Rappelabele toezeggingen Economische Zaken (2012-2017) (Rappel juli 2013)



Dit is het rappel tot 03-07-13.

 




Toezegging Formulering artikel 288 lid 2 onder b (29.942) (T00489)

De minister van Justitie zegt toe bij de eerst mogelijke gelegenheid bezien of het mogelijk is artikel 288 lid 2 onder b minder dwingend te formuleren.


Kerngegevens

Nummer T00489
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_19
Status voldaan
Datum toezegging 22 mei 2007
Deadline 1 juli 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Justitie
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017) (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr.drs. E.C.M. Wagemakers (CDA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen schuldsanering
Kamerstukken Herziening schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (29.942)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2005 – 2006, 30 – 956

Blz. 961

Minister Hirsch Ballin:

(…)

artikel 288, tweede lid, onder b imperatief is geformuleerd. Volgens die bepaling moet een schuldenaar de toegang tot de schuldsaneringsregeling worden geweigerd als hij het minnelijke traject heeft doorlopen, maar wanneer dit niet is uitgevoerd door een persoon of instelling voor schuldbemiddeling zoals erkend in de Wet op het consumentenkrediet. Ik had in de memorie van antwoord gesuggereerd dat dit wellicht oplosbaar is via Recofarichtlijnen. De vraag was of dit wel een verantwoorde suggestie is. Laat ik die suggestie maar meteen wat relativeren. Ik ga de Recofa niet vragen om dat te vinden, maar het is natuurlijk denkbaar dat de Recofa dit zelf vindt. Er is terecht gewezen op het feit dat ik niet blij was met dit amendement. Dat neemt niet weg dat er vervolgens een zinvolle toepassing aan moet worden gegeven. Ik denk niet dat het heel vaak zal voorkomen. Wij hebben inmiddels, zoals vanmiddag ook vanuit de Kamer werd opgemerkt, een hoge graad van professionalisering bereikt in de schuldbemiddeling. Dat betekent dat de nu imperatief geformuleerde norm van artikel 288, tweede lid, onder b, in de regel geen problemen zal opleveren. Als zich de toch wat uitzonderlijke situatie voordoet dat sprake is van niet-erkende hulpverlening bij de schuldsanering, dan is het niet uitgesloten dat daarvoor ook praktische oplossingen worden gevonden. Ik denk dat dit is wat ik hierover kan zeggen zonder uit mijn rol te vallen.

(…)

Op dit punt denk ik dat wij het beste kunnen constateren dat deze bepaling zorg en aandacht verdient in de evaluatie van de toepassing van de wet. Zodra blijkt dat er zich op dit punt problemen voordoen die de rechtspraak niet op een verantwoorde manier kan oplossen, moet wellicht tot reparatie worden overgegaan.

De heer Wagemakers (CDA):

(…)

Is het denkbaar dat het wordt meegenomen met een nog in procedure zijnde veegwet?

(…)

Minister Hirsch Ballin:

(…)

Het lijkt mij een goede gedachte om te kijken of wij dit een plaats kunnen geven in een veegwet.

(…)

Gelet op de geschiedenis van dit amendement lijkt het mij verstandig om het probleem eerst te bespreken in een overleg dat zich daartoe leent. Ik heb net al gezegd dat ik niet denk dat het heel frequent zal voorkomen. Ik zou graag op dit punt minstens één in de praktijk gebleken probleem hebben voordat ik tot een definitieve conclusie kom. Aan de andere kant wil ik niet graag dat de praktijk met onopgeloste problemen blijft zitten. Ik zeg graag toe dat ik aan dit punt bij de eerste de beste gelegenheid aandacht zal besteden en nogmaals zal proberen om de Tweede Kamer tot andere gedachten te brengen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Monitoring van jaarlijkse fluctuaties van het jaarlijks tarief (29.048) (T00923)

De minister van Economische zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Doek, toe de fluctuaties van het jaarlijkse tarief voor warmtelevering te monitoren. Als zich flinke fluctuaties voordoen als gevolg van de toepassing van het jaarrekeningrecht, zal de minister bezien wat zij daaraan kan doen.


Kerngegevens

Nummer T00923
Status afgevoerd
Datum toezegging 10 februari 2009
Deadline 1 juli 2011
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden drs. H.A. Doek (CDA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen jaarrekeningen
Warmtewet
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Ten Hoopen en Samsom Warmtewet (29.048)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 21 - 1088

(...)

