Rappelabele toezeggingen Veiligheid en Justitie (2010-2017) (Rappel juli 2014)



Dit is het rappel tot 02-07-14.

 




Toezegging Verdere liberalisering pacht (30.448) (T00484)

Aan het einde van deze kabinetsperiode zal bezien worden of verdere liberalisering op basis van artikel 397 mogelijk is ten aanzien van de losse bedrijfsgebouwen.


Kerngegevens

Nummer T00484
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_14
Status voldaan
Datum toezegging 27 maart 2007
Deadline 1 januari 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen liberalisering
pacht
pachtwet
Kamerstukken Vaststelling en invoering titel 7.5 (Pacht) van het Burgerlijk Wetboek (30.448)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, 24 – 783

Minister Hirsch Ballin: De losse bedrijfsgebouwen zijn niet buiten het dwingend pachtregime gebracht. De geliberaliseerde pacht volgens artikel 397 geldt alleen voor los land. Artikel 313, tweede lid, dat bepaalt dat de bepalingen voor los land ook gelden voor de pacht van gebouwen, is niet van toepassing. Ik stel daarbij voorop dat het huidige artikel 70f van de Pachtwet, waarvan artikel 397 materieel een prolongatie vormt, ook is beperkt tot los land. In dit wetsvoorstel worden knelpunten uit de praktijk opgelost, in ieder geval die om een snelle oplossing vroegen. De gevolgen van de toepassing van geliberaliseerde pacht op de gebouwen als bedoeld in artikel 313, tweede lid, zijn nog niet goed bekeken. Het is mogelijk dat dit zeer uiteenlopende gebouwen betreft. Ik zou niet bij voorbaat durven beweren dat artikel 397 op alle typen gebouwen die in de agrarische bedrijfsvoering een rol kunnen spelen – dus niet alleen kassen, stallen of stallen voor de intensieve veehouderij, maar mogelijk ook loodsen, silo’s, moderne windmolens – van toepassing zou moeten zijn. Bovendien kunnen dergelijke gebouwen deel uitmaken van een complex dat gezamenlijk een hoeve vormt in de zin van artikel 313, eerste lid. Voor een hoeve gelden weer bijzondere bepalingen, zoals de duur van de overeenkomst in artikel 325, vijfde lid. Maar de bezwaren tegen een te verregaande uitbreiding betekenen niet dat wij op dit punt helemaal niets willen doen. Dat geldt ook niet voor de toekomst. Mijn collega en ik willen hierover graag in overleg met de praktijk. Als het mogelijk is om een goed afgegrensde categorie gebouwen te formuleren die ook onder de geliberaliseerde pacht kan worden gebracht en als daarvoor in de praktijk draagvlak bestaat, kan dit een volgende stap vormen in de herziening van het pachtrecht. Dit is een concrete toepassing van de stapsgewijze benadering: in overleg, maar een regeling vermijden waarvan naderhand blijkt dat die ons in ongewenste situaties brengt.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Heeft de minister een tijdpad voor ogen? Ik ben blij dat de minister dit nu met ons bespreekt en bereid is om met de praktijk te onderzoeken of een categorie afgegrensde gebouwen ook onder de regeling van artikel 397 zou kunnen komen te vallen. Ik moet er echter wel zicht op hebben of het vier, vijf of honderd jaar duurt.

Minister Hirsch Ballin: De eerste van de genoemde alternatieven lijkt mij beter dan de laatste, al was het maar omdat er dan enig risico bestaat dat er archiefonderzoek nodig zal zijn voor de opvolgers die deze toezegging gestand gaan doen. Ik denk dat er wel enige jaren ervaring met de nieuwe wetgeving nodig is om de balans op te maken in overleg met de praktijk. Ik zeg graag toe dat wij daarover veel eerder in contact zullen treden met de vertegenwoordigers van de praktijk. Deze regeling moet eerst gaan werken. Het gaat altijd om regelingen waarmee je enige jaren ervaring moet hebben om de toepassing te kunnen monitoren. Het lijkt mij goed om daarover ook het gevoelen van de praktijk te vragen.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Ik ben het met de minister eens dat honderd jaar wat extreem is. Ik begrijp dat er ervaring moet worden opgedaan en dat er niet kan worden gezegd dat wij over een jaar even gaan kijken hoe het werkt. Dat zal de minister mij ook niet horen zeggen. Ik wil alleen zicht hebben op de termijn waaraan de minister denkt.

Minister Hirsch Ballin: Misschien is de duur van een kabinetsperiode daarvoor een goede termijn. Bij leven en welzijn van politiek en bewindslieden bedraagt die termijn vier jaren. Wij kunnen dan ook een toezegging doen die wij niet aan opvolgers hoeven door te geven, namelijk dat wij bij het opmaken van de balans van deze kabinetsperiode ook betrekken hoe deze regeling in de praktijk heeft gewerkt. Dit zeg ik in de verwachting dat de datum van inwerkingtreding na de behandeling van vanmiddag niet al te ver weg ligt. De Kamer kan dit onderwerp aantreffen als onderdeel van een programma voor een komende periode.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Ik juich toe dat de minister toezegt dat er aan het einde van deze kabinetsperiode voldoende ervaring moet zijn opgedaan en dat dan kan worden gekeken of verdere liberalisering op basis van artikel 397 mogelijk is. Dat is een mooie toezegging.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Effecten amendement-Slob (30.448) (T00485)

Ook de effecten van het amendement-Slob (vervallen leeftijdsgrens 65) zullen betrokken worden bij de evaluatie.


Kerngegevens

Nummer T00485
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_15
Status voldaan
Datum toezegging 27 maart 2007
Deadline 1 januari 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2003-2010)
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Kamerleden mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen leeftijdsgrens
pacht
pachtwet
Kamerstukken Vaststelling en invoering titel 7.5 (Pacht) van het Burgerlijk Wetboek (30.448)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, 24 – 787 e.v.

Blz. 787

Minister Verburg: De collega van Justitie heeft zojuist al iets gezegd over de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel, het voeding houden met de praktijk en de noodzaak van een evaluatie. Een periode van twee tot drie jaar is daarvoor te kort. Deze Kamer heeft daarover met de heer Hirsch Ballin al een periode van vier jaar afgesproken. Ik kan daarmee leven. Het lijkt mij wel nodig om in de praktijk af te wachten hoe het wetsvoorstel landt. Er moet ook voldoende ervaring mee worden opgedaan, wil er daarna kunnen worden gekomen tot een goede evaluatie en een beoordeling of verdergaande liberalisering is gewenst en zo ja, hoe dat moet gebeuren. Het effect van het schrappen van de grens van 65 jaar wordt daarin meegenomen.

(…)

Blz. 788

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Mevrouw de voorzitter. Dank aan de beide ministers voor de uitgebreide beantwoording van de door ons gestelde vragen. In eerste termijn heb ik gerefereerd aan de opmerking over de fundamentele herziening waarover gesproken werd. Ik heb gezegd dat het misschien verstandig was om te kijken naar de leeftijd van 65 jaar en het aantal jonge agrariërs dat daarmee misschien geen pachtgronden kan krijgen. Ik heb ook gevraagd hoe ervaring kan worden opgedaan met de geliberaliseerde pacht op grond van artikel 397 in het licht van kassen en dergelijke. Dat zijn mijn vragen 1, 3 en 4. Het verheugt mij buitengewoon dat de minister van Justitie heeft toegezegd dat hij voorziet dat de ervaring in de komende vier jaar, dus in deze kabinetsperiode, gebruikt zal worden om te kijken of een verdergaande liberalisering kan plaatsvinden. Ik ga ervan uit – ik heb het de minister van Landbouw eigenlijk ook horen zeggen – dat alles goed bekeken zal worden, dat er over vier jaar een evaluatie komt en dat wij alles goed op een rij kunnen zetten. Daarmee ben ik buitengewoon blij, vooral ook omdat er enig zicht in de tijd is. Het is niet een toezegging die in de lucht blijft hangen, waarvan wij maar hopen dat het ooit gebeurt. Wij weten werkelijk dat er iets zal gebeuren. Nogmaals dank daarvoor.

Blz. 791

Minister Hirsch Ballin: In het kader van de behandeling van de toegezegde brief over de beoordeling van de werking zou dit aan de orde kunnen komen. Ik zeg mevrouw Broekers-Knol graag toe dat wij hierbij zullen ingaan op de gevolgen voor de betekenis en werking van het amendement-Slob. 


Brondocumenten


Historie







Toezegging Formulering artikel 288 lid 2 onder b (29.942) (T00489)

De minister van Justitie zegt toe bij de eerst mogelijke gelegenheid bezien of het mogelijk is artikel 288 lid 2 onder b minder dwingend te formuleren.


Kerngegevens

Nummer T00489
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_19
Status voldaan
Datum toezegging 22 mei 2007
Deadline 1 juli 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Justitie
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017) (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr.drs. E.C.M. Wagemakers (CDA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen schuldsanering
Kamerstukken Herziening schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (29.942)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2005 – 2006, 30 – 956

Blz. 961

Minister Hirsch Ballin:

(…)

artikel 288, tweede lid, onder b imperatief is geformuleerd. Volgens die bepaling moet een schuldenaar de toegang tot de schuldsaneringsregeling worden geweigerd als hij het minnelijke traject heeft doorlopen, maar wanneer dit niet is uitgevoerd door een persoon of instelling voor schuldbemiddeling zoals erkend in de Wet op het consumentenkrediet. Ik had in de memorie van antwoord gesuggereerd dat dit wellicht oplosbaar is via Recofarichtlijnen. De vraag was of dit wel een verantwoorde suggestie is. Laat ik die suggestie maar meteen wat relativeren. Ik ga de Recofa niet vragen om dat te vinden, maar het is natuurlijk denkbaar dat de Recofa dit zelf vindt. Er is terecht gewezen op het feit dat ik niet blij was met dit amendement. Dat neemt niet weg dat er vervolgens een zinvolle toepassing aan moet worden gegeven. Ik denk niet dat het heel vaak zal voorkomen. Wij hebben inmiddels, zoals vanmiddag ook vanuit de Kamer werd opgemerkt, een hoge graad van professionalisering bereikt in de schuldbemiddeling. Dat betekent dat de nu imperatief geformuleerde norm van artikel 288, tweede lid, onder b, in de regel geen problemen zal opleveren. Als zich de toch wat uitzonderlijke situatie voordoet dat sprake is van niet-erkende hulpverlening bij de schuldsanering, dan is het niet uitgesloten dat daarvoor ook praktische oplossingen worden gevonden. Ik denk dat dit is wat ik hierover kan zeggen zonder uit mijn rol te vallen.

(…)

Op dit punt denk ik dat wij het beste kunnen constateren dat deze bepaling zorg en aandacht verdient in de evaluatie van de toepassing van de wet. Zodra blijkt dat er zich op dit punt problemen voordoen die de rechtspraak niet op een verantwoorde manier kan oplossen, moet wellicht tot reparatie worden overgegaan.

De heer Wagemakers (CDA):

(…)

Is het denkbaar dat het wordt meegenomen met een nog in procedure zijnde veegwet?

(…)

Minister Hirsch Ballin:

(…)

Het lijkt mij een goede gedachte om te kijken of wij dit een plaats kunnen geven in een veegwet.

(…)

Gelet op de geschiedenis van dit amendement lijkt het mij verstandig om het probleem eerst te bespreken in een overleg dat zich daartoe leent. Ik heb net al gezegd dat ik niet denk dat het heel frequent zal voorkomen. Ik zou graag op dit punt minstens één in de praktijk gebleken probleem hebben voordat ik tot een definitieve conclusie kom. Aan de andere kant wil ik niet graag dat de praktijk met onopgeloste problemen blijft zitten. Ik zeg graag toe dat ik aan dit punt bij de eerste de beste gelegenheid aandacht zal besteden en nogmaals zal proberen om de Tweede Kamer tot andere gedachten te brengen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Nulmeting bij internetaanbieders (31.145) (T01063)

De minister van Justitie, de heer Hirsch Ballin zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van het lid Franken, toe dat het Agentschap Telecom na inwerkingtreding van de wet bij de aanbieders van internet een nulmeting zal organiseren om vast te stellen wat deze op dit moment aan gegevens vastleggen en in hoeverre zij in staat zijn uitvoering te geven aan de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens. Bij de handhaving van de wet zal rekening gehouden worden met de uitkomsten van de nulmeting en coulantie betracht worden. De resultaten van de nulmeting zullen voorts bij de Europese evaluatie van de richtlijn Dataretentie worden ingebracht. De minister zegt toe zijn plan van aanpak aan de Kamer te zullen sturen.


