Rappelabele toezeggingen Veiligheid en Justitie (2010-2017) (Rappel maart 2014)



Dit is het rappel tot 02-01-14.

 




Toezegging Rol veiligheidsregio's (30.101) (T00282)

Minister Ter Horst zegt toe dat bij de evaluatie van de Wet bestuurlijke boete overlast openbare ruimte zal worden bekeken of de veiligheidsregio’s een rol spelen bij de (opstelling van een) regeling van bestuurlijke boetes in kleinere gemeenten.


Kerngegevens

Nummer T00282
Oorspronkelijke nummer tz_BZHC/AZHK_2008_1
Status voldaan
Datum toezegging 18 december 2007
Deadline 1 januari 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden dr. J.P. Rehwinkel (PvdA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen bestuurlijke boeten
overlast
veiligheidsregio's
Kamerstukken Wet bestuurlijke boete overlast in de openbare ruimte (30.101)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2007 – 2008, 13 – 468

Blz. 480

(…)

De heer Rehwinkel (PvdA): (…) Ik blijf mij afvragen of kleinere gemeenten voor de bestuurlijke boete kiezen, als de weg van de bestuurlijke strafbeschikking open komt te liggen. De minister van Binnenlandse Zaken heeft gezegd dat kleinere gemeenten een beroep op grotere gemeenten kunnen doen en dat zij kunnen gaan samenwerken op dit punt. Ik vind het echter zeer de vraag of veiligheidsregio’s in dit opzicht een rol voor zichzelf zullen zien weggelegd. Ik betwijfel dit en wil op zijn minst dat dit element wordt meegenomen in de evaluatie die is toegezegd. Dan moet de vraag worden bezien, of het noodzakelijk is om door middel van financiële prikkels de samenwerking tussen gemeenten bij de handhaving te bevorderen.

Blz. 487

(…)

Minister Ter Horst: (…) De heer Rehwinkel van de PvdA-fractie heeft gevraagd of de veiligheidsregio’s voor zichzelf ook een rol zien weggelegd voor het regelen van de bestuurlijke boete in kleine gemeenten. Hij ziet graag dat dat punt onderdeel wordt van de evaluatie. Ik kan hem dat toezeggen; daar wordt naar gekeken. Ik vind dat veiligheidsregio’s dat moeten doen. Zij hebben ook de instrumenten om dat te doen. Het kabinet kan hen op dat punt stimuleren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Verdere liberalisering pacht (30.448) (T00484)

Aan het einde van deze kabinetsperiode zal bezien worden of verdere liberalisering op basis van artikel 397 mogelijk is ten aanzien van de losse bedrijfsgebouwen.


Kerngegevens

Nummer T00484
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_14
Status voldaan
Datum toezegging 27 maart 2007
Deadline 1 januari 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen liberalisering
pacht
pachtwet
Kamerstukken Vaststelling en invoering titel 7.5 (Pacht) van het Burgerlijk Wetboek (30.448)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, 24 – 783

Minister Hirsch Ballin: De losse bedrijfsgebouwen zijn niet buiten het dwingend pachtregime gebracht. De geliberaliseerde pacht volgens artikel 397 geldt alleen voor los land. Artikel 313, tweede lid, dat bepaalt dat de bepalingen voor los land ook gelden voor de pacht van gebouwen, is niet van toepassing. Ik stel daarbij voorop dat het huidige artikel 70f van de Pachtwet, waarvan artikel 397 materieel een prolongatie vormt, ook is beperkt tot los land. In dit wetsvoorstel worden knelpunten uit de praktijk opgelost, in ieder geval die om een snelle oplossing vroegen. De gevolgen van de toepassing van geliberaliseerde pacht op de gebouwen als bedoeld in artikel 313, tweede lid, zijn nog niet goed bekeken. Het is mogelijk dat dit zeer uiteenlopende gebouwen betreft. Ik zou niet bij voorbaat durven beweren dat artikel 397 op alle typen gebouwen die in de agrarische bedrijfsvoering een rol kunnen spelen – dus niet alleen kassen, stallen of stallen voor de intensieve veehouderij, maar mogelijk ook loodsen, silo’s, moderne windmolens – van toepassing zou moeten zijn. Bovendien kunnen dergelijke gebouwen deel uitmaken van een complex dat gezamenlijk een hoeve vormt in de zin van artikel 313, eerste lid. Voor een hoeve gelden weer bijzondere bepalingen, zoals de duur van de overeenkomst in artikel 325, vijfde lid. Maar de bezwaren tegen een te verregaande uitbreiding betekenen niet dat wij op dit punt helemaal niets willen doen. Dat geldt ook niet voor de toekomst. Mijn collega en ik willen hierover graag in overleg met de praktijk. Als het mogelijk is om een goed afgegrensde categorie gebouwen te formuleren die ook onder de geliberaliseerde pacht kan worden gebracht en als daarvoor in de praktijk draagvlak bestaat, kan dit een volgende stap vormen in de herziening van het pachtrecht. Dit is een concrete toepassing van de stapsgewijze benadering: in overleg, maar een regeling vermijden waarvan naderhand blijkt dat die ons in ongewenste situaties brengt.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Heeft de minister een tijdpad voor ogen? Ik ben blij dat de minister dit nu met ons bespreekt en bereid is om met de praktijk te onderzoeken of een categorie afgegrensde gebouwen ook onder de regeling van artikel 397 zou kunnen komen te vallen. Ik moet er echter wel zicht op hebben of het vier, vijf of honderd jaar duurt.

Minister Hirsch Ballin: De eerste van de genoemde alternatieven lijkt mij beter dan de laatste, al was het maar omdat er dan enig risico bestaat dat er archiefonderzoek nodig zal zijn voor de opvolgers die deze toezegging gestand gaan doen. Ik denk dat er wel enige jaren ervaring met de nieuwe wetgeving nodig is om de balans op te maken in overleg met de praktijk. Ik zeg graag toe dat wij daarover veel eerder in contact zullen treden met de vertegenwoordigers van de praktijk. Deze regeling moet eerst gaan werken. Het gaat altijd om regelingen waarmee je enige jaren ervaring moet hebben om de toepassing te kunnen monitoren. Het lijkt mij goed om daarover ook het gevoelen van de praktijk te vragen.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Ik ben het met de minister eens dat honderd jaar wat extreem is. Ik begrijp dat er ervaring moet worden opgedaan en dat er niet kan worden gezegd dat wij over een jaar even gaan kijken hoe het werkt. Dat zal de minister mij ook niet horen zeggen. Ik wil alleen zicht hebben op de termijn waaraan de minister denkt.

Minister Hirsch Ballin: Misschien is de duur van een kabinetsperiode daarvoor een goede termijn. Bij leven en welzijn van politiek en bewindslieden bedraagt die termijn vier jaren. Wij kunnen dan ook een toezegging doen die wij niet aan opvolgers hoeven door te geven, namelijk dat wij bij het opmaken van de balans van deze kabinetsperiode ook betrekken hoe deze regeling in de praktijk heeft gewerkt. Dit zeg ik in de verwachting dat de datum van inwerkingtreding na de behandeling van vanmiddag niet al te ver weg ligt. De Kamer kan dit onderwerp aantreffen als onderdeel van een programma voor een komende periode.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Ik juich toe dat de minister toezegt dat er aan het einde van deze kabinetsperiode voldoende ervaring moet zijn opgedaan en dat dan kan worden gekeken of verdere liberalisering op basis van artikel 397 mogelijk is. Dat is een mooie toezegging.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Effecten amendement-Slob (30.448) (T00485)

Ook de effecten van het amendement-Slob (vervallen leeftijdsgrens 65) zullen betrokken worden bij de evaluatie.


Kerngegevens

Nummer T00485
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_15
Status voldaan
Datum toezegging 27 maart 2007
Deadline 1 januari 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2003-2010)
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Kamerleden mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen leeftijdsgrens
pacht
pachtwet
Kamerstukken Vaststelling en invoering titel 7.5 (Pacht) van het Burgerlijk Wetboek (30.448)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, 24 – 787 e.v.

Blz. 787

Minister Verburg: De collega van Justitie heeft zojuist al iets gezegd over de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel, het voeding houden met de praktijk en de noodzaak van een evaluatie. Een periode van twee tot drie jaar is daarvoor te kort. Deze Kamer heeft daarover met de heer Hirsch Ballin al een periode van vier jaar afgesproken. Ik kan daarmee leven. Het lijkt mij wel nodig om in de praktijk af te wachten hoe het wetsvoorstel landt. Er moet ook voldoende ervaring mee worden opgedaan, wil er daarna kunnen worden gekomen tot een goede evaluatie en een beoordeling of verdergaande liberalisering is gewenst en zo ja, hoe dat moet gebeuren. Het effect van het schrappen van de grens van 65 jaar wordt daarin meegenomen.

(…)

Blz. 788

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Mevrouw de voorzitter. Dank aan de beide ministers voor de uitgebreide beantwoording van de door ons gestelde vragen. In eerste termijn heb ik gerefereerd aan de opmerking over de fundamentele herziening waarover gesproken werd. Ik heb gezegd dat het misschien verstandig was om te kijken naar de leeftijd van 65 jaar en het aantal jonge agrariërs dat daarmee misschien geen pachtgronden kan krijgen. Ik heb ook gevraagd hoe ervaring kan worden opgedaan met de geliberaliseerde pacht op grond van artikel 397 in het licht van kassen en dergelijke. Dat zijn mijn vragen 1, 3 en 4. Het verheugt mij buitengewoon dat de minister van Justitie heeft toegezegd dat hij voorziet dat de ervaring in de komende vier jaar, dus in deze kabinetsperiode, gebruikt zal worden om te kijken of een verdergaande liberalisering kan plaatsvinden. Ik ga ervan uit – ik heb het de minister van Landbouw eigenlijk ook horen zeggen – dat alles goed bekeken zal worden, dat er over vier jaar een evaluatie komt en dat wij alles goed op een rij kunnen zetten. Daarmee ben ik buitengewoon blij, vooral ook omdat er enig zicht in de tijd is. Het is niet een toezegging die in de lucht blijft hangen, waarvan wij maar hopen dat het ooit gebeurt. Wij weten werkelijk dat er iets zal gebeuren. Nogmaals dank daarvoor.

Blz. 791

Minister Hirsch Ballin: In het kader van de behandeling van de toegezegde brief over de beoordeling van de werking zou dit aan de orde kunnen komen. Ik zeg mevrouw Broekers-Knol graag toe dat wij hierbij zullen ingaan op de gevolgen voor de betekenis en werking van het amendement-Slob. 


Brondocumenten


Historie







Toezegging Formulering artikel 288 lid 2 onder b (29.942) (T00489)

De minister van Justitie zegt toe bij de eerst mogelijke gelegenheid bezien of het mogelijk is artikel 288 lid 2 onder b minder dwingend te formuleren.


Kerngegevens

Nummer T00489
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_19
Status voldaan
Datum toezegging 22 mei 2007
Deadline 1 juli 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Justitie
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017) (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr.drs. E.C.M. Wagemakers (CDA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen schuldsanering
Kamerstukken Herziening schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (29.942)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2005 – 2006, 30 – 956

Blz. 961

Minister Hirsch Ballin:

(…)

artikel 288, tweede lid, onder b imperatief is geformuleerd. Volgens die bepaling moet een schuldenaar de toegang tot de schuldsaneringsregeling worden geweigerd als hij het minnelijke traject heeft doorlopen, maar wanneer dit niet is uitgevoerd door een persoon of instelling voor schuldbemiddeling zoals erkend in de Wet op het consumentenkrediet. Ik had in de memorie van antwoord gesuggereerd dat dit wellicht oplosbaar is via Recofarichtlijnen. De vraag was of dit wel een verantwoorde suggestie is. Laat ik die suggestie maar meteen wat relativeren. Ik ga de Recofa niet vragen om dat te vinden, maar het is natuurlijk denkbaar dat de Recofa dit zelf vindt. Er is terecht gewezen op het feit dat ik niet blij was met dit amendement. Dat neemt niet weg dat er vervolgens een zinvolle toepassing aan moet worden gegeven. Ik denk niet dat het heel vaak zal voorkomen. Wij hebben inmiddels, zoals vanmiddag ook vanuit de Kamer werd opgemerkt, een hoge graad van professionalisering bereikt in de schuldbemiddeling. Dat betekent dat de nu imperatief geformuleerde norm van artikel 288, tweede lid, onder b, in de regel geen problemen zal opleveren. Als zich de toch wat uitzonderlijke situatie voordoet dat sprake is van niet-erkende hulpverlening bij de schuldsanering, dan is het niet uitgesloten dat daarvoor ook praktische oplossingen worden gevonden. Ik denk dat dit is wat ik hierover kan zeggen zonder uit mijn rol te vallen.

(…)

Op dit punt denk ik dat wij het beste kunnen constateren dat deze bepaling zorg en aandacht verdient in de evaluatie van de toepassing van de wet. Zodra blijkt dat er zich op dit punt problemen voordoen die de rechtspraak niet op een verantwoorde manier kan oplossen, moet wellicht tot reparatie worden overgegaan.

De heer Wagemakers (CDA):

(…)

Is het denkbaar dat het wordt meegenomen met een nog in procedure zijnde veegwet?

(…)

Minister Hirsch Ballin:

(…)

Het lijkt mij een goede gedachte om te kijken of wij dit een plaats kunnen geven in een veegwet.

(…)

Gelet op de geschiedenis van dit amendement lijkt het mij verstandig om het probleem eerst te bespreken in een overleg dat zich daartoe leent. Ik heb net al gezegd dat ik niet denk dat het heel frequent zal voorkomen. Ik zou graag op dit punt minstens één in de praktijk gebleken probleem hebben voordat ik tot een definitieve conclusie kom. Aan de andere kant wil ik niet graag dat de praktijk met onopgeloste problemen blijft zitten. Ik zeg graag toe dat ik aan dit punt bij de eerste de beste gelegenheid aandacht zal besteden en nogmaals zal proberen om de Tweede Kamer tot andere gedachten te brengen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Monitoring en evaluatie wsnp (29.942) (T00491)

De minister van Justitie zegt toe dat de WNSP voortdurend gemonitord zal worden en over drie jaar een meer algemene evaluatie zal plaatsvinden.


Kerngegevens

Nummer T00491
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_20
Status afgevoerd
Datum toezegging 22 mei 2007
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen evaluaties
schuldsanering
Kamerstukken Herziening schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (29.942)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2005 – 2006, 30 – 956

Blz. 962

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Voorzitter. Ik wil de minister niet afkappen, maar ik heb ten aanzien van artikel 288, derde lid, en de discretionaire bevoegdheid die de rechter heeft maar één vraag gesteld, namelijk of hij bereid is om te bevorderen dat er een evaluatie plaatsvindt over drie jaar van deze wijzigingen van de WSNP. Dat was het, meer niet.

Minister Hirsch Ballin: Goed. Dan hoef ik ter verdediging van deze bepaling ook niets meer te zeggen. Dank daarvoor. Dan gaat de sympathie zelfs nog verder dan wat ik net aanhaalde. Ik wilde de evaluatie tot het laatst bewaren, omdat wij dat meestal doen, maar de wet zal bij voortduring worden gemonitord en dat zal ook leiden tot een moment waarop wij uitdrukkelijk tot een evaluatie kunnen komen. Ik zal dus straks met enige toelichting op de te volgen procedure een bevestigend antwoord geven op de vraag die zojuist werd herhaald.

(…)

Ik wil graag een toezegging doen om dat scherp in het oog te houden. Jaarlijks wordt de Monitor WSNP aan de Tweede Kamer gestuurd. Dat is in februari van dit jaar voor de tweede maal gebeurd. Ik zal de monitor vanaf de eerstvolgende uitgave graag ook aan uw Kamer sturen. Het is mijn bedoeling om in de eerstvolgende monitor ook de gedwongen schuldregeling aan een onderzoek te onderwerpen. Zodra dit wetsvoorstel,  nadat het door deze Kamer is aanvaard, wet is geworden, zal dat in het oog worden gehouden. De rechterlijke macht heeft ons laten weten nog steeds positief tegenover het wetsvoorstel te staan. Wel heeft men ons gevraagd om een iets langere  voorbereidingstijd voor de inwerkingtreding. Het verzoek is om, gezien de gang van zaken, dat niet te doen onmiddellijk nadat deze wet het Staatsblad bereikt heeft, maar per 1 januari 2008. Ik wil dat doen en dit betekent dat in de eerstvolgende monitor nog niet kan worden teruggekeken op de toepassing van de gewijzigde wet. Ik zal deze  Kamer dus graag jaarlijks op de hoogte houden en over drie jaar de balans meer in algemene zin opmaken, zodat dan ook geconstateerd kan worden hoe wij de dan  eventueel resterende tijd moeten overbruggen tot de nieuwe insolventiewet.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie wet terroristische misdrijven (30.164) (T00509)

Minister Hirsch Ballin zegt toe de wet Terroristische Misdrijven te zullen laten monitoren en daarover jaarlijks te rapporteren. Daarnaast wordt een evaluatiemoment ingebouwd over vijf jaar.


Kerngegevens

Nummer T00509
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_5
Status afgevoerd
Datum toezegging 7 november 2006
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof.dr. W.J. Witteveen (PvdA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen evaluaties
terrorisme
Wet terroristische misdrijven
Kamerstukken Verruiming mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven (30.164)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, 5 – 216

Blz. 217

(…)

Minister Hirsch Ballin: Daarmee kom ik bij de opmerkingen van de heer Witteveen over het opnemen van een horizonbepaling. Ik zal de kwestie niet benaderen vanuit een soort algemene leer omtrent horizonbepalingen. Het is in de regel beter als wetsvoorstellen zonder horizonbepalingen door het leven kunnen. Ik zie eigenlijk alleen aanleiding voor een horizonbepaling als het gaat om wetsvoorstellen die naar hun aard betrekking hebben op een tijdelijke situatie. Dat is hier echter niet het geval. (…) Wij zijn het aan de dynamiek van de proportionaliteit van wetgeving verschuldigd om voortdurend een oog in het zeil te houden en niet alleen op een in de tijd gefixeerde datum van expiratie van de horizontermijn. Dus zou mijn antwoord aan de heer Witteveen zijn: ik wil niet minder doen dan hij, ik wil graag meer doen dan hij voorstelt. In plaats van het wetsvoorstel te binden aan een horizonbepaling, wil ik een proces gaande houden waarbij de wetgeving in werking bij voortduring wordt gemonitord.

(…)

Blz. 224

De heer Witteveen (PvdA): Ik wil de minister graag een eindje tegemoet komen. Terwijl hij aan het woord was, heb ik mij afgevraagd of er misschien een vorm van evaluatie denkbaar is die aan zijn wensen beantwoordt en die gedeeltelijk de deugden van de horizonbepaling zou kunnen bezitten. Mij staat voor ogen een procedure waarbij je de vraag wat moet worden geëvalueerd laat bepalen in een debat met de Tweede Kamer.

(…)

Blz. 227

Minister Hirsch Ballin: De heer Witteveen heeft gesproken over het monitoren, het evalueren of het de vinger aan de pols houden. Je kunt een horizonbepaling die leidt tot het vervallen van een bepaling alleen op een verantwoorde manier opschrijven als daarin ook de gevolgen van het vervallen van die bepaling zijn verdisconteerd. Als je kijkt naar de historische uitgaven of de ADW op het punt van het Wetboek van Strafvordering moet je constateren dat juist deze titels van dit Wetboek in een hoog tempo van ontwikkeling zijn. Het anticiperend regelingen treffen ter zake van de gevolgen die zich voordoen bij het opnemen van een horizonbepaling, zou alleen kunnen als in alle vervolgwetgeving rekening gehouden zou worden met de mogelijke gevolgen van het effectueren van het vervallen van wetgeving die er nu nog niet is maar die tussen nu en de datum van de horizonbepaling tot stand komt. Ik vertrouw de wetgevingsjuristen van Justitie zo’n beetje van alles toe, maar zij hebben ook nog andere dingen te doen. (…) Vervolgens wil ik iets zeggen over de timing van het monitoren. Het lijkt mij een heel zinnige gedachte om ons daarbij een datum voor te nemen waarop in ieder geval de balans moet worden opgemaakt. Ik meen dat de heer Witteveen daarvoor zelf een termijn van vijf jaar noemde. Dat lijkt mij een zinnige termijn om de balans op te maken. Overigens geldt hierbij iets wat niet alleen beschouwd moet worden als een wens vanuit deze Kamer, maar ook als een wens die iedere minister van Justitie als eerstverantwoordelijke voor de coördinatie voor terrorismebestrijding moet hebben en die ik dus hier vanavond ook graag uitspreek. Het is geen onderwerp dat stilstaat. Dat ligt niet alleen aan de werking van deze bepalingen, maar ook aan de werkzaamheden van de hierbij betrokken diensten en aan de internationale samenwerking en, uiteraard, aan de ontwikkeling van het probleemveld zelf. (…) Wij hebben het over het actuele dreigingsbeeld, om het in AIVD-termen te zeggen, in relatie tot de middelen die overheid heeft. Ik denk dat het buitengewoon zinnig zou zijn om dit jaarlijks te bespreken, hetzij in relatie tot de behandeling van de justitiebegroting, hetzij in relatie tot het verschijnen van het jaarverslag van het Openbaar Ministerie. Het OM heeft de centrale rol bij de toepassing van deze wet. Het gaat daarbij dan om de vraag of de wetgeving op dit terrein nog steeds proportioneel is, en dan in de betekenis die ik in de eerste termijn aangaf: niet te veel en niet te weinig. Misschien ontbreken nog dingen of moeten wij op basis van de ontwikkeling van de realiteit zeggen dat bijzondere bevoegdheden niet meer hoeven. Beide zijn denkbaar. (…) Verder kunnen wij een evaluatiemoment afspreken over vijf jaar. Deze toezegging doe ik uit volle overtuiging.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Voortgangsrapportage ECRIS (31.700 VI) (T00858)

De minister van Justitie zegt toe de Eerste Kamer uiterlijk op 1 november 2009 te zullen informeren over de ervaringen die op dat moment zijn opgedaan met ECRIS.


Kerngegevens

Nummer T00858
Status voldaan
Datum toezegging 19 november 2008
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Brief
Categorie evaluatie
Onderwerpen Europees strafregisterinformatiesysteem
JBZ-Raad
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie 2009 (31.700 VI)


Uit de stukken

Verslag schriftelijk overleg - Kamerstuk 23490, ED

Blz. 2

Commissie voor de JBZ-Raad: Teneinde de ontwikkelingen te kunnen volgen verzoeken de leden van de commissie de regering om vóór 1 november 2009 verslag uit te brengen over de ervaringen die op dat moment zijn opgedaan met ECRIS, inclusief de daaraan voorafgaande pilotfase waaraan Nederland sinds juni jongstleden deelneemt.

Blz. 5

Minister Hirsch Ballin: Uiteraard breng ik u graag voor 1 november 2009 verslag uit over de ervaringen met Ecris en de daaraan voorafgaande pilot.



Historie







Toezegging Wijziging Burgerlijk Wetboek (30.145) (T00865)

De minister van Justitie zegt toe bij de eerste wijziging van Boek 1 BW in artikel 247a een verwijzing te zullen opnemen naar artikel 815 lid 2.


Kerngegevens

Nummer T00865
Status voldaan
Datum toezegging 18 november 2008
Deadline 1 januari 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. G. Holdijk (SGP)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen boek 1 Burgerlijk Wetboek
echtscheidingen
ouderschapsplannen
Kamerstukken Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding (30.145)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 8 - blz. 388

Blz. 394

(...)

De heer Holdijk (SGP): Prof. Nuytinck meent ook nog een fout in het wetsvoorstel te hebben opgespoord. Volgens hem is de verwijzing in artikel 247a naar artikel 815 lid 2 Rechtsvordering onjuist en moet dit lid 3 van artikel 815 zijn. Ik meen dat hij het bij het rechte eind heeft.

Blz. 405

Minister Hirsch Ballin: De heer Holdijk heeft in het voetspoor van prof. Nuytinck gevraagd of de verwijzing in artikel 247a naar het tweede lid van artikel 815 niet het derde lid zou moeten zijn. (...) Ik meld als conclusie van onze kant dat wij een verwijzing naar het tweede lid niet kunnen missen, omdat het zonder die verwijzing onduidelijk zou zijn voor welke kinderen het ouderschapsplan moet worden opgesteld. Een extra verwijzing naar het derde lid kan wel meer verduidelijking geven. Ik stel voor die verwijzing in een komende veegwet of een geschikt wetsvoorstel over iets anders in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek mee te nemen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie regeling ouderschapsplan (30.145) (T00866)

De minister voor Jeugd en Gezin zegt toe de regeling inzake het ouderschapsplan drie jaar na inwerkingtreding van de wet te zullen evalueren.


Kerngegevens

Nummer T00866
Status voldaan
Datum toezegging 18 november 2008
Deadline 1 januari 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Jeugd en Gezin
Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof. mr. H. Franken (CDA)
mr. G. Holdijk (SGP)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen ouderschapsplannen
Kamerstukken Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding (30.145)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 8 - blz. 388

Blz. 417

(...)

De heer Franken (CDA): Tot slot verzoek ik de minister om, als de regeling er komt, deze te evalueren. Na hoeveel tijd zou hij dat willen doen?

De heer Holdijk (SGP): In reactie op de opmerkingen van de heer Nuytinck is het een en ander gezegd. De minister voor Jeugd en Gezin heeft gesproken over een evaluatie waarin het betreffende punt zal worden bekeken. Ongetwijfeld zal de heer Nuytinck in dat verband van zich laten horen.

Blz. 422

Minister Rouvoet: De meerwaarde in de praktijk zal nog moeten blijken. De heer Franken en de heer Holdijk vroegen naar een evaluatie. Wij zijn graag bereid om na een jaar of drie te bekijken of dit onderdeel van het wetsvoorstel over het ouderschapsplan goed functioneert. Dan kan worden bezien of het ouderschapsplan een meerwaarde heeft. De vraag moet dan zijn of het leidt tot minder conflictueuze situaties rondom echtscheiding. Dan zal in zo'n evaluatie aantoonbaar moeten zijn dat het ouderschapsplan Hirsch Ballin werkelijk in het belang van het kind is. Bij veel woordvoerders waren de bezwaren niet zozeer principieel, maar praktisch. Zij vroegen zich af of het ouderschapsplan wel heel veel meerwaarde zou opleveren. Wij zijn graag bereid om aan de hand van een evaluatie daar  nog eens naar te kijken. Ik zeg dat graag toe.  


Brondocumenten


Historie







Toezegging meenemen ervaringen burgers, instellingen en bedrijven bij de volgende evaluatie van de Awb (29.702/31.124/31.700 VI) (T01014)

De minister van minister van Justitie, de heer Hirsch Ballin, zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Engels, toe om bij de volgende evaluatie van de Algemene wet bestuursrecht in 2011 de ervaringen van burgers, instellingen en bedrijven met deze wet te betrekken.


Kerngegevens

Nummer T01014
Status voldaan
Datum toezegging 23 juni 2009
Deadline 1 juli 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof. mr. J.W.M. Engels (D66)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Algemene wet bestuursrecht
evaluaties
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie 2009 (31.700 VI)
Aanpassingswet vierde tranche Awb (31.124)
Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht (29.702)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 36 – blz. 1611

De heer Engels (D66): Tot slot kom ik terug op onze vraag om bij een volgende evaluatie van de Awb – die wordt naar verwachting in 2011 gehouden – de ervaringen van burgers, bedrijven en instellingen met die wet daarbij te betrekken. Ik ben de minister erkentelijk voor zijn positieve grondhouding in de memorie van antwoord. Wij realiseren ons zeer wel dat de uitvoering van een dergelijk onderzoek een specifieke methodologische aanpak vergt. Ik vraag de minister voor de goede orde of zijn positieve reactie op dat punt kan worden uitgelegd als een toezegging aan deze Kamer en wacht met veel belangstelling de reactie van de minister op deze en andere vragen af.

(…)

Handelingen I 2008-2009, nr. 36 – blz. 1624-1625

Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. Dan kom ik toe aan de vragen en opmerkingen over de Vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht. Ik begin met enige algemene punten. Mevrouw Haubrich heeft gereageerd op de positieve attitude ten aanzien van het betrekken van ervaringen van burgers, instellingen en bedrijven bij een volgende evaluatie in 2011. Zij vroeg zich af of zij de opmerking op bladzijde 56 van de memorie van antwoord zo positief mag interpreteren dat zij die als een toezegging kan duiden. Het antwoord op die vraag is ″ja″. Ik zie mevrouw Haubrich ″nee″ schudden.

Mevrouw Haubrich-Gooskens (PvdA): Ik denk dat u het hebt over mijn vraag of wij de kabinetsreactie op de aanbevelingen van de commissie-Ilsink in 2006 ten behoeve van een eventuele aanpassing van de Algemene wet bestuursrecht nog voor 2011 mogen verwachten, maar zelfs dat weet ik niet zeker. Als u daar niet op doelt, weet ik niet waar u uw opmerking vandaan hebt.

Minister Hirsch Ballin: Ik corrigeer mijn antwoord. Een van de leden van de Kamer heeft gevraagd naar de uitvoering van de toezegging ten aanzien van het bij de evaluatie in 2011 betrekken van ervaringen van burgers, instellingen en bedrijven. Het betreffende onderzoek is opgestart in 2007. Een team onderzoekers van de Universiteit van Tilburg onder leiding van professor B.W.N. de Waard onderzoekt de ervaringen van burgers en bedrijven in de bezwaarfase. Dat vereist een langlopend onderzoek. Vandaar dat wij daar al in 2007 mee zijn begonnen. Wij verwachten dat dit bij de evaluatie in 2011 bekend zal zijn.

De heer Engels (D66): Ik grijp deze gelegenheid aan om de minister hartelijk dank te zeggen voor de toezegging die hij aan deze Kamer, vooral aan de fracties van D66 en de OSF, heeft gedaan. Dat heet ″incasseren″.

Minister Hirsch Ballin: Ik ben blij dat ik minstens één lid van de Kamer met dit antwoord gelukkig heb gemaakt.


Brondocumenten


Historie







Toezegging evaluatie ontwikkelingen met betrekking tot keuze sanctiestelsel in 2011 (29.702/31.124/31.700 VI) (T01020)

De minister van Justitie, de heer Hirsch Ballin, zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik, toe dat de ontwikkelingen rond de keuze voor een sanctiestelsel, inclusief de kabinetsnota daarover en de vertaling daarvan naar de Aanwijzingen voor de regelgeving, in 2011 geëvalueerd zullen worden.