Minister Van der Hoeven: De heer Doek vroeg om een goede monitoring van fluctuaties in het jaarlijkse tarief door de NMa in verband met het jaarrekeningrecht. Een jaarlijkse afwijking zou in het tarief gemitigeerd moeten worden. Ik vind de monitoring van de fluctuaties van het jaarlijkse tarief een goed idee en ik zal met de NMa bekijken hoe wij dit het beste kunnen doen. Als zich flinke fluctuaties voordoen als gevolg van onverkorte toepassing van het jaarrekeningrecht, moet ik inderdaad op dat moment bezien wat ik daarmee kan doen. Ik kom daar dan op terug.

Handelingen I 2008-2009, nr. 21 - 1092

De heer Doek (CDA): Ik dank de minister voor haar toezegging [..] over de monitoring van de vaststelling van de redelijke prijs en de maximumprijs en de invloed van het jaarrekeningrecht daarop.


Brondocumenten


Historie

  • 2 oktober 2013
    nieuwe status: afgevoerd
    Voortgang:
  • 5 februari 2012
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Economische Zaken (2012-2017)
  • 5 februari 2012
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
  • 17 november 2011
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
    Opmerking: Deze toezegging tzt - mits aangenomen in de Tweede Kamer - te betrekken bij behandeling van wetsvoorstel Wijziging van de Warmtewet in verband met enkele aanpassingen (32839).
    documenten:
  • 7 juni 2011
    nieuwe commissie: commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
  • 7 juni 2011
    commissie vervallen: commissie voor Economische Zaken (EZ)
  • 30 maart 2011
    nieuwe deadline: 1 juli 2011
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
    Opmerking: Naar aanleiding van het Algemeen Overleg van 30 juni over de Warmtewet is besloten om de Warmtewet op een aantal punten te wijzigingen alvorens deze inwerking te laten treden. Het voorstel tot wijziging ligt momenteel bij de Raad van State. Dit voorstel omvat onder andere een vereenvoudiging van het tariefstelsel door het schrappen van de redelijke prijs, waardoor zorgen over mogelijke fluctuaties hierin niet meer aan de orde lijken. Een en ander hangt vanzelfsprekend wel af van de behandeling van het voorstel tot wetswijziging in de Tweede en de Eerste Kamer. Het voorstel tot wetswijziging zal nadat advies van de Raad van State is ontvangen, aan de Kamers worden verstuurd.

    Tweede onderdeel van het tariefstelsel is de maximumprijs. Die wordt jaarlijks door de NMa vastgesteld op basis van bepalingen in het Warmtebesluit. Het Warmtebesluit zal gezamenlijk met het voorstel tot wetswijziging aan de Kamers worden verstuurd.
  • 27 september 2010
    nieuwe deadline: 1 juli 2011
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
    Opmerking: In het Algemeen Overleg van 30 juni 2010 is besloten om het tariefstelsel te vereenvoudigen en daarbij één tarief, het maximumtarief, als belangrijkste uitgangspunt te gaan te hanteren. Dit wordt nu uitgewerkt in het wijzigingswetsvoorstel.
  • 10 februari 2009
    toezegging gedaan






Toezegging Monitoring onderscheid tussen beleidsregels en uitvoeringsregels in de praktijk (29.048) (T00924)

De minister van Economische zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Reuten, toe, in de monitoring en evaluatie de kwestie “beleidsregels” en “uitvoeringsregels” te betrekken, zoals is geregeld in artikel 5 van het wetsvoorstel. De minister heeft per brief van 4 juli 2008 de Kamer laten weten dat beleidsregels een politieke keuze zijn en dat de NMa verantwoordelijk is voor uitvoeringsregels. Mocht blijken dat dit onderscheid in praktijk niet opgaat, dan zal deze kwestie aan de orde worden gesteld en eventueel worden opgelost met een wetswijziging.


Kerngegevens

Nummer T00924
Status afgevoerd
Datum toezegging 10 februari 2009
Deadline 1 juli 2011
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen evaluaties
monitoring
uitvoeringsregelingen
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Ten Hoopen en Samsom Warmtewet (29.048)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 21 - 1088

(...)