Kerngegevens

Nummer T01063
Status afgevoerd
Datum toezegging 6 juli 2009
Deadline 1 juli 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017) (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Kamerleden prof. mr. H. Franken (CDA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen dataretentie
internet
internetaanbieders
Nulmeting
Kamerstukken Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens (31.145)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 39 – blz. 1810-1811

De heer Franken (CDA): Ik ben nu gekomen bij de politieke stellingname die mijn fractie inneemt. Wij zijn ongelukkig met de richtlijn dataretentie, die wij – helaas – moeten implementeren. Een bewaartermijn van zes maanden is daarmee onvermijdelijk. Wij zien scherp de bezwaren. Wij zouden er daarom de voorkeur aan geven wanneer de richtlijn op het minimumniveau zou worden geïmplementeerd. Het wetsvoorstel gaat echter uit van een termijn van twaalf maanden. Het verschil tussen zes en twaalf maanden vindt mijn fractie evenwel niet van zodanige aard, dat zij daarom haar steun aan het wetsvoorstel zal onthouden. Mijn fractie is daartoe echter alleen bereid wanneer in ieder geval de volgende voorwaarden zullen worden vervuld.

  • 1. 
    Tot de evaluatie van de richtlijn, die vóór 1 september 2010 moet plaatsvinden, wordt in overleg met de internet service providers bezien welke investeringen kunnen worden aangehouden om te voorkomen, dat er voor een periode van minder dan een jaar investeringen worden gedaan die later overbodig blijken te zijn.

(…)

De voorzitter: Door de leden Franken, Hendrikx, De Vries-Leggedoor, Willems en Essers wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het wetsvoorstel bewaarplicht telecommunicatiegegevens ziet op de implementatie van Richtlijn 2006/24/EG; overwegende dat door de Eerste Kamer der Staten- Generaal reeds in de discussie rondom de totstandkoming van Europese regelgeving omtrent de bewaarplicht telecommunicatiegegevens bezwaren zijn geuit met betrekking tot het nut en de noodzaak van dergelijke regelgeving;

constaterende dat door de Eerste Kamer aangezochte experts hebben betoogd dat er diverse manieren bestaan om de effectiviteit van de bewaarplicht van met name internetgegevens te omzeilen, waaronder online communicatie via sociale netwerksites en webmail in plaats van regulier mailverkeer;

constaterende dat hierdoor het wetsvoorstel slechts in beperkte mate effectief kan zijn, waardoor nut en noodzaak van het voorstel in twijfel kunnen worden getrokken;

overwegende voorts dat het wetsvoorstel drie jaar na de inwerkingtreding daarvan zal worden geëvalueerd, terwijl de aan het wetsvoorstel ten grondslag liggende Richtlijn vóór september 2010 aan een evaluatie zal worden onderworpen;

constaterende dat het niet ondenkbaar is, dat ten gevolge van de laatstgenoemde evaluatie min of meer ingrijpende wijzigingen in de Richtlijn zullen worden aangebracht, welke tot een aanmerkelijke verlichting van de inspanningen van de met de uitvoering van de bewaarplicht belaste ondernemers kunnen leiden;

constaterende dat wanneer het in de voorgaande alinea bedoelde geval zich voordoet, de Nederlandse internet service providers (ISP’s), die thans tot grote investeringen worden verplicht, korte tijd later zullen bemerken, dat deze uitgaven, althans voor een belangrijk deel, onnodig zijn geweest;

verzoekt de regering, voor wat betreft de implementatie van de verplichtingen van de Richtlijn voor zover deze betrekking hebben op het bewaren van internetgegevens overleg te voeren met de in Nederland gevestigde ISP’s teneinde onnodige kosten – die ongetwijfeld uiteindelijk ten laste van de consument zullen worden gebracht – te voorkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

(…)

Handelingen I 2008-2009, nr. 40 – blz. 1840-1842

Minister Hirsch Ballin: Ik wil graag ingaan op wat ik meen te hebben beluisterd als de kern van de kritiek van de Kamer, namelijk dat de bewaarplicht slecht uitvoerbaar is voor de aanbieders van internetdiensten en dat er in verband daarmee zorgen zijn over de persoonlijke levenssfeer van de burgers. De leden van de Kamer die gisterenavond het woord hebben gevoerd, hebben op verschillende momenten verwezen naar de experts die zijn geraadpleegd in een hoorzitting. Zij hebben erop gewezen dat de internet service providers, de ISP’s, problemen hebben met de uitvoering van de bewaarplicht omdat zij, anders dan de aanbieders van de traditionele telefonie, de telecommunicatiegegevens niet altijd bewaren in verband met hun normale bedrijfsvoering. In dit verband is ook het kostenaspect, zeker voor de kleinere aanbieders, aan de orde geweest. Voor de internetgegevens kent de richtlijn een langere implementatietermijn, maar die is inmiddels ook verlopen. Daarmee is ook op Europees niveau tot uitdrukking gebracht dat de implementatie van de richtlijn voor de internetgegevens een ander traject is dan dat voor de telefonie. Ik neem de zorgen die in de Kamer zijn verwoord serieus. Ik heb erover nagedacht en zie mij voor de taak gesteld hiervoor een goede oplossing te vinden. Ik meen dat die te vinden is en zal die proberen die op een zodanige wijze te schetsen dat de Kamer daarvan ook de contouren goed voor zich ziet. Het Agentschap Telecom ressorteert onder de staatssecretaris van Economische Zaken, namens wie ik vandaag mede het woord voer. Dat agentschap is belast met het toezicht op de naleving van de bewaarplicht. Het is voornemens om, zodra het wetsvoorstel over het bewaren van telecomgegevens van kracht is, periodiek bezoek te brengen aan de aanbieders die onder de reikwijdte van de bewaarplicht vallen om de naleving van de wettelijke bepalingen te controleren. Ik kan mij voorstellen, zeg ik mede namens de staatssecretaris van EZ Heemskerk, dat het Agentschap Telecom wordt gevraagd om bij de internetaanbieders een nulmeting te organiseren, zodat helder is wat zij op dit moment aan gegevens vastleggen en wat niet. Op die manier kan worden nagegaan hoe de implementatie van de bewaarplicht voor de ISP’s wordt gerealiseerd. Als uit de nulmeting blijkt dat die vastlegging niet plaatsvindt of niet overal plaatsvindt, zal daarmee natuurlijk bij de daadwerkelijke handhaving van de naleving van de bewaarplicht rekening moeten worden gehouden. Dan moet worden bezien op welke wijze de naleving overeenkomstig onze Europeesrechtelijke verplichtingen alsnog gestalte kan krijgen.

Dat is een opstartperiode, die op zichzelf best samen zou kunnen vallen met de periode tot de evaluatie van de richtlijn in september 2010. Deze periode geeft de gelegenheid om al doende goed te bezien of wij redelijkerwijze van de internet service providers gedurende die opstartperiode mogen verwachten dat zij voorzieningen treffen of dat zich iets aftekent dat aan de orde moet komen bij de evaluatie van de richtlijn. Bij de gelegenheid van deze evaluatie kan worden bezien in hoeverre de bewaartermijn van twaalf maanden en de wijze waarop de verplichtingen vorm hebben gekregen ten aanzien van de internet service providers nader bezien moeten worden en eventueel heroverwogen moeten worden. Daarbij zal de situatie in de andere lidstaten ook bij worden betrokken.

Mevrouw Westerveld (PvdA): Ik hoor de minister zeggen dat de providers zullen worden bezocht in een opstartperiode tot de evaluatie en dat de verzamelde gegevens bij de evaluatie kunnen worden betrokken. Hoe moet ik dat temporeel voor mij zien? Ik ben zelf ook wel eens bij evaluaties betrokken geweest. Als je gaat evalueren, moet je de vragen wel scherp geformuleerd hebben. Hoe kan je wat je bij die providers hebt opgehaald bij de evaluatie betrekken als de bezoekperiode in dezelfde tijd loopt als de evaluatie?

Minister Hirsch Ballin: Wij zullen om te beginnen een nulmeting doen. De evaluatie is een Europese evaluatie. Daar heeft mevrouw Westerveld gisterenavond al over gesproken. Zij heeft toen gezegd dat het belangrijk is dat wij voorkomen dat een situatie ontstaat waarin wij op basis van de geldende richtlijn de internet service providers tot van alles verplichten waarvan wellicht bij de Europese evaluatie blijkt dat niet goed doenlijk is en dat dit moet worden heroverwogen. Dat heb ik goed onder ogen gezien. Ik denk dat ik tegemoet kom aan hetgeen door mevrouw Westerveld gisterenavond als zorg is uitgesproken. De nulmeting is een van de elementen die wij zullen inbrengen bij de Europese evaluatie.

Ik ben bereid om deze aanpak voor de implementatie uit te werken in een brief aan de Kamer. Het gaat erom dat de wet in werking treedt en dat de richtlijn wordt geïmplementeerd, dus dat wij de wetgeving tot stand brengen die door de richtlijn wordt voorgeschreven, maar dat bij de handhaving van de bewaarplicht waar nodig rekening wordt gehouden met de knelpunten in de uitvoering voor de internetaanbieders.

De heer Franken (CDA): Ik heb zojuist niet helemaal goed verstaan wat er werd gezegd. De minister sprak wat onduidelijk, of hij sprak wat naar rechts gericht vanuit zijn standpunt. Hij heeft zojuist gezegd dat de providers niet zullen worden verplicht om bepaalde investeringen te doen tot de evaluatie, wanneer het mogelijk is dat bij de evaluatie blijkt dat de investeringen niet nodig zijn. Heb ik dat zo goed verstaan?

Minister Hirsch Ballin: Ik geloof dat de heer Franken kan verstaan dat het eigenlijk volledig tegemoetkomt aan wat hij in zijn beide moties tot uitdrukking heeft gebracht. Misschien is dat wel zo praktisch voor de heer Franken.

Dat betekent dat wij aan de internet service providers zullen vragen om ons ervan op de hoogte te stellen hoe de nulsituatie bij hen is, dus op het moment dat de wet in werking treedt. Dan bespreken wij met hen wat er mogelijk en doenlijk is om tot uitvoering van de richtlijn te komen. Daarbij zullen wij natuurlijk ook erop letten dat de richtlijn niet alleen voorschrijft dat de gegevens worden bewaard, maar ook dat dit op zo’n manier gebeurt dat de privacy van de betrokkenen volledig gewaarborgd is, dus dat ze niet in verkeerde handen kunnen komen. Dat is ook in mijn ogen een buitengewoon belangrijk punt. De burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat de internet service providers die de gegevens bewaren, die nimmer aan anderen zullen verschaffen dan degenen die daartoe gerechtigd zijn, dus de opsporingsinstanties als daar een strafvorderlijke noodzaak toe blijkt. Dat is de proportionaliteit waarover de heer Franken terecht heeft gesproken. Dan zal ook moeten worden bezien of die bewaring op zo’n manier plaatsvindt dat zij de verkeersgegevens betreft en niet de inhoud van de berichten. Ook dat is iets wat de richtlijn voorschrijft. Daar moeten wij dus heel goed naar kijken vanaf het moment van de nulmeting die wij samen met de internet service providers uitvoeren. Dat zijn dan tegelijkertijd de bouwstenen voor onze inbreng in het evaluatieproces dat op Europees niveau gestalte krijgt.

(…)

Minister Hirsch Ballin: Ik heb niet gezegd dat de internet service providers geen investeringen hoeven te doen. Wij verwachten uiteraard een serieus gesprek met de internet service providers. Die nulmeting zal ons in staat stellen om te beoordelen in hoeverre zij in staat zijn om met de voorzieningen die zij hebben, uitvoering te geven aan de richtlijn en dus aan de wet en in hoeverre zij daarbij, zoals uw vrees gisteravond was, onevenredige investeringen zouden doen. Dat gesprek gaan wij open aan. Ik ga hier uiteraard niet zeggen: ook al zijn zij prima in staat om alles uit te voeren en ook al blijkt wellicht op onderdelen dat het allemaal goed uitvoerbaar is. Ik zeg niet: wij gaan nu een wet ontkrachten die tot uitvoering van een richtlijn strekt, waaraan wij gebonden zijn en wij gaan die richtlijn negeren. Leden van uw Kamer hebben gezegd dat internet service providers dat eigenlijk niet goed kunnen. Daarom gaan wij de nulmeting doen en daarom gaan wij beoordelen wat zij al dan niet kunnen. Daarover gaan wij met hen spreken. Als zij bepaalde dingen niet goed blijken te kunnen, is dat een onderdeel van de evaluatie. Als blijkt dat zij dat wel goed kunnen, valt het argument weg dat zij dat niet kunnen. Dat heb ik zelfs mevrouw Strik gisteravond niet horen beweren.

Mevrouw Strik (GroenLinks): U gaat ervan uit dat deze wet wel op deze manier met deze toezegging wordt aangenomen. Dan is het verder te uwer beoordeling wat de bedrijven aankunnen en wat niet. Dat levert dus ook weer een hoop onzekerheid op voor de telecombedrijven en de providers over waartoe zij wel verplicht zijn en waartoe niet.

Minister Hirsch Ballin: Iedereen is gehouden tot het redelijke. Het Agentschap Telecom zal daarover spreken met de internet service providers. Ik zal u samen met collega Heemskerk een brief sturen waarin de bevindingen worden beschreven. Gisteravond brachten leden van uw Kamer naar voren dat zij dat niet goed konden. Ik stel mij daarvoor open en zeg dat wij een nulmeting gaan doen en gaan kijken naar wat zij al dan niet goed kunnen. Tot het onmogelijke is niemand gehouden en een implementatie van de richtlijn vergt dat er ook voorzieningen zijn getroffen voor de bescherming van de gegevens met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Dat zullen wij allemaal terdege meewegen.

