over de voortgang te informeren en dat kan natuurlijk altijd. Ik wil daarmee niet de verwachting wekken dat die voortgang dan zodanig zal zijn dat ik een alternatief kan overleggen aan de Kamer, maar ik zal over de voortgang rapporteren. Ik ben het ermee eens dat het altijd verbeterd kan en moet worden. 


Brondocumenten


Historie