De heer Reuten (SP): In haar brief van 4 juli 2008 aan de Tweede Kamer schrijft de minister dat zij in de toekomst een strikter onderscheid wil maken tussen beleidsregels en uitvoeringsregels en dat zij die beleidsregels naar zich wil toetrekken. In de interpretatie van de minister van artikel 5 wordt het maken van de beleidsregels opgedragen aan de NMa. Het is niet het wetsvoorstel van de minister, maar dat van de initiatiefnemers. Zegt de minister dat dit artikel, in vervolg op haar brief van 4 juli, in de toekomst gewijzigd moet worden omdat zij de beleidsregels naar zich toe gaat trekken?

Minister Van der Hoeven: Ik begrijp wat de heer Reuten bedoelt. Misschien zit zijn bezwaar in het woord "beleidsregels″.

De heer Reuten (SP): Het is uw woord, uw term.

Minister Van der Hoeven: Het staat ook in het wetsvoorstel. Van de beleidsregels heb ik inderdaad gezegd dat er toezicht op gehouden moet worden. Als er politieke keuzen gemaakt worden, dan zijn die niet aan de NMa, maar aan de politiek. Zo simpel is dat.

Misschien wreekt zich hier ook wel dat er in de afgelopen periode binnen het relatiestatuut een aantal zaken veranderd is, vooral tussen het ministerie van Economische

Zaken en de NMa. Maar om nu daarom te zeggen dat er een nieuwe nota van wijziging moet komen? Met alle respect, het is de vraag of de heer Reuten dat de indieners moet aandoen.

De heer Reuten (SP): Nee, dat vraag ik helemaal niet. Ik vraag of de minister deze wet in de toekomst op dit punt zou willen wijzigen - zoals wel vaker een wet gewijzigd wordt - als consequentie van haar beleidsverandering. In de brief van 4 juli heeft de minister het niet over toezicht op beleidsregels, maar schrijft zij dat de beleidsregels door de minister gemaakt moeten worden. Het gaat niet om toezicht op door anderen te maken beleidsregels.

Minister Van der Hoeven: Ik begrijp wat de heer Reuten bedoelt. Het lijkt mij verstandig om dit, net als een paar andere dingen, mee te nemen in de monitoring en de evaluatie. Mocht blijken dat er zich problemen voordoen, dan kunnen wij daar in zijn totaliteit op terugkomen. Ik ben het ermee eens dat de zaken op een gegeven moment met elkaar in overeenstemming moet worden gebracht. Op dit moment schuurt het een beetje; dat moet ik de heer Reuten nageven. Laten wij dit meenemen in de monitoring en de evaluatie. Als er dan iets gewijzigd moet worden, kunnen wij het aan de orde stellen.

Handelingen I 2008-2009, nr. 21 - 1092

De heer Reuten (SP): Mevrouw de voorzitter. Ik dank de initiatiefnemers en de minister voor hun adequate beantwoording van mijn vragen in eerste termijn. Ik dank de minister voor haar toezegging over de evaluatie van het wetsvoorstel, met name van de in artikel 5 aangegeven delegatie van beleidsregels aan de NMa, dan wel zo nodig een eerdere wijziging van de voorliggende wet op dit punt.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie reikwijdte van de wet (29.048) (T00926)

De minister van Economische Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van den Berg toe om ook de reikwijdte van de wet te evalueren.


Kerngegevens

Nummer T00926
Status afgevoerd
Datum toezegging 10 februari 2009
Deadline 1 juli 2011
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden G. van den Berg (SGP)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen evaluaties
Warmtewet
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Ten Hoopen en Samsom Warmtewet (29.048)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 21 - 1066

(...)

De heer Van den Berg (SGP): Gelet op de door ons geschetste problematiek, achten onze fracties het wenselijk om de reikwijdte van de warmtewet, meer in het bijzonder de toepassing daarvan op grootverbruikers, tijdens de evaluatie van de warmtewet uitdrukkelijk aan de orde te stellen. Ik krijg hierop graag een reactie van de minister en de indieners.

Handelingen I 2008-2009, nr. 21 - 1089

Minister Van der Hoeven: Op de suggestie van de heer Van den Berg om de reikwijdte van de wet te betrekken bij de evaluatie zeg ik ja. Dat zal ik doen. Ik zal ook van het begin af aan bekijken of dit eventueel tot problemen leidt.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatiecriteria pilot slimme meter (31.320 / 31.374) (T01051)

De minister van Economische Zaken zegt de Kamer toe in de proefperiode/pilots aandacht te besteden aan de op blz. 1387 van de Handelingen van de Eerste Kamer van 24 maart 2009 genoemde punten, alsmede blz. 1425 van de Handelingen van 7 april 2009. Alvorens tot uitrol wordt overgegaan zal aan de daar genoemde criteria worden voldaan. In de AmvB wordt opgenomen aan welke eisen de meter moet voldoen.