Kerngegevens

Nummer T01020
Status voldaan
Datum toezegging 23 juni 2009
Deadline 1 juli 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen bestuurlijke boeten
evaluaties
sancties
sanctiestelsel
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie 2009 (31.700 VI)
Aanpassingswet vierde tranche Awb (31.124)
Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht (29.702)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 36 – blz. 1640

Mevrouw Strik (GroenLinks): Mevrouw Broekers-Knol gaf aan dat het work in progress is. De minister bevestigt dat eigenlijk. Er zit spanning tussen het op de juiste manier neerleggen in regelgeving en de ontwikkeling ervan. Kan de minister toezeggen dat het hele punt, inclusief de criteria, wanneer bestuurlijke boetes, wanneer strafrecht, wanneer strafbeschikking, et cetera, nadrukkelijk aandacht krijgt bij de evaluatie die wij bij mijn weten in 2011 tegemoet kunnen zien?

Minister Hirsch Ballin: Dat lijkt mij een goede datum om te bezien hoe zich dat heeft ontwikkeld. Ik aarzel even of dat gekoppeld moet worden aan de evaluatie van de Algemene wet bestuursrecht, want wij hebben het over de sanctiestelsels waarin de Algemene wet bestuursrecht een rol speelt, maar ook over de toepassing van de Wet OM-afdoening; wij kijken ook naar de werking daarvan. Het lijkt mij evenwel een prima gedachte om daar over een jaar of twee de balans van op te maken. Dat is ook het moment dat moet worden gekeken naar hoe een nieuw kabinet begint aan het wetgevingsprogramma. Daarin moeten ook vragen aan de orde komen van doelmatige handhaving. In dit verband vind ik het zeker van belang dat gekeken wordt naar de commentaren en reacties uit gemeentelijke kring; ik heb verwezen naar een recente reactie in Binnenlands Bestuur. Die commentaren zijn nu anders dan twee jaar geleden, en twee jaar geleden waren deze anders dan vier jaar geleden. Men zal ervaringen opdoen met de toepassing van de Wet OM-afdoening en de bestuurlijke strafbeschikking. Dat kan wellicht in combinatie met de manier waarop wij verder waarborgen regelen, waarover mevrouw Strik nog heeft gesproken. Het moment van 2011 om terug te kijken naar deze nota en de vertaling daarvan naar de Aanwijzingen voor de regelgeving, bij het startpunt van een nieuwe kabinetsperiode wanneer ook moet worden nagedacht over een doelmatig handhavingsstelsel, lijkt mij dus prima.


Brondocumenten


Historie

  • 17 december 2013
    nieuwe status: voldaan
    Voortgang:
  • 15 mei 2012
    nieuwe deadline: 1 juli 2013
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
    documenten:
    • -   
      Verslag van een schriftelijk overleg inzake toezeggingen
      toezegging T01152 voor kennisgeving aangenomen door de commissie voor BZK/AZ op 3 april 2012
      toezegging T01134 voor kennisgeving aangenomen op 8 mei 2012 door de commissies voor IMRO en voor VenJ
      voor kennisgeving aangenomen door de commissie voor V&J op 15 mei 2012
      EK, E
  • 7 juni 2011
    nieuwe commissie: commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
  • 7 juni 2011
    commissie vervallen: commissie voor Justitie (Just.)
  • 14 oktober 2010
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Veiligheid en Justitie
  • 14 oktober 2010
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Justitie
  • 23 juni 2009
    nieuwe status: openstaand
  • 23 juni 2009
    toezegging gedaan






Toezegging Beëdiging deskundigen (31.116) (T01024)

De minister van Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Broekers-Knol (VVD), toe in de evaluatie van het Nederlands register gerechtelijk deskundigen (NRGD), die over vijf jaar plaats zal vinden, aandacht te besteden aan het moment van beëdiging van deskundigen.


Kerngegevens

Nummer T01024
Status voldaan
Datum toezegging 20 januari 2009
Deadline 1 juli 2015
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen beëdigingen
deskundigen
Kamerstukken Wet deskundige in strafzaken (31.116)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr.18 – blz. 916- 930

Blz. 923

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Wij hebben ook gesproken over een evaluatie, die de minister bij de schriftelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel, over vijf jaar heeft toegezegd. Mag ik de minister vragen om de beëdiging op het moment dat de deskundige wordt benoemd in die evaluatie mee te nemen? Het gaat dan om de resultaten van het niet beëdigd hebben van deskundigen die alleen maar een schriftelijke rapportage verzorgen. Misschien zou het toch wel heel prettig zijn om hieraan expliciet aandacht te besteden.

Minister Hirsch Ballin: Ik ga zo dadelijk nog in op de evaluatie, maar ik zal graag vragen om daarbij aan eventuele knelpunten op dit terrein aandacht te besteden.

Blz. 928

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Ik heb gevraagd of de deskundige niet beëdigd zou kunnen worden op het moment dat hij benoemd wordt tot deskundige. Ik heb het antwoord van

de minister op deze vraag gehoord. Bij interruptie heb ik hem gevraagd om dit punt heel nadrukkelijk op te nemen in de evaluatie. Wat mij betreft is er op dit moment voldoende antwoord gegeven. Maar nogmaals, juist eventuele problemen die zich hebben voorgedaan of rapporten die minder goed gegaan zijn, misschien omdat er geen beëdiging had plaatsgevonden zou ik heel graag te zijner tijd bij de evaluatie aan de orde gesteld zien. De

minister heeft dit toegezegd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Nulmeting bij internetaanbieders (31.145) (T01063)

De minister van Justitie, de heer Hirsch Ballin zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van het lid Franken, toe dat het Agentschap Telecom na inwerkingtreding van de wet bij de aanbieders van internet een nulmeting zal organiseren om vast te stellen wat deze op dit moment aan gegevens vastleggen en in hoeverre zij in staat zijn uitvoering te geven aan de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens. Bij de handhaving van de wet zal rekening gehouden worden met de uitkomsten van de nulmeting en coulantie betracht worden. De resultaten van de nulmeting zullen voorts bij de Europese evaluatie van de richtlijn Dataretentie worden ingebracht. De minister zegt toe zijn plan van aanpak aan de Kamer te zullen sturen.


Kerngegevens

Nummer T01063
Status afgevoerd
Datum toezegging 6 juli 2009
Deadline 1 juli 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017) (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Kamerleden prof. mr. H. Franken (CDA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen dataretentie
internet
internetaanbieders
Nulmeting
Kamerstukken Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens (31.145)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 39 – blz. 1810-1811

De heer Franken (CDA): Ik ben nu gekomen bij de politieke stellingname die mijn fractie inneemt. Wij zijn ongelukkig met de richtlijn dataretentie, die wij – helaas – moeten implementeren. Een bewaartermijn van zes maanden is daarmee onvermijdelijk. Wij zien scherp de bezwaren. Wij zouden er daarom de voorkeur aan geven wanneer de richtlijn op het minimumniveau zou worden geïmplementeerd. Het wetsvoorstel gaat echter uit van een termijn van twaalf maanden. Het verschil tussen zes en twaalf maanden vindt mijn fractie evenwel niet van zodanige aard, dat zij daarom haar steun aan het wetsvoorstel zal onthouden. Mijn fractie is daartoe echter alleen bereid wanneer in ieder geval de volgende voorwaarden zullen worden vervuld.

  • 1. 
    Tot de evaluatie van de richtlijn, die vóór 1 september 2010 moet plaatsvinden, wordt in overleg met de internet service providers bezien welke investeringen kunnen worden aangehouden om te voorkomen, dat er voor een periode van minder dan een jaar investeringen worden gedaan die later overbodig blijken te zijn.

(…)

De voorzitter: Door de leden Franken, Hendrikx, De Vries-Leggedoor, Willems en Essers wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het wetsvoorstel bewaarplicht telecommunicatiegegevens ziet op de implementatie van Richtlijn 2006/24/EG; overwegende dat door de Eerste Kamer der Staten- Generaal reeds in de discussie rondom de totstandkoming van Europese regelgeving omtrent de bewaarplicht telecommunicatiegegevens bezwaren zijn geuit met betrekking tot het nut en de noodzaak van dergelijke regelgeving;

constaterende dat door de Eerste Kamer aangezochte experts hebben betoogd dat er diverse manieren bestaan om de effectiviteit van de bewaarplicht van met name internetgegevens te omzeilen, waaronder online communicatie via sociale netwerksites en webmail in plaats van regulier mailverkeer;

constaterende dat hierdoor het wetsvoorstel slechts in beperkte mate effectief kan zijn, waardoor nut en noodzaak van het voorstel in twijfel kunnen worden getrokken;

overwegende voorts dat het wetsvoorstel drie jaar na de inwerkingtreding daarvan zal worden geëvalueerd, terwijl de aan het wetsvoorstel ten grondslag liggende Richtlijn vóór september 2010 aan een evaluatie zal worden onderworpen;

constaterende dat het niet ondenkbaar is, dat ten gevolge van de laatstgenoemde evaluatie min of meer ingrijpende wijzigingen in de Richtlijn zullen worden aangebracht, welke tot een aanmerkelijke verlichting van de inspanningen van de met de uitvoering van de bewaarplicht belaste ondernemers kunnen leiden;

constaterende dat wanneer het in de voorgaande alinea bedoelde geval zich voordoet, de Nederlandse internet service providers (ISP’s), die thans tot grote investeringen worden verplicht, korte tijd later zullen bemerken, dat deze uitgaven, althans voor een belangrijk deel, onnodig zijn geweest;

verzoekt de regering, voor wat betreft de implementatie van de verplichtingen van de Richtlijn voor zover deze betrekking hebben op het bewaren van internetgegevens overleg te voeren met de in Nederland gevestigde ISP’s teneinde onnodige kosten – die ongetwijfeld uiteindelijk ten laste van de consument zullen worden gebracht – te voorkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

(…)

Handelingen I 2008-2009, nr. 40 – blz. 1840-1842

Minister Hirsch Ballin: Ik wil graag ingaan op wat ik meen te hebben beluisterd als de kern van de kritiek van de Kamer, namelijk dat de bewaarplicht slecht uitvoerbaar is voor de aanbieders van internetdiensten en dat er in verband daarmee zorgen zijn over de persoonlijke levenssfeer van de burgers. De leden van de Kamer die gisterenavond het woord hebben gevoerd, hebben op verschillende momenten verwezen naar de experts die zijn geraadpleegd in een hoorzitting. Zij hebben erop gewezen dat de internet service providers, de ISP’s, problemen hebben met de uitvoering van de bewaarplicht omdat zij, anders dan de aanbieders van de traditionele telefonie, de telecommunicatiegegevens niet altijd bewaren in verband met hun normale bedrijfsvoering. In dit verband is ook het kostenaspect, zeker voor de kleinere aanbieders, aan de orde geweest. Voor de internetgegevens kent de richtlijn een langere implementatietermijn, maar die is inmiddels ook verlopen. Daarmee is ook op Europees niveau tot uitdrukking gebracht dat de implementatie van de richtlijn voor de internetgegevens een ander traject is dan dat voor de telefonie. Ik neem de zorgen die in de Kamer zijn verwoord serieus. Ik heb erover nagedacht en zie mij voor de taak gesteld hiervoor een goede oplossing te vinden. Ik meen dat die te vinden is en zal die proberen die op een zodanige wijze te schetsen dat de Kamer daarvan ook de contouren goed voor zich ziet. Het Agentschap Telecom ressorteert onder de staatssecretaris van Economische Zaken, namens wie ik vandaag mede het woord voer. Dat agentschap is belast met het toezicht op de naleving van de bewaarplicht. Het is voornemens om, zodra het wetsvoorstel over het bewaren van telecomgegevens van kracht is, periodiek bezoek te brengen aan de aanbieders die onder de reikwijdte van de bewaarplicht vallen om de naleving van de wettelijke bepalingen te controleren. Ik kan mij voorstellen, zeg ik mede namens de staatssecretaris van EZ Heemskerk, dat het Agentschap Telecom wordt gevraagd om bij de internetaanbieders een nulmeting te organiseren, zodat helder is wat zij op dit moment aan gegevens vastleggen en wat niet. Op die manier kan worden nagegaan hoe de implementatie van de bewaarplicht voor de ISP’s wordt gerealiseerd. Als uit de nulmeting blijkt dat die vastlegging niet plaatsvindt of niet overal plaatsvindt, zal daarmee natuurlijk bij de daadwerkelijke handhaving van de naleving van de bewaarplicht rekening moeten worden gehouden. Dan moet worden bezien op welke wijze de naleving overeenkomstig onze Europeesrechtelijke verplichtingen alsnog gestalte kan krijgen.

Dat is een opstartperiode, die op zichzelf best samen zou kunnen vallen met de periode tot de evaluatie van de richtlijn in september 2010. Deze periode geeft de gelegenheid om al doende goed te bezien of wij redelijkerwijze van de internet service providers gedurende die opstartperiode mogen verwachten dat zij voorzieningen treffen of dat zich iets aftekent dat aan de orde moet komen bij de evaluatie van de richtlijn. Bij de gelegenheid van deze evaluatie kan worden bezien in hoeverre de bewaartermijn van twaalf maanden en de wijze waarop de verplichtingen vorm hebben gekregen ten aanzien van de internet service providers nader bezien moeten worden en eventueel heroverwogen moeten worden. Daarbij zal de situatie in de andere lidstaten ook bij worden betrokken.

Mevrouw Westerveld (PvdA): Ik hoor de minister zeggen dat de providers zullen worden bezocht in een opstartperiode tot de evaluatie en dat de verzamelde gegevens bij de evaluatie kunnen worden betrokken. Hoe moet ik dat temporeel voor mij zien? Ik ben zelf ook wel eens bij evaluaties betrokken geweest. Als je gaat evalueren, moet je de vragen wel scherp geformuleerd hebben. Hoe kan je wat je bij die providers hebt opgehaald bij de evaluatie betrekken als de bezoekperiode in dezelfde tijd loopt als de evaluatie?

Minister Hirsch Ballin: Wij zullen om te beginnen een nulmeting doen. De evaluatie is een Europese evaluatie. Daar heeft mevrouw Westerveld gisterenavond al over gesproken. Zij heeft toen gezegd dat het belangrijk is dat wij voorkomen dat een situatie ontstaat waarin wij op basis van de geldende richtlijn de internet service providers tot van alles verplichten waarvan wellicht bij de Europese evaluatie blijkt dat niet goed doenlijk is en dat dit moet worden heroverwogen. Dat heb ik goed onder ogen gezien. Ik denk dat ik tegemoet kom aan hetgeen door mevrouw Westerveld gisterenavond als zorg is uitgesproken. De nulmeting is een van de elementen die wij zullen inbrengen bij de Europese evaluatie.

Ik ben bereid om deze aanpak voor de implementatie uit te werken in een brief aan de Kamer. Het gaat erom dat de wet in werking treedt en dat de richtlijn wordt geïmplementeerd, dus dat wij de wetgeving tot stand brengen die door de richtlijn wordt voorgeschreven, maar dat bij de handhaving van de bewaarplicht waar nodig rekening wordt gehouden met de knelpunten in de uitvoering voor de internetaanbieders.

De heer Franken (CDA): Ik heb zojuist niet helemaal goed verstaan wat er werd gezegd. De minister sprak wat onduidelijk, of hij sprak wat naar rechts gericht vanuit zijn standpunt. Hij heeft zojuist gezegd dat de providers niet zullen worden verplicht om bepaalde investeringen te doen tot de evaluatie, wanneer het mogelijk is dat bij de evaluatie blijkt dat de investeringen niet nodig zijn. Heb ik dat zo goed verstaan?

Minister Hirsch Ballin: Ik geloof dat de heer Franken kan verstaan dat het eigenlijk volledig tegemoetkomt aan wat hij in zijn beide moties tot uitdrukking heeft gebracht. Misschien is dat wel zo praktisch voor de heer Franken.

Dat betekent dat wij aan de internet service providers zullen vragen om ons ervan op de hoogte te stellen hoe de nulsituatie bij hen is, dus op het moment dat de wet in werking treedt. Dan bespreken wij met hen wat er mogelijk en doenlijk is om tot uitvoering van de richtlijn te komen. Daarbij zullen wij natuurlijk ook erop letten dat de richtlijn niet alleen voorschrijft dat de gegevens worden bewaard, maar ook dat dit op zo’n manier gebeurt dat de privacy van de betrokkenen volledig gewaarborgd is, dus dat ze niet in verkeerde handen kunnen komen. Dat is ook in mijn ogen een buitengewoon belangrijk punt. De burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat de internet service providers die de gegevens bewaren, die nimmer aan anderen zullen verschaffen dan degenen die daartoe gerechtigd zijn, dus de opsporingsinstanties als daar een strafvorderlijke noodzaak toe blijkt. Dat is de proportionaliteit waarover de heer Franken terecht heeft gesproken. Dan zal ook moeten worden bezien of die bewaring op zo’n manier plaatsvindt dat zij de verkeersgegevens betreft en niet de inhoud van de berichten. Ook dat is iets wat de richtlijn voorschrijft. Daar moeten wij dus heel goed naar kijken vanaf het moment van de nulmeting die wij samen met de internet service providers uitvoeren. Dat zijn dan tegelijkertijd de bouwstenen voor onze inbreng in het evaluatieproces dat op Europees niveau gestalte krijgt.

(…)

Minister Hirsch Ballin: Ik heb niet gezegd dat de internet service providers geen investeringen hoeven te doen. Wij verwachten uiteraard een serieus gesprek met de internet service providers. Die nulmeting zal ons in staat stellen om te beoordelen in hoeverre zij in staat zijn om met de voorzieningen die zij hebben, uitvoering te geven aan de richtlijn en dus aan de wet en in hoeverre zij daarbij, zoals uw vrees gisteravond was, onevenredige investeringen zouden doen. Dat gesprek gaan wij open aan. Ik ga hier uiteraard niet zeggen: ook al zijn zij prima in staat om alles uit te voeren en ook al blijkt wellicht op onderdelen dat het allemaal goed uitvoerbaar is. Ik zeg niet: wij gaan nu een wet ontkrachten die tot uitvoering van een richtlijn strekt, waaraan wij gebonden zijn en wij gaan die richtlijn negeren. Leden van uw Kamer hebben gezegd dat internet service providers dat eigenlijk niet goed kunnen. Daarom gaan wij de nulmeting doen en daarom gaan wij beoordelen wat zij al dan niet kunnen. Daarover gaan wij met hen spreken. Als zij bepaalde dingen niet goed blijken te kunnen, is dat een onderdeel van de evaluatie. Als blijkt dat zij dat wel goed kunnen, valt het argument weg dat zij dat niet kunnen. Dat heb ik zelfs mevrouw Strik gisteravond niet horen beweren.

Mevrouw Strik (GroenLinks): U gaat ervan uit dat deze wet wel op deze manier met deze toezegging wordt aangenomen. Dan is het verder te uwer beoordeling wat de bedrijven aankunnen en wat niet. Dat levert dus ook weer een hoop onzekerheid op voor de telecombedrijven en de providers over waartoe zij wel verplicht zijn en waartoe niet.

Minister Hirsch Ballin: Iedereen is gehouden tot het redelijke. Het Agentschap Telecom zal daarover spreken met de internet service providers. Ik zal u samen met collega Heemskerk een brief sturen waarin de bevindingen worden beschreven. Gisteravond brachten leden van uw Kamer naar voren dat zij dat niet goed konden. Ik stel mij daarvoor open en zeg dat wij een nulmeting gaan doen en gaan kijken naar wat zij al dan niet goed kunnen. Tot het onmogelijke is niemand gehouden en een implementatie van de richtlijn vergt dat er ook voorzieningen zijn getroffen voor de bescherming van de gegevens met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Dat zullen wij allemaal terdege meewegen.

De heer Franken (CDA): Voorzitter. Direct hierop ingaand, vraag ik de minister of hij bereid is om de resultaten van het overleg aan de Kamer over te leggen, zodat zij die kan zien en zodat er een breed gedragen oordeel kan worden geveld over de noodzaak van eventuele investeringen die voor een korte tijd zullen moeten worden gedaan.

(…)

Minister Hirsch Ballin: Wat de moties van de heer Franken betreft, waarop de eerste vragen betrekking hebben, merk ik op dat de overwegingen de overwegingen zijn van de indiener van de moties. Ik reageer op de dicta. Het dictum van de ene motie heeft betrekking op de overgangssituatie voor de internet service providers en ziet op het punt dat door uw hele Kamer naar voren werd gebracht, namelijk de vraag of wij hen niet opzadelen met te veel investeringen. Daarvoor is het goed om te weten wat de internet service providers nu doen, wat zij kunnen en wat zij niet kunnen. Dan kan het zijn dat zij bepaalde dingen best kunnen. Dan geldt niet het argument dat zij buiten staat zijn omdat zij allerlei investeringen moeten doen om die gegevens vast te leggen. Maar als zij het niet kunnen, als zij onevenredige investeringen moeten doen, zoals hier werd gevreesd, stel ik mij daarvoor open en zullen wij dat bespreken. Het plan van aanpak zullen wij aan uw Kamer toesturen. Natuurlijk kan daarover worden gesproken. Het is de agenda van uw Kamer of u naar aanleiding van die brief een debat houdt.

(…)

Handelingen I 2008-2009, nr. 40 – blz. 1845

Minister Hirsch Ballin: Dat laat onverlet dat de handhaving van de bewaarplicht voor de kleinere internetaanbieders wordt voorafgegaan door een nulmeting en wordt ingebed in het plan van aanpak, waarvan ik de Kamer heb toegezegd dat dit aan haar zal worden toegezonden. Daarin wordt terdege rekening gehouden met de uitvoerbaarheid en de kostenaspecten voor de kleinere aanbieders.

(…)

Handelingen I 2008-2009, nr. 40 – blz. 1856

Minister Hirsch Ballin: De brief over de nulmeting met de internet service providers en het coulante optreden zodat zij geen onevenredige investeringslasten over zich afroepen, is inderdaad de strekking van wat ik in eerste termijn heb toegezegd. Ik neem aan dat daarmee dat specifieke punt, dat naar aanleiding van de hoorzitting onder de aandacht was gebracht, de vereiste aandacht en nadruk heeft gekregen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Integrale herziening van het onteigeningsrecht (32.127/32.254) (T01138)

De minister van Justitie, de heer Hirsch Ballin, zegt de Kamer, naar aanleiding van een motie van het lid Schouw (EK 32127, J) toe om in het kielzog van het wetsvoorstel met betrekking tot de Crisis- en herstelwet in nauwe samenwerking met de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de integrale herziening van het onteigeningsrecht voor te bereiden.


Kerngegevens

Nummer T01138
Status afgevoerd
Datum toezegging 16 maart 2010
Deadline 1 januari 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden dr. A.G. Schouw (D66)
Commissie commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening (IMRO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Crisis- en herstelwet
onteigeningsrecht
Kamerstukken Novelle inwerkingtreding Crisis- en herstelwet (32.254)
Crisis- en herstelwet (32.127)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 22 – blz. 964

Minister Hirsch Ballin: (…) Daarmee kom ik tot slot op de motie van de heer Schouw over het onteigeningsrecht. Ik wil graag de toezegging bevestigen die ik al eerder heb gedaan om in het kielzog van dit wetsvoorstel de integrale herziening van het onteigeningsrecht te bezien, uiteraard in nauwe samenwerking met mijn collega van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Op dat punt kan ik de Kamer een toezegging doen die de motie overbodig maakt. Het niet in werking laten treden van artikel 3.9 van de Crisis- en herstelwet zou ik, nog even afgezien van het feit dat de wet daarvoor geen mogelijkheden biedt, helemaal niet wenselijk achten. Daarom moet ik deze motie ontraden.

(…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Circulaire artikel 172b Gemeentewet (31.467) (T01200)

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een motie en van vragen van het lid Dölle, toe in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten een circulaire op te zullen stellen die burgemeesters tot richtsnoer kan dienen bij het uitoefenen van de bevoegdheid ex artikel 172b Gemeentewet.


Kerngegevens

Nummer T01200
Status voldaan
Datum toezegging 29 juni 2010
Deadline 1 januari 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof.mr.drs. A.H.M. Dölle (CDA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen 172b Gemeentewet
circulaire
twaalfminners
Kamerstukken Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (31.467)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 34, blz. 1459-1460

De heer Dölle (CDA): De CDA-fractie zou daarom in het geval zoals eerder geschetst voor de twee jaar tot de aangekondigde evaluatie zeer wensen dat in ieder geval bij de toepassing van de bepaling de door de Raad van State en eerder door onze fractie gevreesde frictie of botsing van die toepassing met artikel 8 EVRM achterwege blijft c.q. wordt voorkomen. Hier ligt de komende twee jaar een taak voor de nationale overheid, met name voor de regering en de minister. Zij zullen de nieuwe bevoegdheid moeten encadreren en richten. Het is onvoldoende om daarbij alleen te verwijzen naar de Awb.

Is de regering bereid via algemeen verbindende voorschriften, als het kan, of via aanwijzingen, als het moet, dit grondrechtelijk aspect centraal te stellen? Onze fractie denkt daarbij uiteraard aan goede voorlichting aan burgemeesters, maar ook aan een toetsingskader waarin het subsidiariteitcriterium wordt geëxpliciteerd, evenals het begrip openbare orde in relatie tot kinderen, de betrokkenheid van jeugdzorg wordt verzekerd, een actieve rol wordt aangenomen bij het onder ogen brengen van rechtsmiddelen bij betrokkenen en boven alles de nadruk op zorgvuldigheid en terughoudendheid wordt gelegd. Het dient een kader te bieden dat ook voor de rechter relevant is of kan zijn, zoals bijvoorbeeld de circulaire bij de wet woningsluiting bij overlast dat is.

Is de regering bereid initiatieven te nemen en, zo ja, welke? Over twee jaar bij de aangekondigde evaluatie behoort de regering wat ons betreft afzonderlijk in te gaan op de vraag of het voortbestaan van artikel 172b nog gerechtvaardigd is op grond van empirisch materiaal dat dan bestaat. Op dit punt hebben wij, hoewel dat niet gebruikelijk is, nu al een motie.

(...)

De voorzitter: Door de leden Dölle, Hermans en Bemelmans-Videc wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

kennis genomen hebbend van het wetsvoorstel 31467 (maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast);

gelezen de schriftelijke voorbereiding, de voorlichting door de Raad van State, alsmede de reactie van de regering daarop;

overwegende dat over de opportuniteit van hetgeen is neergelegd in artikel 172b Gemeentewet (12-minners), gelet op het empirisch materiaal dat de invoering ervan moet schragen, onvoldoende duidelijkheid bestaat;

spreekt uit dat bij de evaluatie die twee jaar na inwerkingtreding van de wet plaatsvindt, afzonderlijk en specifiek aandacht dient te worden besteed aan de vraag of de bepaling alsdan nog noodzakelijk is en, indien de regering meent dat zulks het geval is, op welk empirisch materiaal dat oordeel steunt;

spreekt verder uit dat in de periode die ligt tussen de inwerkingtreding van deze wet en de evaluatie de landelijke overheid een bijzondere verantwoordelijkheid bezit ter zake van de toepassing van artikel 172b teneinde te voorkomen dat artikel 8 EVRM in het gedrang komt;

spreekt uit dat die verantwoordelijkheid tot uitdrukking zou kunnen komen door het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften, dan wel door het geven van zodanige aanwijzingen dat bedoelde frictie niet optreedt;

verzoekt de regering, daartoe initiatieven te ontplooien,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening van deze motie voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter H (31467).

(...)

Handelingen I 2009-2010, nr. 34, blz. 1480-1481

Minister Hirsch Ballin: Om ook de laatste reden voor zorg weg te nemen, heb ik ook de gedachte op mij laten inwerken die is verwoord in de motie die is voorgesteld door de leden Dölle, Hermans en Bemelmans-Videc. In die motie wordt gevraagd om hetzij nader algemeen verbindende voorschriften – ik wees al op de algemeen verbindende voorschriften die in wet en verdrag zijn neergelegd – hetzij aanwijzingen dat de frictie tussen 172b en 8 EVRM zich niet voordoet. In mijn positieve reactie op deze motie zeg ik dat het wat mij betreft zelfs nog iets breder mag zijn. Het gaat niet alleen om artikel 8 EVRM, maar ook om allerlei andere eisen die in rechte en in goed beleid moeten worden gesteld aan de uitoefening van deze bevoegdheid. Ik heb dan ook het voornemen om een circulaire op te stellen die de burgemeesters tot richtsnoer zal dienen bij het uitoefenen van deze bevoegdheid. Dit zal uiteraard worden afgestemd met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Ik heb daarover dezer dagen ook gesproken met de voorzitter van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en ik meld met haar instemming dat zij zonder meer instemt met dit voornemen. Wij zullen dit dus in overleg met de VNG ter hand nemen opdat een goed en in alle opzichten rechtmatig en verstandig gebruik wordt gemaakt van deze bevoegdheid.

Ik denk dan aan de eisen die uit het EVRM voortvloeien: artikel 8 van het EVRM dat onderwerp is van de motie, de eis van de subsidiariteit in verhouding tot andere mogelijk minder ingrijpende maatregelen op basis van vrijwilligheid, de relatie met andere maatregelen om de achterliggende oorzaken van het wangedrag aan te pakken, de duur van het bevel en de eis dat er ook acht wordt geslagen op de informatie die door belanghebbenden, mogelijk ook door reeds aanwezige hulpverleners, naar voren wordt gebracht. Dit geeft als het ware uitwerking aan de eis van evenredigheid en van draagkrachtige motivering die ook uit de Algemene wet bestuursrecht voortvloeit. Ik hoop en verwacht dat ten volle wordt voorzien in hetgeen in de motie wordt gevraagd door het samenspel van de algemeen verbindende voorschriften die naast en in samenhang met artikel 172b gelden en de circulaire die ik in overleg met de VNG zal opstellen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoek naar incorporatie elementen uit Engelse wetgeving (31.467) (T01202)

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een motie en van een vraag van het lid Dölle, toe om bij de evaluatie van de wet, wanneer blijkt dat op het punt van de bestrijding van voetbalvandalisme de wet onverhoopt onvoldoende effect heeft gehad, te bezien of elementen uit de Engelse wetgeving (Football Spectators Act) kunnen worden geïncorporeerd in de Nederlandse wetgeving.


Kerngegevens

Nummer T01202
Status voldaan
Datum toezegging 29 juni 2010
Deadline 1 januari 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof.mr.drs. A.H.M. Dölle (CDA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen effectiviteit
evaluaties
Football Spectators Act
Kamerstukken Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (31.467)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 34 – blz. 1457

De heer Dölle (CDA): Het CDA meent, zoals ook bij de schriftelijke voorbereiding gezegd, dat de voorliggende wet wel meerwaarde bezit. Met name door de invoering van de meldingsplicht, waarvoor dit wetsontwerp de formeelwettelijke noodzakelijke basis verschaft. Maar het CDA mist de euforie over deze wet, die je wel aantreft in de voetbalpers en op het internet onder voetbalfans. Stel dat de komende twee jaren na inwerkingtreding blijkt dat de wet voor deze vorm van schending van de openbare orde, tegen hooliganisme dus, onverhoopt niet goed werkt. Dan meent de CDA-fractie dat inderdaad moet worden gekeken naar de heel anders opgezette, redelijk succesvolle Engelse wetgeving, met name de Football spectators act, alias de hooliganwet, op dit stuk. Natuurlijk niet om die te kopiëren – dat is altijd dom – maar om te kijken of elementen daaruit, zoals de paspoortinname bij buitenlandse wedstrijden, de versterking van de meldplicht bij uitwedstrijden, het uitbreiden van de periode dat delicten als voetbalgerelateerd worden gekwalificeerd, de controle op de banning order bij de club, de explicitering van de openbare orde in concrete delictsomschrijvingen, de verhoging van de strafmaat en de substitutie van de burgemeester door de strafrechter en/of civiele rechter voor overname in aanmerking komen. Wij hebben daartoe een motie waarin wij die wens tot uitdrukking brengen. Het is ongebruikelijk, ik heb het nooit eerder gedaan, op één keer na, om die in eerste instantie in te dienen, maar het is voor het debat wellicht toch een goede zaak.