De heer Franken (CDA): Voorzitter. Direct hierop ingaand, vraag ik de minister of hij bereid is om de resultaten van het overleg aan de Kamer over te leggen, zodat zij die kan zien en zodat er een breed gedragen oordeel kan worden geveld over de noodzaak van eventuele investeringen die voor een korte tijd zullen moeten worden gedaan.

(…)

Minister Hirsch Ballin: Wat de moties van de heer Franken betreft, waarop de eerste vragen betrekking hebben, merk ik op dat de overwegingen de overwegingen zijn van de indiener van de moties. Ik reageer op de dicta. Het dictum van de ene motie heeft betrekking op de overgangssituatie voor de internet service providers en ziet op het punt dat door uw hele Kamer naar voren werd gebracht, namelijk de vraag of wij hen niet opzadelen met te veel investeringen. Daarvoor is het goed om te weten wat de internet service providers nu doen, wat zij kunnen en wat zij niet kunnen. Dan kan het zijn dat zij bepaalde dingen best kunnen. Dan geldt niet het argument dat zij buiten staat zijn omdat zij allerlei investeringen moeten doen om die gegevens vast te leggen. Maar als zij het niet kunnen, als zij onevenredige investeringen moeten doen, zoals hier werd gevreesd, stel ik mij daarvoor open en zullen wij dat bespreken. Het plan van aanpak zullen wij aan uw Kamer toesturen. Natuurlijk kan daarover worden gesproken. Het is de agenda van uw Kamer of u naar aanleiding van die brief een debat houdt.

(…)

Handelingen I 2008-2009, nr. 40 – blz. 1845

Minister Hirsch Ballin: Dat laat onverlet dat de handhaving van de bewaarplicht voor de kleinere internetaanbieders wordt voorafgegaan door een nulmeting en wordt ingebed in het plan van aanpak, waarvan ik de Kamer heb toegezegd dat dit aan haar zal worden toegezonden. Daarin wordt terdege rekening gehouden met de uitvoerbaarheid en de kostenaspecten voor de kleinere aanbieders.

(…)

Handelingen I 2008-2009, nr. 40 – blz. 1856

Minister Hirsch Ballin: De brief over de nulmeting met de internet service providers en het coulante optreden zodat zij geen onevenredige investeringslasten over zich afroepen, is inderdaad de strekking van wat ik in eerste termijn heb toegezegd. Ik neem aan dat daarmee dat specifieke punt, dat naar aanleiding van de hoorzitting onder de aandacht was gebracht, de vereiste aandacht en nadruk heeft gekregen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Monitoring toepassing wet (31.467) (T01203)

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid De Vries, toe de toepassing van de wet te zullen monitoren en daarover periodiek te rapporteren aan het parlement.


Kerngegevens

Nummer T01203
Status afgevoerd
Datum toezegging 29 juni 2010
Deadline 1 januari 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof.mr. K.G. de Vries (PvdA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen monitoring
rapportage
Kamerstukken Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (31.467)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 34 – blz. 1462-1463

De heer De Vries (PvdA): Ik pleit er overigens voor dat wij, anders dan voorzien is, niet na twee jaar moeten gaan evalueren. Ik zou het zeer op prijs stellen als de minister ons toezegt dat hij de toepassing van de wet continu laat monitoren, zodat wij op veel eerdere termijn een bericht van de minister van Binnenlandse Zaken/Justitie kunnen krijgen. In een kabinet met misschien maar zes ministers zal dat overigens heel makkelijk zijn. Ik zou het erg op prijs stellen als wij volgend jaar juni een bericht hebben waarin vermeld staat in hoeveel omstandigheden de wet is toegepast, van welk soort aspecten daarbij gebruik is gemaakt, wat de ervaringen met het gebruik zijn, enzovoorts. Dan kunnen wij namelijk snel inspelen op wat er gebeurt. Ik geloof dat het buitengewoon onverstandig is om te zeggen: we zien het wel, waarbij er na twee jaar een evaluatie begint waarover na drie jaar een boek verschijnt; voordat dat hier of in de Tweede Kamer behandeld is, zijn we alweer bijna aan de volgende verkiezingen toe! Zeker in het licht van de traagheid waarmee wij de aanloop naar deze wet hebben genomen, moet het toch denkbaar zijn om te zeggen: oké, nu houden we hem ook vast en nu gaan we ook echt kijken of het werkt. Als wij daar volgend jaar min of meer tevreden over zijn, is dat magnifiek en dan evalueren wij nog een jaar en bekijken wij het weer. Het is nu zaak om de vinger aan de pols te houden en te bezien – dat zeg ik ook tegen u, mijnheer Engels – of het openbaar bestuur en justitie hier voldoende mee uit de voeten kunnen. Als wij vervolgens echter nog steeds dit soort manifestaties van vandalisme te zien krijgen, zal ik als eerste zeggen: laten wij dan eens verder kijken. Op dit moment deel ik uw pessimisme niet en ik deel ook niet het pessimisme van twee hoogleraren, van wie ik het overigens fantastisch vind dat zij zich er zo in verdiept hebben. Mijn verwachting is echter dat het openbaar bestuur hiermee een aantal instrumenten krijgt waarmee inderdaad effectief kan worden opgetreden.

(...)

Handelingen I 2009-2010, nr. 34 – blz. 1485

Minister Hirsch Ballin: Dat raakt een punt dat door de heer De Vries is aangesneden en dat eigenlijk de strekking heeft dat je ook niet moet wachten tot evaluaties met het beoordelen of er adequaat wordt gereageerd op de bestaande situatie. Hij heeft gevraagd om het monitoren van de toepassing van de wet, van de toereikendheid, maar dus ook van de toepassingssituatie ten aanzien van de bevoegdheden die nieuw worden gegeven. Dat lijkt mij een goede gedachte. Ik wil dat graag toezeggen. Monitoren betekent dat we de communicatie met de toepassende instanties – dat zijn aan de ene kant de gemeenten en aan de andere kant het OM – volgen, terwijl het materiaal voor de systematische evaluatie nog wordt verzameld. Een evaluatie is een systematische studie, monitoren betekent dat het verloop van toepassing van de wet niet op zijn beloop wordt gelaten totdat het moment van de evaluatie gekomen is.

De ervaringen van de afgelopen jaren hebben geleerd – dat zei ik al in de inleiding van mijn beantwoording – dat hoewel de criminaliteit over het geheel genomen is teruggelopen, juist het punt van de overlast helaas die positieve ontwikkelingen nog niet, of in ieder geval nog niet in die mate, laat zien. Wij houden uiteraard regelmatig contact met de Veiligheidshuizen. Tot nu toe is er de rapportage in het kader van het project Veiligheid begint bij Voorkomen geweest. Die heb ik met enige regelmaat aan het parlement doen toekomen. Het was een project voor deze kabinetsperiode. Dat wordt dus afgesloten nu deze kabinetsperiode vervroegd wordt afgesloten. Er zal echter ongetwijfeld – ik denk dat ik in dit opzicht niet op een ongewenste manier vooruitloop op wat het nieuwe kabinet te doen staat – een nieuw programma komen ter bestrijding van overlast en criminaliteit in de openbare ruimte. Daar kan niemand aan twijfelen. Als ik het politieke spectrum in deze Kamer zie, dat weliswaar niet zo breed is als dat in de Tweede Kamer, denk ik dat er geen twijfel over kan bestaan dat dit deel uitmaakt van een nieuw kabinetsprogramma. Dat betekent dat, net zoals bij het project Veiligheid begint bij Voorkomen het geval is geweest, ook periodiek zal moeten worden gerapporteerd over de ontwikkelingen op dit terrein. Het lijkt mij goed, passend en voor de hand liggend dat het monitoren waar de heer De Vries over sprak daar deel van uit maakt.

De heer De Vries (PvdA): Ik ben blij met deze toezegging van de minister. Het lijkt mij ook van belang in het licht van de constante stroom van informatie die betrokkenen toch met elkaar zullen willen uitwisselen. Als de minister met de VNG tot een nadere invulling komt van wat er gedaan kan en moet worden op basis van deze wet, is het toch van belang dat men daar aan gewend raakt en met elkaar ervaringen uitwisselt. Ik denk dat het monitoren daarin een heel nuttige functie kan vervullen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Jaarlijkse rapportage over uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie waarin het Handvest, het EVRM en fundamentele beginselen op de terreinen van asiel en migratie een rol spelen (32.502) (T01304)

De minister van Buitenlandse Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bemelmans-Videc (CDA), toe de Kamer nader te informeren over de mogelijkheid van een jaarlijkse rapportage door de regering over de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie waarin het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de beginselen inzake asiel en migratie een rol spelen.


Kerngegevens

Nummer T01304
Status afgevoerd
Datum toezegging 19 april 2011
Deadline 1 juli 2012
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Buitenlandse Zaken
Kamerleden prof.dr. M.L. Bemelmans-Videc (CDA)
Commissie commissie voor Europese Samenwerkingsorganisaties (ESO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen AIV, adviesaanvragen
EVRM
Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie
mensenrechtenbeleid van de Nederlandse regering
rapportage asiel migratie
Kamerstukken Staat van de Europese Unie 2010-2011 (32.502)


Uit de stukken

Handelingen I 2010/11, nr. 25, item 2, blz. 8

Mevrouw Bemelmans-Videc (CDA):

In dat verband adviseert de AIV tevens, zoals dat nu al gebeurt voor het Straatsburgse Hof, overigens op initiatief en uitnodiging van deze Kamer, om jaarlijks aan het parlement te rapporteren over de uitspraken van het Luxemburgse Hof van Justitie, waarin het Handvest, het EVRM en fundamentele beginselen op de terreinen van asiel en migratie een rol spelen. De CDA-fractie vindt dat een goed voorstel en wij vernemen dan ook graag de reactie van de regering hierop.

Handelingen I 2010/11, nr. 25, item 8, blz. 72

Mevrouw Bemelmans-Videc (CDA):

Wat vindt de regering van de tweede suggestie van de AIV met betrekking tot de voorlichting door de regering over de uitspraken van het Luxemburgse Hof van Justitie over het EVRM en de beginselen op het terrein van asiel en immigratie?

Handelingen I 2010/11, nr. 25, item 8, blz. 82

Minister Rosenthal:

De derde vraag van mevrouw Bemelmans gaat over het Hof in Luxemburg. Zij stelt voor om op basis van een AIV-advies een jaarlijkse rapportage inzake asiel en immigratie naar de Kamer te sturen. Het parlement wordt momenteel al geïnformeerd over belangrijke zaken van het Hof en zaken waar Nederland bij betrokken is. Ik ben bereid het specifieke verzoek van mevrouw Bemelmans nader te onderzoeken, maar ik zeg wel dat wij te maken hebben met schaarse ambtelijke capaciteit.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Waarborgen beveiliging verstrekking DNA-profielen aan externe laboratoria (32.168) (T01436)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Duthler (VVD), toe om bij de aanpassing van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken speciale aandacht te besteden aan het waarborgen van de beveiliging van de DNA-profielen die aan externe deskundigen worden verstrekt. Hierbij gaat het onder meer om de wijze waarop verstrekking van DNA-profielen aan geaccrediteerde laboratoria zal plaatsvinden, alsmede de wijze waarop DNA-profielen worden bewaard indien ze niet meer nodig zijn voor het doel waarvoor ze verstrekt zijn.


Kerngegevens

Nummer T01436
Status voldaan
Datum toezegging 15 november 2011
Deadline 1 januari 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. dr. A.W. Duthler (Fractie-Duthler)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen beveiliging
DNA-profielen
Kamerstukken DNA-verwantschapsonderzoek in het strafrecht (32.168)


Uit de stukken

Handelingen I 2011/12, nr. 7, blz. 51-52

Mevrouw Duthler (VVD):

"In reactie op een motie van de heer Van der Steur, die in de Tweede Kamer is aangenomen, heeft de minister in zijn brief van 27 september jongstleden aangekondigd dat hij het DNA-besluit zal aanpassen. Dit om er voor te zorgen dat de positie van DNA-deskundigen van het NFI in juridische zin gelijk wordt gesteld aan die van deskundigen van andere laboratoria. Die laatste groep deskundigen kan dan zelf vaststellen of er een match is tussen het vervaardigde DNA-profiel en de in de DNA-databank opgenomen profielen en kan die match zelf beoordelen. De minister merkt op dat in lijn met de Wet beschermingpersoonsgegevens bij elke verstrekking zal worden aangegeven dat de DNA-profielen alleen mogen worden gebruikt binnen de onderzoeksopdracht en niet in de onderzoeksrapportage mogen worden opgenomen. Hoe wordt gewaarborgd dat de DNA-profielen die deskundigen van externe laboratoria verstrekt krijgen, na afronding van het onderzoek daadwerkelijk worden vernietigd? Zijn er procedures voorgeschreven die deze externe laboratoria moeten volgen? Wordt dat door externe auditors regelmatig gecontroleerd en wordt daarover ook gerapporteerd? Kortom, hoe weten wij zeker dat DNA-profielen niet gaan rondzwerven in de wereld als ze eenmaal de poorten van het NFI hebben verlaten?"