Kerngegevens

Nummer T01051
Status voldaan
Datum toezegging 24 maart 2009
Deadline 1 januari 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden drs. S.J. van Driel (PvdA)
prof. mr. dr. E.M. Kneppers-Heijnert (VVD)
dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
dr. A.G. Schouw (D66)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Kamerstukken Verbetering werking elektriciteits- en gasmarkt (31.374)
Wet implementatie EG-richtlijnen energie-efficiëntie (31.320)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 26 – blz. 1355

(...)

Minister Van der Hoeven

Er zijn ook vragen gesteld over de straling. De heer Reuten vroeg of de Gezondheidsraad om advies kan worden gevraagd over de mogelijke stralingseffecten van de slimme meters. Hij vroeg ook om wetten en regels aan te passen. Ik weet dat er consumenten zijn die aangeven gezondheidsproblemen te ondervinden door de straling van installaties voor mobiele communicatie. Ik heb signalen gekregen dat er bij dezelfde mensen ook zorgen zijn over de installatie van een slimme meter in huis. De communicatietechnologie die wordt toegepast voor het communiceren met de slimme meter is een keuze van de netbeheerder. Er zijn verschillende alternatieven. Een van die alternatieven, waarvan naar verwachting veel gebruik zal worden gemaakt, is communicatie via het vaste elektriciteitsnet, dat er al is. Ook het vaste telefonie- en kabelnetwerk is er al.

Mobiele technieken als GPRS kunnen worden toegepast. Over het laatste is eerder een publiek debat geweest in het kader van de installatie van antennes voor mobiele communicatie. Vorige week is het jaarverslag van de Gezondheidsraad gepubliceerd. Daaruit blijkt dat er geen wetenschappelijk bewijs bestaat voor schade voor de gezondheid die wordt veroorzaakt door draadloze netwerken. Er is geen schade aangetoond op de korte termijn en geen schade op de lange termijn.

De heer Reuten (SP): Dit ligt bij de Gezondheidsraad toch iets anders. Volgens de raad is er geen oorzakelijk verband te leggen tussen straling en de klachten. De raad stelt echter niet dat deze klachten niet bestaan en stelt ook niet dat de klachten niet door straling zouden kunnen worden veroorzaakt.

Minister Van der Hoeven: Uit het jaarverslag van de Gezondheidsraad blijkt dat er geen wetenschappelijk bewijs bestaat voor gezondheidsschade van draadloze netwerken. Dit geldt voor zowel de korte als de lange termijn. Ik heb echter al gezegd dat ik tijdens de pilot dit aspect in ieder geval zal volgen. Ik zal dit onderwerp daarin expliciet meenemen.

Blz. 1387

Minister van der Hoeven:

Mevrouw Kneppers vroeg, evenals de heer Reuten, hoe het staat met de financierbaarheid van de meter. Waar halen de netbeheerders het geld daarvoor vandaan? Wij hebben er via de Wet onafhankelijk netbeheer en het Besluit financieel beheer voor gezorgd dat er in de vermogenspositie van de netbeheerders ruimte is om de investeringen te kunnen doen. Zij

hebben ook een buffer kunnen opbouwen, mede overigens dankzij de hoogte van de huidige tarieven. Voor de komende twee jaar moet dit echt voldoende ruimte bieden voor investeringen in de meterinfrastructuur, vooral ook omdat het voorlopig beperkt is tot nieuwbouw. Dat is immers in de Europese richtlijn aangegeven. In de komende jaren beperken wij ons daartoe. Dat probleem is er dus niet. Ik zal overigens, zoals ik al aangaf, de evaluatie gebruiken om de kostenontwikkeling en de financierbaarheid samen met de NMa te toetsen. Daarna komt uiteindelijk het beslismoment, zeg ik in de richting van de heer Schouw. Overigens hebben deze investeringen nog geen invloed op de hoogte van de tarieven. Het uiteindelijke rendement op de investeringen dat nodig is, heeft wel invloed op de tarieven. Daarop krijgen wij pas zicht als inderdaad op relatief grote schaal praktijkervaring is opgedaan.