(...)

Handelingen I 2009-2010, nr. 34 – blz. 1459

De voorzitter: Door de leden Dölle, Hermans en Bemelmans-Videc wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

gelet op het bepaalde in wetsvoorstel 31467 (maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast);

gelezen de schriftelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel en gehoord de beraadslaging;

overwegende dat voetbalvandalisme een bijzondere vorm van groepsgebonden verstoring van de openbare orde is die zeer ernstige overlast veroorzaakt;

overwegende dat over het vermogen van dit wetsvoorstel om met name dat fenomeen adequaat aan te vatten nog twijfels bestaan bij een aantal betrokkenen en deskundigen;

spreekt uit dat indien zou blijken dat op het punt van de bestrijding van voetbalvandalisme de wet onverhoopt onvoldoende effect heeft gehad, een onderzoek dient plaats te vinden naar de mogelijkheden om elementen zoals de rechtelijke banning order, de explicitering van het begrip ″openbare orde″, de uitbreiding van de omschrijving ″voetbalgerelateerd geweld″, de paspoortinname e.d. uit de Engelse wetgeving (Football Spectators Act), al dan niet aangepast, te incorporeren in de Nederlandse wetgeving,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening van deze motie voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter I (31467).

(...)

Handelingen I 2009-2010, nr. 34 – blz. 1484-1485

Minister Hirsch Ballin: Het lijkt mij het beste dat ik nu overga naar de andere motie die door de leden Dölle, Hermans en Bemelmans is voorgesteld en waarin de mogelijkheid wordt geopperd, enigszins spiegelbeeldig aan de zorg dat het wetsvoorstel te ver zou gaan, dat er bij de evaluatie ook kan blijken dat het wetsvoorstel niet ver genoeg gaat. Bij een open houding ten opzichte van een evaluatie moet je inderdaad rekening houden met beide mogelijkheden. Het kan zijn dat er bevoegdheden zijn gegeven waaraan bij nader inzien geen behoefte bestond, maar ook dat er bevoegdheden niet zijn gegeven waaraan bij nader inzien wel behoefte bestaat. Mij staat uiteraard een ″open mind″ voor ogen bij de evaluatie. Het is wat mij betreft zeker mogelijk om daarbij te kijken naar verdergaande maatregelen. De heer Dölle noemde dat ″de Engelse elementen″. Het is zeker interessant om te kijken naar Engeland, omdat daar over een tijdspanne van enkele jaren de situatie met betrekking tot het voetbalvandalisme sterk is verbeterd. Het is desalniettemin goed om het te zien in verhouding tot het gehele stelsel van de Nederlandse wetgeving. Wanneer in de evaluatie zou blijken dat er dingen zijn die aan de orde moeten komen, dan lijkt mij dat prima, inclusief de Engelse elementen. Ik zou dus heel goed uitvoering kunnen geven aan de tweede motie van de leden Dölle, Hermans en Bemelmans.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bijhouden van effecten/consequenties niet tijdige betaling (31.758) (T01227)

De Minister van Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Broekers-Knol, toe de effecten/consequenties van niet-tijdige betaling bij te zullen houden. In de eveneens toegezegde evaluatie zal hier ook op in worden gegaan.


Kerngegevens

Nummer T01227
Status voldaan
Datum toezegging 28 september 2010
Deadline 1 juli 2017
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen consequenties
effecten
niet-tijdige betaling
Kamerstukken Wet griffierechten burgerlijke zaken (31.758)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 1 - blz. 9

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): "Wanneer door de eiser niet betaald wordt, volgt

niet-ontvankelijkverklaring. Het registreren daarvan door de griffie wordt door de minister als een lastenverzwaring voor de griffie ervaren. Dit ontgaat mijn fractie. De beslissing van niet-ontvankelijkverklaring wegens het niet tijdig betalen van het verschuldigde griffierecht moet aan betrokkene worden bericht. Tegelijk kan een en ander elektronisch geregistreerd worden. Dat is dus geen enkele moeite. De VVD-fractie meent dat die registratie nuttig is om zicht te krijgen op de mogelijke gevolgen van ″heffing aan de poort″. Kan de minister toezeggen dat deze registratie zal plaatsvinden?"

Handelingen I 2010-2011, nr. 1 - blz. 29

Minister Hirsch Ballin: "De effecten van de inning van de griffierechten aan het begin van de procedure en de consequenties van niet-tijdige betaling zullen worden bijgehouden. Ik zal er zorg voor dragen dat de Kamer daarover wordt geïnformeerd. Ik kan die vraag dus bevestigend beantwoorden."

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): "Dit is dus duidelijk een toezegging van de minister om dat te registeren zodat wij over enige tijd kunnen zien hoe het loopt. In de stukken schreef hij nog dat het allemaal te moeilijk was en dat hij dat niet zou gaan doen, omdat het vreselijk veel werk zou zijn voor de griffie. Nu is er dus een toezegging dat het wel gebeurt."

Minister Hirsch Ballin: "Ja. De effecten van de inning van griffierechten aan het begin van de procedures en de consequenties van niet-tijdige betaling zullen gedurende enige tijd na de inwerkingtreding worden bijgehouden. Ik zeg ook graag toe dat het wetsvoorstel zal worden geëvalueerd."

Minister Hirsch Ballin: "In de evaluatie zal ook worden ingegaan op de effecten van het innen van de griffierechten aan het begin van de procedure op het verloop van juridische

procedures. Zo’n evaluatie kan na vijf jaar op een verantwoorde manier worden uitgevoerd."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Recht op rechtsbijstand militairen bij getuigenverhoor (31.487 (R1862)) (T01239)

De Minister van Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Haubrich, toe dat voorafgaand aan het gehoord worden als getuige de militair niet hoeft , maar - als hij dat zou willen - wel een advocaat mag consulteren. Dan zal er vanuit het ministerie van Defensie moeite worden gedaan om dat - bijvoorbeeld via videoconferencing - mogelijk te maken.


Kerngegevens

Nummer T01239
Status voldaan
Datum toezegging 12 oktober 2010
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. C.T.E.M. Haubrich-Gooskens (PvdA)
dr. A. Vliegenthart (SP)
Commissie commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO)
commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen getuigenverhoor
militairen
rechtsbijstand
Kamerstukken Wijziging Wetboek militair strafrecht inzake opnemen strafuitsluitingsgrond rechtmatig geweldgebruik militairen (31.487 (R1862))


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 3 - blz. 20

Mevrouw Haubrich-Gooskens (PvdA): "Ten derde zou de regering kunnen toezeggen, dat het voor militairen die in een geweldsincident betrokken raken tijdens de uitoefening van hun taak, steeds mogelijk zal zijn om voorafgaand aan het eerste verhoor als getuige dan wel verdachte, een advocaat-raadsman in alle rust en met de nodige waarborgen die daaraan moeten worden verbonden, te consulteren. Ik voeg daaraan toe dat het uiteraard de militair vrijstaat om te kiezen voor een officierraadsman als hij of zij zich daardoor meer gesteund of geïnformeerd zou voelen. Het gaat ons niet om een gedwongen consultatie."

Handelingen I 2010-2011, nr. 3 - blz. 25

Mevrouw Haubrich-Gooskens (PvdA): "Ik kom te spreken over de raadsman. De minister heeft beschreven hoe het in de dagelijkse praktijk wel zal gaan in het veld. Daarmee bevestigt de minister wat wij in eerste termijn hebben willen zeggen, namelijk dat militairen soms geplaagd worden door een overmaat aan solidariteit jegens hun werkgever. Zij willen niets liever dan hun werkgever en de Koninklijke Marechaussee desgevraagd alle informatie verschaffen over wat er is gebeurd. Dit betekent dat zij soms tegen hun eigen bereidwilligheid moeten worden beschermd. Het kan heel lastig zijn voor de Koninklijke  Marechaussee om helderheid over het feitencomplex te krijgen als de militair zou onderkennen dat hij ook als getuige helemaal niks zou moeten verklaren. Dit bemoeilijkt namelijk het onderzoek naar wat zich feitelijk heeft afgespeeld. Ik haak daarbij even aan bij de mogelijkheid van videoconferencing. De minister zegt dat dit feitelijk mogelijk is. Videoconferencing kan, mits voldoende afgeschermd, voldoen aan de normering die gesteld is voor een consultatie die in Nederland voorafgaat aan het eerste verhoor. Door de rust en het vis-à-viscontact kun je de sfeer van vertrouwen bereiken waarmee militairen in voldoende mate bewust zijn van de mogelijke juridische implicaties van wat zij gaan verklaren aan de Koninklijke Marechaussee. Als de mogelijkheid van videoconferencing er is, staat de zorgvuldige werkgever van deze militairen niet heel veel in de weg om een

stapje verder te zetten dan de verplichting die al in Nederland bestaat voorafgaand aan het eerste verhoor van een verdachte en videoconferencing ook mogelijk te maken voorafgaand aan het eerste verhoor van een getuige. Als de mogelijkheid tot videoconferencing bestaat, kan die ook voorafgaand aan het verhoor van een getuige worden gebruikt. Ik wil hier graag de mening van de minister over weten. Als hij kan toezeggen dat dit mogelijk wordt gemaakt, zijn wij daarmee tevreden en hoeven wij de motie over rechtsbijstand niet in te dienen."

Handelingen I 2010-2011, nr. 3 - blz. 26

Minister Hirsch Ballin: "Dan kom ik op de raadsman. Ik heb net uiteengezet waarom militairen niet onmiddellijk als verdachten worden aangemerkt. Dat is ook in hun belang. Het is sowieso een beperkte categorie van zaken waarbij zo’n nader onderzoek met horen als getuige plaatsvindt ten opzichte van de voorvallen waarin geweld is toegepast, die worden gemeld. Dan moet je niet onmiddellijk op het verdachtescenario overschakelen. Dat zou juist gelet op de belangen die mevrouw Haubrich zo krachtig heeft verdedigd, absoluut contraproductief zijn. Mocht het echter zo zijn dat een militair die als getuige wordt gehoord, het gevoel krijgt dat hij in de positie van een verdachte is omdat hij weet wat er gebeurd is, dan kan die militair uiteraard een beroep doen op de bijstand van een advocaat. Met het horen als getuige is de weg naar het raadplegen van een advocaat niet afgesneden. Ik heb net uiteengezet dat in de opleiding en de ondersteuning daar ook op wordt gewezen. Er wordt ook aan een militair die als getuige wordt gehoord, kenbaar gemaakt dat als hij het gevoel heeft dat hij zelf iets zal gaan zeggen dat hem belast, hij daar kan ophouden om zich als getuige te laten horen. Dan kan de advocaat te  hulp worden geroepen met alle varianten die ik net heb aangeduid, lopend van telefoon naar videoconferencing. Ik denk dat daarmee wordt voorzien in de behoefte waarover mevrouw Haubrich sprak."

Mevrouw Haubrich-Gooskens (PvdA): "Het gaat vaak om maximaal mbo-geschoolde militairen. Zij worden overigens zeer goed geïnstrueerd over de manier waarop zij geweld mogen gebruiken en de omstandigheden waaronder dat is toegestaan. Ik was diep onder de indruk van de manier waarop zij zich daarvan bewust zijn. Dat betekent echter niet dat zij daarmee geschoold zijn in hun positie als getuige of verdachte. Juist dat schept een grote onzekerheid. We kunnen natuurlijk wel spreken over het gegeven dat de militair daar zelf een gevoel bij moet krijgen, maar dat is nu juist het probleem. Zij kunnen dat niet onderkennen. Daarom zou het zo goed zijn als zij van tevoren daarover contact zouden kunnen hebben met een advocaat. Als dat via videoconferencing kan, is dat wat ons betreft prima. Het moet wel uitdrukkelijk voorafgaand aan dat getuigenverhoor mogelijk zijn."

Minister Hirsch Ballin: "Die mogelijkheid is er. Mijn collega en ik willen niet, en volgens mij kan mevrouw Haubrich dat ook niet willen, dat we er in al die situaties bij voorbaat van uitgaan dat die militairen bezig zijn zichzelf te belasten. Dan zouden we het horen van een militair als getuige onder een negatief voorteken plaatsen. Dan zouden wij, net nu wij als verworvenheid van de afgelopen jaren hebben gecreëerd dat zij niet als verdachten worden gehoord maar dat met een feitenonderzoek wordt begonnen waarin zij als getuigen worden gehoord, een situatie creëren waarin zij vanzelf en spontaan door de overheid toch als verdachten worden aangemerkt en waarin wordt gezegd dat zij een advocaat nodig hebben, ook al gaat het alleen om een voorval ten aanzien waarvan nog iets moet worden opgehelderd en waarbij zij als getuigen kunnen worden gehoord. Het antwoord op de vraag of zij zich tot een advocaat kunnen wenden, is: ja. In dat opzicht hoeft ons ook niets verdeeld te houden, maar als uw bedoeling is dat zij zich in zo’n geval tot een advocaat moeten wenden, zou ik dat sterk willen ontraden."

De heer Vliegenthart (SP): "Volgens mij zijn wij er dan uit. Als een militair als getuige moet verklaren, hoeft hij geen raadsman aan te spreken, maar als hij dat zou willen, mag dat en zal er vanuit Defensie moeite worden gedaan om dat bijvoorbeeld via  videoconferencing mogelijk te maken. Begrijpen wij elkaar op die manier goed?"

Minister Hirsch Ballin: "Ja. Zoals de heer Vliegenthart het formuleert, is het juist. De mogelijkheid bestaat om in dat geval de communicatie eventueel per videoconferencing te laten verlopen. Niet elk contact hoeft via videoconferencing te verlopen, maar als de militair de behoefte heeft om zich door een advocaat te laten bijstaan, is al naar gelang de zwaarte van de vragen en wellicht ook de mate waarin de militair de ruggensteun nodig heeft van iemand die hij kan zien, ook de mogelijkheid aanwezig van videoconferencing."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Raadpleging militair deskundigen bij beslissing strafrechtelijk onderzoek (31.487 (R1862)) (T01240)

De Minister van Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Haubrich, toe dat na alle gevechtssituaties - complexe en niet complexe - altijd militair deskundigen ter plaatse, waaronder de plaatselijk commandant, worden geraadpleegd, voordat een eventuele beslissing tot nader strafrechtelijk onderzoek door het Openbaar Ministerie zal worden genomen.


Kerngegevens

Nummer T01240
Status voldaan
Datum toezegging 12 oktober 2010
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. C.T.E.M. Haubrich-Gooskens (PvdA)
Commissie commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO)
commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen openbaar ministerie
Kamerstukken Wijziging Wetboek militair strafrecht inzake opnemen strafuitsluitingsgrond rechtmatig geweldgebruik militairen (31.487 (R1862))


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 3 - blz. 20

Mevrouw Haubrich-Gooskens (PvdA): "De regering zou ten eerste moeten toezeggen dat bij onderzoek naar een geweldsincident tijdens een gewapende missie, dat heeft plaatsgevonden onder complexe militair operationele omstandigheden, altijd gebruik zal worden gemaakt van een panel van militaire deskundigen en dat het advies van dat panel zal worden afgewacht vooraleer tot strafvervolging van de militair zal worden overgegaan."

Handelingen I 2010-2011, nr. 3 - blz. 25-26

Mevrouw Haubrich-Gooskens (PvdA): "Dan kom ik toe aan het panel van militair deskundigen. Ook op dit punt is onvoldoende ingegaan op onze argumenten in eerste termijn. Wij hebben niet gezegd dat er een panel moet komen van extern ingevlogen militair deskundigen die onderzoek gaan doen. Wij hebben juist duidelijk gemaakt dat het voor ons voldoende is als er een status wordt gegeven aan plaatselijk bekende en plaatselijk werkzame militairen, zoals de commandant of de leidinggevend officier, dan wel als zij of mogelijk andere aanwezige militairen kunnen worden betrokken bij het onderzoek. Het mag namelijk niet zo zijn dat het OM, varend op de eigen deskundigheid, hen kan passeren. Wij vinden het daarom van belang dat in complexe militaire situaties – nogmaals, wij vragen dit niet voor ieder geweldsincident – een tussenstap wordt genomen. In dergelijke situaties dient de rust te worden genomen om via een panel van militair deskundigen, die best ter plaatse mogen zitten, het benodigde inzicht te verzamelen in de plaatselijke, feitelijke situatie en in de gevechtshandelingen die hebben plaatsgehad.

De minister zegt dat het Openbaar Ministerie niet zomaar een willekeurig Openbaar Ministerie is. Nee, het betreft het OM in Arnhem dat hierin gespecialiseerd is. Ik heb geprobeerd te betogen dat het een bijna bovenmenselijke klus is om vanuit Arnhem te oordelen over de precieze omstandigheden van een veelheid aan situaties. We hebben immers niet alleen te maken met Uruzgan maar ook met de operatie Atalanta. Het had kunnen gebeuren tijdens de politiemissie in Tsjaad en wie weet komen er nog wel meer van dergelijke missies. Dat betekent dus dat je heel veel vraagt van het OM in Arnhem. Wat is er dan mis met het inschakelen van militair deskundigen ter plaatse? De minister noemde ook de liaison officers. Met permissie: dat zijn juristen die geen feitelijke ervaring ter plaatse hebben. Ik vind het prima dat zij er zijn, maar zij kunnen geen vervanging vormen van een panel van militair deskundigen. Wij willen dus graag overeenstemming over een praktische oplossing. Een panel van militair deskundigen, samengesteld uit ter plaatse aanwezige deskundigen is voor ons voldoende. Wij willen echter wel dat de komst van zo’n panel een gegarandeerde stap vormt in het vooronderzoek, juist om te voorkomen dat het tot een strafrechtelijk onderzoek leidt dat ook op die manier in het personeelsdossier van een militair terechtkomt."

Handelingen I 2010-2011, nr. 3 - blz. 26-27

Minister Hirsch Ballin: "Ten slotte kom ik bij de vraag naar de deskundigheid. Wat ons op dit punt scheidt, is vooralsnog – ik hoop dat ik mevrouw Haubrich op dat punt kan  overtuigen – de kwestie van het panel. Bij deze beslissingen kan en moet deskundigheid worden aangeboord. Het gaat dan deels om de deskundigheid die aanwezig is in de structuur van de Koninklijke Marechaussee en meer speciaal het team van de Koninklijke Marechaussee ter plaatse dat de gevechtssituaties en dergelijke kent en deels om de deskundigheid die het militair OM heeft. Indien nodig kunnen ook andere deskundigen geraadpleegd worden. Als het de wens van mevrouw Haubrich is om vast te leggen dat deskundigheid wordt benut voorafgaand aan een eventuele beslissing tot nader  strafrechtelijk onderzoek respectievelijk een eventuele vervolgingsbeslissing, is het antwoord: ja. Gaan wij dat in een panel organiseren? Nee, dat zou ik echt niet willen. Dan creëer je namelijk een lichaam dat, ook al heeft dat formeel een adviserende status, een stuk verantwoordelijkheid van het OM overneemt, waardoor er dan een status ontstaat van het advies van het panel voorafgaand aan de vervolgingsbeslissing. Dat zou ook onjuist zijn in het licht van de staatsrechtelijke positie van het Openbaar Ministerie. Tegen deskundigheid zeg ik ″ja″, maar niet door dat in de vorm van een panel te organiseren.

Ik hoop hiermee een bevredigend antwoord te hebben gegeven op het laatste punt en ik hoop dat mevrouw Haubrich tot de conclusie kan komen dat een nadere Kameruitspraak niet nodig is."

Handelingen I 2010-2011, nr. 3 - blz. 27

Mevrouw Haubrich-Gooskens (PvdA): "Begrijp ik het goed dat de minister toezegt dat – daarbij gaat het niet eens meer om complexe situaties maar om alle gevechtssituaties die hebben plaatsgehad – in ieder geval wordt gewaarborgd dat altijd militair deskundigen ter plaatse door het Openbaar Ministerie worden geraadpleegd? Wat ik daar graag aan toegevoegd wil zien, is dat het advies van de operationeel commandant altijd wordt neergelegd voordat het Openbaar Ministerie besluit om wel of niet tot vervolging over te gaan."

Minister Hirsch Ballin: "Ik kan de vragen van mevrouw Haubrich bevestigend  beantwoorden. Het Openbaar Ministerie voorziet zich van kennis over de situatie ter plaatse om het specifieke karakter van de gevechtssituatie waarin de geweldstoepassing heeft plaatsgevonden te beoordelen; het Openbaar Ministerie voorziet zich dus steeds van de beoordeling van de situatie door de commandant."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Jaarlijkse rapportage over uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie waarin het Handvest, het EVRM en fundamentele beginselen op de terreinen van asiel en migratie een rol spelen (32.502) (T01304)

De minister van Buitenlandse Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bemelmans-Videc (CDA), toe de Kamer nader te informeren over de mogelijkheid van een jaarlijkse rapportage door de regering over de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie waarin het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de beginselen inzake asiel en migratie een rol spelen.


Kerngegevens

Nummer T01304
Status afgevoerd
Datum toezegging 19 april 2011
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Buitenlandse Zaken
Kamerleden prof.dr. M.L. Bemelmans-Videc (CDA)
Commissie commissie voor Europese Samenwerkingsorganisaties (ESO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen AIV, adviesaanvragen
EVRM
Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie
mensenrechtenbeleid van de Nederlandse regering
rapportage asiel migratie
Kamerstukken Staat van de Europese Unie 2010-2011 (32.502)


Uit de stukken

Handelingen I 2010/11, nr. 25, item 2, blz. 8

Mevrouw Bemelmans-Videc (CDA):

In dat verband adviseert de AIV tevens, zoals dat nu al gebeurt voor het Straatsburgse Hof, overigens op initiatief en uitnodiging van deze Kamer, om jaarlijks aan het parlement te rapporteren over de uitspraken van het Luxemburgse Hof van Justitie, waarin het Handvest, het EVRM en fundamentele beginselen op de terreinen van asiel en migratie een rol spelen. De CDA-fractie vindt dat een goed voorstel en wij vernemen dan ook graag de reactie van de regering hierop.

Handelingen I 2010/11, nr. 25, item 8, blz. 72

Mevrouw Bemelmans-Videc (CDA):

Wat vindt de regering van de tweede suggestie van de AIV met betrekking tot de voorlichting door de regering over de uitspraken van het Luxemburgse Hof van Justitie over het EVRM en de beginselen op het terrein van asiel en immigratie?

Handelingen I 2010/11, nr. 25, item 8, blz. 82

Minister Rosenthal:

De derde vraag van mevrouw Bemelmans gaat over het Hof in Luxemburg. Zij stelt voor om op basis van een AIV-advies een jaarlijkse rapportage inzake asiel en immigratie naar de Kamer te sturen. Het parlement wordt momenteel al geïnformeerd over belangrijke zaken van het Hof en zaken waar Nederland bij betrokken is. Ik ben bereid het specifieke verzoek van mevrouw Bemelmans nader te onderzoeken, maar ik zeg wel dat wij te maken hebben met schaarse ambtelijke capaciteit.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie beperkingen capaciteit (32.467) (T01423)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Boer (GroenLinks), toe bij de evaluatie na twee jaar te onderzoeken wat het College voor de Rechten van de Mens niet heeft kunnen uitvoeren vanwege beperkingen in de financiële capaciteit, en daarbij te bepalen wat de structurele financieringsbehoefte is.


Kerngegevens

Nummer T01423
Status voldaan
Datum toezegging 15 november 2011
Deadline 1 januari 2015
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit (Nadere) Memorie van antwoord
Categorie evaluatie
Onderwerpen capaciteit
College voor de Rechten van de Mens
evaluaties
Kamerstukken Wet College voor de rechten van de mens (32.467)


Uit de stukken

Handelingen I 2011/12, nr. 7-2 - blz. 9:

Mevrouw De Boer (GroenLinks): Zoals ook uit de schriftelijke voorbereiding blijkt, maken we ons enige zorgen over de capaciteit van het college. Het takenpakket is omvangrijk, terwijl het budget beperkt is. Dat betekent dat er keuzes gemaakt moeten worden, keuzes die aan het onafhankelijke instituut zelf zijn. De GroenLinks-fractie heeft er goede nota van genomen dat de minister in zijn antwoorden aan deze Kamerexpliciet aangeeft dat het kabinet na twee jaar de structurele financieringsbehoefte van het college vaststelt en zorg draagt voor dekking daarvan. Mijn fractie zal de regering hieraan houden, net als aan de toezegging dat bij de evaluatie van de financieringsbehoefte na twee jaar ook wordt onderzocht wat het college niet heeft kunnen oppakken doordat de beperking in de capaciteit noopte tot het maken van keuzes.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evalueren kostenaspecten antiterrorismemaatregelen (33.000) (T01433)

De Minister van Algemene Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Holdijk, toe om bij de vijfjaarlijkse evaluatie van antiterrorismemaatregelen ook het kostenaspect te betrekken.


Kerngegevens

Nummer T01433
Status afgevoerd
Datum toezegging 25 oktober 2011
Deadline 1 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. G. Holdijk (SGP)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen anti-terrorisme
veiligheid
Kamerstukken Miljoenennota 2012 (33.000)


Opmerking

Zie ook T00509.

Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 4 - blz. 47, 78.

De heer Holdijk (SGP):

Een ander punt dat mij sterk bezighoudt, is de terrorismebestrijding. Niet alleen vanuit financieel oogpunt, al stel ik wel de vraag of de regering een enigszins betrouwbare indicatie kan geven van de jaarlijkse totale directe en indirecte uitgaven voor dit doel. Is de prijs die we in Nederland sinds de aanslagen van 11 september 2011 betalen voor onveiligheid niet te hoog, niet alléén in geld maar ook in maatregelen die ten koste gaan van onze vrijheden en grondrechten? Een nieuw woord, de "surveillancestaat" heeft ingang gevonden.

Minister Rutte:

(...)

De heer Holdijk van de SGP-fractie vroeg op dit punt om een indicatie van de totale jaarlijkse directe en indirecte kosten. Ook vroeg hij of de maatregelen in het kader van de bestrijding en voorkoming van terrorisme een inperking betekenen van de burgerlijke vrijheden en de grondrechten. Op zijn vraag over de kosten kan ik antwoorden dat uit de evaluatie van de antiterrorismemaatregelen over de periode van 2001 tot en met 2010 blijkt dat Nederland slechts een beperkt aantal specifiek op terrorismebestrijding gerichte maatregelen en diensten heeft. De aanpak van terrorisme is bij ons echt ook verweven met een brede aanpak van criminaliteit, onveiligheid,migratie en andere terreinen. Daardoor is het gewoon lastig om een indicatie te geven van de specifiek voor terrorismebestrijding gemaakte kosten. De minister van Veiligheid en Justitie heeft wel toegezegd om de antiterrorismemaatregelen iedere vijf jaar te evalueren. Ik kan toezeggen dat het kostenaspect bij de volgende evaluatie zal worden betrokken. Op die manier kunnen wij proberen hierin iets meer inzicht te krijgen, ondanks de verwevenheid.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Waarborgen beveiliging verstrekking DNA-profielen aan externe laboratoria (32.168) (T01436)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Duthler (VVD), toe om bij de aanpassing van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken speciale aandacht te besteden aan het waarborgen van de beveiliging van de DNA-profielen die aan externe deskundigen worden verstrekt. Hierbij gaat het onder meer om de wijze waarop verstrekking van DNA-profielen aan geaccrediteerde laboratoria zal plaatsvinden, alsmede de wijze waarop DNA-profielen worden bewaard indien ze niet meer nodig zijn voor het doel waarvoor ze verstrekt zijn.


Kerngegevens

Nummer T01436
Status voldaan
Datum toezegging 15 november 2011
Deadline 1 januari 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. dr. A.W. Duthler (Fractie-Duthler)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen beveiliging
DNA-profielen
Kamerstukken DNA-verwantschapsonderzoek in het strafrecht (32.168)


Uit de stukken

Handelingen I 2011/12, nr. 7, blz. 51-52

Mevrouw Duthler (VVD):

"In reactie op een motie van de heer Van der Steur, die in de Tweede Kamer is aangenomen, heeft de minister in zijn brief van 27 september jongstleden aangekondigd dat hij het DNA-besluit zal aanpassen. Dit om er voor te zorgen dat de positie van DNA-deskundigen van het NFI in juridische zin gelijk wordt gesteld aan die van deskundigen van andere laboratoria. Die laatste groep deskundigen kan dan zelf vaststellen of er een match is tussen het vervaardigde DNA-profiel en de in de DNA-databank opgenomen profielen en kan die match zelf beoordelen. De minister merkt op dat in lijn met de Wet beschermingpersoonsgegevens bij elke verstrekking zal worden aangegeven dat de DNA-profielen alleen mogen worden gebruikt binnen de onderzoeksopdracht en niet in de onderzoeksrapportage mogen worden opgenomen. Hoe wordt gewaarborgd dat de DNA-profielen die deskundigen van externe laboratoria verstrekt krijgen, na afronding van het onderzoek daadwerkelijk worden vernietigd? Zijn er procedures voorgeschreven die deze externe laboratoria moeten volgen? Wordt dat door externe auditors regelmatig gecontroleerd en wordt daarover ook gerapporteerd? Kortom, hoe weten wij zeker dat DNA-profielen niet gaan rondzwerven in de wereld als ze eenmaal de poorten van het NFI hebben verlaten?"

Handelingen I 2011/12, nr. 7, blz. 67

Minister Opstelten:

"Mevrouw Duthler wijst er terecht op dat het verlenen van toegang tot de informatie uit de DNA-databank voor de deskundigen van de externe laboratoria vele vragen oproept, onder meer hoe gewaarborgd wordt dat de DNA-profielen die aan hen worden verstrekt, beveiligd zijn en niet overal gaan rondzwerven. Daarom zullen bij de aanpassing van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken de vragen van mevrouw Duthler worden meegenomen. In ieder geval moet zorgvuldig worden bezien hoe de verstrekking van DNA-profielen aan geaccrediteerde laboratoria zal plaatsvinden, en hoe de profielen niet bij die laboratoria bewaard blijven indien ze niet meer nodig zijn voor het doel waarvoor ze verstrekt zijn. Dat zijn zaken die bij de aanpassing van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken scherp aan de orde zullen komen."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Vijfjaarlijkse evaluatie terrorismewetgeving en toezenden voorstel aanpak evaluatie (32.168) (T01438)

De Minister van Veiligheid & Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Duthler (VVD) en het lid Engels (D66), toe over vijf jaar opnieuw de terrorismewetgeving te evalueren, met name over de toepassing van wetgeving en over de organisatie van de hele terrorismebestrijding. De minister zegt toe eerst te komen met een voorstel voor de wijze waarop de evaluatie zal worden uitgevoerd en dat hij dit ook aan de Eerste Kamer zal voorleggen. De minister zegt tot slot toe de opmerkingen van mevrouw Duthler en de heer Engels over inzicht in de samenhang en effectiviteit van alle wetten en regels die worden gemaakt om de veiligheid te vergroten, in het aangekondigde voorstel mee te nemen.