Handelingen I 2011/12, nr. 7, blz. 67

Minister Opstelten:

"Mevrouw Duthler wijst er terecht op dat het verlenen van toegang tot de informatie uit de DNA-databank voor de deskundigen van de externe laboratoria vele vragen oproept, onder meer hoe gewaarborgd wordt dat de DNA-profielen die aan hen worden verstrekt, beveiligd zijn en niet overal gaan rondzwerven. Daarom zullen bij de aanpassing van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken de vragen van mevrouw Duthler worden meegenomen. In ieder geval moet zorgvuldig worden bezien hoe de verstrekking van DNA-profielen aan geaccrediteerde laboratoria zal plaatsvinden, en hoe de profielen niet bij die laboratoria bewaard blijven indien ze niet meer nodig zijn voor het doel waarvoor ze verstrekt zijn. Dat zijn zaken die bij de aanpassing van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken scherp aan de orde zullen komen."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie werking lex silencio positivo (LSP) en betrekken van de toepassing van de LSP op kansspelautomatenvergunningen (32.264/31.579) (T01453)

De staatssecretaris van Veiligheid & Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Bijsterveld, toe de toepassing van de lex silencio positivo op kansspelautomatenvergunningen te betrekken bij de reeds toegezegde evaluatie van de Dienstenwet, te verwachten in 2013.


Kerngegevens

Nummer T01453
Status voldaan
Datum toezegging 20 december 2011
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen kansspelen
Lex silencio positivo
Kamerstukken Instelling van de kansspelautoriteit (32.264)
Dienstenwet (31.579)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 21

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): "Tijdens de schriftelijke behandeling heeft de CDA-fractie aandacht gevraagd voor het volgende. Een kansspelautomatenvergunning heeft een geldigheidsduur van één jaar. Door toepassing van de lex silencio positivo bestaat de mogelijkheid dat de vergunning de facto een – ongeziene – vergunning voor onbepaalde tijd wordt. Dat is ongewenst. Het stelt onze fractie gerust dat de regering op onze vraag daartoe heeft verklaard dat zal worden toegezien op de praktijk van de eventuele toepassing van de lex silencio positivo in dit verband. Kan de staatssecretaris aangeven hoe en waar de betreffende rapportage bekend zal worden gemaakt?"

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 75

Staatssecretaris Teeven: " Tot slot de vraag van mevrouw Van Bijsterveld. Zij wil weten hoe en waar er wordt gerapporteerd over de toepassing van de lex silencio positivo op de kansspelautomatenvergunningen. Ik ben verheugd dat mevrouw Van Bijsterveld en haar fractie zich gerustgesteld voelen over wat ik in de memorie van antwoord heb geschreven over de lex silencio positivo. Naar het oordeel van het kabinet is een verantwoorde keuze gemaakt met de toepassing van de lex silencio positivo op aanwezigheidsvergunningen voor maximaal twee kansspelautomaten in een horeca-inrichting. Bij de behandeling van de Dienstenwet in deze Kamer, op 8 november 2009, heeft de toenmalige minister van Justitie aan de Eerste Kamer toegezegd dat de werking van de lex silencio positivo in 2013 zal worden geëvalueerd. Uiteraard ontvangt de Eerste Kamer de uitkomsten van deze evaluatie. Bij de evaluatie zal ook de toepassing van de lex silencio positivo op kansspelautomatenvergunningen worden betrokken."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Resultaten onderzoek Europese Commissie over implementatie Terugkeerrichtlijn (32.420) (T01489)

De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Vliegenthart (SP), toe de resultaten van het onderzoek van de Europese Commissie over de implementatie van de Terugkeerrrichtlijn in de EU-lidstaten aan de Kamer te doen toekomen.


Kerngegevens

Nummer T01489
Status voldaan
Datum toezegging 6 december 2011
Deadline 1 januari 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden dr. A. Vliegenthart (SP)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen terugkeerrichtlijn
Kamerstukken Implementatie terugkeerrichtlijn (32.420)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 10, item 11 - blz. 39

De heer Vliegenthart (SP): Volgens mijn fractie klopt het niet dat wij vandaag niets anders kunnen doen dan dit wetsvoorstel aannemen en daarmee illegaliteit tot op grote hoogte strafbaar stellen. Er zijn voldoende Europese lidstaten die dat bewijzen. In de memorie van antwoord stelt de minister dat twaalf lidstaten illegale inreis of illegaal verblijf strafbaar hebben gesteld. Nederland is laat met de implementatie van dit wetsvoorstel, dus mag ik concluderen dat de meerderheid illegale inreis of illegaal verblijf niet strafbaar heeft gesteld? In de memorie van antwoord refereert de minister aan Duitsland, Frankrijk en Italië als grote landen die illegaliteit op de een of andere manier wettelijk hebben verankerd, maar is dat gebeurd op basis van de Terugkeerrichtlijn, of was dat al eerder het geval? En hoe zit het met de meerderheid in de Europese Unie? Hoe heeft die de implementatie van de richtlijn geregeld? Selecteert de minister in de memorie van antwoord landen niet op een oneigenlijke grond, namelijk de grootte, dat toevallig mooi uitkomt voor een ander, niet genoemd criterium, te weten de strafbaarstelling van illegaliteit? Graag hoor ik van de minister hoe landen die illegaliteit niet strafbaar hebben gesteld, zijn omgegaan met de Terugkeerrichtlijnen waarom Nederland niet voor dit model heeft gekozen.

Handelingen I 2011-2012, nr. 10, item 14 - blz. 96

Minister Leers: (...) Hij vroeg nog hoe het zit met de strafbaarstelling in andere landen. De strafbaarstelling in Frankrijk, Italië en Duitsland was al in werking voor de richtlijn er was. Er zijn overigens ook nog andere landen die een vorm van strafbaarstelling van de overtreding van de regeling in hun eigen systeem kennen. Ik heb uitgelegd dat er sprake is van vrijheid voor de lidstaten om de richtlijn goed in te passen in hun wettelijke systemen. Ik kan nog geen geheel beeld geven van de implementatie in andere landen. Er zijn ook nog landen die nog niet zover zijn. Ook dat is een handicap. De systemen zijn verschillend. Een aantal landen, waaronder België, Zweden en Polen, is nog niet klaar met de implementatie. Duitsland heeft de volledige implementatie net afgerond. Dat maakt het niet eenvoudig om nu al een vergelijking te maken tussen alle landen. De Commissie laat nu een onderzoek uitvoeren onder de verschillende lidstaten. Gevraagd is om de resultaten te delen. De Commissie heeft daar nog niet op gereageerd. Ik zal dat zeker over een tijd doen. Als ik de resultaten heb, ben ik graag bereid de Kamer daarvan op de hoogte te stellen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Meenemen diverse punten bij volgende wetswijziging Wbp (31.051) (T01518)

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerkingen van de leden Slagter-Roukema (SP) en Tan (PvdA), toe om bij de volgende wijziging van het Wbp: het risico van mission creep by design mee te nemen, te bezien in hoeverre de openbaarmaking van de adviezen van de Wbp moet plaatsvinden, de bestuurlijke boete mogelijk te maken voor overtreding van materiële normen van de Wbp,  algemene en specifieke transparantieverplichtingen te introduceren en te zorgen dat de correctiemogelijkheid van onjuiste gegevens voor burgers, handen en voeten krijgt.


Kerngegevens

Nummer T01518
Status voldaan
Datum toezegging 17 mei 2011
Deadline 1 januari 2015
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Kamerleden drs. T.M. Slagter-Roukema (SP)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Wbp
Kamerstukken Evaluatie Wet bescherming persoonsgegevens (31.051)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 10

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Een belangrijke reden om eventueel de specifieke doelbinding te doorbreken, zou kunnen zijn, zoals de bewindslieden vermelden in de brief van 29 april, in situaties waarin het vitaal belang daartoe dringend noodzaakt. Dergelijke situaties worden gedefinieerd als een onmiddellijke of dreigende aantasting van leven of gezondheid van betrokkene of een derde. Wij begrijpen dat het hierbij gaat om een wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens en vragen een toelichting van de bewindslieden. Mijn fractie is voor privacy by design en niet voor mission creep by design, zeker niet als dit by law dreigt te worden ingevoerd.

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 51/52

Staatssecretaris Teeven:

"Verder mag het niet zo zijn dat de wetgeving rond gegevensbescherming een excuus is om in zeer uitzonderlijke, levensbedreigende situaties -- wij spreken dan van "vitaal belang" -- niet de juiste gegevens aan de juiste hulpverleners te verstrekken. Dat wil nu af en toe nog wel eens het geval zijn. Daarom zullen wij de Wbp in dit opzicht gaan verduidelijken. In de Wbp wordt geregeld dat als van een levensbedreigende situatie sprake is, gegevens zo nodig buiten een geheimhoudingsverplichting om mogen worden verstrekt. Er is dus geen sprake van "moeten worden verstrekt". Enkele woordvoerders hebben een opmerking gemaakt over vitaal belang. Met "vitaal belang" doel ik op een situatie waarbij het echt gaat om leven of dood, een situatie waaraan ernstige gezondheidsrisico's verbonden zijn. Het gaat hierbij dus om uitzonderlijke situaties. Deze term komt rechtstreeks uit de richtlijn. Dat biedt naar mijn mening dus al voldoende houvast.

Ik zou ook willen benadrukken dat het hierbij steeds gaat om een afweging in incidentele en afzonderlijke gevallen. Met een beroep op deze regeling kan geen structurele gegevensverstrekking plaatsvinden. De afweging om al dan niet tot informatieverstrekking over te gaan, ligt dus te allen tijde bij de betrokken professional zelf. Het gaat hierbij niet om de zogenaamde mission creep, waarover mevrouw Slagter deze ochtend in haar bijdrage zo treffend sprak en die zij vreest."

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 52

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

"Ik wil daarop inderdaad toch nog even wijzen. Als je dit op deze manier in de Wbp inbouwt, vrees ik dat het risico van mission creep by design groot is. Juist op het voorbeeld dat de staatssecretaris geeft, hebben allerlei beroepsgroepen alweer gereageerd. Men vindt dat men eigenlijk de wetswijziging niet nodig heeft, omdat dit allang kan. De Wet op de jeugdzorg biedt deze mogelijkheid. Ik weet als huisarts zelf ook dat ik bij een conflict van plichten informatie kan delen als er een vitaal belang op het spel staat. Het is dus de vraag of wij niet het paard van Troje binnenhalen als wij dit op deze manier in dit wetsvoorstel regelen. Wellicht moeten wij hierover nu niet inhoudelijk discussiëren. Toch is het mijns inziens van belang dat de staatssecretaris en de minister dit meenemen in hun overwegingen."

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 52

Staatssecretaris Teeven:

"Ik kan mevrouw Slagter toezeggen dat wij dit zeker zullen meenemen in onze overwegingen. Zij heeft zeker gelijk dat bij de jeugdzorg nu al informatie kan worden uitgewisseld tussen de jeugdzorg en bijvoorbeeld politie-instanties. Dat is mogelijk. Zij weet echter ongetwijfeld ook dat dit in de praktijk soms maar mondjesmaat gebeurt. Dat heeft niet zozeer te maken met de juridische mogelijkheden, als wel met de cultuur binnen sommige organisaties. Tegen die problemen loop ik als staatssecretaris verantwoordelijk voor de jeugdbescherming en de jeugdreclassering, toch nog wel regelmatig aan.

Ik kom op het toezicht. Wij zullen ook zorgen voor een belangrijke kwalitatieve versterking van het toezicht op de bescherming van persoonsgegevens. Zwaarte en aard van het bestaande sanctie-instrumentarium zijn niet meer van deze tijd. Volgens mij bestaat daarover in deze Kamer brede consensus. Wij zullen dus voorstellen om oplegging van een bestuurlijke boete mogelijk te maken voor overtreding van de materiële normen van de Wbp. Met name de hoogte van de boetes die het CBP oplegt, dient voldoende afschrikwekkend te zijn. Ik kan ronduit stellen dat de regering het eens is met wat de voorzitter van het College bescherming persoonsgegevens daarover heeft opgemerkt. Je moet niet aan boetes van miljarden denken, de orde van grootte waar mevrouw Slagter aan denkt als zij het heeft over Nelie Kroesachtige boetes. Die voorzie ik dan ook niet. Over de hoogte van de boetes zelf hebben wij nog geen definitief besluit genomen. Hierop komen wij graag terug in het wetsvoorstel zelf. Dan is dat ook een punt van afweging met de beide Kamers van het parlement. Daarin zullen wij onze keuzen ook nader toelichten en onderbouwen. Op voorhand kan ik de Kamer al wel een aantal factoren meegeven waarmee rekening zal worden gehouden bij het bepalen van de boetehoogte. Er zal onder meer worden gekeken naar boetes in vergelijkbare andere wetten en boetecategorieën uit het Wetboek van Strafrecht. Het lijkt logisch om naar die aansluiting te zoeken."