[…]

Dit brengt mij bij de opmerkingen van de heer Schouw over deze proefperiode. Wat zijn de evaluatiemomenten daarin? De bottomline is, als gezegd, dat de baten hoger moeten zijn dan de lasten. Indicatoren zijn de volgende:

  • technische betrouwbaarheid: werkt het allemaal naar behoren?
  • beveiliging: zijn maatregelen tegen hacken genomen?
  • privacy: is die voldoende gewaarborgd?
  • installatiecapaciteit: zijn er voldoende handjes, voldoende gekwalificeerd personeel?
  • beschikbaarheid van voldoende meters die voldoen aan de gestelde eisen;
  • kostenefficiency: zijn op basis van de vastgestelde eisen voldoende meters beschikbaar tegen lage kosten? Daarbij moet aannemelijk zijn dat de kosten van meters door de technologische vooruitgang niet zullen stijgen. Ook moet de invoering van de meters kostenefficiënt verlopen.

Daarnaast is er uiteraard de consumentenbarometer:

  • tevredenheid van de eindgebruiker over de plaatsing;
  • juistheid van de informatie;
  • afhandeling van de klachten.

Vandaag heb ik daaraan nog toegevoegd dat ik ook het aspect van de straling in de monitoring zal meenemen. Ik wil dit best nog eens op schrift zetten, maar door de manier waarop ik dit nu zeg, ligt het vast in de Handelingen van deze Kamer. Meer dan wat ik nu gezegd heb, ga ik niet op papier zetten.

Handelingen I 2008-2009, nr. 28, blz. 1425

Minister Van der Hoeven: Dit betekent dat de novelle nu gemaakt wordt en dat ik de Europese Commissie laat weten – ik zit met die implementatietermijn in mijn maag – wat precies de reden is dat wij niet kunnen voldoen aan de implementatietermijn en hoe wij denken op korte termijn wel te kunnen voldoen aan de implementatietermijn.

De novelle heeft betrekking op zowel 31320 als 31374. Ik denk dat ik hiermee de vragen over het wetsvoorstel over energie-efficiency en de Europese richtlijn beantwoord heb. Ik heb ook aangegeven wat de consequenties van de novelle zijn voor het wetsvoorstel marktmodel. Dat wetsvoorstel gaat over andere zaken, over erna, over de tweede fase in die uitrol, als de uitrol grootschaliger wordt, en over de eisen die dan worden gesteld aan de meetinrichting, de slimheid en het leveranciersmodel. Laat ik beginnen met die grootschalige uitrol: wij nemen daar nu geen besluit over. Pas als blijkt dat hetgeen ik verplicht moet doen op grond van het vorige wetsvoorstel een positief effect heeft, gaan wij over tot volledige uitrol. Daar zit een weegmoment in. De richtlijn noemt als uitzondering voor reguliere vervanging dat het technisch onmogelijk is of nietkostenefficiënt. Die cost efficiency zal ik uiteraard breed interpreteren. Bovendien maak ik een maatschappelijke kosten-batenanalyse. Ik neem een termijn van in ieder geval twee jaar voordat ik op dat punt een beslissing neem. Dat wordt dus op zijn vroegst 2011. De NMa evalueert alles wat er gebeurt in de periode tot 2011 en rapporteert daarover aan mij. Ik zal de betrokken belanghebbenden breed bij de evaluatie betrekken, zowel de afnemersorganisaties en de Consumentenbond als de netwerkbedrijven en de leveranciers. Als de uitkomsten positief zijn, dan neem ik een beslissing over de brede uitrol. Pas daarna stel ik de AMvB op die de brede uitrol regelt. Als de uitkomsten negatief zijn en de uitrol bij

vervanging niet-kostenefficiënt blijkt, dan beperk ik mij tot hetgeen de Europese richtlijn mij verplicht. De vraag is wat het criterium is om over te gaan tot die grootschalige uitrol. In elk geval mogen er geen onredelijke nadelen zijn van de introductie van de slimme meter. Wij houden dus een consumentenbarometer bij. Wij willen echt op de hoogte zijn van die tevredenheid; over plaatsing, juistheid van de informatie, afhandeling klachten, enzovoort. Het energiebesparingspotentieel moet voldoende zijn. Ik voeg daarom het criterium ″energiebesparingspotentieel″ toe, zoals gevraagd is door de heer Schouw en mevrouw Kneppers. Uiteraard moet de levering van de energie ongestoord zijn en moet de rekening kloppen en dat soort dingen. Moet dat van de richtlijn? Nee. Ik voeg dat echter wel toe. Dat is de tweede fase vanuit mijn ambitie om een structurele bijdrage te leveren aan een duurzaam en efficiënte energiehuishouding. Overigens zitten Commissie, Europees Parlement en de Raad inmiddels op een vergelijkbare lijn wat die slimme meters betreft.