Kerngegevens

Nummer T01438
Status voldaan
Datum toezegging 15 november 2011
Deadline 1 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. dr. A.W. Duthler (Fractie-Duthler)
prof. mr. J.W.M. Engels (D66)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Suyver
terrorisme
Kamerstukken DNA-verwantschapsonderzoek in het strafrecht (32.168)


Opmerking

Zie ook T01064

Uit de stukken

Handelingen I 2011/12, 7, p. 51

Mevrouw Duthler (VVD):

" Onderhavig wetsvoorstel is weer een voorbeeld van een wet die in het kader van de verbetering van de veiligheid tot stand is gekomen en die een inbreuk maakt op de grondrechten van burgers. In deze Kamer is al eerder aandacht gevraagd voor de cumulatieve effecten van regels die worden gesteld om de veiligheid te vergroten, maar tegelijkertijd een inbreuk maken op de grondrechten van burgers. Hoe grijpen deze maatregelen op elkaar in en versterken ze elkaar? De toenmalige minister van Justitie heeft de Kamer toegezegd bij de voorbereiding van het kabinetsstandpunt inzake het rapport van de commissie-Suyver te letten op de cumulatie van nieuwe regels en de effecten daarvan. Daar is nog weinig van gebleken. Er is geen kabinetsstandpunt verschenen, wel een brief van staatssecretaris Teeven, waarin hij aangeeft dat hij een evaluatie heeft uitgevoerd ter uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Suyver. Hij concludeert dat het Nederlandse antiterrorismebeleid degelijk en deugdelijk is, in balans en toereikend en dat terrorismebestrijding een gezamenlijk vraagstuk is geworden van betrokken partijen.

Dat is heel mooi, maar weinig onderbouwd. Nu is dit wetsvoorstel inzake DNA-verwantschapsonderzoek niet speciaal bedoeld voor het bestrijden van terrorisme, daarvan zijn wij ons bewust. Wel is het een voorbeeld van een wet die de veiligheid moet verbeteren. De leden van de VVD-fractie vragen de minister dan ook of hij bereid is alsnog met een kabinetsstandpunt te komen over het rapport van de commissie-Suyver en dat breder te trekken, namelijk niet alleen naar terrorismebestrijding, maar naar de bestrijding van zware misdrijven."

Handelingen I 2011/12, 7, p. 67

Minister Opstelten:

"Mevrouw Duthler spreekt over de commissie-Suyver. Ik denk dat er een misverstand is. De regering heeft een standpunt ingenomen. Ik heb daarover brieven naar de Tweede Kamer geschreven. Ik weet niet uit mijn hoofd of ik ook de Eerste Kamer heb geïnformeerd. Wij hebben al enige tijd geleden een heel goed mondeling overleg inde Tweede Kamer gevoerd. De conclusie van de Tweede Kamer was dat men zich in hoofdlijnen unaniem kovinden in de evaluatie die door de commissie-Suyver en het daaropvolgende regeringsstandpunt is voorgesteld. Vervolgens is er een nieuw mondeling overleg geweest, waarin de afspraak is gemaakt – en ik wil die graag verlengen naar de Eerste Kamer – dat wij eens in de vijf jaar gaan evalueren. Ik heb afgesproken met de Tweede Kamer dat ik een voorstel zal doen over de wijze waarop de evaluatie gaat plaatsvinden.

Destijds is in de Tweede Kamer de motie-Pechtold ingediend, die de aanleiding was voor de evaluatie en de totstandkoming van de commissie-Suyver. Met de Kamer is dat helemaal opgebouwd. Daarin is heel verstandig en goed gewerkt. Ik kom volgend jaar met een voorstel en zal dat ook voorleggen aan de Eerste Kamer. Het is iets wat je gezamenlijk moet doen.

Je moet niet elk jaar evalueren. In de Tweede Kamer is nadrukkelijk de afspraak gemaakt om de evaluatie te beperken tot terrorisme. Het gaat over terrorismewetgeving, over de toepassing van wetgeving en over de organisatie van de hele terrorismebestrijding en dat verlengen wij niet met de zware criminaliteit. Dat is een ander onderwerp, dat op een andere manier moet worden aangepakt en besproken. Een belangrijke slotconclusie van de commissie-Suyver en van de Radboud Universiteit is dat geen van de getroffen antiterrorismemaatregelen als zodanig in strijd is met het EVRM. Het kabinet heeft die conclusie graag overgenomen. Met de toezending van de brief van 22 juli aan de Eerste Kamer – ik was toen op vakantie – met de kabinetsreactie op het rapport-Suyver en een eensluidende evaluatie van het kabinet van het antiterrorismebeleid, is naar onze mening voldaan aan de toezegging die door het vorige kabinet is gedaan om het hele antiterrorismebeleid te evalueren. Dat hebben wij in de Tweede Kamer gedaan. Ik ben natuurlijk gaarne bereid om dat in de Eerste Kamer te bespreken, maar ik wil het wel beperken. Terrorismebestrijding is iets anders dan de aanpak van zware georganiseerde criminaliteit, wat overigens wel een prioriteit van het kabinet is."

Handelingen I 2011/12, 7, p. 70

De heer Engels (D66):

"Met mijn tweede opmerking wil ik mevrouw Duthler bijvallen, maar haar niet het gras voor de voeten wegmaaien. Zij heeft terecht aandacht gevraagd voor het aspect dat in de Tweede Kamer ooit door mijn grote roerganger de heer Pechtold naar voren is gebracht. Hieruit blijkt weer hoe terecht het is dat hij aan dat roer staat. Er is een kabinetsreactie, maar er is ook gewezen op het onderzoek van de Radboud Universiteit. Daaruit blijkt dat men vooral heeft gekeken naar verdragsconformiteit van de antiterrorismewetgeving. Ik heb de indruk dat mevrouw Duthler een wat bredere invalshoek hanteerde, dat wil zeggen niet alleen verdragsconformiteit maar ook andere zaken. Dat kan zij natuurlijk het beste zelf verwoorden, maar ik wil daar graag nog iets anders aan koppelen.

Vorige week hebben wij een debat gevoerd met de staatssecretaris en daarin hebben wij nog weer een ander maar vergelijkbaar aspect aan de orde gehad. Wij hebben in de loop van de jaren een cumulatie van wetgeving gehad met veranderingen in het Wetboek van Strafvordering. Er zijn allemaal nieuwe opsporings- en handhavingsbevoegdheden gekomen. Vanuit nog weer een andere invalshoek – die van kwaliteit van wetgeving – heb ik gevraagd of het uit een oogpunt van transparantie en systeemconformiteit niet juist tot de verantwoordelijkheid van het ministerie zou behoren – we hebben het vaak over IAK, maar nu hebben we iets concreets – om nog eens te kijken naar dat Wetboek van Strafvordering. Dat moet met een zekere distantie gebeuren, misschien met hulp van buiten, om te zien of we dat op een inzichtelijke manier kunnen herformuleren zonder dat we meteen naar de inhoud gaan kijken. De staatssecretaris heeft toegezegd daarover met de minister te spreken. Ik zie uit naar de brief die op dit punt zou worden voorbereid. De kwestie die mevrouw Duthler aanduidde en deze kwestie zijn toch zaken die de moeite waard zijn om eens goed te bekijken, buiten de hectiek van de politiek van alledag."

Mevrouw Duthler (VVD):

" Wat betreft de commissie-Suyver waren er inderdaad wel wat misverstanden. Ik had de brief van 22 juli voor de zekerheid in papieren vorm meegenomen, evenals de brief van de commissie voor Justitie van deze Kamer die wij hebben gestuurd op 27 september met het verzoek om met een kabinetsreactie te komen. Die brief van 22 juli hebben wij namelijk niet opgevat als een kabinetsreactie. Ik denk dat het goed is om te benadrukken dat het ons erom gaat inzicht te hebben in de samenhang en effectiviteit van al die wetten en regels die worden gemaakt om de veiligheid te vergroten, waarbij tegelijkertijd inbreuk wordt gemaakt op wezenlijke grondrechten. Keer op keer zal die balans moeten worden gezocht en moeten worden gevonden. Zoals de heer Engels terecht aangaf, is dat vooral een punt van wetgevingskwaliteit. Daar hebben we in ons mondeling overleg op 11 oktober jongstleden ook over gesproken. Het zal ons veel waard zijn als de minister in de brief die de vorige week door zijn collega Teeven is toegezegd, ook aan dit punt aandacht geeft. Het zou ons ook veel waard zijn als hij bij toekomstige wetsvoorstellen die het doel hebben om zware misdrijven, zware criminaliteit op te sporen en te vervolgen, uitdrukkelijk aandacht besteedt aan die samenhang en de effectiviteit van die wetsvoorstellen."

Handelingen I 2011/12, 7, p. 71

Minister Opstelten:

"Mevrouw Duthler en de heer Engels kan ik zeggen dat de commissie-Suyver ingesteld is om de terrorismeaanpak in Nederland van de afgelopen tien jaar gedegen te evalueren, niet meer en niet minder, op de wijze waarop het volgens de Kamer en de regering zou moeten gebeuren, zonder te veel externe commissies, maar gewoon via zelfreflectie en zelfonderzoek. Met de Tweede Kamer is overeengekomen dat wij dit volhouden. Een enkele fractie wil graag nu al evalueren, maar ik ben met iedereen overeengekomen dat wij niet direct na een evaluatie opnieuw evalueren. Wij doen dat over vijf jaar. Ik zal komen meteen voorstel voor de wijze waarop wij dat zullen doen,wat er aan de orde kan komen en welke methodiek wij zullen hanteren. Ik zeg toe dat ik dat voorstel ook naar de Eerste Kamer zal sturen. Als coördinerend minister voor de kwaliteit van onze wetgeving vind ik het goed dat de staatssecretaris die toezegging heeft gedaan. Ik zal de opmerkingen van mevrouw Duthler en de heer Engels over andere wetgeving meenemen. De opmerking dat de wetgeving die de zware criminaliteit met zich brengt effectief en transparant zal moeten zijn en kwaliteit zal moeten hebben, neem ik natuurlijk heel graag over. Daar ga ik verder mee aan de slag. Van tijd tot tijd zullen wij voor de spiegel moeten staan om na te gaan wat dat heeft opgeleverd."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onafhankelijke uitvoering vergunningverlening en toezicht bij de Kansspelautoriteit en opname daarvan in bindende beleidsregels (32.264) (T01446)

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Broekers-Knol, toe dat vergunningverlening en toezicht onafhankelijk van elkaar worden uitgevoerd bij de nieuw in te stellen kansspelautoriteit en dat dit ook in bindende beleidsregels zal worden opgenomen.


Kerngegevens

Nummer T01446
Status voldaan
Datum toezegging 20 december 2011
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie lagere regelgeving
Onderwerpen kansspelautoriteit
Kamerstukken Instelling van de kansspelautoriteit (32.264)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 16

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): " Ik begin met de taak en de organisatie van de kansspelautoriteit. Volgens het wetsvoorstel wordt de kansspelautoriteit belast met de vergunningverlening, het toezicht op de naleving van de toepasselijke wet- en regelgeving en de handhaving ervan. In de memorie van antwoord op pag. 5 zet de staatssecretaris helder uiteen dat bij de voorgestelde kansspelautoriteit de afdeling Vergunningen strikt gescheiden wordt van de afdeling Toezicht en sanctionering. Daarmee wordt gewaarborgd dat uitvoering en toezicht onafhankelijk van elkaar worden uitgevoerd, zo stelt de staatssecretaris. Dat is mooi, maar kan de staatssecretaris ook garanderen dat op het terrein van de personele bezetting van beide afdelingen er een strikte scheiding gehandhaafd wordt? Ik stel die vraag omdat er, als er qua personeel makkelijk "geswitcht" kan worden tussen beide afdelingen, weliswaar formeel een strikte scheiding is maar materieel niet. Men neemt zijn kennis en inzicht, oordelen en vooroordelen mee van de ene afdeling naar de andere.

In dit verband wijs ik ook op de opmerking van de staatssecretaris op dezelfde pagina van de memorie van antwoord: "De kansspelautoriteit wordt ingericht als een organisatie met een beperkte omvang en met een overzichtelijk takenpakket." Is handhaving van de strikte scheiding bij een organisatie met een beperkte omvang wel reëel uitvoerbaar? Is de staatssecretaris bereid om bijvoorbeeld in een ministeriële regeling een verplichte strikte scheiding van de afdelingen Vergunningen en Toezicht en sanctionering vast te leggen? Dat geeft meer houvast dan het bestuursreglement, dat weliswaar op grond van artikel 33d van het wetsvoorstel door de minister moet worden goedgekeurd maar dat toch minder "hard" is.

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 70

Staatssecretaris Teeven: "Mevrouw Broekers-Knol heeft gevraagd hoe gegarandeerd wordt dat uitvoering en toezicht onafhankelijk van elkaar door de kansspelautoriteit kunnen worden uitgevoerd. De scheiding tussen uitvoering en toezicht wordt al vormgegeven doordat deze taken bij verschillende afdelingen worden belegd. De scheiding is zowel van organisatorische als van personele aard. Ik zal niet herhalen wat al schriftelijk is uitgewisseld, maar natuurlijk zijn er de afdeling vergunningen, de afdeling toezicht en de afdeling juridische zaken. Naar ons oordeel is de personele bezetting van de kansspelautoriteit toereikend voor een dergelijke taakverdeling. Ik zeg mevrouw Broekers-Knol toe dat wij in de mandaatregeling en door fysieke functie- en bevoegdheidscheidingen zullen garanderen dat vergunningverlening en toezicht onafhankelijk van elkaar worden uitgevoerd.

Ik meen dat het ook mevrouw Broekers-Knol was die vroeg hoe ik dat kan garanderen, gezien de relatief beperkte omvang van het aantal fte's bij de kansspelautoriteit. Ik kan daarover zeggen dat ik ook bindende aanwijzingen zal opnemen in de beleidsregels waarmee we nu bezig zijn en die we ook zullen voorhangen. De functiescheiding kan daardoor daadwerkelijk gestalte krijgen."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren van de Kamer over planning herziening kansspelbeleid (32.264) (T01450)

De staatssecretaris van Veiligheid & Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Thom de Graaf, toe de Kamer te informeren over de planning van de regering betreffende de herziening van het kansspelbeleid en in het bijzonder over de indiening van de wetsvoorstellen waarin het nieuwe kansspelbeleid wordt vervat.


Kerngegevens

Nummer T01450
Status voldaan
Datum toezegging 20 december 2011
Deadline 1 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Mr. Th.C. de Graaf (D66)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen kansspelen
Kamerstukken Instelling van de kansspelautoriteit (32.264)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 19

De heer Thom de Graaf (D66): "Tot slot nog een tweetal opmerkingen die zien op de ingewikkelde en volatiele markt waar de kansspelautoriteit toezicht op moet uitoefenen. In de eerste plaats wil ik de staatssecretaris graag vragen naar de nadere planning van zijn wetgevende arbeid. Bent u voornemens om de wetgeving stap voor stap in te zetten, te beginnen met nu de kansspelautoriteit, vervolgens de online markt en pas daarna de fysieke landbased markt? Of kunnen we de gehele markt in één keer regelen en aldus de periode van onzekerheid zo kort mogelijk laten zijn?"

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 69

Staatssecretaris Teeven: "De heer Thom de Graaf vraagt wat de planning is van de komende kansspelwetgeving. Gaat het stap voor stap of wordt de hele online en landbased markt in één keer geregeld? Het behoeft geen twijfel dat de aanpassing van de kansspelwetgeving een behoorlijke klus zal zijn. Met de voorbereiding daarvan is reeds de nodige tijd gemoeid geweest. Er is een aantal zeer spoedeisende onderwerpen dat niet kan wachten. Deze wil ik zo spoedig mogelijk aanpakken, in enkele tussentijdse aanpassingen. Ik denk hierbij aan de internetkansspelen. Deze zijn al vele jaren een alledaagse realiteit. Ongeveer 800.000 spelers in Nederland zijn betrokken bij het spelen van illegale kansspelen. Naar het oordeel van de regering moet dit zo snel mogelijk behoorlijk worden geregeld.

Ook de instelling van een centraal register kansspelverslaving heeft grote prioriteit. Verder kan ook de transparante gunningverlening van kansspelvergunningen gezien de Europese jurisprudentie niet meer lang op zich laten wachten, hoewel de huidige Eurocommissaris niet zo actief is als de vorige met inbreukprocedures tegen de lidstaten.

De ordening van de online markt moet naar ons oordeel worden bezien tegen de achtergrond van de ordening van de landbased markt en de verandering die daarin nodig kunnen zijn. Ter gelegenheid van de regulering van de onlinemarkt wil ik nog de nodige helderheid verschaffen, zodat ook de landbased markt weet waar hij aan toe is.

Na de spoedeisende onderwerpen die ik heb genoemd, wil ik de gehele Wet op de kansspelen van A tot Z herzien. Hierover wordt intensief overleg gevoerd met mijn ambtsgenoot, de staatssecretaris van Financiën, aangezien er de nodige dwarsverbanden zijn tussen het herzien van de kansspelen en de kansspelbelasting."

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 77

De heer Thom de Graaf (D66): "Ik aarzel niet alleen bij de stap-voor-stapbenadering in de wetgeving, maar ik vraag de staatssecretaris ook om ons per brief – dat hoeft niet nu – over de planning te informeren. Wanneer komt het wetsvoorstel voor online gokken? En hoe moeten wij dat zien in het perspectief van de algemene herziening van de Wet op de kansspelen en de brief met een soort doorkijkje naar de landbased aanbieders, die de staatssecretaris heeft aangekondigd? Ik vind het allemaal wat minder helder dan ik zou willen. Ik wil graag één grote herziening, maar ik wil in ieder geval graag inzicht in de planning."

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 78

De heer Thom de Graaf (D66): "De staatssecretaris noemt een termijn van ongeveer drie jaar. Daarna zou het nieuwe regime moeten ingaan. Kan de staatssecretaris toezeggen dat hij ons per brief laat weten welke planning hij heeft voor het indienen van de verschillende wetsvoorstellen? Dan kunnen wij daar namelijk rekening mee houden. Kan hij bovendien bij het eerste wetsvoorstel alvast een doorkijkje geven op het geheel?"

Staatssecretaris Teeven: "Ik heb er geen bezwaar tegen om duidelijkheid te scheppen. De heer De Graaf vroeg ook wat de planning voor het online gokken is. Ik wijs hiervoor op de afspraken die vermeld zijn in de financiële paragraaf van het regeerakkoord. In 2012 zijn 10 mln. als extra inkomsten ingeboekt. Ik zal dus proberen om die doelstelling te halen voor het jaar 2012. De Kamer kan daarom wel verwachten dat de tussentijdse herziening zijn beslag zal krijgen in de eerste helft van 2012, nadat wij dit hebben gedaan. De totale herziening zal daarna volgen. Ik zal inderdaad zowel de Eerste Kamer als de Tweede Kamer berichten over de totale planning."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Monitoren effecten van de plannen van het kabinet op de heffing voor verschillende loterijen en eventueel aanpassen van de heffing (32.264) (T01451)

De staatssecretaris van Veiligheid & Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden De Boer en Broekers-Knol, toe de effecten te monitoren van de plannen van het kabinet op de bestemmingsheffing voor verschillende loterijen. Tevens zegt de staatssecretaris toe te komen met een tussentijdse aanpassing als dit noodzakelijk zou zijn.


Kerngegevens

Nummer T01451
Status voldaan
Datum toezegging 20 december 2011
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen heffing
kansspelen
Kamerstukken Instelling van de kansspelautoriteit (32.264)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 17-18

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): " Tot slot ga ik in op de financiële aspecten van het kansspelbeleid. In de memorie van antwoord schrijft de staatssecretaris dat de kosten van de kansspelautoriteit worden geschat op 6,4 mln. Wij ontvingen een brief, gedateerd 29 november jongstleden, van de brancheorganisatie VAN Speelautomaten. In deze brief stelt de organisatie dat de bestemmingsheffing van de branche thans jaarlijks ongeveer 2,5 mln. bedraagt en dat daarmee de branche jaarlijks een aanzienlijk deel van de bestemmingsheffing opbrengt waarmee de kansspelautoriteit gefinancierd zal worden. Tegelijkertijd vreest de branche dat de opbrengsten om verschillende redenen weleens terug zouden kunnen lopen, hetgeen vervolgens betekent dat de financiering van de kansspelautoriteit in gevaar komt. Verwacht de staatssecretaris een eventuele terugval van het bedrag aan bestemmingsheffing van de kant van de brancheorganisatie VAN Speelautomaten te kunnen compenseren doordat met de komst van een nieuwe Wet op de kansspelen het stelsel opener wordt en zich dus meer aanbieders zullen kunnen melden die vervolgens ook betalen? Of voorziet de staatssecretaris dat al naargelang de behoefte aan dekking van de kosten van de kansspelautoriteit het tarief van de heffing naar boven wordt bijgesteld?"

Mevrouw De Boer (GroenLinks): " Ik plaats een korte opmerking in aansluiting op de bijdrage van mevrouw Broekers-Knol. Ik ben benieuwd naar het antwoord van de staatssecretaris op haar laatste vraag. In de schriftelijke voorbereiding had ik vragen gesteld over dezelfde kwestie: wat als de heffingen niet genoeg blijken te zijn? Ik had het juist zo begrepen: als er meer geld nodig is, betekent dit dat de heffingen omhooggaan. Ik kan me daar alleszins in vinden, anders dan mevrouw Broekers-Knol, naar ik begrijp. Ik denk dus dat het belangrijk is om hierover duidelijkheid te krijgen.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): "De zaak is niet zozeer dat wij tegen de verhoging van de bestemmingsheffing zijn. Het kan echter niet zo zijn dat men bij de kansspelautoriteit voortdurend denkt dat men meer mensen nodig heeft en dat daardoor de bestemmingsheffing almaar omhooggaat. Het komt erop aan dat het een effectieve organisatie is, die er met techniek en infrastructuur heel goed voor zorgt dat zij de zaakjes op orde heeft. De bestemmingsheffing kun je niet aldoor laten rijzen. Daarover gaat onze opmerking."

Mevrouw De Boer (GroenLinks): "De vraag is dus meer waar de rem op het ongebreideld groeien zit?"

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): "Ja, en voor ons is het vooral belangrijk dat men de boel intelligent organiseert en niet alleen denkt: met meer poppen gaan wij het beter doen. Dat is namelijk niet altijd het antwoord op de vraag."

Mevrouw De Boer (GroenLinks): "Daar kan ik me geheel bij aansluiten, maar het lijkt me ook goed als de staatssecretaris daarover nog wat helderheid geeft.

Ik kom op het punt van de goededoelenloterijen. Ook in de schriftelijke vragen heb ik daarvoor al aandacht gevraagd. In de eerdere behandeling in de Tweede Kamer is dit volgens mij nauwelijks aan de orde geweest. Daarom wil ik dit punt hier toch even noemen. Ik zie het namelijk als een onbedoeld neveneffect van deze wet.

Hoe zit de wet in elkaar? In het voorgestelde artikel 33e wordt bepaald dat de heffing die de kansspelaanbieders betalen, wordt vastgesteld op basis van de nominale waarde van de verkochte deelnamebewijzen. Nu zijn de goededoelenloterijen op grond van artikel 3 van de Wet op de kansspelen verplicht om 50% van hun opbrengst af te dragen aan goede doelen. Dat betekent dat de heffing ten behoeve van de kansspelautoriteit ook wordt berekend over het deel van de opbrengst van de verkoop van loten dat die loterijen moeten afdragen aan de goede doelen. Mijn oordeel is nog steeds, al betwist de staatssecretaris dit in zijn antwoord, dat de goededoelenloterijen hierdoor relatief zwaarder worden getroffen door de heffing. Zij kunnen deze namelijk niet uitsmeren over de vrij besteedbare 100% maar slechts over een vrij besteedbare 50%."

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): "De verplichte afdracht voor de goede doelen is 50%, dat ben ik met u eens. Ik heb mede deze vraag gesteld in het voorlopig verslag. Het blijft echter een kansspel, of er nu een afdracht van 50% aan de goede doelen is of niet. Wij hebben het hierbij over een bestemmingsheffing waaruit de kansspelautoriteit betaald zou moeten worden. Ik kon me dus wel enigszins vinden in het antwoord van de staatssecretaris in de memorie van antwoord. Het blijft namelijk een kansspel. Het is alleen een bijzonder kansspel met 50% afdracht voor de goede doelen. Dit zou betekenen dat de overheid, de Staat, meebetaalt aan de goededoelenloterijen, namelijk doordat de bestemmingsheffing over de 50% verplichte afdracht niet zou worden meegerekend."

Mevrouw De Boer (GroenLinks): "Nee, dit betekent niet dat de overheid eraan meebetaalt, maar dat de andere aanbieders relatief iets meer gaan betalen dan de goededoelenloterijen, omdat je de weging anders maakt.

Naar ons oordeel is er wetstechnisch geen enkel bezwaar om de heffing te berekenen op basis van de nominale waarde van de verkochte deelnemingsbewijzen minus de verplichte afdracht. Op dit moment is in het wetsvoorstel de afdracht geregeld volgens een aantal principes. De kosten worden opgebracht door de vergunninghouders – daarmee zijn wij het eens – en de aanbieders van risicovolle kansspelen betalen meer dan die van minder risicovolle kansspelen. Daarnaast is er gekozen voor omzet als goed hanteerbaar en objectief criterium voor het bepalen van de heffing. Tot zover kunnen wij ons helemaal in het voorstel vinden. Wat ons betreft is er echter geen enkel wetstechnisch bezwaar om een ander objectief en goed hanteerbaar criterium te kiezen, namelijk de waarde van de deelnemingsbewijzen na aftrek van de verplichte afdracht. Graag hoor ik hierop nog eens de reactie van de staatssecretaris. Ook hoor ik graag welke mogelijkheden hij ziet om dit te regelen. Zou dat in een officiële wetswijziging moeten of zou het eventueel bij nadere regeling op een later moment kunnen plaatsvinden, gesteld dat wij zoiets zouden regelen?"

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 72-73

Staatssecretaris Teeven: " Dan is er door de leden een groot aantal opmerkingen gemaakt over de kansspelheffing. Mevrouw Beuving, mevrouw De Boer, mevrouw Van Bijsterveld en de heer De Graaf hebben daarover gesproken. Ze waren er eigenlijk allemaal bevreesd voor dat de goededoelenloterij, laat ik het zo maar samenvatten, zou worden benadeeld. De vraag kwam op of de goededoelenloterijen niet onevenredig veel aan kansspelheffing betalen, vergeleken met de meer risicovolle kansspelen. Die vraag zou je je kunnen stellen. Ze hebben ook de vraag gesteld of de heffingsgrondslag niet zodanig aangepast zou moeten worden dat de afdracht aan het goede doel niet meetelt bij de berekening van de hoogte van de heffing. Ik meen uit de bijdrage van de leden op te maken dat wellicht onduidelijkheid bestaat over de afdracht aan goede doelen en over de vraag of die niet in het geding komt als gevolg van de heffing. Dat is namelijk niet het geval. De kansspelheffing gaat niet ten koste van de afdracht aan goede doelen. De goededoelenloterijen zijn verplicht, ten minste 50% van de inleg af te dragen aan goede doelen en die afdrachtsverplichting blijft ongewijzigd.

De kansspelheffing is, net als bij alle andere aanbieders, onderdeel van de kosten en kan dus naar ons oordeel worden voldaan uit de overige onkosten van de loterijen. Er ligt wel een andere vraag voor: moeten we de goededoelenloterijen – dat lag in het verlengde van de vraag van de leden – niet wat meer ontzien bij de heffing? Met de aard van de goededoelenloterijen is rekening gehouden, door in de heffing een differentiatie in het tarief aan te brengen. Aanbieders van risicovollere spelen worden nu al in het voorstel dat in de wet zit, relatief zwaarder belast dan de aanbieders van minder risicovolle spelen zoals loterijen. De leden hebben ongetwijfeld gezien dat het ongeveer om een factor twee gaat.

Ook voor aanbieders van kansspelen met minder maatschappelijk nadelige gevolgen zijn de taken van de Ksa wel van groot belang. Ik wijs daarop. Ook deze aanbieders hebben baat bij de handhaving van de wet en bij de bestrijding van het illegale aanbod. De loterijen zijn dus ook gebaat bij een goed toezicht op de hele sector."

Mevrouw De Boer (GroenLinks): "Ik wil even een paar misverstanden uit de wereld helpen. Naar mijn oordeel is het onderscheid tussen risicovolle en minder risicovolle kansspelen een ander dan dat tussen die voor goede doelen en die niet voor goede doelen. Die zullen elkaar voor een deel overlappen, maar het zijn andere criteria. Ik hoor daar graag een reactie van de staatssecretaris op.

Ik heb in mijn bijdrage niet gesteld dat ik bang ben dat die heffing van die 50% afdracht aan de goede doelen af moet. Ik denk dat de onevenredige benadeling zit in het feit dat de goededoelenloterijen die heffing moeten betalen uit die overige 50%, het deel dat bestemd is voor de overhead en het prijzengeld. Andere loterijen en kansspelen moeten hun winst, overhead en prijzengeld halen uit 100% van de opbrengst van de verkochte deelnemingsbewijzen. Ik ben dus niet bang dat het ten koste gaat van de bijdrage aan de goede doelen. Het moet echter komen uit een budget, dat uit de verkochte deelnamebewijzen komt, dat de helft bedraagt van het budget van de commerciële kansspelen."

Staatssecretaris Teeven: "Bij de beantwoording van de vraag van mevrouw De Boer moet je wel even kijken wat de totale omzet is van de loterijen. Het is van belang om een beetje een beeld te krijgen van de invloed van die heffing op de loterijen en de goededoelenloterijen. De totale omzet van loterijen was in 2010 ongeveer 2 mld. De omzet van Holland Casino en de speelautomatenbranche was ongeveer 1 mld. Dat is overigens de branche die nu al zwaarder wordt getroffen door die heffing. Daar zit die factor twee al in. De loterijen hebben dus twee derde van de totale kansspelomzet in Nederland en betalen maar de helft van de kansspelheffing. Daar komt nog bij dat van het deel van de kansspelheffing dat door de loterijen wordt opgebracht, maar voor ongeveer 35% ten laste komt van de goededoelenloterijen. Het overgrote deel komt ten laste van de Staatsloterij.