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 52/53

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):" Hoe staat het met de openbaarheid van de adviezen van het CBP? Het CBP zegt daar zelf over dat het soms moeite heeft onderzoeksresultaten openbaar te krijgen. Zegt de staatssecretaris daar ook nog iets over?"

Staatssecretaris Teeven:

"Ik kan er nu al over opmerken dat wij ons wel moeten realiseren dat sommige zaken niet onomstotelijk altijd op elk moment vaststaan. In mijn gesprekken met de voorzitter van het College bescherming persoonsgegevens heb ik gemerkt dat hij ook inziet dat het openbaren van gegevens op elk moment buitengewoon schadelijk kan zijn als situaties feitelijk toch anders blijken te liggen. De heer Staal zei daar vanmorgen ook iets over toen hij de situatie rond KPN aanhaalde. Hij zei er in zijn bijdrage over dat zaken in de praktijk, als je het wat beter bekijkt, soms net iets anders blijken te liggen. Die overtuiging heeft het college zelf ook. Om die reden moeten wij niet in elke fase van het proces op dezelfde manier omgaan met de openbaarmaking. Wij zullen deze kwestie bij de herijking van de Wbp meenemen. Wij zullen dan bezien in hoeverre de openbaarmaking in alle verschillende fasen van het proces een rol moet blijven spelen.

Dan de gegevensbescherming. Wij willen ons bij het privacybeleid in algemene zin niet beperken tot de uitvoering van het regeerakkoord alleen. Dat heeft men waarschijnlijk ook gemerkt aan onze brief van 29 april. Wij zullen zorgdragen voor uitbreiding van de waarborgen die de Wbp biedt. Zo zullen wij een algemene meldplicht gaan introduceren voor datalekken. Verschillende sprekers hebben op diverse manieren gevraagd naar het burgerperspectief in die voorstellen. Wat doet het kabinet om de burger meer empowerment te geven? Er is in de samenleving een groeiende vraag waar te nemen naar meer transparantie door verantwoordelijken. Daar moeten wij goed naar kijken. Natuurlijk moeten in de sfeer van bijvoorbeeld de strafvordering onderzoeksbelangen vaak prevaleren boven transparantie. Dat lijkt soms onontkoombaar, maar op andere terreinen ligt het heel anders. ICT biedt steeds steeds meer mogelijkheden tot gecompliceerde verwerkingen. Dat is goed voor bedrijven en burgers, maar de complicaties van de verwerkingen benemen het zicht op hetgeen met persoonsgegevens gebeurt nu soms iets te veel. De recente gebeurtenissen rondom Google Street View, Playstation van Sony en de verkoop van locatiegegevens door TomTom zijn daarvan toch een illustratie. Verantwoordelijken kunnen door het bieden van meer transparantie over hun verwerkingen het evenwicht tussen de voor- en nadelen van zo'n verwerking herstellen. Wij komen daarom met voorstellen om de algemene transparantieverplichtingen te preciseren en een specifieke transparantieverplichting te introduceren voor bijvoorbeeld het profilen."

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 54

Staatssecretaris Teeven:

"Wij hebben tot nu toe enkele algemene uitgangspunten bediscussieerd, maar ook in de sfeer van de feitelijke maatregelen staan wij niet stil. Als staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heb ik ook verantwoordelijkheden voor het ingewikkelde grensvlak tussen de justitiële jeugdzorg en de rechtshandhaving. Juist op dat terrein doen zich toepassingsvragen voor rond de Wbp die voor professionals op de werkvloer niet altijd gemakkelijk te beantwoorden zijn. Daarvoor is ondersteuning nodig; een aantal woordvoerders sprak daar zojuist al over. Daarom is er bij het ministerie van Veiligheid en Justitie een servicecentrum in opbouw om op zulke vragen antwoord te geven en om de uitvoeringspraktijk in staat te stellen om de Wbp goed toe te passen. Mevrouw Tan en mevrouw Strik heb ik daarover in positieve zin horen spreken.

Een aantal woordvoerders uitte zorgen over de formatie voor dit centrum. De relatief geringe formatie houdt verband met de opzet van het centrum. Wij willen een specifieke groep professionals faciliteren. Bij die opzet past de aangegeven formatie op dit moment. Voor een algemene maatschappelijke informatieplicht zie ik buiten hetgeen het CBP doet geen mogelijkheden. Als dit goed werkt, moeten wij natuurlijk wel bekijken of wij dit kunnen uitbreiden naar andere mensen die om adviezen vragen."

Mevrouw Tan (PvdA):

"Hoe zit het dan met de toezegging dat er een servicepunt komt waar de burger niet alleen terechtkan met vragen en voor adviezen en steun, maar waar de burger ook terechtkan als er fouten zijn gemaakt in gevallen waarin een normale burger de bureaucratie niet kan doorgronden en daarin verdwaalt? Burgers hebben daarbij hulp nodig van deskundigen, die ook doorzettingsmacht hebben, om gedaan te krijgen dat die registratiefouten worden hersteld."

Staatssecretaris Teeven:

"Dit brengt me terug op een onderwerp waarover wij eerder hebben gesproken. De wetgeving die wij nu gaan ontwerpen moet zo zijn dat onjuiste gegevens kunnen worden gecorrigeerd als er in een informatieadministratie onjuiste gegevens van een individu zijn opgenomen en dat de verantwoordelijke hierop kan worden aangesproken. Het is aan ons om er bij de uitwerking van de wijziging van de Wbp voor te zorgen dat die correctiemogelijkheid handen en voeten krijgt en dit niet een loos iets wordt, waarbij de burger verdwaalt in de bureaucratie, zoals mevrouw Tan terecht zei."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Directe en constante monitoring arrondissement Oost (32.891) (T01565)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Hoekstra (CDA), toe vanaf moment één zowel voor de politieorganisatie als voor de rechtelijke organisatie te monitoren hoe het in Oost-Nederland gaat.


Kerngegevens

Nummer T01565
Status afgevoerd
Datum toezegging 3 juli 2012
Deadline 1 januari 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Mr. W.B. Hoekstra (CDA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen arrondissement Oost
Splitsingswet
Wet herziening gerechtelijke kaart
Kamerstukken Wet herziening gerechtelijke kaart (32.891)
Politiewet 2012 (30.880)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 - blz. 7

De heer Hoekstra (CDA)

(...)

Wij hebben allemaal kritische, gepassioneerde en ook zeer goed onderbouwde betogen van de juridische wereld over Oost gehoord. Daar was eigenlijk maar een probleem mee: zij waren niet 100% uni sono . Er waren grote voorstanders en grote tegenstanders en die hebben wij allemaal voorbij zien komen. Het minste dat wij nu moeten doen, is concluderen dat het van groot belang is dat de minister voor deze regio de komende periode meer doet dan over drie jaar evalueren. Hij moet een ingrijpender en nadrukkelijker wijze van monitoring kiezen. Als hij die gedachte met ons deelt, is mijn vraag hoe hij zich dat voorstelt.

(...)

Los van de oplossing is het van cruciaal belang dat wij meer moeten doen dan over drie jaar terugkomen en evalueren. Mocht dit allemaal doorgaan, dan horen wij graag van de minister wat hij gaat doen op het gebied van monitoring.

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 - blz. 65-66

Minister Opstelten:

(...)

De heer Hoekstra vroeg of ik voorstander ben van constante monitoring. Dat is belangrijk. Ik heb gezegd dat ik daar een voorstander van ben. In die monitoring kunnen wij letten op een aantal dingen. Wij kunnen de productiecijfers en de doorlooptijden vergelijken met andere arrondissementen. Verder kunnen wij de klanttevredenheid, het gevoel van de justitiabelen en de tevredenheid van het personeel onderzoeken. Ook kunnen wij werkbezoeken afleggen. De resultaten hiervan kunnen wij betrekken bij het jaarlijkse debat over de stand van de rechtspraak, dat is voorgesteld door mevrouw Broekers. Bij gebleken noodzaak grijpen wij direct in.

(...)

Er zijn veel kritische vragen gesteld over de omvang. Ik zeg u graag toe dat ik vanaf moment één zowel voor de politieorganisatie als voor de rechtelijke organisatie zal monitoren hoe het in Oost gaat.  Ik zal het op de eigen merites beoordelen. Ik zeg ook graag een jaarlijks debat over de rechtspraak toe.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Agenderen en monitoren van effect productienormen op kwaliteit in de rechtspraak, alsmede monitoren van de rol van de Raad voor de rechtspraak op vier punten (32.891 en 33.451) (T01566)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid De Boer (Groen Links), toe het gevraagde in de ingetrokken motie-De Boer (32891, H) te agenderen bij de Raad voor de rechtspraak en mee te nemen in de monitoring van de herziening gerechtelijke kaart.

De minister zegde tijdens het debat over de splitsingswet (33.451) aan het lid Beuving (namens alle fracties), tevens toe de rol van de Raad voor de rechtspraak te monitoren op vier punten, te weten: vertegenwoordiging van de rechtspraak, het verloop van de benoemingsprocedures, de productiedruk en de zorg om kwaliteit en onafhankelijkheid van de rechtspraak (genoemd in het manifest van raadsheren).


Kerngegevens

Nummer T01566
Status voldaan
Datum toezegging 3 juli 2012
Deadline 1 januari 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen arrondissement Oost
Raad voor de rechtspraak
Splitsingswet
Wet herziening gerechtelijke kaart
Kamerstukken Wet herziening gerechtelijke kaart (32.891)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 - blz. 9

Mevrouw De Boer (GroenLinks)

(...)

Daarom stel ik de regering nogmaals de vraag: hoe gaat zij ervoor zorgen dat er echte tegenkracht georganiseerd gaat worden, dat de belangen van de justitiabelen, van de rechters, van de advocaten een rol van betekenis blijven spelen in de sturing van de rechterlijke organisatie? Hoe ondersteunt zij de rechter, die vanuit zijn of haar professionaliteit weerstand wil bieden aan de druk van de productienormen?

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 - blz. 72

Mevrouw De Boer (GroenLinks)

(...)

Ik heb de minister in antwoord op vragen van de heer Hoekstra horen zeggen dat hij een aantal dingen wil gaan monitoren. Ik denk dat wat ik vraag om in kaart te brengen, daarvan een onderdeel zou kunnen zijn. Als de minister dat kan toezeggen, kan ik mijn motie intrekken. Zo niet, dan wil ik haar in elk geval handhaven. Ik dien de volgende motie in, met excuses voor de lengte ervan.

Motie

De voorzitter:

Door de leden De Boer, Ganzevoort, Beuving, Thissen, Ruers en Quik-Schuijt wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

de financiële sturing van de rechterlijke macht plaatsvindt door middel van outputfinanciering;

dit zorgt voor een op productie gerichte prikkel in de rechterlijke organisatie;

er sterke signalen zijn dat rechters een grote druk ervaren om aan gestelde productienormen te voldoen, en dientengevolge te kampen hebben met een hoge werkdruk;

er eveneens signalen zijn dat rechters ten gevolge van de productiedruk en werkdruk niet altijd die kwaliteit in de individuele zaak kunnen leveren die zij zouden willen leveren;

de Raad voor de Rechtspraak weliswaar aandacht heeft voor de kwaliteit van de rechtspraak, maar dit logischerwijs een top-down invulling van de kwaliteit met zich brengt, welke bovendien wordt gecombineerd met een mogelijk dominante sturing op bestuurlijke en financiële efficiency;

het van belang is om de stem van de rechters in de rechterlijke organisatie de ruimte te geven en te borgen, opdat naast het belang van de bestuurlijke efficiency en het halen van de productienormen ook het belang van kwaliteit en toegankelijkheid van de rechtspraak voldoende meegewogen wordt;

de wijzigingen in de rechterlijke organisatie in de Wet herziening gerechtelijke kaart het risico meebrengt dat de sturing op bestuurlijke efficiency en kwantitatieve output nog dominanter gaat worden, en de tegenkracht van de maatschappelijke belangen van kwaliteit en toegankelijkheid meer naar de achtergrond geraken;

verzoekt de regering,

in kaart te brengen:

  • a. 
    in hoeverre rechters in Nederland druk ervaren van kwantitatieve targets (productienormen) en andere bedrijfsmatige belangen; en in hoeverre rechters zich laten leiden door deze bedrijfsmatige belangen en daarbij mogelijk genoodzaakt zijn in individuele zaken niet de kwaliteit van de rechtspraak voorop te stellen; b. welke mogelijkheden rechters hebben om binnen de rechterlijke organisatie aandacht te vragen voor het belang van toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige rechtspraak; c. welke mogelijkheden er zijn om de stem van rechters beter te verankeren in de rechterlijke organisatie;

de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter H (32891).

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 - blz. 75

Minister Opstelten:

(...)