In het derde pakket staat dat 30% van de eindafnemers tegen 2020 moet beschikken over een bidirectionele, elektronische meter voor elektriciteit. Ik kan de heer Van den Berg dan niet meer tegemoetkomen, maar dan spreken wij over 2020. Een uitzondering is alleen toegestaan op basis van een economische analyse van kosten en baten. Ik maak graag een paar opmerkingen over de  meetinrichting. Daarbij gaat het om slimheid, betaalbaarheid en privacy. Bij elk van deze drie onderwerpen sta ik graag wat langer stil. De slimheid van de meter: hoe slim mag een meter zijn en hoe slim moet een meter zijn? Dat leggen wij vast in die AMvB waarover ik net sprak. Om te voldoen aan de EU-richtlijn kunnen de eisen heel beperkt zijn. Het gaat om een meter die tweewegcommunicatie mogelijk maakt. Dan hoeft de meterman niet steeds fysiek langs te komen. Ook is de meter in staat om informatie te leveren over de tijd waarin sprake was van daadwerkelijk gebruik. De meter moet dat kunnen registreren en weergeven. Bij de uitrol geldt dat de installatiekosten in verhouding tot de meterkosten hoog zijn. Het is dan ook gewenst om de functionaliteiten uit te breiden. Daarbij komt dat de Tweede Kamer een aantal eisen heeft gesteld op het punt van de minimale functionaliteit. Het resultaat daarvan is dat additionele eisen die in de AMvB gesteld worden, betrekking hebben op registreren en weergeven van de geleverde elektriciteit uit zonnepanelen (micro-wkk), op afstand aan- en uitschakelen, dimmen, fraudedetectie, registratie van spanningsonderbrekingen en een standaard data-uitgang die buiten de display of de meter ook lokale toepassingen faciliteert zoals aansluiting op een in home display PC of ADSL-modem. Verder moet het kunnen weergeven in eurowaarden, dus het gebruik uitgedrukt in geld in plaats van kilowattuur. Deze eisen zijn te beschouwen als een kop op de Europese eisen, maar zij zijn wel onderdeel van een breed gewenste functionaliteit. Ik herinner mij uit het vorige debat dat een aantal leden de slimme meter nog lang niet slim genoeg vond. Dit deel van het wetsvoorstel maakt het mogelijk om het dashboard van de heer Schouw te regelen, maar ook de echt slimme meter van de heer Van Driel. Overigens wordt de AMvB breed voorgehangen. Op die manier wordt voorkomen dat er ongelukken of vereiste functionaliteiten over het hoofd worden gezien, of onnodige eisen worden gesteld. Ik betrek TNO, maar dat heb ik al eerder toegezegd, bij de definitieve formulering van de AMvB. Ik kom op de betaalbaarheid. Ik heb al afgesproken met de Tweede Kamer dat die slimme meter de consument niet meer mag kosten dan wat er nu maandelijks betaald wordt aan meterhuur, door ons allemaal. Gezamenlijke netbeheerders hebben gezegd dat meer functionaliteiten op de meter ook meer kost. Als de uitrol te lang duurt en te sterk individueel wordt bepaald, dan heeft dat consequenties voor de kosten. Ik zal er in elk geval voor zorgen dat in de ministeriële regeling een tariefplafond wordt opgelegd voor de meterhuur. Uiteraard is ook de kostenontwikkeling van de meter een belangrijk toetsingscriterium bij de evaluatie. Als iemand geen slimme meter wil, dan houdt hij zijn domme meter.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Volgend actieprogramma Nitraatrichtlijn (31.945) (T01117)

De minister van LNV zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid Benedictus (CDA), toe dat zij ten behoeve van een volgend actieprogramma (Nitraatrichtlijn) zal nagaan hoe meer maatwerk op bedrijfsniveau is te realiseren.