Ik heb wel begrip voor de zorg van mevrouw De Boer. Gezien deze cijfers, heb ik echter toch niet de indruk dat de goededoelenloterijen onevenredig veel betalen. Ook gezien het eigen vermogen van de loterijen en de kosten die op andere terreinen worden gemaakt, denk ik dat de bijdrage en de verdeling waarvoor wij in deze wet hebben gekozen, rekening houdend met die factor twee, eigenlijk wel redelijk zijn."

Mevrouw De Boer (GroenLinks): "Ik begrijp dat de staatssecretaris er niet voor kiest. Ik heb hem echter ook gevraagd of het qua wetssystematiek mogelijk is om het wel op de manier te doen die ik heb voorgesteld. In de wet wordt al een onderscheid gemaakt tussen goededoelenloterijen en niet-goededoelenloterijen. Is de staatssecretaris het met mij eens dat het criterium dat ik heb voorgesteld, dus het berekenen van de heffing na de afdracht bij goededoelenloterijen, ook objectief vaststelbaar en handhaafbaar is? "

Staatssecretaris Teeven: "Dat zou je zo kunnen doen. Mevrouw De Boer vroeg of daar wijziging van de wet voor nodig is. Het antwoord daarop is volmondig ja. Als je dat wilt realiseren, moet je de wet wijzigen. Ik heb goed geluisterd naar de argumenten. Ik heb daar de totale omzetcijfers, de verdeling en de keuzes die wij nu hebben gemaakt, tegenover gezet. Ik zie dus op dit moment geen reden om dat anders te doen.

Er is ten aanzien van de kansspelheffing nog een aantal kleine onzekerheden. Zo zal de versterking van de handhaving en invoering van een centraal register voor toegangsverboden gevolgen hebben voor de kansspelautoriteit. Wat de budgettaire gevolgen daarvan zullen zijn, kunnen wij nog niet helemaal overzien. Met het reguleren van kansspelen via internet, zal ook de kansspelheffing, zowel de grondslag als de tarieven ervan, opnieuw moeten worden bezien.

Gelet op deze onzekerheden, zou ik op dit moment niet opnieuw willen sleutelen aan de kansspelheffing. Ik zou, zo nodig, bij het wetsvoorstel inzake kansspelen via internet opnieuw naar de situatie kunnen kijken. Dan zijn wij wat verder in de ontwikkeling. Dan kunnen wij bezien of deze alsnog moet worden aangepast. Op dit moment zie ik daartoe geen noodzaak."

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 76

Mevrouw De Boer (GroenLinks): "De staatssecretaris heeft aangegeven dat mijn voorstel om de heffing te berekenen ook objectief mogelijk en handhaafbaar is. Ik heb gehoord dat daar wetgeving voor nodig is, maar ik heb ook gehoord dat de staatssecretaris begon met een toezegging en die zou ik graag iets scherper willen krijgen. Ik had aangekondigd dat ik wellicht een motie zou indienen. Als deze toezegging scherper kan worden, zal ik daarvan afzien.

Ik heb de staatssecretaris horen zeggen dat hij mogelijk bij de wet over internetkansspelen opnieuw zou kunnen bekijken of er aanleiding is om de heffing op een andere manier te doen, rekening houdend met de afdracht aan goede doelen. Ik vraag de staatssecretaris heel expliciet of hij inzicht kan geven in de monitoring van die heffing voor de bedrijfsvoering, de hoogte van het prijzengeld en de eventuele winsten van de verschillende soorten kansspelen, en daarover iets zou kunnen zeggen bij de behandeling van de wet op de internetkansspelen. Kan hij daarbij dan aangeven of het voor hem aanleiding is om de manier van heffing te heroverwegen? Dat was mijn vraag. Ik hoop dat de staatssecretaris daar een duidelijk antwoord op kan geven."

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 78

Staatssecretaris Teeven: "Mevrouw De Boer kwam terug op de heffing. Ik ben daar eigenlijk al op ingegaan. De plannen van het kabinet zouden met zich mee kunnen brengen dat de totale omzet omhooggaat. Bij de omzet van de goededoelenloterijen zal dit al vrij snel het geval zijn, maar ook de omzet uit het onlinegokken zal omhooggaan. Mevrouw Broekers constateerde terecht dat er dan ook meer inkomsten zijn met betrekking tot de heffing. Ik wil even bezien wat de effecten daarvan zijn, maar ik ben zeer bereid om dit concreet te monitoren. Dit was namelijk de concrete vraag van mevrouw Broekers. Ik ben bovendien bereid om te komen tot een tussentijdse aanpassing als dit noodzakelijk zou zijn. Ik heb ook aangegeven waarom ik dat nu niet doe."

Mevrouw De Boer (GroenLinks): "Ik stel het even heel scherp. Heeft de monitoring ook betrekking op de effecten van de heffing voor de verschillende soorten loterijen?"

Staatssecretaris Teeven: "Jazeker, wij zullen bekijken wat de effecten zijn op de verschillende soorten loterijen. (...) Ik bekijk het dus wel over de volle breedte van de sector."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie werking lex silencio positivo (LSP) en betrekken van de toepassing van de LSP op kansspelautomatenvergunningen (32.264/31.579) (T01453)

De staatssecretaris van Veiligheid & Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Bijsterveld, toe de toepassing van de lex silencio positivo op kansspelautomatenvergunningen te betrekken bij de reeds toegezegde evaluatie van de Dienstenwet, te verwachten in 2013.


Kerngegevens

Nummer T01453
Status voldaan
Datum toezegging 20 december 2011
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen kansspelen
Lex silencio positivo
Kamerstukken Instelling van de kansspelautoriteit (32.264)
Dienstenwet (31.579)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 21

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): "Tijdens de schriftelijke behandeling heeft de CDA-fractie aandacht gevraagd voor het volgende. Een kansspelautomatenvergunning heeft een geldigheidsduur van één jaar. Door toepassing van de lex silencio positivo bestaat de mogelijkheid dat de vergunning de facto een – ongeziene – vergunning voor onbepaalde tijd wordt. Dat is ongewenst. Het stelt onze fractie gerust dat de regering op onze vraag daartoe heeft verklaard dat zal worden toegezien op de praktijk van de eventuele toepassing van de lex silencio positivo in dit verband. Kan de staatssecretaris aangeven hoe en waar de betreffende rapportage bekend zal worden gemaakt?"

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 75

Staatssecretaris Teeven: " Tot slot de vraag van mevrouw Van Bijsterveld. Zij wil weten hoe en waar er wordt gerapporteerd over de toepassing van de lex silencio positivo op de kansspelautomatenvergunningen. Ik ben verheugd dat mevrouw Van Bijsterveld en haar fractie zich gerustgesteld voelen over wat ik in de memorie van antwoord heb geschreven over de lex silencio positivo. Naar het oordeel van het kabinet is een verantwoorde keuze gemaakt met de toepassing van de lex silencio positivo op aanwezigheidsvergunningen voor maximaal twee kansspelautomaten in een horeca-inrichting. Bij de behandeling van de Dienstenwet in deze Kamer, op 8 november 2009, heeft de toenmalige minister van Justitie aan de Eerste Kamer toegezegd dat de werking van de lex silencio positivo in 2013 zal worden geëvalueerd. Uiteraard ontvangt de Eerste Kamer de uitkomsten van deze evaluatie. Bij de evaluatie zal ook de toepassing van de lex silencio positivo op kansspelautomatenvergunningen worden betrokken."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Resultaten onderzoek Europese Commissie over implementatie Terugkeerrichtlijn (32.420) (T01489)

De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Vliegenthart (SP), toe de resultaten van het onderzoek van de Europese Commissie over de implementatie van de Terugkeerrrichtlijn in de EU-lidstaten aan de Kamer te doen toekomen.


Kerngegevens

Nummer T01489
Status voldaan
Datum toezegging 6 december 2011
Deadline 1 januari 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden dr. A. Vliegenthart (SP)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen terugkeerrichtlijn
Kamerstukken Implementatie terugkeerrichtlijn (32.420)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 10, item 11 - blz. 39

De heer Vliegenthart (SP): Volgens mijn fractie klopt het niet dat wij vandaag niets anders kunnen doen dan dit wetsvoorstel aannemen en daarmee illegaliteit tot op grote hoogte strafbaar stellen. Er zijn voldoende Europese lidstaten die dat bewijzen. In de memorie van antwoord stelt de minister dat twaalf lidstaten illegale inreis of illegaal verblijf strafbaar hebben gesteld. Nederland is laat met de implementatie van dit wetsvoorstel, dus mag ik concluderen dat de meerderheid illegale inreis of illegaal verblijf niet strafbaar heeft gesteld? In de memorie van antwoord refereert de minister aan Duitsland, Frankrijk en Italië als grote landen die illegaliteit op de een of andere manier wettelijk hebben verankerd, maar is dat gebeurd op basis van de Terugkeerrichtlijn, of was dat al eerder het geval? En hoe zit het met de meerderheid in de Europese Unie? Hoe heeft die de implementatie van de richtlijn geregeld? Selecteert de minister in de memorie van antwoord landen niet op een oneigenlijke grond, namelijk de grootte, dat toevallig mooi uitkomt voor een ander, niet genoemd criterium, te weten de strafbaarstelling van illegaliteit? Graag hoor ik van de minister hoe landen die illegaliteit niet strafbaar hebben gesteld, zijn omgegaan met de Terugkeerrichtlijnen waarom Nederland niet voor dit model heeft gekozen.

Handelingen I 2011-2012, nr. 10, item 14 - blz. 96

Minister Leers: (...) Hij vroeg nog hoe het zit met de strafbaarstelling in andere landen. De strafbaarstelling in Frankrijk, Italië en Duitsland was al in werking voor de richtlijn er was. Er zijn overigens ook nog andere landen die een vorm van strafbaarstelling van de overtreding van de regeling in hun eigen systeem kennen. Ik heb uitgelegd dat er sprake is van vrijheid voor de lidstaten om de richtlijn goed in te passen in hun wettelijke systemen. Ik kan nog geen geheel beeld geven van de implementatie in andere landen. Er zijn ook nog landen die nog niet zover zijn. Ook dat is een handicap. De systemen zijn verschillend. Een aantal landen, waaronder België, Zweden en Polen, is nog niet klaar met de implementatie. Duitsland heeft de volledige implementatie net afgerond. Dat maakt het niet eenvoudig om nu al een vergelijking te maken tussen alle landen. De Commissie laat nu een onderzoek uitvoeren onder de verschillende lidstaten. Gevraagd is om de resultaten te delen. De Commissie heeft daar nog niet op gereageerd. Ik zal dat zeker over een tijd doen. Als ik de resultaten heb, ben ik graag bereid de Kamer daarvan op de hoogte te stellen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Samenwerkingsmogelijkheden ambassades bij mvv-aanvraag (31.549) (T01505)

De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Schrijver (PvdA) en Strik (GL) toe te zoeken naar mogelijkheden om samen te werken met ambassades van bevriende mogendheden bij het indienen van een mvv-aanvraag voor Nederland.


Kerngegevens

Nummer T01505
Status voldaan
Datum toezegging 15 mei 2012
Deadline 1 januari 2015
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Prof.mr. N.J. Schrijver (PvdA)
mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen mvv
nationale visa
Vreemdelingenwet
Kamerstukken Invoering visumplicht voor vreemdelingen (31.549)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 29, item 4 - blz. 8-9

Mevrouw Strik (GroenLinks): Ik heb ook enkele vragen over de Gezinsherenigingsrichtlijn. De regering wil in de wet vastleggen dat de mvv moet worden aangevraagd bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het herkomstland of het land van bestendig verblijf van de aanvrager. De richtlijn rept echter alleen van indiening buiten het grondgebied van de betreffende lidstaat. De Europese Commissie heeft er in haar evaluatieverslag al op gewezen dat Nederland met de eis van indiening in het herkomstland buiten de grenzen van de richtlijn treedt. Vanwaar deze beperking, en wat doet de regering als een aanvraag op de ambassade in België wordt ingediend, en daarbij een beroep wordt gedaan op de richtlijn?

(...)

Juist gezinsleden van asielstatushouders hebben vaak te maken met gesloten ambassades. Deelt de minister mijn mening dat samenwerking met een ambassade die wel in het betreffende land open is, voor deze mensen veel voordelen zou bieden? En wat kunnen de EU-ambassades betekenen in dit verband? Is de minister bereid om te onderzoeken op welke wijze kan worden voorzien in consulaire bijstand in landen waar de Nederlandse ambassade is gesloten, vanuit een ambassade van een andere lidstaat of van de EU?

Handelingen I 2011-2012, nr. 29, item 4 - blz. 18-19

Minister Leers: Mevrouw Strik heeft gevraagd wat de regering doet als een aanvraag bijvoorbeeld op de Belgische ambassade wordt ingediend. De vreemdeling kan een aanvraag indienen op de ambassade in het land van herkomst of van bestendig verblijf, of bij gebreke daarvan in het dichtstbijzijnde land waar wel een vertegenwoordiging is gevestigd. Daarmee is het probleem opgelost dat hier eerder werd aangekaart, namelijk of we bevriende mogendheden kunnen gaan inzetten die wel een ambassade in dat land hebben. Je kunt ook je aanvraag indienen in het land, grenzend aan het land waar je de aanvraag eigenlijk had moeten indienen.

Mevrouw Strik (GroenLinks): Het gaat vaak juist om oorlogsgebieden, waar het voor de gezinsleden vaak heel lastig is om steeds heen en weer te reizen: eerst voor de mvv-aanvraag en later om haar op te halen. Dat is vaak gevaarlijk, onveilig en moeilijk. U kunt zeggen dat dat in het dichtstbijzijnde land kan. Maar waarom kan niet worden bekeken of niet kan worden samengewerkt met andere ambassades? Bent u bereid om die mogelijkheid te onderzoeken?

Minister Leers: Gaande de beantwoording realiseerde ik me dat dat verschillend is. U zegt: niet het buitenland of grenzend aan het land, maar kijk of er staten zijn die daar wel een ambassade hebben en zoek de samenwerking op. Ik ben daartoe bereid, want dat zou de zaak vergemakkelijken. Maar in een oorlogsgebied zullen veel landen geen ambassade open hebben. Dat blijft dus lastig, maar ik ben bereid het te onderzoeken.

De heer Schrijver (PvdA): Dat was ook mijn punt; ik ben blij dat u positief antwoordt op de vraag van mevrouw Strik. Maar als we Syrië als uitgangspunt nemen, dan merk ik daar het volgende over op. Er zijn misschien vroeger Syriërs hier geweest die onder deze omstandigheden weer naar Nederland terug proberen te keren en volstrekt het recht hebben om een aanvraag voor een visum in te dienen. Waar kunnen ze in godsnaam terecht? De Nederlandse ambassade is dicht, vrijwel alle EU-ambassades zijn dicht. U kunt toch ook niet zeggen: laten ze maar naar Israël, Turkije of Irak reizen. Kortom, er is een enorm probleem met conflictgebieden. In de schriftelijke en de mondelinge behandeling wordt daarover buitengewoon makkelijk gedaan, wat mede blijkt uit de inkorting van de procedures van ophalen en uitreizen uit het land en inreizen in Nederland.

Minister Leers: Ik snap u best, maar in principe hebben we het hier over aanvragen voor een reguliere verblijfsvergunning, en niet over asiel. Asiel vraag je immers aan in Nederland. Dan kom je hier naartoe, en dan vlucht je uit dat land. Dat kan, maar normaal gesproken gaat het daar om een reguliere vergunning, waarbij iemand een mvv moet aanvragen. Als het over een gezinslid gaat, dus over gezinshereniging, dan kan dat natuurlijk in Nederland, of in het land van herkomst, waarbij de hoofdbewoner die al in Nederland verblijft, heeft aangegeven dat dat zijn gezinsleden zijn, die hij wil herenigen. Dat moet hij binnen die drie maanden doen.

Mevrouw Strik (GroenLinks): Ter verduidelijking een voorbeeld. Afghaanse gezinsleden van iemand die hier een asielstatus heeft gekregen, moeten naar Pakistan reizen voor die mvv. Ze hoeven misschien niet per se een mvv te hebben, maar ze kunnen niet zonder die mvv naar Nederland reizen. Dat hebben ze gewoon nodig, zodat ze naar Pakistan moeten, en vervolgens moeten ze terug naar Pakistan om die mvv op te halen. Voor Syrië kun je hetzelfde bedenken. Het gaat om gezinsleden die vaak al in een precaire situatie ergens zitten, in afwachting van overkomst naar Nederland. Daarbij gaat het erom hoe we zo snel mogelijk, wellicht door samenwerking met andere landen, de mvv-verlening kunnen regelen.

Minister Leers: Als de gezinsleden inderdaad het recht hebben om zich te voegen bij de hoofdpersoon die al in Nederland is, moeten zij de mvv-aanvraag regelen via de Nederlandse ambassade. Als het kan moet dat een Nederlandse ambassade zijn in het land waar zij verblijven, dan wel in het naastgelegen land, dan wel via een ambassade van een bevriende mogendheid. Het laatste zal ik gaan onderzoeken.

Handelingen I 2011-2012, nr. 29, item 4 - blz. 21

Mevrouw Strik (GroenLinks): Ik constateer wel verheugd dat de minister een aantal toezeggingen heeft gedaan. Daar ben ik heel blij om. De minister gaat onderzoeken of, in samenwerking met ambassades van andere landen, de mvv dichter bij de plaats waar gezinsleden van asielstatushouders zijn kan worden geregeld. (...)


Brondocumenten


Historie







Toezegging AMvB-procedure voor regeling inzake strafonderbreking bij illegale vreemdelingen (32.319) (T01512)

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, de heer Mr. F. Teeven zegt de Kamer, naar aanleiding van een vragen van het lid Holdijk (SGP) en het lid Strik (GroenLinks), toe dat hij de Kamer zal berichten over de AMvB-procedure inzake de strafonderbreking bij illegale vreemdelingen.


Kerngegevens

Nummer T01512
Status voldaan
Datum toezegging 8 november 2011
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. G. Holdijk (SGP)
mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen illegaal verblijf
strafonderbreking
voorwaardelijke invrijheidstelling
vreemdelingen
Kamerstukken Voorwaardelijke veroordeling en voorwaardelijke invrijheidstelling (32.319)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr.6 - blz. 17

De heer Holdijk (SGP):

"Ook een gevoelig punt is de bijzondere voorwaarde voor de veroordeelde, illegale en ongewenst verklaarde vreemdeling om te voldoen aan de verplichting Nederland te verlaten, terwijl deze niet in aanmerking komt voorvroegtijdige beëindiging van een opgelegde vrijheidsstraf. Volgens de regering is geen strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel aan de orde. Voor zover daarvoor het argument wordt gehanteerd dat het om personen gaat die na hun detentie niet in Nederland mogen blijven en waarbij dus van terugkeer in de Nederlandse samenleving geen sprake is, kan mij dat overtuigen. Overigens heb ik kennisgenomen van de mededeling dat een specifieke regeling voor deze categorie is aantocht is."

Handelingen I 2011-2012, nr.6 - blz. 23

Staatssecretaris Teeven:

"Ik zal wat dieper ingaan op het afschaffen van de voorwaardelijke invrijheidstelling bij illegale vreemdelingen. Strafrechtelijk illegale vreemdelingen keren na het ondergaan van hun straf niet terug in de Nederlandse samenleving. Naar het oordeel van de regering is het traject van detentiefasering voor vreemdelingen zonder verblijfsrechtniet aan de orde. Evenmin is het verbinden van bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling van deze vreemdelingen aan de orde. Dat speelt hierbij niet. Nu het met de voorwaardelijke invrijheidstellingbeoogde doel voor vreemdelingen zonder verblijfsrechtniet bereikbaar is, is een voor de situatie van de illegale vreemdeling toegespitste regeling noodzakelijk. De heer Holdijk sprak al over een dergelijke regeling. Deze regeling zal erin voorzien dat ook de tot een vrijheidsstraf ver oordeelde vreemdeling zonder verblijfsrecht vervroegd kan vrijkomen, mits het daadwerkelijke vertrek uit Nederland mogelijk is. Om voor vroegtijdige beëindiging in aanmerking te komen, zal de desbetreffende illegale vreemdeling alles in het werk moeten stellen om zijn vertrek uit Nederland mogelijk te maken. Ik ben nog wel in gesprek met collega Leers over een regeling waarin staat dat menniet de hele straf hoeft uit te zitten. Als men in staat is Nederland te verlaten, kan de straf op een eerder tijdstip worden onderbroken."

Handelingen I 2011-2012, nr.6 - blz. 24

Staatssecretaris Teeven:

"Zoals gezegd, zullen collega Leers en ik voor het eind van het jaar met een regeling komen, want wij moeten hier over iets gaan regelen, dus wij zullen al die verschillende groepen gaan opnemen. Maar de hoofdregel is dat mensen moeten integreren. Daarvoor hebben wij nu dit wetsvoorstel met de bijzondere voorwaarden. Voor de andere categorie, die uitzetbaar is, gaan wij de detentiefasering gebruiken. Dan blijft er ook nog een categorie mensen over die onder geen van beide groepen valt. Wij zullen per groep moeten kijken hoe wij daarmee in die regeling omgaan. Maar dat wil ik uiteraard eerst nog met collega Leers van het andere departement bespreken."

Handelingen I 2011-2012, nr.6 - blz. 35

Staatssecretaris Teeven:

(...)

"De heer Holdijk dank ik ook. Ik wil iets zeggen over de opmerking die hij heeft gemaakt over de regeling inzake strafonderbreking bij illegale vreemdelingen. De AMvB komt volgend jaar en wordt voorgelegd aan de Raad van State. Ik hoor mevrouw Strik zeggen dat het in dat concrete geval een voorhang moet worden. Tot die tijd hanteren wij de ministeriële regeling. Die treedt in werking op 1 januari 2012, als ik daarover met mijn ambtsgenoot van Immigratie en Asiel overeenstemming heb bereikt."

Mevrouw Strik (GroenLinks):

"Wordt daarbij een voorhang toegepast?"

Staatssecretaris Teeven:

"Ik zal dat overleggen met mijn ambtsgenoot en de Kamer daarover berichten."

(...)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toesturen TNO-rapport over Privacy (31.051) (T01517)

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen het lid Franken (CDA) en het lid Slagter-Roukema (SP) toe om de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie te vragen om het TNO rapport over privacy by design aan de Kamer toe te sturen. Hij verwacht dat het rapport eind 2011 door TNO zal worden opgeleverd. Dit rapport bevat onder meer een online survey naar de drijvende en remmende krachten van privacy by design, een kosten-batenanalyse van privacy by design en een internationale vergelijking.


Kerngegevens

Nummer T01517
Status voldaan
Datum toezegging 17 mei 2011
Deadline 1 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof. mr. H. Franken (CDA)
drs. T.M. Slagter-Roukema (SP)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen TNO-rapport
Privacy by design
Kamerstukken Evaluatie Wet bescherming persoonsgegevens (31.051)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 8

De heer Franken (CDA):

"Aansluitend: ‌privacy‌ by ‌design ‌wordt, ‌terecht, ‌door‌ de‌ regering ‌aanvaard. ‌Het ‌ministerie ‌van ‌EL&I‌ heeft‌ TNO‌ gevraagd ‌daar ‌onderzoek ‌naar ‌te ‌doen. ‌Kan ‌de ‌minister ‌of de‌ staatssecretaris ‌een ‌indruk ‌geven ‌van‌ de‌ vraagstelling voor‌ en‌ vormgeving ‌van ‌dit‌ onderzoek?"

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 10

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

"Dat is een extra reden om het design kritisch te beschouwen en kennis van de kansen en belemmeringen van privacy by design breed te verspreiden. Want wat is de reden dat privacy bij design in ons land nog niet breed wordt toegepast, ondanks dat het een goede manier is om privacybescherming concreet vorm te geven in informatiesystemen waarin persoonsgegevens worden verwerkt? Kunnen de bewindslieden in dit kader toelichten met welke opdracht TNO is begonnen aan een onderzoek naar privacy by design en wanneer de resultaten van dit onderzoek zijn te verwachten?"

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 55

Staatssecretaris Teeven:

"Voorzitter. Een andere wijze van vormgeven van privacybescherming waarop het kabinet inzet, is privacy by design. Zoals men heeft kunnen zien, staat dat ook zo in het regeerakkoord. Dit is een goede manier om privacybescherming concreet vorm te geven in informatiesystemen waarin persoonsgegevens worden verwerkt; ook de heer Franken wees hierop. Door toepassing van privacy by design wordt gegevensbescherming van meet af aan ingebakken in het systeemontwerp. Zij wordt van het begin af aan meegenomen. Het kabinet wil de toepassing van privacy by design stimuleren en onder anderen mevrouw Strik heeft daarvoor steun uitgesproken. Daarvoor is wel noodzakelijk kennis van de kansen en belemmeringen voor die toepassing. Het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft TNO gevraagd om hiernaar onderzoek te doen. Mevrouw Slagter en de heer Franken hebben daarnaar gevraagd. TNO is in april van start gegaan met dit onderzoek. Het zal een aantal resultaten opleveren: een online survey naar de drijvende en remmende krachten van privacy by design, een kosten-batenanalyse van privacy by design en een internationale vergelijking. Een aantal woordvoerders heeft er al over gesproken: in hoeverre zijn andere landen ons nu al vooruit als het gaat om privacy by design in het systeemontwerp? Tevens zal het rapport aanbevelingen bevatten over de instrumenten die de overheid zou kunnen inzetten om het gebruik van privacy by design te stimuleren. Het onderzoek wordt naar verwachting eind 2011 door TNO opgeleverd. Ik zeg toe dat ik mijn collega van EL&I zal verzoeken om het aan beide Kamers tegelijk toe te sturen."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Meenemen diverse punten bij volgende wetswijziging Wbp (31.051) (T01518)

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerkingen van de leden Slagter-Roukema (SP) en Tan (PvdA), toe om bij de volgende wijziging van het Wbp: het risico van mission creep by design mee te nemen, te bezien in hoeverre de openbaarmaking van de adviezen van de Wbp moet plaatsvinden, de bestuurlijke boete mogelijk te maken voor overtreding van materiële normen van de Wbp,  algemene en specifieke transparantieverplichtingen te introduceren en te zorgen dat de correctiemogelijkheid van onjuiste gegevens voor burgers, handen en voeten krijgt.


Kerngegevens

Nummer T01518
Status voldaan
Datum toezegging 17 mei 2011
Deadline 1 januari 2015
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Kamerleden drs. T.M. Slagter-Roukema (SP)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Wbp
Kamerstukken Evaluatie Wet bescherming persoonsgegevens (31.051)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 10

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Een belangrijke reden om eventueel de specifieke doelbinding te doorbreken, zou kunnen zijn, zoals de bewindslieden vermelden in de brief van 29 april, in situaties waarin het vitaal belang daartoe dringend noodzaakt. Dergelijke situaties worden gedefinieerd als een onmiddellijke of dreigende aantasting van leven of gezondheid van betrokkene of een derde. Wij begrijpen dat het hierbij gaat om een wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens en vragen een toelichting van de bewindslieden. Mijn fractie is voor privacy by design en niet voor mission creep by design, zeker niet als dit by law dreigt te worden ingevoerd.

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 51/52

Staatssecretaris Teeven:

"Verder mag het niet zo zijn dat de wetgeving rond gegevensbescherming een excuus is om in zeer uitzonderlijke, levensbedreigende situaties -- wij spreken dan van "vitaal belang" -- niet de juiste gegevens aan de juiste hulpverleners te verstrekken. Dat wil nu af en toe nog wel eens het geval zijn. Daarom zullen wij de Wbp in dit opzicht gaan verduidelijken. In de Wbp wordt geregeld dat als van een levensbedreigende situatie sprake is, gegevens zo nodig buiten een geheimhoudingsverplichting om mogen worden verstrekt. Er is dus geen sprake van "moeten worden verstrekt". Enkele woordvoerders hebben een opmerking gemaakt over vitaal belang. Met "vitaal belang" doel ik op een situatie waarbij het echt gaat om leven of dood, een situatie waaraan ernstige gezondheidsrisico's verbonden zijn. Het gaat hierbij dus om uitzonderlijke situaties. Deze term komt rechtstreeks uit de richtlijn. Dat biedt naar mijn mening dus al voldoende houvast.

Ik zou ook willen benadrukken dat het hierbij steeds gaat om een afweging in incidentele en afzonderlijke gevallen. Met een beroep op deze regeling kan geen structurele gegevensverstrekking plaatsvinden. De afweging om al dan niet tot informatieverstrekking over te gaan, ligt dus te allen tijde bij de betrokken professional zelf. Het gaat hierbij niet om de zogenaamde mission creep, waarover mevrouw Slagter deze ochtend in haar bijdrage zo treffend sprak en die zij vreest."

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 52

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

"Ik wil daarop inderdaad toch nog even wijzen. Als je dit op deze manier in de Wbp inbouwt, vrees ik dat het risico van mission creep by design groot is. Juist op het voorbeeld dat de staatssecretaris geeft, hebben allerlei beroepsgroepen alweer gereageerd. Men vindt dat men eigenlijk de wetswijziging niet nodig heeft, omdat dit allang kan. De Wet op de jeugdzorg biedt deze mogelijkheid. Ik weet als huisarts zelf ook dat ik bij een conflict van plichten informatie kan delen als er een vitaal belang op het spel staat. Het is dus de vraag of wij niet het paard van Troje binnenhalen als wij dit op deze manier in dit wetsvoorstel regelen. Wellicht moeten wij hierover nu niet inhoudelijk discussiëren. Toch is het mijns inziens van belang dat de staatssecretaris en de minister dit meenemen in hun overwegingen."

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 52

Staatssecretaris Teeven:

"Ik kan mevrouw Slagter toezeggen dat wij dit zeker zullen meenemen in onze overwegingen. Zij heeft zeker gelijk dat bij de jeugdzorg nu al informatie kan worden uitgewisseld tussen de jeugdzorg en bijvoorbeeld politie-instanties. Dat is mogelijk. Zij weet echter ongetwijfeld ook dat dit in de praktijk soms maar mondjesmaat gebeurt. Dat heeft niet zozeer te maken met de juridische mogelijkheden, als wel met de cultuur binnen sommige organisaties. Tegen die problemen loop ik als staatssecretaris verantwoordelijk voor de jeugdbescherming en de jeugdreclassering, toch nog wel regelmatig aan.