De motie van mevrouw De Boer heb ik goed gelezen. Ik had eerst de neiging om die te ontraden. Ik heb de motie nog eens en daarna nogmaals gelezen. Dat kan gewoonlijk in dit huis. Ik wil de punten die daarin staan ook wel meenemen. Mevrouw De Boer deed die uitnodiging omdat zij op dat moment ook bereid was de motie in te trekken. Het zijn allemaal punten die eigenlijk ook spelen in ons programma. Als u zorgen hebt over die punten, zal ik die als minister meenemen om ze te agenderen bij de Raad voor de rechtspraak. Dat zal ik dus doen.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Om het gelijk maar even heel scherp te krijgen, ik heb A-, B- en C-punten genoemd om in kaart te brengen. U biedt zelf aan om dit aan de orde te stellen bij de Raad voor de rechtspraak. Bent u bereid om ze ook mee te nemen in de monitoring van de voortgang met enige regelmaat die u hebt toegezegd aan de heer Hoekstra?

Minister Opstelten:

Jazeker. Dat zijn herkenbare zaken die je ook kunt vertalen in de monitoring die ik heb toegezegd. Die gaat natuurlijk ook over rechters, justitiabelen en de zorgen die ook in dit huis zijn uitgesproken.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Dank u wel. Dan trek ik mijn motie in.

Behandeling splitsingswet (33.451)

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 42

Mevrouw Beuving (PvdA): Tot slot wil ik kort stilstaan bij het manifest van een groep raadsheren uit het Hof Leeuwarden, waarover de commissie voor Veiligheid en Justitie van deze Kamereind vorige week is geïnformeerd door de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak. In dit manifest zetten de raadsheren uiteen dat zij zich niet vertegenwoordigd voelen door de Raad voor de rechtspraak, dat de invloed van de Raad op de benoemingsprocedure voor nieuwe gerechtsbestuurders onverantwoord groot was en dat de rechtspraak steeds meer gaat lijken op een "opgeschaald" bedrijf waarin productiecijfers leidend zijn. De fracties van deze Kamer herkennen in de onderwerpen van het manifest een aantal zorgen die in het debat over het wetsvoorstel herziening gerechtelijke kaart in deze Kamer indringend aan de orde zijn gesteld. Wij willen graag van de minister vernemen hoe hij de uit het manifest blijkende zorgen – en volgens de krant van vanochtend breed gedeelde zorgen onder rechters in het land – van de professionals in de rechtspraak voornemens is te beantwoorden.

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 55

Minister Opstelten: Wat betreft de zorgen over de productiedruk zeg ik het volgende. Er bestaat uiteraard een zekere spanning tussen enerzijds de kwaliteit en anderzijds de noodzaak om de kosten van de rechtspraak beheersbaar te houden. Zo'n spanning bestaat in iedere organisatie. Op zichzelf is dat niet ongezond, maar ik neem deze signalen natuurlijk serieus. Ik zal de vinger aan de pols houden bij de raad. Wij hebben hierover bij de behandeling van de Wet herziening gerechtelijke kaart uitvoerig gediscussieerd in de Kamer. Ik herinner mij heel goed dat mevrouw De Boer toen een motie heeft ingediend. Dezelfde onderwerpen die in haar motie aan de orde waren, zijn in het manifest aan de orde. Die motie is ingetrokken naar aanleiding van mijn toezegging dit in de monitor die wij hebben afgesproken, mee te nemen. Die toezegging herhaal ik hier.

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 56

Mevrouw Beuving (PvdA): Ik kom te spreken over het manifest, waarin zorgen en kritiek worden geuit. (...) Het mag de minister duidelijk zijn dat dit bij alle fracties in deze Kamer sterk leeft. Het houdt ons bezig en we delen de zorgen ook. Dat is ook heel duidelijk gebleken uit onder meer het debat van afgelopen zomer over de Wet herziening gerechtelijke kaart. Ook toen zijn van onze kant formuleringen gebruikt als dat mensen in het land zich niet vertegenwoordigd zouden voelen door de Raad voor de rechtspraak. Ook toen zijn al zorgen geuit over de benoemingsprocedures. Van de zomer is tevens heel uitgebreid stilgestaan bij de kwestie van de productiedruk en de zorg om de kwaliteit en de onafhankelijkheid van de rechtspraak. Die punten komen nu heel sterk terug in het manifest. Wij horen dat de minister daar aandacht aan wil schenken en er een gevolg aan wil geven. Ook het monitoren, zoals indertijd door mevrouw De Boer is gevraagd, wordt terecht door de minister aangehaald.

Heel concreet vragen wij de minister om bij dat monitoren de rol van de Raad voor de rechtspraak te betrekken.

Minister Opstelten: Ik vind het logisch om in de monitoring ieders rol mee te nemen, dus ook de rol van de Raad voor de rechtspraak. (...) Ik zal de rol die de Raad voor de rechtspraak speelt in deze situatie dus meenemen in de monitoring die ik heb toegezegd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Raad voor de rechtspraak en onafhankelijkheid rechtspraak (32.891) (T01568)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Broekers-Knol (VVD), toe dat hij het gegeven dat de Raad voor de rechtspraak niet mag worden gebruikt om beleid te voeren dat de onafhankelijkheid van de rechtspraak kan aantasten, als toetssteen in zijn contacten met de Raad voor de rechtspraak zal gebruiken.


Kerngegevens

Nummer T01568
Status afgevoerd
Datum toezegging 3 juli 2012
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen onafhankelijkheid
Raad voor de rechtspraak
rechtspraak
Wet herziening gerechtelijke kaart
Kamerstukken Wet herziening gerechtelijke kaart (32.891)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 - blz. 5

Mevrouw Broekers-Knol (VVD)

(...)

De Raad voor de rechtspraak is ooit, bij de instelling ervan, bedoeld als faciliterend voor de rechtspraak. Het voorliggende wetsvoorstel gaat verder dan die faciliterende rol. Ik wijs onder andere op de zaaksverdelings-reglementen en bestuursreglementen die de goedkeuring van de Raad behoeven. Daarbij roept mijn fractie nogmaals in herinnering dat de Raad een dualistische positie heeft, namelijk niet alleen een orgaan sui generis in de rechterlijke organisatie maar ook een orgaan dat een nauwe band heeft met de minister vanwege gedeelde bevoegdheden en een zekere gezagsverhouding tussen de minister en de Raad. Juist vanwege die laatste positie kan niet genoeg benadrukt worden dat de minister de Raad niet kan en mag gebruiken om beleid in gang te zetten of uit te voeren waardoor de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht zou kunnen worden aangetast. Kan de minister toezeggen dat hij dit uitgangspunt onverkort steeds als toetssteen in zijn contacten met de Raad zal gebruiken?

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 - blz. 69

Minister Opstelten:

(...)

Kan de minister toezeggen dat hij als toetssteen in zijn contacten met de Raad voor de rechtspraak zal gebruiken dat de raad niet mag worden gebruikt om beleid te voeren dat de onafhankelijkheid van de rechtspraak kan aantasten? Die toezegging doe ik. Aan de raad komt een bijzondere positie toe. De raad is gepositioneerd tussen de minister en de gerechten. Dat is een extra waarborgvoor de onafhankelijke positie van de gerechten en in het verlengde daarvan de rechters. Terecht stelt mevrouw Broekers – dat vind ik een hard punt – dat de raad ook niet kan en mag worden gebruikt om beleid te voeren dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht aantast. Ik zeg graag toe dat het behoud van de onafhankelijkheid van de rechtspraak een vanzelfsprekendheid voor mijn toetssteen is en blijft bij mijn beleid. 


Brondocumenten


Historie







Toezegging Volwaardig kunnen functioneren rechtbanken Overijssel en Gelderland (33.451) (T01630)

De Minister van Veiligheid & Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Beuving (namens alle fracties), toe dat de rechtbanken Overijssel en Gelderland het vertrouwen en de faciliteiten krijgen die nodig zijn om goed te kunnen functioneren. 


Kerngegevens

Nummer T01630
Status voldaan
Datum toezegging 18 december 2012
Deadline 1 april 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Mr.dr. J. Beuving (PvdA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Gelderland
Overijssel
Splitsingswet
Kamerstukken Splitsing arrondissement Oost-Nederland in de arrondissementen Gelderland en Overijssel (33.451)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 42

Mevrouw Beuving (PvdA): De fracties van deze Kamer wensen van de minister de toezegging te krijgen dat de rechtbanken Overijssel en Gelderland het vertrouwen en de faciliteiten krijgen die nodig zijn om goed te kunnen functioneren.

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 55

Minister Opstelten: Als ik goed heb geluisterd, vraagt mevrouw Beuving mij op drie punten om een bevestiging. Op alle punten kan ik bevestigend antwoorden. (...) Op het eerste punt antwoord ik: ja, ik geef de rechtbanken Gelderland en Overijssel het volledige vertrouwen. Daarom wordt er vanaf 1 januari aanstaande gewerkt alsof dit twee afzonderlijke rechtbanken zijn.

Mevrouw Beuving (PvdA): (...) Om elk misverstand te vermijden vraag ik de minister het volgende. Hij zegt dat de gesplitste rechtbanken van Overijssel en Gelderland alle vertrouwen zullen krijgen om daadwerkelijk goed te kunnen functioneren. Ik miste in de formulering van de minister het woord "faciliteiten". Wij hebben immers ook gevraagd om de faciliteiten die daarbij horen.

Minister Opstelten: Het antwoord daarop is: ja. Dat hoort daarbij. Dat heb ik eigenlijk impliciet aangegeven in mijn antwoord.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gerechtsbesturen rechtbanken Overijssel en Gelderland volwaardig, krachtig en aan andere gerechtsbesturen gelijkwaardig, alsmede zo snel mogelijk benoemen en bekendmaken volledige gerechtsbesturen (33.451) (T01631)

De Minister van Veiligheid & Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Beuving (namens alle fracties), toe dat zowel het gerechtsbestuur van de rechtbank Overijssel als het gerechtsbestuur van de rechtbank Gelderland volwaardige, krachtige en aan de gerechtsbesturen van andere rechtbanken gelijkwaardige gerechtsbesturen zullen zijn, en dat de volledige gerechtsbesturen van de rechtbanken Overijssel en Gelderland zo snel mogelijk worden benoemd en bekend gemaakt.


Kerngegevens

Nummer T01631
Status voldaan
Datum toezegging 18 december 2012
Deadline 1 april 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Mr.dr. J. Beuving (PvdA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Gelderland
gerechtsbestuur
Overijssel
Splitsingswet
Kamerstukken Splitsing arrondissement Oost-Nederland in de arrondissementen Gelderland en Overijssel (33.451)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 42

Mevrouw Beuving (PvdA): Tevens wensen wij van de minister de verzekering te krijgen dat zowel het gerechtsbestuur van de rechtbank Overijssel als het gerechtsbestuur van de rechtbank Gelderland volwaardige, krachtige en aan de gerechtsbesturen van andere rechtbanken gelijkwaardige gerechtsbesturen zullen zijn.

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 55

Minister Opstelten: Als ik goed heb geluisterd, vraagt mevrouw Beuving mij op drie punten om een bevestiging. Op alle punten kan ik bevestigend antwoorden. (...) Mijn antwoord op de tweede nadrukkelijke vraag luidt: ja, er komen voor de rechtbanken Overijssel en Gelderland krachtige en volwaardige besturen, en er worden geen bestuurders gedeeld.

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 55-56

Mevrouw Beuving (PvdA): Voorzitter. Namens alle fracties dank ik de minister voor zijn duidelijke antwoorden en zijn duidelijke toezeggingen. Op een van die toezeggingen krijgen wij graag nog een nadere toezegging. Het betreft het moment waarop de gerechtsbestuurders van beide gesplitste rechtbanken, die van Gelderland en die van Overijssel, daadwerkelijk zijn benoemd en aan de slag kunnen. We roepen de minister op, ervoor te zorgen dat de gerechtsbestuurders zo snel mogelijk worden benoemd. Het gaat daarbij dus niet alleen om de president, die naar we hebben begrepen al bekend is, maar ook om de beide andere gerechtsbestuurders in zowel Overijssel als Gelderland. Alle fracties vinden het van belang dat er zo snel mogelijk wordt gehandeld, zodat zo snel mogelijk kan worden gewerkt met het oog op die toch al spoedige datum van 1 april 2013. Er moet dus vooral niet te lang worden gewacht met het feitelijk en juridisch in functie brengen van de gerechtsbestuurders.

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 56

Minister Opstelten: Voorzitter. Ik dank mevrouw Beuving, die namens alle woordvoerders sprak. Op haar vraag over de splitswet is mijn antwoord uiteraard "zo snel mogelijk". Dat belang voel ik zelf ook. Er zal heel hard aan worden gewerkt zo dat de personen die in het bestuur leiding gaan geven aan beide rechtbanken, zo snel mogelijk bekend worden en op die manier een gezicht geven aan de rechtbanken die op 1 april zullen starten. Vanuit mijn positie zal ik ervoor zorg dragen dat aan deze wens van de Kamer wordt voldaan. Dat vind ik een heel logische en terechte vraag. Ook op die vraag is het antwoord dus in alle duidelijkheid "ja". Ik vind het belangrijk dat er duidelijkheid komt voor de mensen om wie het gaat.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Voorhang AMvB ex artikelen 30 en 36 Pw (33.368) (T01638)

De Minister van Veiligheid & Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Hoekstra en De Graaf, toe de AMvB's ex artikelen 30 en 36 Pw voor te hangen bij de Kamer. 