Kerngegevens

Nummer T01117
Status voldaan
Datum toezegging 24 november 2009
Deadline 1 juli 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2003-2010)
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden Dr. G. Benedictus (CDA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen actieprogramma's
gebruiksnormen
maatwerk
Kamerstukken Differentiatie fosfaatgebruiksnorm (31.945)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 10 – blz. 256

Benedictus (CDA): (…) De overheid zet inderdaad in op een breed innovatiebeleid. De CDAfractie waardeert het zeer dat dit in het komende actieplan staat, maar dat is wel topdown georganiseerd. Zij ziet graag dat in de komende periode wordt gekeken hoe de sector gestimuleerd kan worden om ruimte te creëren, zodat in het volgende actieplan meer ruimte voor maatwerk zit en op bedrijfsniveau actie kan worden ondernomen. Wij vragen de minister om samen met de sector stappen te zetten om de voorlopers te stimuleren door het afwijken van de generieke gebruiksnormen toe te staan, mits de oppervlaktewaterkwaliteit dat toestaat. In het voorliggende actieplan heeft de minister immers de mogelijkheid tot actualisatie, een ander woord voor aanpassing, van gebruiksnormen. Die ruimte is er.

Handelingen I 2009-2010, nr. 10 – blz. 283

Minister Verburg: (…) Ik ben graag bereid om te kijken hoe we in een volgend actieprogramma nog meer maatwerk met een minimum aan administratieve lasten kunnen realiseren. Dat is natuurlijk de crux. Een boer is geen boekhouder en dat moeten we ook niet van hem willen maken. Maar het moet wel kunnen, we moeten wel de vinger aan de pols kunnen houden en het Planbureau voor de Leefomgeving moet het wel jaarlijks ook kunnen monitoren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging De regering zal de Kamer rapporteren hoe groene en blauwe diensten concreet en uitvoerbaar gemaakt kunnen worden(32.500 XIV en F) (T01270)

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Eigeman (PvdA), Laurier (GroenLinks), Smaling (SP) en Tiesinga (CDA), toe dat de regering aan de Kamer zal rapporteren hoe groene en blauwe diensten concreet en uitvoerbaar gemaakt kunnen worden. De regering zal hierover afzonderlijk rapporteren op het moment op het moment dat de pilots ten aanzien van het gemeenschappelijk landbouwbeleid een paar stappen verder zijn.


Kerngegevens

Nummer T01270
Status voldaan
Datum toezegging 22 maart 2011
Deadline 1 januari 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden drs. J.H. Eigeman (PvdA)
drs. J.P. Laurier (GroenLinks)
prof. dr. ir. E.M.A. Smaling (SP)
Mr.ir.ing. H.L. Tiesinga msc. (CDA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen ecodiensten
ecosystemen
groene en blauwe diensten
Kamerstukken Begrotingsstaten Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 2011 (32.500 XIV)
Begrotingsstaat Diergezondheidsfonds 2011 (32.500 F)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 21, item 2, blz. 4-5

De heer Tiesinga (CDA):

Als laatste de financiering van het natuurbeleid. Het natuurbeleid kost veel geld en vergt een solide financiële onderbouwing. Onderzoeken tonen aan dat er ook veel opbrengsten zijn. Eén van de problemen is dat de kosten en opbrengsten veelal niet bij dezelfde partij terechtkomen. De financiering behelst, voor zover nodig, de aankoop, inrichting en beheer van natuurgebieden. De CDA-fractie gaat ervan uit dat de rijksoverheid ook in financiële zin verantwoordelijk is voor de herijkte ehs. De Wet inrichting landelijk gebied, de Wilg, moet als decentralisatie-instrument daarvoor op zijn effectiviteit herbeoordeeld worden. Hoe denkt de staatssecretaris daarover? Wij vragen de staatssecretaris tevens het in het buitenland gebruikte systeem van ecosysteemdiensten te ontwikkelen en te introduceren. Mogelijk kan dit via een pilot.

Zo wordt natuurproductie maatschappelijk financieel gewaardeerd. De financiering kan afgestemd worden met een verschuivend Europees budget van financiering van landbouwproductie naar plattelandsbeleid, van de eerste naar de tweede pijler.