Ik kom op het toezicht. Wij zullen ook zorgen voor een belangrijke kwalitatieve versterking van het toezicht op de bescherming van persoonsgegevens. Zwaarte en aard van het bestaande sanctie-instrumentarium zijn niet meer van deze tijd. Volgens mij bestaat daarover in deze Kamer brede consensus. Wij zullen dus voorstellen om oplegging van een bestuurlijke boete mogelijk te maken voor overtreding van de materiële normen van de Wbp. Met name de hoogte van de boetes die het CBP oplegt, dient voldoende afschrikwekkend te zijn. Ik kan ronduit stellen dat de regering het eens is met wat de voorzitter van het College bescherming persoonsgegevens daarover heeft opgemerkt. Je moet niet aan boetes van miljarden denken, de orde van grootte waar mevrouw Slagter aan denkt als zij het heeft over Nelie Kroesachtige boetes. Die voorzie ik dan ook niet. Over de hoogte van de boetes zelf hebben wij nog geen definitief besluit genomen. Hierop komen wij graag terug in het wetsvoorstel zelf. Dan is dat ook een punt van afweging met de beide Kamers van het parlement. Daarin zullen wij onze keuzen ook nader toelichten en onderbouwen. Op voorhand kan ik de Kamer al wel een aantal factoren meegeven waarmee rekening zal worden gehouden bij het bepalen van de boetehoogte. Er zal onder meer worden gekeken naar boetes in vergelijkbare andere wetten en boetecategorieën uit het Wetboek van Strafrecht. Het lijkt logisch om naar die aansluiting te zoeken."

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 52/53

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):" Hoe staat het met de openbaarheid van de adviezen van het CBP? Het CBP zegt daar zelf over dat het soms moeite heeft onderzoeksresultaten openbaar te krijgen. Zegt de staatssecretaris daar ook nog iets over?"

Staatssecretaris Teeven:

"Ik kan er nu al over opmerken dat wij ons wel moeten realiseren dat sommige zaken niet onomstotelijk altijd op elk moment vaststaan. In mijn gesprekken met de voorzitter van het College bescherming persoonsgegevens heb ik gemerkt dat hij ook inziet dat het openbaren van gegevens op elk moment buitengewoon schadelijk kan zijn als situaties feitelijk toch anders blijken te liggen. De heer Staal zei daar vanmorgen ook iets over toen hij de situatie rond KPN aanhaalde. Hij zei er in zijn bijdrage over dat zaken in de praktijk, als je het wat beter bekijkt, soms net iets anders blijken te liggen. Die overtuiging heeft het college zelf ook. Om die reden moeten wij niet in elke fase van het proces op dezelfde manier omgaan met de openbaarmaking. Wij zullen deze kwestie bij de herijking van de Wbp meenemen. Wij zullen dan bezien in hoeverre de openbaarmaking in alle verschillende fasen van het proces een rol moet blijven spelen.

Dan de gegevensbescherming. Wij willen ons bij het privacybeleid in algemene zin niet beperken tot de uitvoering van het regeerakkoord alleen. Dat heeft men waarschijnlijk ook gemerkt aan onze brief van 29 april. Wij zullen zorgdragen voor uitbreiding van de waarborgen die de Wbp biedt. Zo zullen wij een algemene meldplicht gaan introduceren voor datalekken. Verschillende sprekers hebben op diverse manieren gevraagd naar het burgerperspectief in die voorstellen. Wat doet het kabinet om de burger meer empowerment te geven? Er is in de samenleving een groeiende vraag waar te nemen naar meer transparantie door verantwoordelijken. Daar moeten wij goed naar kijken. Natuurlijk moeten in de sfeer van bijvoorbeeld de strafvordering onderzoeksbelangen vaak prevaleren boven transparantie. Dat lijkt soms onontkoombaar, maar op andere terreinen ligt het heel anders. ICT biedt steeds steeds meer mogelijkheden tot gecompliceerde verwerkingen. Dat is goed voor bedrijven en burgers, maar de complicaties van de verwerkingen benemen het zicht op hetgeen met persoonsgegevens gebeurt nu soms iets te veel. De recente gebeurtenissen rondom Google Street View, Playstation van Sony en de verkoop van locatiegegevens door TomTom zijn daarvan toch een illustratie. Verantwoordelijken kunnen door het bieden van meer transparantie over hun verwerkingen het evenwicht tussen de voor- en nadelen van zo'n verwerking herstellen. Wij komen daarom met voorstellen om de algemene transparantieverplichtingen te preciseren en een specifieke transparantieverplichting te introduceren voor bijvoorbeeld het profilen."

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 54

Staatssecretaris Teeven:

"Wij hebben tot nu toe enkele algemene uitgangspunten bediscussieerd, maar ook in de sfeer van de feitelijke maatregelen staan wij niet stil. Als staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heb ik ook verantwoordelijkheden voor het ingewikkelde grensvlak tussen de justitiële jeugdzorg en de rechtshandhaving. Juist op dat terrein doen zich toepassingsvragen voor rond de Wbp die voor professionals op de werkvloer niet altijd gemakkelijk te beantwoorden zijn. Daarvoor is ondersteuning nodig; een aantal woordvoerders sprak daar zojuist al over. Daarom is er bij het ministerie van Veiligheid en Justitie een servicecentrum in opbouw om op zulke vragen antwoord te geven en om de uitvoeringspraktijk in staat te stellen om de Wbp goed toe te passen. Mevrouw Tan en mevrouw Strik heb ik daarover in positieve zin horen spreken.

Een aantal woordvoerders uitte zorgen over de formatie voor dit centrum. De relatief geringe formatie houdt verband met de opzet van het centrum. Wij willen een specifieke groep professionals faciliteren. Bij die opzet past de aangegeven formatie op dit moment. Voor een algemene maatschappelijke informatieplicht zie ik buiten hetgeen het CBP doet geen mogelijkheden. Als dit goed werkt, moeten wij natuurlijk wel bekijken of wij dit kunnen uitbreiden naar andere mensen die om adviezen vragen."

Mevrouw Tan (PvdA):

"Hoe zit het dan met de toezegging dat er een servicepunt komt waar de burger niet alleen terechtkan met vragen en voor adviezen en steun, maar waar de burger ook terechtkan als er fouten zijn gemaakt in gevallen waarin een normale burger de bureaucratie niet kan doorgronden en daarin verdwaalt? Burgers hebben daarbij hulp nodig van deskundigen, die ook doorzettingsmacht hebben, om gedaan te krijgen dat die registratiefouten worden hersteld."

Staatssecretaris Teeven:

"Dit brengt me terug op een onderwerp waarover wij eerder hebben gesproken. De wetgeving die wij nu gaan ontwerpen moet zo zijn dat onjuiste gegevens kunnen worden gecorrigeerd als er in een informatieadministratie onjuiste gegevens van een individu zijn opgenomen en dat de verantwoordelijke hierop kan worden aangesproken. Het is aan ons om er bij de uitwerking van de wijziging van de Wbp voor te zorgen dat die correctiemogelijkheid handen en voeten krijgt en dit niet een loos iets wordt, waarbij de burger verdwaalt in de bureaucratie, zoals mevrouw Tan terecht zei."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toesturen inrichtingsplan, voortgangsberichten en resultaat van het onderzoek 'staat van de politie' (30.880/32.822) (T01539)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van alle woordvoerders, toe om het inrichtingsplan, de halfjaarlijkse voortgangsberichten en het resultaat van het onderzoek 'staat van de politie' aan de Kamer te zenden. 

De minister zegde tijdens het debat over de wijziging van de politiewet (33.368) aan het lid Hoekstra tevens toe om in de voortgangsberichten ook in te gaan op de uitwerking van de opname van de mogelijkheid tot subdelegatie in artikelen 30 en 36 ("bij of krachtens AMvB").


Kerngegevens


Opmerking

Kamerstukken I 2011/12, 30880 en 32822, O.
(NB: punt 12 is naar aanleiding van het plenaire debat toegevoegd en is het enige punt van verschil met de opsomming in de nadere memorie van antwoord.)

Uit de stukken

Kamerstukken I 2011/12, 30880 en 32822, O.

"Het inrichtingsplan, de voortgangsberichten en het resultaat van het onderzoek “Staat van de politie” worden, zodra gereed, ook aan de Eerste Kamer gezonden. Het inrichtingsplan zal worden vastgesteld in de periode tussen de aanvaarding van dit wetsvoorstel door de Eerste Kamer en het van start gaan van de nationale politie. De voortgangsberichten worden halfjaarlijks aan het parlement gezonden. Deze stukken zien op de inrichting en de voortgang van de vorming van de nationale politie."

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 43

De heer Hoekstra (CDA): 3. Eerder memoreerde ik dat de minister de tekst van de reparatiewet bijna tot op de letter heeft overgenomen uit zijn nadere memorie van antwoord. Dat woord "bijna" was niet toevallig gekozen. Wie beide teksten in detail vergelijkt – ik heb dat vorige week gedaan – ziet dat het gewijzigde artikel 19 net iets anders in de nadere memorie van antwoord stond dan in de reparatiewet, en in artikel 36 zijn om onduidelijke redenen de woorden "operationele" en "niet-operationele" weggevallen. Voor die marginale wijzigingen had de minister mogelijk een goede reden. Interessanter wordt het bij de artikelen 30 en 36, lid 2. De minister schreef in de nadere memorie van antwoord consequent: bij algemene maatregel van bestuur. Ik citeer: "Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven over de verdeling door de minister." Maar in artikel 30, lid 1, in artikel 30, lid 2 en in artikel 36, lid 2 van de reparatiewet staat consequent "bij of krachtens algemene maatregel van bestuur". Dus bijvoorbeeld, en ik citeer opnieuw: "Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over deze verdeling." Het verschil lijkt natuurlijk gering. Het is een verschil van twee woorden van in totaal elf letters, maar de minister realiseert zich ongetwijfeld dat verschil en hij heeft ongetwijfeld bewust voor deze aanpassing gekozen. Mijn vraag is waarom. En mijn vraag is ook of hij de Kamer expliciet zou willen toezeggen dat de delegatie bij hem zelf stopt.

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 58

Minister Opstelten: Het derde punt van de heer Hoekstra betrof de techniek. De artikelen 30 en 36 zouden iets anders moeten, namelijk "bij of krachtens AMvB". Voor deze artikelen geldt dat er ruimte moet zijn voor de uitwerking van details in ministeriële regelingen. Het lijkt mij goed om die mogelijkheid te behouden. Alleen de minister van Veiligheid en Justitie kan die nadere regels stellen. Er zijn door mij grenzen gesteld aan de verdere doormandatering.

De heer Hoekstra (CDA): Kan de minister misschien toch nog aangeven waarom hij dit heeft veranderd ten opzichte van de nadere memorie van antwoord? Kan hij daarnaast nog een keer specifiek aangeven wat in zijn optiek het verschil is tussen het een, namelijk "bij", en het ander, namelijk "bij dan wel krachtens"?

Minister Opstelten: Het is een kwestie van "bij of krachtens". Krachtens AMvB kun je een regeling treffen. "Bij AMvB" moet je het in de AMvB doen. "Krachtens AMvB" geef je een bevoegdheid om het te regelen. Zo heb ik het ongeveer vijftig jaar geleden geleerd.

De heer Hoekstra (CDA): Dat was het antwoord op mijn tweede vraag. De eerste vraag was de waaromvraag. We hebben de nadere memorie van antwoord met veel genoegen tot ons genomen. Die wordt nu veranderd. Ik vraag me af waarom dat zo is. Als het verschil inderdaad zo klein is, waarom is de oorspronkelijke formulering dan niet gewoon gehandhaafd?

Minister Opstelten: Ik vond het niet juist als het kleinste detail op mijn bureau terecht zou komen. Dat hoeft niet. Je kunt details bij ministeriële regeling regelen. De korpschef kan dat dan ook doen. Je geeft daarin dus aan wat hij moet doen. Het is dus een kwestie van techniek; er zit geen enkele beleidsgedachte achter. Het gaat erom hoe het normaal in deze organisatie zal gaan en, sterker nog, zal moeten gaan.

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 59

De heer Hoekstra (CDA): Het is techniek, maar voor dit huis is het misschien wel belangrijke techniek. Het gaat ons er natuurlijk om wat wij hier nog te zien krijgen en wat onze mogelijkheden nog zijn. Kan de minister daarop expliciet ingaan? Wil hij bevestigen dat er in dat opzicht, ook door deze in zijn ogen kleine verandering van de techniek, niets verandert in de mogelijkheid van de Kamer om dingen te zien en er eventueel op in te grijpen?

Minister Opstelten: Dat laatste zeker niet. Ik zeg toe om dit punt mee te nemen in de rapportages die we per half jaar zullen uitbrengen. Ik zal daarbij ook voorbeelden geven van de wijze waarop hiermee wordt omgegaan. Dan wordt het duidelijker en zichtbaarder. Het is natuurlijk een organisatie in ontwikkeling en op dit moment weet ik ook niet alles. Dat kunt u mij verwijten, maar het is nog niet het geval. Ik neem de uitwerking van het "bij of krachtens" dus mee in de rapportages, waarbij ik concrete voorbeelden gebruik, want daarop doelde de heer Hoekstra.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoeken vestiging van (onderdelen) politiedienstencentrum en meldkamers, alsmede koppeling van het servicecentrum (30.880/32.822) (T01540)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen en vragen van het lid Hoekstra (CDA), toe om te onderzoeken of (onderdelen van) het politiedienstencentrum in Overijssel kan worden gevestigd, of er zowel in Overijssel als in Gelderland een meldkamer komt en of het HRM servicecentrum kan worden gekoppeld aan het HRM servicecentrum van Defensie in Enschede.


Kerngegevens

Nummer T01540
Status voldaan
Datum toezegging 3 juli 2012
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Mr. W.B. Hoekstra (CDA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Brief
Categorie brief/nota
Onderwerpen inrichtingsplannen
nationale politie
regio Oost
Kamerstukken Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012 (32.822)
Politiewet 2012 (30.880)


Opmerking

Kamerstukken I 2011/12, 30880 en 32822, M (ingetrokken).

Uit de stukken

Handelingen I 2011/12, nr. 35 - blz. 8

De heer Hoekstra (CDA): "De zorgen van de bestuurders in Overijssel gaan natuurlijk verder dan de effectiviteit van de politie alleen. Dat begrijpen wij allemaal. Zij vragen zich af wat het wetsvoorstel betekent voor de economie, voor de werkgelegenheid en voor de vitaliteit van de provincie, in het bijzonder het oostelijk deel van de provincie, de regio Twente. Deelt de minister deze zorgen en, zo ja, is hij dan bereid om de daad concreet bij het woord te voegen? Kan hij bijvoorbeeld toezeggen dat onderdelen van het Politiedienstencentrum in het oosten van de provincie worden gestationeerd? Is het bijvoorbeeld mogelijk dat er voorlopig twee meldkamers blijven bestaan, omdat wij in een overgangssituatie zitten? Kan hij andere concrete toezeggingen doen die een pleister op de wond voor deze regio zouden kunnen zijn?"

Handelingen I 2011/12, nr. 36 - blz. 41

De heer Hoekstra (CDA): "De minister legde net het mapje over de regio Oost weg. Wij hebben de argumenten daarover gewisseld, maar ik heb een paar specifieke vragen gesteld over de werkgelegenheid. Daarop heb ik nog geen antwoord gekregen."

Minister Opstelten: "De heer Hoekstra heeft gelijk. Excuus daarvoor. In de Tweede Kamer is Kamerbreed een motie over dit aspect aangenomen. Ik ben uitgedaagd om daar het nodige aan te doen. Ik heb gezegd dat ik die motie zal uitvoeren. Meer kan ik niet zeggen, anders zou ik mij op onverantwoorde wijze bemoeien met het realisatieplan, het inrichtingsplan en de vestigingsplannen van de nationale politie. Ik zal mij richten op Oost, Leeuwarden en Zeeland. Dat zijn mijn attentiegebieden. Ik zal er heel zorgvuldig mee omgaan en ik zal proberen om duidelijke resultaten te laten zien."

De heer Hoekstra (CDA): "Die motie van de Tweede Kamer is ons natuurlijk bekend. Kan ik concluderen dat de minister de drie specifieke toezeggingen die ik hem heb gevraagd, niet wil doen? Zo ja, dan kom ik er in tweede termijn op terug."

Minister Opstelten: "Wat bedoelt de heer Hoekstra met die heel specifieke toezeggingen?"

De heer Hoekstra (CDA): "Ik zal mijn tekst niet helemaal herhalen. Het ging om het Politiedienstencentrum en de koppeling tussen het centrum in Enschede aan het DienstenCentrum Human Resources van Defensie, dat daar al gevestigd is."

Minister Opstelten: "De feiten zijn mij bekend. De plaats van vestiging van het Dienstencentrum kan ik op dit moment niet overzien. Ik zal heel goed en nauwgezet kijken naar Enschede. Ik zal er met mijn collega's Hillen en Spies over moeten spreken. Wij zullen over niet al te lange tijd, vóór 1 januari 2013, een plaatje neerleggen. De specifieke kwesties van de heer Hoekstra zal ik natuurlijk in de afwegingen meenemen. Nogmaals, ik kan nu geen conclusies geven. Dat mag ik ten aanzien van anderen niet doen. Ik dank de heer Hoekstra voor de herhaling van zijn woorden."

Handelingen I 2011/12, nr. 36 - blz. 45-46

De heer Hoekstra (CDA): "Dan in ieder geval voor dit debat nog één keer over Oost en dan niet meer over de knip maar over het punt van de werkgelegenheid. Ik moet eerlijk gezegd de antwoorden die de minister mij daarop nog terloops gaf, opnieuw op mij laten inwerken. Het was volgens mij meer dan wat er aan de Tweede Kamer is toegezegd. Ik begreep dat er overleg zal plaatsvinden met de minister van Binnenlandse Zaken en met de minister van Defensie. Ik begrijp nu dat 1 januari het moment is dat het licht definitief door de wolken gaat schijnen, maar eerlijk gezegd weet ik nog niet zeker of ik dat concreet genoeg vind. Ik zal daarom een motie indienen. Afhankelijk van de opmerkingen van de minister in de vorige termijn en zijn opmerkingen daarover, mogelijk in de tweede termijn, zal ik die motie ook vervolgens aanhouden of intrekken."

Motie

De voorzitter: "Door de leden Hoekstra, Brinkman, Franken, Lokin-Sassen en Van Bijsterveld wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging;

overwegende dat:

  • bij aanvaarding van wetsvoorstel 30880 er tien politieregio's ontstaan;
  • een van deze politieregio's het totaal van het grondgebied van de provincies Overijssel en Gelderland bevat;
  • het ontstaan van deze grote regio ernstige gevolgen voor de werkgelegenheid en de bereikbaarheid in met name de provincie Overijssel met zich zal brengen;

verzoekt de regering om:

  • het politiedienstcentrum of ten minste relevante onderdelen daarvan, in Overijssel te vestigen;
  • het HRM servicecentrum politie te koppelen aan het HRM servicecentrum Defensie, dat zich in Enschede bevindt;
  • te onderzoeken of het mogelijk en wenselijk is om zowel in Overijssel als in Gelderland een meldkamer te vestigen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter M (30880)."

Handelingen I 2011/12, nr. 36 - blz. 57

Minister Opstelten: "Dan de motie van de heer Hoekstra. In eerste termijn heb ik luid en duidelijk gezegd dat ik bereid ben te onderzoeken of de koppeling met servicecentra mogelijk is. Ik heb ook gezegd dat ik bereid ben de gevraagde onderzoeken naar de meldkamers te doen. We krijgen een nieuw meldkamerstelsel met tien meldkamers, in elke regio-eenheid één. Dus dat is wel een beperking. Ik ben bereid om te kijken hoe deze vraag daarin geplaatst kan worden. We moeten natuurlijk nog wel het inrichtingsplan afwachten. Tussen nu en 1 januari moet ik ook wel de ruimte krijgen om de plaatjes goed op elkaar te krijgen. Ik heb in eerste termijn toegezegd dat ik bereid ben om te kijken wat ik kan doen. In de motie staat dat we het al gaan doen en dat gaat te ver. Ik hoop dat de heer Hoekstra de motie wil aanhouden of wellicht zou kunnen intrekken, durf ik zelfs te suggereren, na zo'n harde toezegging van mijn kant om het heel serieus te bekijken. Ik denk dat ik daarmee de moties heb gehad. Dit was mijn antwoord in tweede termijn."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bespreken formele status burgemeestersbijeenkomst (30.880/32.822) (T01541)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen en vragen van het lid Koole (PvdA), toe om in de eerstvolgende vergadering van het artikel 19-overleg te bespreken of de burgemeestersbijeenkomst binnen een regio een formele status kan krijgen. 


Kerngegevens

Nummer T01541
Status voldaan
Datum toezegging 3 juli 2012
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Brief
Categorie brief/nota
Onderwerpen burgemeesters
nationale politie
Kamerstukken Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012 (32.822)
Politiewet 2012 (30.880)


Uit de stukken

Handelingen I 2011/12, nr. 36 - blz. 37-38

De heer Koole (PvdA): "Ik zal in tweede termijn terugkomen op de vraag van de minister. Maar waarom is er niet voor gekozen om de beraadslagingen van de burgemeesters te laten plaatsvinden in een formeel, door de wet erkend, orgaan? Dat orgaan kan een college van burgemeesters in de regio zijn. De voorziene regioburgemeester krijgt een behoorlijke staf en die moet van alles doen, maar de groepering waaraan hij verantwoording aflegt, is ongedefinieerd, althans formeel. Er is een aantal burgemeesters in de regio, maar hoe worden zij bijeen geroepen? Wie horen erbij? Kunnen zij een huishoudelijk reglement opstellen? Dat is niet mogelijk als ze niet bestaan als formeel orgaan. Ze moeten het weliswaar zelf regelen, maar dan moeten ze wel bestaan."

Minister Opstelten: "Over de vergaderstructuur wil ik het volgende aangeven. Ik heb er bewust voor gekozen om de positie van de regioburgemeester enige vrijheid te geven en niet te belasten met allerlei formaliteiten en reglementen. Dat kan men zelf doen. Ik zou graag van de Kamer de ruimte krijgen om dat samen met de regioburgemeesters in te vullen. Wij hebben tenslotte het formele artikel 19-overleg dat wij nu ook via een wijzigingsvoorstel verankeren en versterken. Daar kun je dat met elkaar afspreken. Ik zeg de Kamer toe dat ik dat zal agenderen om het te bespreken in de eerstvolgende vergadering."

De heer Koole (PvdA): "Ik dank de minister voor de toezegging om het aan de orde te stellen in dat formele gremium."

Handelingen I 2011/12, nr. 36 - blz. 43

De heer Koole (PvdA): "Ik ben blij dat de minister heeft toegezegd dat hij in het daarvoor toepasselijke gremium zal bespreken of die burgemeestersbijeenkomst ook vormgegeven kan worden op een formele manier, bijvoorbeeld een college van regioburgemeesters. Hij zou dat onderzoeken. Met die toezegging zijn wij content."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toesturen jaarverslagen auditcommissie (30.880/32.822) (T01542)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen en vragen van het lid Koole (PvdA), toe om de jaarverslagen van de auditcommissie, die belast is met het toezicht op het beheer door de korpschef, aan de Kamer te sturen.  


Kerngegevens

Nummer T01542
Status afgevoerd
Datum toezegging 3 juli 2012
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Brief
Categorie legisprudentie
Onderwerpen auditcommissie
jaarverslagen
nationale politie
Kamerstukken Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012 (32.822)
Politiewet 2012 (30.880)


Opmerking

Kamerstukken I 2011/12, 30880 en 32822, O (zie punt 9 voor de auditcommissie).
(NB: punt 12 is naar aanleiding van het plenaire debat toegevoegd en is het enige punt van verschil met de opsomming in de nadere memorie van antwoord.)

Uit de stukken

Handelingen I 2011/12, nr. 35 - blz. 5

De heer Koole (PvdA): "Tot slot vraag ik de aandacht van de minister nog voor het volgende. Ik blijf in de stijl van de politie. De minister heeft in reactie op onze vragen over het ontbreken van een onafhankelijke inspectie nu het voorstel gedaan van het instellen van een "onafhankelijke auditcommissie" in aanvulling op het toezicht door de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid. Die commissie, bestaande uit onafhankelijk experts, zal worden belast met toezicht op het beheer door de korpschef en rapporteert rechtstreeks aan de minister. Maar lost dat het probleem van het ontbreken van een onafhankelijk toezicht op? Zouden de rapportages aan de minister ten minste niet ook aan het parlement moeten worden gezonden?"

Handelingen I 2011/12, nr. 36 - blz. 41

Minister Opstelten: "Ik kom op het onafhankelijk toezicht. De heer Koole vroeg om toezending van de stukken van de onafhankelijke auditcommissie naar de Kamer. Dat zou kunnen, maar het is een instrument voor mij als minister. Ik zou de rapporten niet willen toezenden, maar ik kan wel toezeggen dat ik het parlement, net als bij de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, jaarlijks een verslag van de werkzaamheden zal sturen."

Handelingen I 2011/12, nr. 36 - blz. 45

De heer Koole (PvdA): "Ik heb in eerste termijn gevraagd of de Kamers ook de adviezen ontvangen van de onafhankelijke auditcommissie die de minister adviseert. Ik begrijp dat hij dat heeft toegezegd. Dat hoor ik dadelijk nog graag bevestigd."

Handelingen I 2011/12, nr. 36 - blz. 55

Minister Opstelten: "Over de auditcommissie heb ik in eerste termijn al gezegd dat niet elk rapport daarvan naar de Kamer moet, maar wel eens in het jaar, net zoals we bij de rapporten van de inspectie doen. Eens in het jaar een jaarverslag."

De heer Koole (PvdA): "Door die onafhankelijke auditcommissie zelf?"

Minister Opstelten: "Ja, uiteraard. We zouden iets kunnen vergeten!"


Brondocumenten


Historie







Toezegging Directe en constante monitoring arrondissement Oost (32.891) (T01565)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Hoekstra (CDA), toe vanaf moment één zowel voor de politieorganisatie als voor de rechtelijke organisatie te monitoren hoe het in Oost-Nederland gaat.


Kerngegevens

Nummer T01565
Status afgevoerd
Datum toezegging 3 juli 2012
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Mr. W.B. Hoekstra (CDA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen arrondissement Oost
Splitsingswet
Wet herziening gerechtelijke kaart
Kamerstukken Wet herziening gerechtelijke kaart (32.891)
Politiewet 2012 (30.880)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 - blz. 7

De heer Hoekstra (CDA)

(...)

Wij hebben allemaal kritische, gepassioneerde en ook zeer goed onderbouwde betogen van de juridische wereld over Oost gehoord. Daar was eigenlijk maar een probleem mee: zij waren niet 100% uni sono . Er waren grote voorstanders en grote tegenstanders en die hebben wij allemaal voorbij zien komen. Het minste dat wij nu moeten doen, is concluderen dat het van groot belang is dat de minister voor deze regio de komende periode meer doet dan over drie jaar evalueren. Hij moet een ingrijpender en nadrukkelijker wijze van monitoring kiezen. Als hij die gedachte met ons deelt, is mijn vraag hoe hij zich dat voorstelt.

(...)

Los van de oplossing is het van cruciaal belang dat wij meer moeten doen dan over drie jaar terugkomen en evalueren. Mocht dit allemaal doorgaan, dan horen wij graag van de minister wat hij gaat doen op het gebied van monitoring.

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 - blz. 65-66

Minister Opstelten:

(...)

De heer Hoekstra vroeg of ik voorstander ben van constante monitoring. Dat is belangrijk. Ik heb gezegd dat ik daar een voorstander van ben. In die monitoring kunnen wij letten op een aantal dingen. Wij kunnen de productiecijfers en de doorlooptijden vergelijken met andere arrondissementen. Verder kunnen wij de klanttevredenheid, het gevoel van de justitiabelen en de tevredenheid van het personeel onderzoeken. Ook kunnen wij werkbezoeken afleggen. De resultaten hiervan kunnen wij betrekken bij het jaarlijkse debat over de stand van de rechtspraak, dat is voorgesteld door mevrouw Broekers. Bij gebleken noodzaak grijpen wij direct in.

(...)

Er zijn veel kritische vragen gesteld over de omvang. Ik zeg u graag toe dat ik vanaf moment één zowel voor de politieorganisatie als voor de rechtelijke organisatie zal monitoren hoe het in Oost gaat.  Ik zal het op de eigen merites beoordelen. Ik zeg ook graag een jaarlijks debat over de rechtspraak toe.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Agenderen en monitoren van effect productienormen op kwaliteit in de rechtspraak, alsmede monitoren van de rol van de Raad voor de rechtspraak op vier punten (32.891 en 33.451) (T01566)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid De Boer (Groen Links), toe het gevraagde in de ingetrokken motie-De Boer (32891, H) te agenderen bij de Raad voor de rechtspraak en mee te nemen in de monitoring van de herziening gerechtelijke kaart.

De minister zegde tijdens het debat over de splitsingswet (33.451) aan het lid Beuving (namens alle fracties), tevens toe de rol van de Raad voor de rechtspraak te monitoren op vier punten, te weten: vertegenwoordiging van de rechtspraak, het verloop van de benoemingsprocedures, de productiedruk en de zorg om kwaliteit en onafhankelijkheid van de rechtspraak (genoemd in het manifest van raadsheren).


Kerngegevens

Nummer T01566
Status voldaan
Datum toezegging 3 juli 2012
Deadline 1 januari 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen arrondissement Oost
Raad voor de rechtspraak
Splitsingswet
Wet herziening gerechtelijke kaart
Kamerstukken Wet herziening gerechtelijke kaart (32.891)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 - blz. 9

Mevrouw De Boer (GroenLinks)

(...)

Daarom stel ik de regering nogmaals de vraag: hoe gaat zij ervoor zorgen dat er echte tegenkracht georganiseerd gaat worden, dat de belangen van de justitiabelen, van de rechters, van de advocaten een rol van betekenis blijven spelen in de sturing van de rechterlijke organisatie? Hoe ondersteunt zij de rechter, die vanuit zijn of haar professionaliteit weerstand wil bieden aan de druk van de productienormen?

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 - blz. 72

Mevrouw De Boer (GroenLinks)

(...)

Ik heb de minister in antwoord op vragen van de heer Hoekstra horen zeggen dat hij een aantal dingen wil gaan monitoren. Ik denk dat wat ik vraag om in kaart te brengen, daarvan een onderdeel zou kunnen zijn. Als de minister dat kan toezeggen, kan ik mijn motie intrekken. Zo niet, dan wil ik haar in elk geval handhaven. Ik dien de volgende motie in, met excuses voor de lengte ervan.