Kerngegevens

Nummer T01638
Status voldaan
Datum toezegging 18 december 2012
Deadline 1 januari 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Mr. Th.C. de Graaf (D66)
Mr. W.B. Hoekstra (CDA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie lagere regelgeving
Onderwerpen Algemene Maatregel van Bestuur
nationale politie
voorhang
Kamerstukken Reparatiewet nationale politie (33.368)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 43

De heer Hoekstra (CDA): 3. Eerder memoreerde ik dat de minister de tekst van de reparatiewet bijna tot op de letter heeft overgenomen uit zijn nadere memorie van antwoord. Dat woord "bijna" was niet toevallig gekozen. Wie beide teksten in detail vergelijkt – ik heb dat vorige week gedaan – ziet dat het gewijzigde artikel 19 net iets anders in de nadere memorie van antwoord stond dan in de reparatiewet, en in artikel 36 zijn om onduidelijke redenen de woorden "operationele" en "niet-operationele" weggevallen. Voor die marginale wijzigingen had de minister mogelijk een goede reden. Interessanter wordt het bij de artikelen 30 en 36, lid 2. De minister schreef in de nadere memorie van antwoord consequent: bij algemene maatregel van bestuur. Ik citeer: "Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven over de verdeling door de minister." Maar in artikel 30, lid 1, in artikel 30, lid 2 en in artikel 36, lid 2 van de reparatiewet staat consequent "bij of krachtens algemene maatregel van bestuur". Dus bijvoorbeeld, en ik citeer opnieuw: "Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over deze verdeling." Het verschil lijkt natuurlijk gering. Het is een verschil van twee woorden van in totaal elf letters, maar de minister realiseert zich ongetwijfeld dat verschil en hij heeft ongetwijfeld bewust voor deze aanpassing gekozen. Mijn vraag is waarom. En mijn vraag is ook of hij de Kamer expliciet zou willen toezeggen dat de delegatie bij hem zelf stopt.

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 58-59

Minister Opstelten: Het derde punt van de heer Hoekstra betrof de techniek. De artikelen 30 en 36 zouden iets anders moeten, namelijk "bij of krachtens AMvB". Voor deze artikelen geldt dat er ruimte moet zijn voor de uitwerking van details in ministeriële regelingen. Het lijkt mij goed om die mogelijkheid te behouden. Alleen de minister van Veiligheid en Justitie kan die nadere regels stellen. Er zijn door mij grenzen gesteld aan de verdere doormandatering.

De heer Hoekstra (CDA): Kan de minister misschien toch nog aangeven waarom hij dit heeft veranderd ten opzichte van de nadere memorie van antwoord? Kan hij daarnaast nog een keer specifiek aangeven wat in zijn optiek het verschil is tussen het een, namelijk "bij", en het ander, namelijk "bij dan wel krachtens"?

Minister Opstelten: Het is een kwestie van "bij of krachtens". Krachtens AMvB kun je een regeling treffen. "Bij AMvB" moet je het in de AMvB doen. "Krachtens AMvB" geef je een bevoegdheid om het te regelen. Zo heb ik het ongeveer vijftig jaar geleden geleerd.

De heer Hoekstra (CDA): Dat was het antwoord op mijn tweede vraag. De eerste vraag was de waaromvraag. We hebben de nadere memorie van antwoord met veel genoegen tot ons genomen. Die wordt nu veranderd. Ik vraag me af waarom dat zo is. Als het verschil inderdaad zo klein is, waarom is de oorspronkelijke formulering dan niet gewoon gehandhaafd?

Minister Opstelten: Ik vond het niet juist als het kleinste detail op mijn bureau terecht zou komen. Dat hoeft niet. Je kunt details bij ministeriële regeling regelen. De korpschef kan dat dan ook doen. Je geeft daarin dus aan wat hij moet doen. Het is dus een kwestie van techniek; er zit geen enkele beleidsgedachte achter. Het gaat erom hoe het normaal in deze organisatie zal gaan en, sterker nog, zal moeten gaan.

De heer Hoekstra (CDA): Het is techniek, maar voor dit huis is het misschien wel belangrijke techniek. Het gaat ons er natuurlijk om wat wij hier nog te zien krijgen en wat onze mogelijkheden nog zijn. Kan de minister daarop expliciet ingaan? Wil hij bevestigen dat er in dat opzicht, ook door deze in zijn ogen kleine verandering van de techniek, niets verandert in de mogelijkheid van de Kamer om dingen te zien en er eventueel op in te grijpen?

Minister Opstelten: Dat laatste zeker niet. Ik zeg toe om dit punt mee te nemen in de rapportages die we per half jaar zullen uitbrengen. Ik zal daarbij ook voorbeelden geven van de wijze waarop hiermee wordt omgegaan. Dan wordt het duidelijker en zichtbaarder. Het is natuurlijk een organisatie in ontwikkeling en op dit moment weet ik ook niet alles. Dat kunt u mij verwijten, maar het is nog niet het geval. Ik neem de uitwerking van het "bij of krachtens" dus mee in de rapportages, waarbij ik concrete voorbeelden gebruik, want daarop doelde de heer Hoekstra.

De heer Thom de Graaf (D66): Ik had eigenlijk niet de behoefte om te interrumperen totdat ik de minister hoorde zeggen dat het ging om het mandaat en het doormandateren. Ik dacht toen: laat ik voor alle juridische helderheid even aangeven dat het hier natuurlijk helemaal niet gaat over mandatering maar over delegatie van wetgeving. Het belangrijkste verschil tussen "bij" en "bij of krachtens" is dat niet de minister, maar de AMvB aangeeft of tot ministeriële regelingen kan worden gekomen. In die ministeriële regelingen kan eventueel iets nader worden overgedragen aan de korpschef, maar dan wel graag op grond van de AMvB. Het zou dus erg nuttig en misschien ook wenselijk zijn als de minister later nog eens een brief schreef over zijn visie op het gebruik van deze AMvB's. We kunnen natuurlijk ook een voorhangprocedure volgen en dan weer een debat gaan voeren, maar dat lijkt me minder geslaagd. Als dat niet hoeft, zou ik het willen voorkomen. Ik kan me echter voorstellen dat de minister nog eens wil expliciteren hoe hij denkt gebruik te maken van bevoegdheden en wat hij daadwerkelijk wil laten delegeren.

Minister Opstelten: Ja. Ik dank de heer De Graaf voor zijn aanvulling. Zo is het natuurlijk juist. Zo heb ik het inderdaad vijftig jaar geleden geleerd. Laat er geen misverstand over bestaan: zo veel mogelijk bij AMvB en kleinere technische punten bij ministeriële regeling, zoals ik zei, en inderdaad niet in mandaat. Wat dat betreft heb ik wat verwarring teweeggebracht, gelet op de laatste vraag bij dit derde punt van de heer Hoekstra. Een AMvB wordt voorgehangen. De Kamer ziet dus precies wat er overblijft voor lagere regelgeving. Laten we afspreken dat ik in de halfjaarlijkse rapportage een passage wijd aan de wijze waarop ik hiermee omga.

De heer Hoekstra (CDA): Dat stemt, denk ik, tot geruststelling. Het betekent namelijk dat de minister alles, of het nu "bij" dan wel "bij of krachtens is", bij de Kamer zal voorhangen. Dat geeft de Kamer de gelegenheid om daarop eventueel te interveniëren. Dat is precies waar het ons om te doen is.

Minister Opstelten: Prima; dank.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bij onderhandelingen in Brussel inzetten om acquis van het wetsvoorstel te behouden (31.766) (T01677)

De staatssecretaris van Veiligheid & Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Duthler en Franken, toe om zich bij de Europese onderhandelingen over het richtlijnvoorstel collectief beheer sterk te maken voor behoud van het acquis van het wetsvoorstel.


Kerngegevens

Nummer T01677
Status voldaan
Datum toezegging 5 maart 2013
Deadline 1 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. dr. A.W. Duthler (Fractie-Duthler)
Mr. M.C. Scholten (D66)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen auteursrechten
collectieve beheersorganisaties
richtlijnen
Kamerstukken Toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten (31.766)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 19 - blz. 13

De heer Franken (CDA):

Deze wet zal op korte termijn worden "overruled" door een richtlijn die ter implementatie aan de Staten-Generaal zal worden voorgelegd. Dat betekent dat er veranderingen op til zijn. Zal de staatssecretaris zich toch sterk maken om "het acquis" van deze wet te behouden? Met belangstelling wacht ik de antwoorden van de staatssecretaris af.

Handelingen I 2012-2013, nr. 19 - blz. 14

Mevrouw Duthler (VVD):

Mijn fractie vraagt zich wel af of de regering met dit wetsvoorstel niet te veel vooruitloopt op de richtlijn en het risico loopt dat ze over een paar jaar met een nieuw wetsvoorstel moet komen ter implementatie van de richtlijn.

Handelingen I 2012-2013, nr. 19 - blz. 28

Staatssecretaris Teeven:

De heer Franken en mevrouw Duthler hebben gevraagd of ik mij bij de Europese onderhandelingen over het richtlijnvoorstel collectief beheer sterk zal maken om het acquis van de wet te behouden. Ja, dat zal ik doen.

Handelingen I 2012-2013, nr. 19 - blz. 31

De heer Franken (CDA):

Ik ben blij met de toezegging dat de staatssecretaris het acquis van deze wet zal proberen te behouden bij zijn werkzaamheden in Brussel.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Standpuntwisseling met Europese Commissie inzake pre-infractieprocedure Richtlijn (Gezinshereniging) (33.293) (T01802)

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Gerkens (SP), toe de Kamer vertrouwelijk informatie te sturen over de standpuntwisseling met de Europese Commissie over een pre-infractieprocedure ten aanzien van de Richtlijn Gezinshereniging.


Kerngegevens

Nummer T01802
Status voldaan
Datum toezegging 12 november 2013
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Kamerleden A.M.V. Gerkens (SP)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen gezinsherenigingen
pre-infractieprocedure
Kamerstukken Herschikken gronden voor asielverlening (33.293)


Uit de stukken

H andelingen I 2013-2014, nr. 7 - blz. 2

Mevrouw Gerkens (SP):

Voorzitter. Dit wetsvoorstel wil de asielgronden harmoniseren met Europa. Op zich vinden wij dit een goed streven. Duidelijkheid en eenduidigheid in de procedures zullen voorkomen dat asielzoekers onterecht hoop krijgen en dat zij gaat asielshoppen.

Voordat ik inga op het wetsvoorstel, wil ik eerst aan de staatssecretaris vragen of het juist

is dat de Europese Commissie begonnen is met een inbreukprocedure. Mijn collega Sharon Gesthuizen zal hierover vandaag in de Tweede Kamer een debat aanvragen, maar ik zou graag zien dat de staatssecretaris ook aan deze Kamer de details hierover bekendmaakt. Het lijkt mij weinig zinvol hier een debat te voeren over een wet die we straks weer moeten aanpassen. De informatie die ik hierover heb is summier. Ik zou graag meer informatie ontvangen van de staatssecretaris. Misschien is het mogelijk dat de staatssecretaris er nu al iets over zegt.

[...]

Ik vroeg mij af of de staatssecretaris iets kan zeggen over het gerucht dat de Europese

Commissie begonnen is met een inbreukprocedure op dit onderwerp, de gezinshereniging.

H andelingen I 2013-2014, nr. 7 - blz. 68

Staatssecretaris Teeven:

[...] Het is niet zo dat er een inbreukprocedure is van de zijde van de Commissie. Het is wel zo dat er vragen zijn gesteld over het onderwerp dat mevrouw Gerkens aanging, die voor zomer moeten worden beantwoord.

Mevrouw Gerkens (SP):

Maar dan ben ik natuurlijk nieuwsgierig naar de strekking van die vragen. Of stuurt u die vragen naar de Kamer?

H andelingen I 2013-2014, nr. 7 - blz. 82

Minister Teeven: Ik ga heel specifiek nog even in op de informatie over de standpuntwisseling met de Europese Commissie over de pre-infractieprocedure. Die kan alleen vertrouwelijk aan de Kamer worden verstrekt. Dat zullen wij dan ook doen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren monitors taakstelling openbaar ministerie (33.750 VI) (T01851)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van het lid Ruers (SP), toe de Kamer telkens te informeren over de uitkomst van de monitors naar de taakstelling voor het openbaar ministerie. 


Kerngegevens

Nummer T01851
Status afgevoerd
Datum toezegging 10 december 2013
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr.dr. R.F. Ruers (SP)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen bezuinigingen
informeren
monitoring
openbaar ministerie
taakstelling
transformatie
Kamerstukken Begrotingsstaten Veiligheid en Justitie 2014 (33.750 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 12, item 16 − blz. 47

De heer Ruers (SP):

Een ander terrein waar de bezuinigingen hard toeslaan, is het Openbaar Ministerie. De situatie bij het OM is al niet bepaald rooskleurig en de lopende bezuinigingstaakstellingen zijn al zwaar. Bij het OM gaat helaas veel te veel fout. Rechtbankpresident Verheij sprak zelfs van een organisatorische chaos bij het OM. Ik verwijs daarbij naar het artikel in het NJB van 8 november jl. Herkent en erkent de minister dit beeld en, zo ja, is hij desondanks van mening dat het OM nog meer moet bezuinigen?