Motie

De voorzitter:

Door de leden De Boer, Ganzevoort, Beuving, Thissen, Ruers en Quik-Schuijt wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

de financiële sturing van de rechterlijke macht plaatsvindt door middel van outputfinanciering;

dit zorgt voor een op productie gerichte prikkel in de rechterlijke organisatie;

er sterke signalen zijn dat rechters een grote druk ervaren om aan gestelde productienormen te voldoen, en dientengevolge te kampen hebben met een hoge werkdruk;

er eveneens signalen zijn dat rechters ten gevolge van de productiedruk en werkdruk niet altijd die kwaliteit in de individuele zaak kunnen leveren die zij zouden willen leveren;

de Raad voor de Rechtspraak weliswaar aandacht heeft voor de kwaliteit van de rechtspraak, maar dit logischerwijs een top-down invulling van de kwaliteit met zich brengt, welke bovendien wordt gecombineerd met een mogelijk dominante sturing op bestuurlijke en financiële efficiency;

het van belang is om de stem van de rechters in de rechterlijke organisatie de ruimte te geven en te borgen, opdat naast het belang van de bestuurlijke efficiency en het halen van de productienormen ook het belang van kwaliteit en toegankelijkheid van de rechtspraak voldoende meegewogen wordt;

de wijzigingen in de rechterlijke organisatie in de Wet herziening gerechtelijke kaart het risico meebrengt dat de sturing op bestuurlijke efficiency en kwantitatieve output nog dominanter gaat worden, en de tegenkracht van de maatschappelijke belangen van kwaliteit en toegankelijkheid meer naar de achtergrond geraken;

verzoekt de regering,

in kaart te brengen:

  • a. 
    in hoeverre rechters in Nederland druk ervaren van kwantitatieve targets (productienormen) en andere bedrijfsmatige belangen; en in hoeverre rechters zich laten leiden door deze bedrijfsmatige belangen en daarbij mogelijk genoodzaakt zijn in individuele zaken niet de kwaliteit van de rechtspraak voorop te stellen; b. welke mogelijkheden rechters hebben om binnen de rechterlijke organisatie aandacht te vragen voor het belang van toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige rechtspraak; c. welke mogelijkheden er zijn om de stem van rechters beter te verankeren in de rechterlijke organisatie;

de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter H (32891).

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 - blz. 75

Minister Opstelten:

(...)

De motie van mevrouw De Boer heb ik goed gelezen. Ik had eerst de neiging om die te ontraden. Ik heb de motie nog eens en daarna nogmaals gelezen. Dat kan gewoonlijk in dit huis. Ik wil de punten die daarin staan ook wel meenemen. Mevrouw De Boer deed die uitnodiging omdat zij op dat moment ook bereid was de motie in te trekken. Het zijn allemaal punten die eigenlijk ook spelen in ons programma. Als u zorgen hebt over die punten, zal ik die als minister meenemen om ze te agenderen bij de Raad voor de rechtspraak. Dat zal ik dus doen.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Om het gelijk maar even heel scherp te krijgen, ik heb A-, B- en C-punten genoemd om in kaart te brengen. U biedt zelf aan om dit aan de orde te stellen bij de Raad voor de rechtspraak. Bent u bereid om ze ook mee te nemen in de monitoring van de voortgang met enige regelmaat die u hebt toegezegd aan de heer Hoekstra?

Minister Opstelten:

Jazeker. Dat zijn herkenbare zaken die je ook kunt vertalen in de monitoring die ik heb toegezegd. Die gaat natuurlijk ook over rechters, justitiabelen en de zorgen die ook in dit huis zijn uitgesproken.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Dank u wel. Dan trek ik mijn motie in.

Behandeling splitsingswet (33.451)

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 42

Mevrouw Beuving (PvdA): Tot slot wil ik kort stilstaan bij het manifest van een groep raadsheren uit het Hof Leeuwarden, waarover de commissie voor Veiligheid en Justitie van deze Kamereind vorige week is geïnformeerd door de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak. In dit manifest zetten de raadsheren uiteen dat zij zich niet vertegenwoordigd voelen door de Raad voor de rechtspraak, dat de invloed van de Raad op de benoemingsprocedure voor nieuwe gerechtsbestuurders onverantwoord groot was en dat de rechtspraak steeds meer gaat lijken op een "opgeschaald" bedrijf waarin productiecijfers leidend zijn. De fracties van deze Kamer herkennen in de onderwerpen van het manifest een aantal zorgen die in het debat over het wetsvoorstel herziening gerechtelijke kaart in deze Kamer indringend aan de orde zijn gesteld. Wij willen graag van de minister vernemen hoe hij de uit het manifest blijkende zorgen – en volgens de krant van vanochtend breed gedeelde zorgen onder rechters in het land – van de professionals in de rechtspraak voornemens is te beantwoorden.

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 55

Minister Opstelten: Wat betreft de zorgen over de productiedruk zeg ik het volgende. Er bestaat uiteraard een zekere spanning tussen enerzijds de kwaliteit en anderzijds de noodzaak om de kosten van de rechtspraak beheersbaar te houden. Zo'n spanning bestaat in iedere organisatie. Op zichzelf is dat niet ongezond, maar ik neem deze signalen natuurlijk serieus. Ik zal de vinger aan de pols houden bij de raad. Wij hebben hierover bij de behandeling van de Wet herziening gerechtelijke kaart uitvoerig gediscussieerd in de Kamer. Ik herinner mij heel goed dat mevrouw De Boer toen een motie heeft ingediend. Dezelfde onderwerpen die in haar motie aan de orde waren, zijn in het manifest aan de orde. Die motie is ingetrokken naar aanleiding van mijn toezegging dit in de monitor die wij hebben afgesproken, mee te nemen. Die toezegging herhaal ik hier.

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 56

Mevrouw Beuving (PvdA): Ik kom te spreken over het manifest, waarin zorgen en kritiek worden geuit. (...) Het mag de minister duidelijk zijn dat dit bij alle fracties in deze Kamer sterk leeft. Het houdt ons bezig en we delen de zorgen ook. Dat is ook heel duidelijk gebleken uit onder meer het debat van afgelopen zomer over de Wet herziening gerechtelijke kaart. Ook toen zijn van onze kant formuleringen gebruikt als dat mensen in het land zich niet vertegenwoordigd zouden voelen door de Raad voor de rechtspraak. Ook toen zijn al zorgen geuit over de benoemingsprocedures. Van de zomer is tevens heel uitgebreid stilgestaan bij de kwestie van de productiedruk en de zorg om de kwaliteit en de onafhankelijkheid van de rechtspraak. Die punten komen nu heel sterk terug in het manifest. Wij horen dat de minister daar aandacht aan wil schenken en er een gevolg aan wil geven. Ook het monitoren, zoals indertijd door mevrouw De Boer is gevraagd, wordt terecht door de minister aangehaald.

Heel concreet vragen wij de minister om bij dat monitoren de rol van de Raad voor de rechtspraak te betrekken.

Minister Opstelten: Ik vind het logisch om in de monitoring ieders rol mee te nemen, dus ook de rol van de Raad voor de rechtspraak. (...) Ik zal de rol die de Raad voor de rechtspraak speelt in deze situatie dus meenemen in de monitoring die ik heb toegezegd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Jaarlijks informatief gesprek pleegouder-voogden (32.529) (T01597)

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Beckers en Quik-Schuijt, toe de verplichte begeleiding van de pleegouder-voogd te beperken tot één informatief gesprek per jaar. In tegenstelling tot wat in de memorie van toelichting wordt gemeld, sluit de pleegouder-voogd een ander contract met de zorgaanbieder dan de gewone pleegouder; dit zal duidelijk gecommuniceerd worden naar de instellingen.


Kerngegevens

Nummer T01597
Status voldaan
Datum toezegging 27 november 2012
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Mr. H.G.J.M. Beckers (VVD)
mr. A.C. Quik-Schuijt (SP)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen informatieverstrekking
pleegcontract
Kamerstukken Verbetering positie pleegouders (32.529)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 9-3-7

Mevrouw Quik-Schuijt (SP):

Ten tweede het punt van de verplichte begeleiding vande pleegouder-voogd. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft ons hierop een toezegging gedaan, waar-voor zeer hartelijk dank. Wij hadden echter gehoopt in de brief een nadere uitwerking van die toezegging in de wetgeving aan te treffen. [...]  Ten overvloede vermeld ik dat wij al mail hebben ontvangen van pleegouder-voogden die de brief van 26 oktober van het internet hadden gevist, daarmee naar hun pleegzorgbegeleider zijn gestapt en daar nul op het rekest kregen: de aanbieder stelde zelf te mogen bepalen hoe hij inhoud geeft aan de begeleiding, aangezien hij verantwoordelijk is voor het kind! Onze vraag is dan ook: is de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie bereid deze weeffout in het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk te repareren?

Handelingen I 2012-2013, nr. 9-3-9

De heer Beckers (VVD):

De toezegging van de staatssecretaris dat de verplichte begeleiding van de pleegouder beperkt wordt tot één gesprek per jaar, vinden wij een ondersteuning van de ver-antwoordelijkheid die de pleegouder-voogd draagt, zeker als dat gesprek informerend van karakter is en niet directief. Graag krijgen wij van de regering een bevestiging op dit punt.

Handelingen I 2012-2013, nr. 9-3- 13 / 14

Staatssecretaris Teeven:

De heer Beckers vroeg mij te bevestigen dat dat ene gesprek informatief van aard zal zijn. Dat kan ik bevestigen. Het gesprek dient uitsluitend om te kunnen vaststellen dat het kind daadwerkelijk in het pleeggezin woont en om verder te horen hoe het met het kind gaat. Die toezegging is herhaald in de brief van 26 oktober jongstleden. Dat betekent dat gehandhaafd wordt dat pleegouder-voogden een ander contract sluiten bij de zorgaanbieder dan de gewone pleegouders. Dat is zo en dat blijft zo. De intensievere begeleiding die gewone pleegouders krijgen en die als zodanig in het pleegcontract wordt opgenomen, geldt dus niet voor de pleegouder-voogden. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is wel gesproken over de verplichte begeleiding van pleegouder-voogden en over de afschaffing van het aparte contract van pleegouder-voogden. Dat staat er inderdaad in. Ik heb in eerste termijn die pragmatische oplossing voorgesteld en dat in de brief van oktober nog eens herhaald. Volgens mij is daarmee achterhaald wat daarover in de toelichting is opgemerkt. Mevrouw Quik-Schuijt heeft mij gevraagd om reparatiewetgeving op het punt van artikel 28b. In dat artikel staat met zoveel woorden dat in het pleegcontract afspraken worden gemaakt over de begeleiding die de pleegouder ontvangt bij de verzorgingen de opvoeding van het pleegkind. Die bepaling is naar het oordeel van de regering evenzeer van toepassing op de pleegouder-voogden, want ook die sluiten een pleegcontract, waarin over die begeleiding staat dat ze bestaat uit één gesprek per jaar en eventueel – maar alleen als de pleegouder-voogden dat zelf willen – kunnen daar afspraken worden gemaakt over een intensievere begeleiding. Als je meegaat in de redenering van mevrouw Quik-Schuijt zou je kunnen zeggen dat één gesprek niet onder de noemer begeleiding valt. Dat kan ik niet helemaal ontkennen. Maar waar in de wet staat dat afspraken worden gemaakt over de begeleiding, kunnen die afspraken ook omvatten dat geen begeleiding wordt gegeven, dan wel dat er maar één gesprek per jaar wordt ge-organiseerd. Zoals de staatssecretaris van VWS al heeft aangegeven, zullen die werkzaamheden uitdrukkelijk onder de aandacht van de zorgaanbieders worden gebracht. Ik begreep een beetje uit de eerste termijn van mevrouw Quik-Schuijt dat zij had gemerkt dat daar nog niet veel bekendheid aan was gegeven. Dat klopt, want we spreken er nog over. Mijn collega en ik zullen dat zeer wel onder de aandacht van de betrokken instellingen brengen. Dat gaan we ook meteen doen, als deze Kamer instemt met dit wetsvoorstel. Wij verwachten dan ook op dat terrein geen praktische problemen.

Mevrouw Quik-Schuijt (SP):

Gaat de staatssecretaris nog zeggen dat de memorie van toelichting onjuist was? Ik maak mij namelijk zorgen over de duidelijkheid. Als rechter kijk je naar de wet en de memorie van toelichting en dan kijk je niet of er twee jaar later nog eens een brief is verschenen. Ik hecht er wel aan dat het heel duidelijk naar het veld gecommuniceerd wordt, omdat op een lelijke manier te zeggen.

Staatssecretaris Teeven:

U hebt overigens gelijk; mijn collega en ik zullen volstrekt duidelijk naar de instellingen communiceren dat er geen enkel misverstand over kan bestaan dat hetgeen de vorige keer en nu hier is gewisseld ook kracht van wet heeft. Waar in de memorie van toelichting nog enige onduidelijkheid bestaat, moet die worden weggenomen. Ik doe hier de toezegging dat we dit vanuit beide departementen heel duidelijk zullen communiceren naar de instellingen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging In deze kabinetsperiode geen verdere aanscherping (32.890) (T01618)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Broekers-Knol en Van Bijsterveld, toe dat hij deze kabinetsperiode geen voorstellen zal doen om de verjaring verder aan te scherpen.  


Kerngegevens

Nummer T01618
Status afgevoerd
Datum toezegging 6 november 2012
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen verjaring
Wetboek van Strafrecht
Kamerstukken Aanpassing verjaringstermijn voor misdrijven (32.890)


Opmerking

Toezegging T01439 (Folder met informatie over al dan niet meewerken aan DNA-verwantschapsonderzoek), gedaan bij wetsvoorstel 32.168.

Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 6- blz. 17

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): De argumenten die de regering met betrekking tot dit specifieke voorstel gebruikt ter onderbouwing van de voorgestelde wijzigingen, zijn op zich ook valide voor eventuele nog verdergaande heroverwegingen van verjaringstermijnen. Ziet de regering dit wetsvoorstel als een voorlopig eindpunt in de ontwikkeling van de vervolgingsverjaring of kunnen wij nog verdergaande veranderingen verwachten?

Handelingen I 2012-2013, nr. 6- blz. 24

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Mijn tweede punt bouwt voort op wat ik zojuist heb gezegd. Als dit wetsvoorstel tot wet wordt, is het ijzeren regime van de verjaring voor misdrijven waarop geen levenslang staat, doorbroken. De stap naar verdere opheffing van de strafrechtelijke verjaring met het oog op de behoefte van slachtoffers aan genoegdoening zal dan vrij eenvoudig gezet kunnen worden. Ik zeg niet dat het zal gebeuren, maar de drempel is ontegenzeggelijk verlaagd. Dit is het verschijnsel van het "hellend vlak". Hoe ziet de minister dit? Is hij van mening dat verjaring in het strafrecht sowieso achterhaald is, dat het beginsel "litis finiri oportet" in het strafrecht niet meer past in de huidige tijd bij de momentele stand van DNA-bewijs en technisch en forensisch onderzoek? Of het antwoord op die vraag nu "ja" of "nee" luidt, in beide gevallen hoor ik graag de visie van de minister op in ieder geval dit aspect van het strafrecht.

Handelingen I 2012-2013, nr. 6- blz. 46

Minister Opstelten: Mevrouw Broekers en mevrouw Van Bijsterveld vroegen of er sprake is van een glijdende schaal of een hellend vlak. Ik vond dat een scherp onderdeel van hun betogen; dat was natuurlijk elk moment, maar ik meen hun vragen zo te begrijpen of er op korte termijn nog meer aanpassingen van de verjaringsregeling zullen komen. Tenslotte is er een nieuw kabinet en zonder te pretenderen dat ik voor alle volgende kabinetten kan spreken, of alle toekomstige maatschappelijke ontwikkelingen kan overzien, antwoord ik op deze vragen als volgt. Dit wetsvoorstel streeft ernaar de belangen van de verdachte, het slachtoffer en de samenleving meer in evenwicht te brengen, op basis van de argumenten die ik heb aangegeven. Nu is het zo dat na afloop van de verjaringstermijn de belangen van het slachtoffer en de samenleving altijd verliezen van het belang van de verdachte om niet in zijn rust te worden verstoord. Het gevolg is dat vervolging, ongeacht de omstandigheden van het geval, na afloop van de verjaringstermijn niet meer mogelijk is.

Dit wetsvoorstel beoogt meer maatwerk mogelijk te maken, zoals ik heb aangegeven. Bij ernstige misdrijven moet het Openbaar Ministerie ruimte worden gelaten om aan de hand van alle relevante factoren te beoordelen of een vervolging nog aangewezen is. Anders dan voor ernstige misdrijven geldt voor minder ernstige delicten dat in het algemeen op een gegeven moment vervolging niet langer opportuun is. Voor ernstige misdrijven is zo'n moment niet in zijn algemeenheid aan te geven. De geringe ernst van een delict, het feit dat het lange tijd geleden heeft plaatsgevonden en de rationele inzet van de beschikbare opsporings- en vervolgingscapaciteit maken dat met de vervolging van minder ernstige strafbare feiten, alle belangen afwegend, op een gegeven moment niet langer een redelijk doel kan worden gediend.

Het is de taak van de wetgever om bij die stand van zaken daarover duidelijkheid te scheppen en wettelijk voor te structureren dat de mogelijkheden om tot vervolging over te gaan eindig zijn. Door het wetsvoorstel wordt in mijn ogen dus een evenwicht bereikt tussen alle in het geding zijnde belangen, een evenwicht dat tegemoetkomt aan eisen van deze tijd. Ik zie op die moment dan ook geen aanleiding om de verjaringsregeling verder aan te scherpen.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Ik hoor de minister zeggen dat hij op dit moment geen aanleiding ziet om de verjaringsregel verder aan te scherpen. Het zou fijn zijn als hij kon zeggen: dit is het, niet alleen op dit moment.

Minister Opstelten: Ik heb hiermee proberen te zeggen dat ik niet van plan ben initiatieven te nemen in deze kabinetsperiode om de verjaringsregeling verder aan te scherpen.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):Dat is helder. Dank u wel.

Handelingen I 2012-2013, nr. 6- blz. 54

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Ik heb twee toezeggingen in de richting van de VVD gehoord. De minister pleit voor afschaffing van verjaring tout court. Als er behoefte is aan vervolging, moet dat niet door wetgeving worden belemmerd. Hij heeft echter tegelijkertijd toegezegd dat in deze kabinetsperiode zeker niet verder zal worden gegaan dan het voorliggende wetsvoorstel. Ik hoop dat de minister nog even wil knikken. Dan zijn wij het daarover eens. Mijn fractie is tevreden met die toezegging.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Ontwerpen protocol voor getuigen die vrijwillig DNA hebben afgestaan (32.890) (T01619)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van het lid Broekers-Knol, toe dat hij een protocol zal ontwerpen voor getuigen die vrijwillig DNA-materiaal hebben afgestaan, opdat zij precies weten wat hun rechten zijn en wanneer het DNA-materiaal vernietigd zal worden. 


Kerngegevens

Nummer T01619
Status voldaan
Datum toezegging 6 november 2012
Deadline 1 januari 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen DNA
Kamerstukken Aanpassing verjaringstermijn voor misdrijven (32.890)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 6- blz. 24

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): In dit verband hoor ik graag van de minister wat er gebeurt met door getuigen vrijwillig afgestaan DNA, wanneer er wel al een onderzoek heeft plaats gevonden, maar er nog geen potentiële dader in het vizier is. Blijft dit ten behoeve van het onderzoek door getuigen vrijwillig afgestaan DNA tot in lengte van jaren bewaard in geval van misdrijven waarvoor de verjaring is afgeschaft? Wordt betrokkene daarover geïnformeerd? Kan de minister precies aangeven welke rechten betrokkene heeft?

Handelingen I 2012-2013, nr. 6- blz. 49

Minister Opstelten: Mevrouw Broekers heeft gevraagd hoe een getuige die vrijwillig DNA voor onderzoek afstaat, weet wanneer dit vernietigd wordt. Zij vroeg of dit DNA eeuwig bewaard blijft. Terecht stelt mevrouw Broekers dit punt tegen de achtergrond van dit wetsvoorstel aan de orde. Ik hoop haar gerust te kunnen stellen. Voor al het DNA-materiaal gelden bewaartermijnen. De langste bewaartermijn is 80 jaar. Deze termijn geldt voor DNA-sporen die verbandhouden met een onverjaarbaar feit. Mevrouw Broekers vroeg hoe het zit met een derde op wie geen verdenkingrust en die vrijwillig DNA afstaat. Uitgangspunt is dat zijn of haar DNA-materiaal terstond nadat het materiaal is vergeleken met de DNA-sporen uit de strafzaak, wordt vernietigd. Dit volgt uit het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken.

In het licht van dit wetsvoorstel zijn twee situaties denkbaar. De eerste situatie is dat tijdens de eerste opsporingsactiviteiten naar aanleiding van een geconstateerd strafbaar feit DNA-materiaal van een derde wordt afgenomen. Dit wordt na de vergelijking meteen vernietigd. Zo hebben wij dit ook in het debat afgesproken. Mocht het in een later stadium nodig blijken, dan kan de derde altijd gevraagd worden om opnieuw DNA-materiaal af te staan. De tweede situatie is dat DNA-materiaal van een derde wordt afgenomen op een moment dat ver af ligt van het moment waarop het feit is begaan. Ook dan wordt het materiaal terstond na de vergelijking vernietigd.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):Het doet mij deugd dat de minister dit zegt. Het DNA-materiaal wordt dus terstond vernietigd. De enige vraag die voor mij nog overblijft, is of de getuige die vrijwillig DNA-materiaal heeft afgestaan, van de vernietiging op de hoogte is. Ik heb begrepen uit informatie van het Openbaar Ministerie dat de getuige die vrijwillig DNA-materiaal heeft afgestaan, daar niet altijd van op de hoogte is. Op dit moment wordt volgens mijn informatie ook DNA bewaard van getuigen die dit vrijwillig hebben afgestaan met het oog op het eventuele aannemen van het wetsvoorstel herziening ten nadele. Kortom: er is nogal wat onduidelijkheid over hoe een en ander precies zal gaan, zeker bij degenen die hun DNA-materiaal vrijwillig hebben afgegeven. Ik verneem graag van de minister of er een protocol kan worden opgesteld om dit heel duidelijk te maken.

Minister Opstelten: Het antwoord op de vraag van mevrouw Broekers is: dat moet bekend zijn. Wij zullen dit nagaan. Dat zij dit aan de orde stelt, is ingegeven door het feit dat daar kennelijk aarzelingen over bestaan. Het moet gewoon bekend zijn. Bij de behandeling van het wetsvoorstel in deze Kamer is dit door mij ook toegezegd. Dit zijn de feiten en zo wordt ermee omgegaan. Daar moet iedereen van op de hoogte zijn.

Handelingen I 2012-2013, nr. 6- blz. 54

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): De tweede toezegging die ik heb gehoord, is dat de minister een protocol zal ontwerpen voor getuigen die vrijwillig DNA hebben afgestaan opdat zij precies weten wat hun rechten zijn en wanneer het DNA vernietigd zal worden, enzovoorts. Dit lijkt mij buitengewoon belangrijk en ik vind het ook belangrijk dat het Openbaar Ministerie zich daarvan vergewist opdat niet tot in lengte van jaren vrijwillig door getuigen afgegeven DNA bewaard blijft.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Volwaardig kunnen functioneren rechtbanken Overijssel en Gelderland (33.451) (T01630)

De Minister van Veiligheid & Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Beuving (namens alle fracties), toe dat de rechtbanken Overijssel en Gelderland het vertrouwen en de faciliteiten krijgen die nodig zijn om goed te kunnen functioneren. 


Kerngegevens

Nummer T01630
Status voldaan
Datum toezegging 18 december 2012
Deadline 1 april 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Mr.dr. J. Beuving (PvdA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Gelderland
Overijssel
Splitsingswet
Kamerstukken Splitsing arrondissement Oost-Nederland in de arrondissementen Gelderland en Overijssel (33.451)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 42

Mevrouw Beuving (PvdA): De fracties van deze Kamer wensen van de minister de toezegging te krijgen dat de rechtbanken Overijssel en Gelderland het vertrouwen en de faciliteiten krijgen die nodig zijn om goed te kunnen functioneren.

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 55

Minister Opstelten: Als ik goed heb geluisterd, vraagt mevrouw Beuving mij op drie punten om een bevestiging. Op alle punten kan ik bevestigend antwoorden. (...) Op het eerste punt antwoord ik: ja, ik geef de rechtbanken Gelderland en Overijssel het volledige vertrouwen. Daarom wordt er vanaf 1 januari aanstaande gewerkt alsof dit twee afzonderlijke rechtbanken zijn.

Mevrouw Beuving (PvdA): (...) Om elk misverstand te vermijden vraag ik de minister het volgende. Hij zegt dat de gesplitste rechtbanken van Overijssel en Gelderland alle vertrouwen zullen krijgen om daadwerkelijk goed te kunnen functioneren. Ik miste in de formulering van de minister het woord "faciliteiten". Wij hebben immers ook gevraagd om de faciliteiten die daarbij horen.

Minister Opstelten: Het antwoord daarop is: ja. Dat hoort daarbij. Dat heb ik eigenlijk impliciet aangegeven in mijn antwoord.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gerechtsbesturen rechtbanken Overijssel en Gelderland volwaardig, krachtig en aan andere gerechtsbesturen gelijkwaardig, alsmede zo snel mogelijk benoemen en bekendmaken volledige gerechtsbesturen (33.451) (T01631)

De Minister van Veiligheid & Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Beuving (namens alle fracties), toe dat zowel het gerechtsbestuur van de rechtbank Overijssel als het gerechtsbestuur van de rechtbank Gelderland volwaardige, krachtige en aan de gerechtsbesturen van andere rechtbanken gelijkwaardige gerechtsbesturen zullen zijn, en dat de volledige gerechtsbesturen van de rechtbanken Overijssel en Gelderland zo snel mogelijk worden benoemd en bekend gemaakt.


Kerngegevens

Nummer T01631
Status voldaan
Datum toezegging 18 december 2012
Deadline 1 april 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Mr.dr. J. Beuving (PvdA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Gelderland
gerechtsbestuur
Overijssel
Splitsingswet
Kamerstukken Splitsing arrondissement Oost-Nederland in de arrondissementen Gelderland en Overijssel (33.451)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 42

Mevrouw Beuving (PvdA): Tevens wensen wij van de minister de verzekering te krijgen dat zowel het gerechtsbestuur van de rechtbank Overijssel als het gerechtsbestuur van de rechtbank Gelderland volwaardige, krachtige en aan de gerechtsbesturen van andere rechtbanken gelijkwaardige gerechtsbesturen zullen zijn.

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 55

Minister Opstelten: Als ik goed heb geluisterd, vraagt mevrouw Beuving mij op drie punten om een bevestiging. Op alle punten kan ik bevestigend antwoorden. (...) Mijn antwoord op de tweede nadrukkelijke vraag luidt: ja, er komen voor de rechtbanken Overijssel en Gelderland krachtige en volwaardige besturen, en er worden geen bestuurders gedeeld.

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 55-56

Mevrouw Beuving (PvdA): Voorzitter. Namens alle fracties dank ik de minister voor zijn duidelijke antwoorden en zijn duidelijke toezeggingen. Op een van die toezeggingen krijgen wij graag nog een nadere toezegging. Het betreft het moment waarop de gerechtsbestuurders van beide gesplitste rechtbanken, die van Gelderland en die van Overijssel, daadwerkelijk zijn benoemd en aan de slag kunnen. We roepen de minister op, ervoor te zorgen dat de gerechtsbestuurders zo snel mogelijk worden benoemd. Het gaat daarbij dus niet alleen om de president, die naar we hebben begrepen al bekend is, maar ook om de beide andere gerechtsbestuurders in zowel Overijssel als Gelderland. Alle fracties vinden het van belang dat er zo snel mogelijk wordt gehandeld, zodat zo snel mogelijk kan worden gewerkt met het oog op die toch al spoedige datum van 1 april 2013. Er moet dus vooral niet te lang worden gewacht met het feitelijk en juridisch in functie brengen van de gerechtsbestuurders.

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 56

Minister Opstelten: Voorzitter. Ik dank mevrouw Beuving, die namens alle woordvoerders sprak. Op haar vraag over de splitswet is mijn antwoord uiteraard "zo snel mogelijk". Dat belang voel ik zelf ook. Er zal heel hard aan worden gewerkt zo dat de personen die in het bestuur leiding gaan geven aan beide rechtbanken, zo snel mogelijk bekend worden en op die manier een gezicht geven aan de rechtbanken die op 1 april zullen starten. Vanuit mijn positie zal ik ervoor zorg dragen dat aan deze wens van de Kamer wordt voldaan. Dat vind ik een heel logische en terechte vraag. Ook op die vraag is het antwoord dus in alle duidelijkheid "ja". Ik vind het belangrijk dat er duidelijkheid komt voor de mensen om wie het gaat.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Voorhang AMvB ex artikelen 30 en 36 Pw (33.368) (T01638)

De Minister van Veiligheid & Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Hoekstra en De Graaf, toe de AMvB's ex artikelen 30 en 36 Pw voor te hangen bij de Kamer. 


Kerngegevens

Nummer T01638
Status voldaan
Datum toezegging 18 december 2012
Deadline 1 januari 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Mr. Th.C. de Graaf (D66)
Mr. W.B. Hoekstra (CDA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie lagere regelgeving
Onderwerpen Algemene Maatregel van Bestuur
nationale politie
voorhang
Kamerstukken Reparatiewet nationale politie (33.368)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 43

De heer Hoekstra (CDA): 3. Eerder memoreerde ik dat de minister de tekst van de reparatiewet bijna tot op de letter heeft overgenomen uit zijn nadere memorie van antwoord. Dat woord "bijna" was niet toevallig gekozen. Wie beide teksten in detail vergelijkt – ik heb dat vorige week gedaan – ziet dat het gewijzigde artikel 19 net iets anders in de nadere memorie van antwoord stond dan in de reparatiewet, en in artikel 36 zijn om onduidelijke redenen de woorden "operationele" en "niet-operationele" weggevallen. Voor die marginale wijzigingen had de minister mogelijk een goede reden. Interessanter wordt het bij de artikelen 30 en 36, lid 2. De minister schreef in de nadere memorie van antwoord consequent: bij algemene maatregel van bestuur. Ik citeer: "Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven over de verdeling door de minister." Maar in artikel 30, lid 1, in artikel 30, lid 2 en in artikel 36, lid 2 van de reparatiewet staat consequent "bij of krachtens algemene maatregel van bestuur". Dus bijvoorbeeld, en ik citeer opnieuw: "Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over deze verdeling." Het verschil lijkt natuurlijk gering. Het is een verschil van twee woorden van in totaal elf letters, maar de minister realiseert zich ongetwijfeld dat verschil en hij heeft ongetwijfeld bewust voor deze aanpassing gekozen. Mijn vraag is waarom. En mijn vraag is ook of hij de Kamer expliciet zou willen toezeggen dat de delegatie bij hem zelf stopt.

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 58-59

Minister Opstelten: Het derde punt van de heer Hoekstra betrof de techniek. De artikelen 30 en 36 zouden iets anders moeten, namelijk "bij of krachtens AMvB". Voor deze artikelen geldt dat er ruimte moet zijn voor de uitwerking van details in ministeriële regelingen. Het lijkt mij goed om die mogelijkheid te behouden. Alleen de minister van Veiligheid en Justitie kan die nadere regels stellen. Er zijn door mij grenzen gesteld aan de verdere doormandatering.

De heer Hoekstra (CDA): Kan de minister misschien toch nog aangeven waarom hij dit heeft veranderd ten opzichte van de nadere memorie van antwoord? Kan hij daarnaast nog een keer specifiek aangeven wat in zijn optiek het verschil is tussen het een, namelijk "bij", en het ander, namelijk "bij dan wel krachtens"?

Minister Opstelten: Het is een kwestie van "bij of krachtens". Krachtens AMvB kun je een regeling treffen. "Bij AMvB" moet je het in de AMvB doen. "Krachtens AMvB" geef je een bevoegdheid om het te regelen. Zo heb ik het ongeveer vijftig jaar geleden geleerd.

De heer Hoekstra (CDA): Dat was het antwoord op mijn tweede vraag. De eerste vraag was de waaromvraag. We hebben de nadere memorie van antwoord met veel genoegen tot ons genomen. Die wordt nu veranderd. Ik vraag me af waarom dat zo is. Als het verschil inderdaad zo klein is, waarom is de oorspronkelijke formulering dan niet gewoon gehandhaafd?

Minister Opstelten: Ik vond het niet juist als het kleinste detail op mijn bureau terecht zou komen. Dat hoeft niet. Je kunt details bij ministeriële regeling regelen. De korpschef kan dat dan ook doen. Je geeft daarin dus aan wat hij moet doen. Het is dus een kwestie van techniek; er zit geen enkele beleidsgedachte achter. Het gaat erom hoe het normaal in deze organisatie zal gaan en, sterker nog, zal moeten gaan.

De heer Hoekstra (CDA): Het is techniek, maar voor dit huis is het misschien wel belangrijke techniek. Het gaat ons er natuurlijk om wat wij hier nog te zien krijgen en wat onze mogelijkheden nog zijn. Kan de minister daarop expliciet ingaan? Wil hij bevestigen dat er in dat opzicht, ook door deze in zijn ogen kleine verandering van de techniek, niets verandert in de mogelijkheid van de Kamer om dingen te zien en er eventueel op in te grijpen?

Minister Opstelten: Dat laatste zeker niet. Ik zeg toe om dit punt mee te nemen in de rapportages die we per half jaar zullen uitbrengen. Ik zal daarbij ook voorbeelden geven van de wijze waarop hiermee wordt omgegaan. Dan wordt het duidelijker en zichtbaarder. Het is natuurlijk een organisatie in ontwikkeling en op dit moment weet ik ook niet alles. Dat kunt u mij verwijten, maar het is nog niet het geval. Ik neem de uitwerking van het "bij of krachtens" dus mee in de rapportages, waarbij ik concrete voorbeelden gebruik, want daarop doelde de heer Hoekstra.

De heer Thom de Graaf (D66): Ik had eigenlijk niet de behoefte om te interrumperen totdat ik de minister hoorde zeggen dat het ging om het mandaat en het doormandateren. Ik dacht toen: laat ik voor alle juridische helderheid even aangeven dat het hier natuurlijk helemaal niet gaat over mandatering maar over delegatie van wetgeving. Het belangrijkste verschil tussen "bij" en "bij of krachtens" is dat niet de minister, maar de AMvB aangeeft of tot ministeriële regelingen kan worden gekomen. In die ministeriële regelingen kan eventueel iets nader worden overgedragen aan de korpschef, maar dan wel graag op grond van de AMvB. Het zou dus erg nuttig en misschien ook wenselijk zijn als de minister later nog eens een brief schreef over zijn visie op het gebruik van deze AMvB's. We kunnen natuurlijk ook een voorhangprocedure volgen en dan weer een debat gaan voeren, maar dat lijkt me minder geslaagd. Als dat niet hoeft, zou ik het willen voorkomen. Ik kan me echter voorstellen dat de minister nog eens wil expliciteren hoe hij denkt gebruik te maken van bevoegdheden en wat hij daadwerkelijk wil laten delegeren.

Minister Opstelten: Ja. Ik dank de heer De Graaf voor zijn aanvulling. Zo is het natuurlijk juist. Zo heb ik het inderdaad vijftig jaar geleden geleerd. Laat er geen misverstand over bestaan: zo veel mogelijk bij AMvB en kleinere technische punten bij ministeriële regeling, zoals ik zei, en inderdaad niet in mandaat. Wat dat betreft heb ik wat verwarring teweeggebracht, gelet op de laatste vraag bij dit derde punt van de heer Hoekstra. Een AMvB wordt voorgehangen. De Kamer ziet dus precies wat er overblijft voor lagere regelgeving. Laten we afspreken dat ik in de halfjaarlijkse rapportage een passage wijd aan de wijze waarop ik hiermee omga.

De heer Hoekstra (CDA): Dat stemt, denk ik, tot geruststelling. Het betekent namelijk dat de minister alles, of het nu "bij" dan wel "bij of krachtens is", bij de Kamer zal voorhangen. Dat geeft de Kamer de gelegenheid om daarop eventueel te interveniëren. Dat is precies waar het ons om te doen is.

Minister Opstelten: Prima; dank.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Rapporteren positie van de nationale politie in de strafrechtketen (33.368) (T01639)

De Minister van Veiligheid & Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Hoekstra, toe te rapporteren over de positie van de nationale politie in de strafrechtketen, te beginnen in juni 2013. 


Kerngegevens

Nummer T01639
Status afgevoerd
Datum toezegging 18 december 2012
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Mr. W.B. Hoekstra (CDA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen Algemene Rekenkamer
nationale politie
versterking prestaties in de strafrechtketen
Kamerstukken Reparatiewet nationale politie (33.368)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 44

De heer Hoekstra (CDA): De minister heeft per 1 januari 2013 zijn nationale politie. Daarmee zet hij een grote en fundamentele stap; een stap die de minister zelf altijd als cruciaal heeft beschouwd: cruciaal voor het vergroten van de effectiviteit van politie en justitie. Wij zijn ons er allen zeer van bewust dat dit heel erg nodig is. De rapporten die in de afgelopen periode daarover zijn verschenen, liegen er niet om. Wij herinneren ons allen de discussie met de Rekenkamer, waarin duidelijk werd gemaakt hoe klein de kans is dat als je in Nederland een misdrijf pleegt, je daadwerkelijk veroordeeld wordt en die straf ook moet uitzitten. De rechtseconoom Van Veldhoven van de Universiteit Leiden kwam in zijn publicatie eerder deze maand zelfs niet verder dan een percentage van 1,8. Dus de kans is 1,8% dat je in een gevangenis belandt als je een misdrijf hebt gepleegd.

Deze getallen zijn zo extreem, en de potentiële gevolgen voor de rechtsstaat zijn zo ernstig, dat je zou hopen dat er op het ministerie van Veiligheid en Justitie een gevoel van grote urgentie heerst. Het is nu niet de tijd en de plaats om hier verder op in te gaan, maar wij zouden in de loop van 2012 wel heel graag van de minister horen hoe de nationale politie hem geholpen heeft om dit percentage sterk te verbeteren.

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 44

Minister Opstelten: Naar aanleiding van het kritische rapport van de Rekenkamer over de strafrechtketen heeft de heer Hoekstra gevraagd wanneer de eerste rapportages verschijnen over de positie van de nationale politie in de totale keten. We zullen aan beide Kamers rapporteren hoe we dit punt uitwerken, inclusief de positie van de nationale politie daarin. De eerste rapportage komt halverwege het jaar uit, dus ruim voor het zomerreces. Dat houdt in dat de rapportage in de maand juni komt, als ik het daarbij mag houden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitnodigen burgemeesters van kleine gemeenten voor artikel-19-overleg, contact houden met minister van BZK over 100.000-plusgemeenten (33.368) (T01640)

De Minister van Veiligheid & Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Hoekstra, toe contact te houden met de minister van BZK over 100.000-plusgemeenten in verband met het uitnodigen van burgemeesters van gemeenten met minder dan 100.000 inwoners voor het artikel-19-overleg. 


Kerngegevens

Nummer T01640
Status voldaan
Datum toezegging 18 december 2012
Deadline 1 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Mr. W.B. Hoekstra (CDA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen artikel 19-overleg
burgemeesters
Kamerstukken Reparatiewet nationale politie (33.368)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 43

De heer Hoekstra (CDA): 4. In artikel 19, lid 2 wordt bepaald dat burgemeesters van twee gemeenten kleiner dan 100.000 inwoners worden uitgenodigd voor het regio-overleg. Nu wil het geval dat de minister sinds kort deel uitmaakt van een kabinet dat denkt dat Nederland er beter van wordt wanneer er uitsluitend nog gemeenten zijn van meer dan 100.000 inwoners. Nu is de kans niet onaanzienlijk dat dit plan in een van beide Kamers der Staten-Generaal schipbreuk lijdt, maar het zou natuurlijk ook kunnen dat het plan slaagt. Mijn vraag is hoe wij ons de toekomst van dit artikel moeten voorstellen. En voordat de minister antwoordt dat hij in dat geval de reparatiewet zal repareren met een nieuwe reparatiewet; daar gaat het ons niet om. Waar het ons om gaat, is de gedachte achter dat artikel, namelijk dat kleinere gemeenschappen, kleinere gemeenten, ook gehoord worden; graag op dit punt een reactie van de minister.

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 59

Minister Opstelten: Het vierde punt van de heer Hoekstra betreft het feit dat in de wetswijziging wordt geregeld dat twee burgemeesters van steden met minder dan 100.000 inwoners deelnemen aan het artikel 19-overleg. Hij heeft gevraagd hoe dat gaat, mochten de plannen van het kabinet doorgaan om te komen tot uitsluitend gemeenten met meer dan 100.000 inwoners. Laten we dat even van elkaar scheiden. Collega Plasterk werkt daar namens ons met verve aan, maar op dit moment zijn er gewoon gemeenten met minder dan 100.000 inwoners. Dat zijn er zelfs heel veel. Het is belangrijk dat we deze gemeenten een stem geven. Ik kom daar straks nog op terug. De komende jaren is het nog te verwachten dat deze gemeenten er zullen zijn.

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 62-63

De heer Hoekstra (CDA): Ik wil nog even terugkomen op het artikel waarin gesproken wordt over gemeenten met minder dan 100.000 inwoners. Ik roep de minister op om met zijn collega van BZK te overleggen over de vraag hoe dit in zijn werk zal gaan. De minister heeft immers niet voor niets bepaald dat het belangrijk is dat die kleine gemeenschappen gehoord worden. Doen alsof dat niet bestaat en ondertussen de minister van BZK aan het werk zetten lijkt mij niet verstandig. Ik hoor graag zijn reactie.

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 64

Minister Opstelten: Ik zeg de heer Hoekstra toe dat ik met collega Plasterk contact zal blijven houden over die 100.000-plusgemeenten, vanzelfsprekend.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bij onderhandelingen in Brussel inzetten om acquis van het wetsvoorstel te behouden (31.766) (T01677)

De staatssecretaris van Veiligheid & Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Duthler en Franken, toe om zich bij de Europese onderhandelingen over het richtlijnvoorstel collectief beheer sterk te maken voor behoud van het acquis van het wetsvoorstel.


Kerngegevens

Nummer T01677
Status voldaan
Datum toezegging 5 maart 2013
Deadline 1 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. dr. A.W. Duthler (Fractie-Duthler)
Mr. M.C. Scholten (D66)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen auteursrechten
collectieve beheersorganisaties
richtlijnen
Kamerstukken Toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten (31.766)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 19 - blz. 13

De heer Franken (CDA):

Deze wet zal op korte termijn worden "overruled" door een richtlijn die ter implementatie aan de Staten-Generaal zal worden voorgelegd. Dat betekent dat er veranderingen op til zijn. Zal de staatssecretaris zich toch sterk maken om "het acquis" van deze wet te behouden? Met belangstelling wacht ik de antwoorden van de staatssecretaris af.

Handelingen I 2012-2013, nr. 19 - blz. 14

Mevrouw Duthler (VVD):

Mijn fractie vraagt zich wel af of de regering met dit wetsvoorstel niet te veel vooruitloopt op de richtlijn en het risico loopt dat ze over een paar jaar met een nieuw wetsvoorstel moet komen ter implementatie van de richtlijn.

Handelingen I 2012-2013, nr. 19 - blz. 28

Staatssecretaris Teeven:

De heer Franken en mevrouw Duthler hebben gevraagd of ik mij bij de Europese onderhandelingen over het richtlijnvoorstel collectief beheer sterk zal maken om het acquis van de wet te behouden. Ja, dat zal ik doen.

Handelingen I 2012-2013, nr. 19 - blz. 31

De heer Franken (CDA):

Ik ben blij met de toezegging dat de staatssecretaris het acquis van deze wet zal proberen te behouden bij zijn werkzaamheden in Brussel.


Brondocumenten


Historie







Toezegging In beleidsregels OM nader inkaderen misdrijven waarvoor herziening ten nadele kan worden verzocht tot misdrijven waarbij de opzet ook gericht is op het dodelijk gevolg (32.044) (T01694)

De minister van Veiligheid & Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Swagerman, toe dat hij door middel van een aanwijzing aan het OM zeker zal stellen dat herziening ten nadele in de praktijk uitsluitend toepassing zal vinden bij misdrijven waarbij de dader opzettelijk de dood van een ander heeft veroorzaakt, of waarbij de dader de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een ander wordt gedood, de zogenoemde voorwaardelijke opzet.


Kerngegevens

Nummer T01694
Status voldaan
Datum toezegging 9 april 2013
Deadline 1 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Mr. B.J. Swagerman (VVD)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie lagere regelgeving
Onderwerpen opzet
reikwijdte
Wet herziening ten nadele
Kamerstukken Wet herziening ten nadele (32.044)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 23 - blz. 2

De heer Swagerman (VVD):

Mijn fractie zou graag nadere duiding willen van de minister op een tweetal punten: 1. de opzet bij het begaan van het misdrijf en 2. het ontwerpbesluit. Ten aanzien van het eerste punt hecht mijn fractie aan een garantie van de minister dat de opzet ook gericht is op het dodelijk gevolg.

Handelingen I 2012-2013, nr. 23 - blz. 5

Minister Opstelten:

Voorzitter. Bij de heropening van het debat over dit wetsvoorstel, waarover wij twee weken geleden intensief hebben gesproken, zijn door de heer Swagerman nog twee punten aan de orde gesteld. Ik zal ze graag naar eer en geweten beantwoorden. Op welke wijze wordt het toepassingsbereik van de Wet herziening ten nadele op grond van een novum beperkt? Gehoord de interventie van de heer Swagerman over de huidige reikwijdte van het voorstel, zal ik zekerstellen dat dit wetsvoorstel in de praktijk uitsluitend toepassing zal vinden in de gevallen waarin het er echt om gaat: misdrijven waarbij de dader opzettelijk de dood van een ander heeft veroorzaakt. Deze nadere inkadering wil ik hecht in de uitvoeringspraktijk verankeren – ik zeg dit met nadruk – door haar in de beleidsregels van het Openbaar Ministerie op te nemen. Herziening ten nadele op grond van een novum kan alleen worden aangevraagd ingeval van misdrijven waarbij opzettelijk de dood van een ander is veroorzaakt. Herziening is dan uitgesloten bij een misdrijf als eenvoudige mishandeling met een dodelijke afloop. Onder het opzettelijk veroorzaken van andermans dood blijft uiteraard ook voorwaardelijke opzet vallen. Degene die bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat een ander wordt gedood, veroorzaakt die dood opzettelijk. Met deze nadere inkadering hebben wij het over een aanzienlijk aantal feiten, namelijk alle misdrijven die tegen het leven zijn gericht en die zijn omschreven in Titel 19, Boek 2 van het Wetboek van Strafrecht. Te noemen zijn dan uiteraard moord en doodslag in al hun varianten, maar bijvoorbeeld ook kindermoord. Daarnaast blijven aanslagmisdrijven, zoals aanslagen tegen de Koning, onder het criterium vallen. Langs de band van de beleidsregels van het Openbaar Ministerie vindt hiermee een zekere stroomlijning van de wettelijke regeling plaats.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Aandacht vragen bij de Raad voor de Rechtspraak voor de kwaliteit en motivering van vonnissen (32.044) (T01697)

De minister van Veiligheid & Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Swagerman, toe om tegen de Raad voor de Rechtspraak te zeggen dat hij in de Eerste Kamer en elders vragen heeft gehoord over de kwaliteit van de vonnissen en dat hij vooral aandacht zal vragen voor de motivering.


Kerngegevens

Nummer T01697
Status voldaan
Datum toezegging 26 maart 2013
Deadline 1 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Mr. B.J. Swagerman (VVD)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen motivering
Raad voor de rechtspraak
vonnissen
Kamerstukken Wet herziening ten nadele (32.044)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 22 - blz. 8

De heer Swagerman (VVD): Overigens wijst mijn fractie nog op die andere, ook in het wetsvoorstel vervatte, toetsingsgrond van artikel 482a, eerste lid, onder a. Er moet sprake zijn van een gegeven dat, als de rechter daarmee bekend zou zijn geweest, tot het ernstige vermoeden zou leiden dat de zaak zou zijn geëindigd in een veroordeling. Ziet mijn fractie het goed, dan is de motivering van een vrijspraak door de rechter dus heel wezenlijk. Nu weten we uit de praktijk dat het hier zeer aan schort. Is de minister met mijn fractie van oordeel dat het aanbeveling verdient om de motivering van vrijspraken door de rechter naar een hoger plan te tillen? Is de minister bereid om hierover met de Raad voor de rechtspraak afspraken te maken? Een goede motivering is niet alleen in het kader van dit wetsvoorstel waardevol. Ook meer in het algemeen kan ze bijdragen aan een beter begrip bij procesdeelnemers, niet in de laatste plaats de slachtoffers.

Handelingen I 2012-2013, nr. 22 - blz. 23

Minister Opstelten: Voorts wees de heer Swagerman erop dat er volgens het wetsvoorstel sprake moet zijn van een ernstig vermoeden en dat als de rechter met het gegeven bekend zou zijn geweest, de zaak zou zijn geëindigd in een veroordeling. Hij meent dat voor de toepassing van dit criterium de motivering van een vrijspraak door de rechter wezenlijk is. Hij vroeg of het aanbeveling verdient om de motivering van vrijspraak door de rechter naar een hoger plan te tillen en of ik bereid ben daarover afspraken te maken met de Raad voor de Rechtspraak. Ik wil daarover het volgende zeggen. Of er sprake is van een novum, wordt niet alleen beoordeeld aan de hand van de motivering van de vrijspraak. Ook de inhoud van het dossier is van belang. Een uitgebreidere motivering van de vrijspraak is sinds 2005 wettelijk vereist als de procesdeelnemers over het bewijs een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt hebben ingenomen. Het Openbaar Ministerie zal doorgaans op de zitting onderbouwd de reden aangeven waarom het meent dat de rechter tot een bewezen verklaring van het feit zal kunnen komen. De rechter moet dan bij vrijspraak de reden aangeven waarom hij dat standpunt niet heeft gevolgd. In de praktijk wordt vrijspraak in zaken waarin het bewijs precair is, vaker uitgebreid gemotiveerd. Ik wil ook markeren dat het mij als minister niet past om afspraken te maken over uitgebreidere motiveringen van vrijspraken. Ik zit in de scheiding der machten; dat is aan de zittende magistratuur zelf. Ik hoop dat ik de heer Swagerman daarmee heb overtuigd.

Handelingen I 2012-2013, nr. 22 - blz. 31

De heer Swagerman (VVD): Dan kom ik bij het antwoord van de minister op ons verzoek om nadere actie te ondernemen met betrekking tot de bevordering van de motivering van vrijspraken. Ik snap het standpunt van de minister, indachtig de trias politica. Niettemin wil ik nogmaals benadrukken – ik weet uit ervaring dat de minister regelmatig gesprekken voert met de Raad voor de Rechtspraak – dat er niet altijd een aanleiding hoeft te zijn om te zeggen: die rechter is onafhankelijk en doet zijn werk. Je zou ze met een milde benadering ook kunnen bewegen om aan die motivering toch nog wat extra impuls te geven. Ik wijs erop dat de minister gelijk heeft als hij zegt dat er al meer motivering vereist is op grond van de wettelijke grondslagen. Ik kan mij echter ook nog herinneren dat de hoven zijn begonnen met het project PROMIS over de straftoemeting. Dat hebben zij geheel zelfstandig gedaan, zonder wettelijke grondslag, juist om het oordeel in de richting van vrijgesprokenen, verdachten, slachtoffers, media en het algemene publiek meer te motiveren. Ik nodig de minister uit om die stap te maken en daarover nog eens het debat aan te gaan.

Handelingen I 2012-2013, nr. 22 - blz. 35

Minister Opstelten: Over de motivering wil ik het volgende zeggen. Ik ben bereid, en ik kan het me ook permitteren, om tegen de Raad voor de Rechtspraak te zeggen dat ik in dit huis en elders vragen heb gehoord over de kwaliteit van de vonnissen. Ik zeg dat in zijn algemeenheid tegen de Raad voor de Rechtspraak en niet naar aanleiding van dit debat en ook niet naar aanleiding van deze concrete situatie. Ik heb zo nu en dan contact met de Raad voor de Rechtspraak, waarbij het overigens meer over geld gaat dan over andere zaken. Ik zal dus vooral aandacht vragen voor de motivering. In die zin kan ik mij daarin vinden en kan ik dat ook toezeggen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Verbetering controle internetverkoop leeftijdsgebonden producten (33.341) (T01772)

De staatssecretaris van VWS zegt, naar aanleiding van opmerkingen van de leden Frijters-Klijnen, Quik-Schuijt en Scholten, toe de resultaten van de inventarisatie van de internetverkoop van leeftijdsgebonden producten aan de Kamer te sturen.


Kerngegevens

Nummer T01772
Status voldaan
Datum toezegging 11 juni 2013
Deadline 1 januari 2014
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden M.A.J.L. Frijters-Klijnen LL.B., BHS (PVV)
mr. A.C. Quik-Schuijt (SP)
Mr. M.C. Scholten (D66)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen internet
jongeren
leeftijdsgrens
verkoop
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Voordewind, Van der Staaij, Hilkens en Bruins Slot Verhoging alcoholleeftijd (33.341)


Opmerking

Zie ook T01509

Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 30-8- blz.57 / 58

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik ben samen met de minister van Veiligheid en Justitie bezig met een inventarisatie van alle mogelijkheden om de verkoop via internet van leeftijdsgebonden producten – dat is dus breder dan alcohol, want daarbij gaat het ook om wapens, sommige films en sommige gewelddadige internetspelen – zodanig in te richten dat de naleving kan worden verbeterd. Wij denken dus na over een bredere oplossing, niet alleen op het punt van het bestellen van alcohol. Dat is niet gemakkelijk, maar wij zien wel dat dit een groeiend probleem is. Wij moeten voorkomen dat wij onze wetgeving alleen richten op de traditionele middelen en dat een ander probleem achter ons langzaam doorgroeit. Ik zeg daarbij dat dit niet zo gemakkelijk is. We zullen dit inventariseren en de resultaten naar de Kamer sturen. Dat is overigens de reden waarom dit nu nog niet klaar was, maar we zullen dat antwoord zo snel mogelijk geven.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren vordering strijd tegen aan prostitutie gerelateerde mensenhandel (32.211) (T01784)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer toe, naar aanleiding van een vraag van het lid Witteveen, toe de Kamer te informeren over de vordering van de strijd tegen aan prostitutie gerelateerde mensenhandel tegen de tijd dat de novelle aanhangig is.


Kerngegevens

Nummer T01784
Status voldaan
Datum toezegging 8 juli 2013
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof.dr. W.J. Witteveen (PvdA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen bestrijding mensenhandel
informeren
prostitutie
vorderingen
Kamerstukken Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (32.211)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013 , nr. 34, item 4 - blz. 22-33

Blz. 27

De heer Witteveen (PvdA):

Mevrouw de voorzitter, ik kom bij de vragen die wij gesteld hebben over de capaciteit voor de bestrijding van mensenhandel in het algemeen en van mensenhandel die aan prostitutie gerelateerd is in het bijzonder. De intentie die uit de brief spreekt, is er een die mijn fractie volledig onderschrijft. Nu moet natuurlijk worden afgewacht of de beschikbare capaciteit op alle niveaus in de organisatie ook echt toereikend zal blijken te zijn. Wij vragen de minister dan ook om ons over enige tijd, wellicht reeds bij de behandeling van de novelle, in te lichten over de vorderingen in de strijd tegen aan prostitutie gerelateerde mensenhandel en over de daarvoor benodigde capaciteit. Er is nog heel veel werk te verzetten, een lange route af te leggen, maar wij hebben er vertrouwen in dat dat ook zal gebeuren.

(...)

Blz. 30

Minister Opstelten:

De heer Witteveen heeft gevraagd om geïnformeerd te worden over de vordering van de strijd tegen aan prostitutie gerelateerde mensenhandel. Daartoe ben ik natuurlijk gaarne bereid.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Lokale registers aandacht waarborgen privacybescherming prostituees (32.211) (T01786)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Duthler, toe dat hij in contacten met de gemeenten die zelf een register zullen bouwen en beheren aandacht zal vragen voor vigerende wetgeving die de privacybescherming van prostituees waarborgt.   


Kerngegevens

Nummer T01786
Status afgevoerd
Datum toezegging 8 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. dr. A.W. Duthler (Fractie-Duthler)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen Algemene Maatregel van Bestuur
bescherming van persoonsgegevens
Cbp
lokale registers
Wbp
Kamerstukken Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (32.211)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 34, item 4 - blz. 22-33

Blz. 27

Mevrouw Duthler (VVD):

De minister heeft in zijn brief verder aangekondigd dat, mocht de motie-Strik worden aangenomen – het oordeel daarover laat hij over aan de Kamer – hij ook het punt van het vervallen van de registratieplicht in zo'n novelle zal regelen. Daar staat mijn fractie niet negatief tegenover. Burgemeester Van der Laan van Amsterdam heeft echter tijdens een expertmeeting vorig jaar in deze Kamer aangekondigd dat hij hoe dan ook in zijn gemeente een registratieplicht gaat invoeren, ook als deze Kamer het wetsvoorstel inclusief de registratieplicht niet aanneemt. Ik ga ervan uit dat er ook andere gemeenten zijn die zijn voorbeeld zullen volgen. Mijn fractie ziet als nadeel daarvan het onvermijdelijke gegeven dat gemeenten zelf registers zullen bouwen en beheren.

De minister heeft in zijn brief van 8 maart van dit jaar en in zijn tweede termijn uitvoerig beschreven aan welke eisen en voorwaarden het ontwerp, de ontwikkeling en het beheer van zo'n register zouden moeten voldoen. Nu het centrale register waarvoor de minister zelf verantwoordelijk zou zijn er niet komt, vraagt mijn fractie zich af hoe de privacybescherming van prostituees wier gegevens dan in zo'n decentraal, gemeentelijk register terecht zullen komen, beschermd zullen worden. Kan en gaat de minister daar dan nog regels aan stellen? Dat lijkt mij lastig, want gemeenten zullen het dan met de huidige wetgeving moeten doen, en dat is de Wet bescherming persoonsgegevens. We weten ook dat deze door de meeste gemeenten onvoldoende wordt nageleefd. Ziet de minister nog mogelijkheden om die naleving te verbeteren? Kan en wil hij bijvoorbeeld richtsnoeren aan gemeenten meegeven die de eerder genoemde eisen en voorwaarden aan een register bevat? Hoe kijkt de minister hier tegenaan?

Ik kom tot een afronding. Mijn fractie heeft geen bezwaar tegen het feitelijk komen te vervallen van de registratieplicht, maar is wel bezorgd dat gemeenten toch zelf lokaal registers gaan bouwen en in gebruik gaan nemen. Graag een reactie van de minister op dit punt en op de eerder gestelde vragen.

(...)

Blz. 32

Minister Opstelten:

Mevrouw Duthler heeft in haar betoog gesproken over de lokale registraties. Ik heb in mijn brief van 8 maart aangegeven dat de registraties op lokaal niveau mogelijk een waterbedeffect hebben en leiden tot gemeentelijke verschillen zoals deze ook bestaan in de huidige vergunningverlening. Als er verschillende vormen van registratie zijn, ontbreekt een landelijk en helder wettelijk kader met waarborgen, dat we met de AMvB willen ontwikkelen. Ook de gemeenten zijn uiteraard gehouden aan de bestaande wet- en regelgeving, in het bijzonder de Wet bescherming persoonsgegevens. Mevrouw Duthler heeft dat ook aangegeven. Het College bescherming persoonsgegevens heeft een toetsende rol bij de verwerking van persoonsgegevens. Gemeenten zullen zich hier ook van bewust zijn. Ik zal daar in de contacten met de gemeenten ter voorbereiding van de novelle en de AMvB ook aandacht voor vragen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Instellen ombudsman meenemen bij voorbereiding novelle (32.211) (T01787)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Witteveen, toe om bij de behandeling van de novelle de mogelijkheden die de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, de Nationale ombudsman en de gemeentelijke ombudsmannen bieden, naast elkaar te leggen.


Kerngegevens

Nummer T01787
Status voldaan
Datum toezegging 8 juli 2013
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof.dr. W.J. Witteveen (PvdA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Hulpverleningsorganisaties
meldpunt
ombudsman
Kamerstukken Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (32.211)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 34, item 4 - blz. 22-33

Blz. 32

De heer Witteveen (PvdA):

Nu wordt gesproken over het meldpunt, komt ook de vraag op hoe de minister denkt over de wenselijkheid die door hulpverleningsorganisaties is verwoord om een ombudsman in te stellen. Dat is toch wel iets anders dan een meldpunt, lijkt mij.

Handelingen I 2012-2013, nr. 28, item 4 - blz. 5-43

Blz. 32

Minister Opstelten:

Ik herhaal mijn reactie uit de tweede termijn. Ik zal de mogelijkheden die de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, de Nationale ombudsman en de gemeentelijke ombudsmannen bieden, naast elkaar leggen. Ik verwacht daarop terug te komen bij de behandeling van de novelle.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Conclusies en aanbevelingen Stichting Geisha (32.211) (T01788)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik, toe dat de Eerste Kamer de beleidsaanbevelingen van Stichting Geisha in het derde kwartaal ook ontvangt. 


Kerngegevens

Nummer T01788
Status voldaan
Datum toezegging 8 juli 2013
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen aanbevelingen
conclusies
positie
prostitutie
Stichting Geisha
Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche
Zelforganisaties
Kamerstukken Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (32.211)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 34, item 4 - blz. 22-33

Blz. 24

Mevrouw Strik (GroenLinks):

De minister heeft aangegeven dat de Stichting Geisha subsidie heeft gekregen om het een en ander in kaart te brengen. Wij zijn dus ook bereid om die conclusies en aanbevelingen af te wachten, die de minister in het derde kwartaal van dit jaar verwacht. Zullen wij ook geïnformeerd worden over die conclusies en aanbevelingen? Ik ben graag bereid om mijn motie aan te houden tot dat moment, zodat we kunnen zien of er inderdaad toch nog behoefte is aan een dergelijke combinatie van functies voor prostituees.

(...)

Blz. 31

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik heb gevraagd of de Kamer de beleidsaanbevelingen die de minister in het derde kwartaal krijgt, ook ontvangt.

(...)

Minister Opstelten:

Ja.


Brondocumenten


Historie