Handelingen I 2013-2014, nr. 12, item 19 − blz. 63-66

Blz. 63

Minister Opstelten:

Tot slot ga ik naar aanleiding van de vragen van de heer Ruers nog in op de taakstelling van het Openbaar Ministerie. Er zijn natuurlijk taakstellingen van vorige kabinetten, het kabinet-Balkenende IV en het kabinet-Rutte I, en van het Lenteakkoord. Het kabinet-Rutte II heeft voor 2014 en 2015 geen extra taakstelling voorzien. Voor 2016 is een taakstelling voorzien van 20 miljoen, voor 2017 van 20 miljoen en voor 2018 van 12 miljoen. Dat is geen geringe taakstelling voor het Openbaar Ministerie. Wij hebben extern laten valideren of dit een haalbare situatie is gelet op onze doelstellingen. De Galan Groep heeft dit onderzocht. Wij hebben de uitkomst aan de Kamers gestuurd; die is openbaar. De uitkomst is dat dit haalbaar is mits men aan bepaalde voorwaarden voldoet.

Wij beschouwen de eerste taakstelling als een kans. Er moet een transformatie plaatsvinden. Wij zullen dat monitoren. Wij hebben gezegd dat wij de uitkomst telkens aan de Tweede Kamer zullen laten weten. Ik heb met het College van procureurs-generaal afgesproken dat als blijkt dat er toch een punt is waarvoor incidenteel een kleine bijstelling nodig is, ik de hand zal uitsteken naar het College. Ik heb dat recentelijk ook gedaan met 5 miljoen voor een aantal maatregelen. Dat is een goede duidelijke afspraak waardoor men erop kan rekenen dat wij ervoor zorgen dat er geen ongelukken kunnen gebeuren.

Blz. 64-65

De heer Ruers (SP):

Dan de taakstelling van het OM, die ons grote zorgen baart. Ik weet niet of de bewindslieden kennis hebben genomen van het bericht in Vrij Nederland dat vandaag naar buiten is gekomen. Er wordt daarin onder andere gemeld dat een kwart van de Nederlandse rechters de laatste vijf jaar overwoog om op te stappen voornamelijk vanwege de hoge werkdruk. Dat blijkt uit een enquête van Vrij Nederland onder de rechterlijke macht. Van de ondervraagde medewerkers van het OM, 689 magistraten, zei zelfs 45% aan stoppen te hebben gedacht. Een van de geënquêteerden zegt letterlijk: "Het is een hele leuke baan in een hele slechte organisatie". Dan nog iets over de werkdruk. De werkdruk was de belangrijkste reden voor twijfel. Bijna drie kwart van de rechters vindt die hoog en ruim 20% te hoog. Bij het OM is sprake van vergelijkbare cijfers.

Hier wordt toch wel een heel belangrijke cri de coeur geuit. Het is allang bekend dat het OM altijd heel rustig is en niet naar buiten komt. Vorig jaar hebben we wel het manifest gehad van de rechters in Leeuwarden. Genoemd stuk in Vrij Nederland is mijns inziens toch wel een reden voor de bewindslieden om heel serieus na te denken of die bezuiniging überhaupt nog door te zetten is. Want als de rechterlijke macht op deze manier naar buiten komt, dan is er echt iets fout. Ik vind dat daar ook eens naar gekeken moet worden.

Blz. 65

Minister Opstelten:

Ik kom op het Openbaar Ministerie. Er is een aantal processen aan de orde: de transformatie van de gerechtelijke kaart, ZSM – dat is ook een transformatie – en de taakstelling. Dat is veel bij elkaar. Naar mijn mening is de taakstelling ook een kans. Als je een scherpe taakstelling hebt, kom je, omdat het nodig is, tot een verandering, een transformatie. Ik heb alleen wel gezegd – dat vind ik belangrijk – dat ik de hand uitsteek naar het OM als op basis van reële feiten en logische omstandigheden blijkt dat er meer nodig is dan men nu heeft. Ik denk dat wij het OM zo sterker maken, onder leiding van in de eerste plaats het College van procureurs-generaal. Met de Tweede Kamer heb ik afgesproken dat ik haar van tijd tot tijd over de monitor zal informeren. Dat zal ik voor de Eerste Kamer ook doen, want de Eerste Kamer volgt dit ook. Deze Kamer kennende, zal zij mij eraan helpen herinneren als zij dat noodzakelijk vindt.


Brondocumenten


Historie







Toezegging reparatievoorstel bij Implementatiewet richtlijn consumentenrechten (33.520) (T01901)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van het lid Scholten (D66), mede namens de leden van de fracties van de VVD en het CDA, toe met spoed een reparatiewetsvoorstel naar de ministerraad te sturen waarin wordt verduidelijkt dat de regels van consumentenkoop niet van toepassing zijn op overeenkomsten betreffende levering van digitale inhoud die niet op een materiële drager wordt geleverd en waarin wordt verduidelijkt wat de positie van de tussenpersoon is die bij de consumentenkoop kan optreden als vertegenwoordiger van de verkopende partij.


Kerngegevens

Nummer T01901
Status voldaan
Datum toezegging 11 maart 2014
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Mr. M.C. Scholten (D66)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen consumentenkoop
consumentenrechten
reparatiewetsvoorstel
streaming-overeenkomsten
tussenpersonen
Kamerstukken Implementatiewet richtlijn consumentenrechten (33.520)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 22, item 4 − blz. 1-2

Mevrouw Scholten (D66):

Met dit wetsvoorstel wordt richtlijn 2011/83/EU betreffende consumentenrechten geïmplementeerd. De minister is er een beetje laat mee, hebben we begrepen. De inbreukprocedure is al aangezegd. De minister zit dus in blessuretijd. Ik zal het hem daarom niet te moeilijk maken. Ik zeg er bij dat ik hier ook namens de fracties van het CDA en de VVD spreek, en dat ook de SP en de PVV belangstelling hebben getoond om mij hierover het woord te laten voeren.

Het overzetten van een richtlijn naar nationale wetgeving dient secuur te gebeuren. De ene richtlijn geeft de nationale wetgever meer ruimte dan de andere. Dat is afhankelijk van de harmonisatie-eisen. Het is onze taak daar goed op te letten. De wetgever zal immers dienen te voorkomen dat de rechter bij incorrecte implementatie de nationale wet buiten toepassing verklaart, want die bevoegdheid heeft de rechter. Als rechtgeaard jurist hecht ik eraan de regels in het Burgerlijk Wetboek duidelijk en eenvoudig te houden en te laten passen in de gekozen systematiek. We moeten voorkomen dat we daarin regels opnemen die daar niet horen of aanleiding kunnen geven tot misverstanden. We hebben daarom in de schriftelijke ronde twee punten aan de orde gesteld die nog aandacht behoeven omdat die volgens het wetsvoorstel voor een kwalificatie- en een interpretatieprobleem kunnen zorgen. Ten eerste: is een contract betreffende levering van digitale inhoud die niet op een materiële drager zoals een cd of een dvd wordt geleverd, een consumentenkoop? Ten tweede: wordt met het wetsvoorstel het begrip "vertegenwoordiging" op de juiste wijze geïmplementeerd?

Over dat eerste punt het volgende. Cd's en dvd's raken uit. Streamingdiensten als Spotify, Netflix en binnenkort de digitale bibliotheek zijn de toekomst. Dat is digitale inhoud. Maar de vraag is: koop je die of abonneer je je daarop? Zoals artikel 5, lid 5, van Boek 7 is geformuleerd, kan worden geoordeeld dat de koopregels daarop van toepassing zijn, hetgeen niet de bedoeling is. Ik vat dit aldus heel kort samen. De minister heeft in de nadere memorie van antwoord toegegeven dat die formulering tot misverstanden kan leiden en hij heeft toegezegd deze onduidelijkheid weg te nemen. Daar zijn we blij mee. Liever hadden we gezien dat de minister de route van een novelle had gekozen, maar we hebben er begrip voor dat de minister de voorkeur geeft aan een reparatiewetje. De inbreukprocedure moet niet langer duren dan strikt nodig. Wel vragen we de minister om spoed bij het indienen van deze reparatiewet. De inwerkingtreding van deze wet is bepaald op 13 juni 2014. De minister zal dus haast moeten maken. Anders geven we toch de voorkeur aan een novelle.

Het tweede punt gaat over de formulering van de verkopende partij en diens mogelijke vertegenwoordiging bij de consumentenkoop in artikel 5, lid 1, van Boek 7 BW. De positie van de tussenpersoon is hierin onduidelijk. Kan hij als vertegenwoordiger van de achterman bij klachten nu wel of niet worden aangesproken? De minister heeft zich bereid getoond om dit probleem op te lossen en in de nadere memorie van antwoord toegezegd dat hij in genoemd artikellid de woorden "al dan niet mede via een andere persoon die namens hem of voor zijn rekening optreedt" zal schrappen. Ook zal de minister aan de artikelen 7, 9 en 11 van Boek 7 BW een lid toevoegen waarin wordt bepaald dat wanneer de koopovereenkomst tot stand is gekomen door tussenkomst van een tussenpersoon, de consument zowel de achterman als de tussenpersoon kan aanspreken. We hebben goede nota genomen van deze toezeggingen van de minister. Deze wijzigingen verhogen de rechtsbescherming van de consument. Ook daar zijn we blij mee. We zien ook op dit punt de indiening van de beloofde reparatiewet met spoed tegemoet. Kan de minister dit toezeggen?

Minister Opstelten:

Ik ben inderdaad in blessuretijd, dus er is wat haast bij. Dat is gewoon goed voor de Staat der Nederlanden en ook voor ons. Wat mevrouw Scholten heeft aangegeven, kan ik toezeggen. Ik zal een wijzigingswet ter verduidelijking — dit zeg ik er nadrukkelijk bij — opvoeren en die ook met spoed in de ministerraad aanbieden. Ik kan in grote lijnen reeds aangeven wat daarin staat, want gezien de tijd ging heb ik het wetsvoorstel eigenlijk al klaargemaakt, geschreven in mijn eigen handschrift.

Dit wetsvoorstel voorkomt onduidelijkheden, want je moet inderdaad precies zijn. De vraag betreffende het bereik van artikel 1 van Boek 7 was of de koopregels van toepassing zijn op overeenkomsten waarbij de digitale inhoud, zoals film en muziek, wordt geleverd op een andere wijze dan op een dvd of een cd. Wij denken dan natuurlijk aan Spotify en streaming, waarvan sommigen dagelijks genieten. Ik zal ten eerste in Boek 7 verklaren dat dit niet van toepassing is op streaming. Ten tweede zal ik aangeven dat boek 6 wel van toepassing is op streaming. Dan zou dat misverstand weg zijn.

Het punt van een overeenkomst tot stand gekomen door tussenkomst van een tussenpersoon staat in artikel 5, lid 1, van Boek 7. Wij moeten ervoor zorgen dat ook daarover geen misverstanden bestaan. Daarom zullen wij in artikel 5, lid 1, van Boek 7 de tussenpersoon schrappen, zoals mevrouw Scholten al aangaf. Ik ben dus iets later dan mevrouw Scholten bij het formuleren van het wetsvoorstel. Aan de artikelen over leveringen, risico en overdracht voegen wij bovendien een regel toe. Daarin bepalen wij dat de consument voor de nakoming van de regels zowel de tussenpersoon als de andere handelaar, de achterman, kan aanspreken. Om iedere twijfel hierover uit te sluiten, wil ik dit uitschrijven in de wet. Juist daarom heb ik een wijzigingswet voorgesteld. Ik benadruk wel dat met de iets ruimere uitleg van de bepaling niet in strijd is gehandeld met de in de richtlijn voorgeschreven maximale harmonisatie. Dit komt omdat die uitleg alleen effect heeft op de regels, waaronder de non-conformiteitsregels, die vallen buiten het bereik van de richtlijn.

Verder is van belang dat het hier alleen om consumentenkoopovereenkomsten gaat en dus niet om handelstransacties tussen bedrijven. Ik benadruk dat consumentenkoopovereenkomsten vrijwel nooit tot stand komen door tussenkomst van een tussenpersoon, maar je moet daar wel precies in zijn. Ik heb daarvan echter geen voorbeeld kunnen vinden, hoewel wij dat gisteren en vandaag hebben geprobeerd. Dit neemt echter niet weg dat wij dit wel toevoegen, want je moet dit met precisie aangeven. De kwestie van vertegenwoordiging speelt echter in de praktijk bij deze overeenkomsten eigenlijk niet; althans dat is onze ervaring. Wij doen dit echter wel.

Ik zeg dus ja tegen de uiteindelijke conclusie van mevrouw Scholten. Dit is dus toegezegd. Ik stel mij voor dat ik de wetswijziging in april in de minsterraad zal brengen. Ik zal de Kamer vervolgens informeren als wij die naar de Raad van State hebben gestuurd. Ik hoop dat ik mevrouw Scholten hiermee tevreden heb kunnen stellen.


Brondocumenten


Historie