Handelingen I 2010-2011, nr. 21, item 2, blz. 7-8

De heer Eigeman (PvdA):

Uit de bijdrage die Paul Opdam, hoogleraar aan de Wageningen University, voorheen Landbouwuniversiteit Wageningen, op de expertbijeenkomst heeft geleverd, bleek dat Nederland niet echt vooroploopt in het denken over ecodiensten. In zijn korte schets werd duidelijk dat die benadering heel passend is, juist in een bestuurlijk klimaat waarin maatschappelijke en inhoudelijke verbinding belangrijke waarden zijn. Dat is typisch Nederlands, zou je denken, hoewel je daar de laatste anderhalf jaar wel eens over twijfelt, maar ik blijf het typisch Nederlands noemen, zeker als je de vertaling ziet in een integrale benadering van natuur en landschap – de zogenaamde groenblauwe dooradering – vanuit aspecten als bedrijvigheid, water, voedsel en wonen & leven. Wat voor opbrengst is over en weer te genereren? Dit is eigenlijk het oude denken in de polder in een modern jasje. Breng die werkwijze weer tot leven, decentraal. Is de staatssecretaris bereid om eens na te gaan wat die benadering kan opleveren? Is hij vooral ook bereid om daarbij van onderop te werk te gaan, bijvoorbeeld door regionaal te experimenteren en wellicht te faciliteren, bijvoorbeeld vanuit de middelen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, wat prima aansluit bij het pleidooi voor een pilot op dit gebied dat collega Tiesinga hield? Misschien bestaat de kans ook om nog iets te doen in combinatie met programma's als Leren voor Duurzame Ontwikkeling en de vernieuwing van het instrumentarium op het gebied van natuur- en milieueducatie en -communicatie, ook wel duurzaamheidseducatie genoemd. Misschien is zo een nieuwe vorm van duurzaamheidseducatie te bevorderen. Educatie en communicatie maken deel uit van een wijze van sturen op processen die het mensen mogelijk maken om zelf duurzame oplossingen te genereren: duurzame ontwikkeling door participatie. Welke bijdrage in geld en kennis kunnen de verschillende veldorganisaties, maar vooral ook maatschappelijke initiatieven verwachten?

Handelingen I 2010-2011, nr. 21, item 2, blz. 9

De heer Smaling (SP):

Ik kom op mijn eerste onderwerp: natuur als breed begrip. "Natuur" neemt vele gedaantes aan. Deskundigen spraken vorige week tijdens een in deze Kamer georganiseerde expertmeeting over functionele, vitale en beleefde natuur. Waar de één geniet van "dé duinen" of "hét bos", let de ander veel meer op diversiteit van soorten. Zo was het de meer algemene natuurliefhebber Remco Campert altijd een gruwel, te worden rondgeleid door de tuin van Jan Wolkers, die elk kevertje en bloemetje, hoe klein ook, voorzag van gedetailleerd lyrisch commentaar. Natuur kan gekoppeld worden aan uiteenlopende begrippen als recreatie, bestuiving, waterberging, woongenot en biodiversiteit. Het gaat hier om ecosysteemdiensten – mijn collega's hebben die al genoemd – zoals ze ook in het Millennium Ecosystem Assessment zijn gehanteerd. Ik contrasteer hier recreatie en biodiversiteit, twee van de belangrijkste ecosysteemdiensten.

Handelingen I 2010-2011, nr. 21, item 2, blz. 16

De heer Laurier (GroenLinks):

Uit het IBO komt naar voren dat er voldoende redenen zijn om het natuurbeleid tegen het licht te houden. Wij hebben de afgelopen weken een expertmeeting gehad en daaruit kwamen eigenlijk drie oplossingsrichtingen voort. De eerste was de benadering van ecosysteemdiensten; waarden zichtbaar maken die ecosystemen voortbrengen. Daarmee wordt duidelijk dat investeringen in natuur waarden voortbrengen.

Handelingen I 2010-2011, nr. 21, item 6, blz. 52

Staatssecretaris Bleker:

Ik heb nog één punt ten aanzien van de groene en blauwe diensten, de ecodiensten. Hier wordt al jaren over gepraat, maar het uur U is een keer genaderd. Ik weet niet of het tot een pilot moet komen. We hebben immers al een aantal pilots voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid, die met name de vraag adresseren hoe je dit moet invullen en hoe het niet bij woorden blijft. We willen groene en blauwe diensten en daar willen we voor betalen. Hoe kunnen we het concreet en uitvoerbaar maken? Daar wil ik de Kamer graag afzonderlijk over rapporteren op het moment dat we met die pilots ten aanzien van het gemeenschappelijk landbouwbeleid een paar stappen verder zijn. Ik wil u die toezegging doen. De heer Eigeman, de heer Tiesinga en ook anderen hebben daar gisteren ook om gevraagd.



Historie







Toezegging Bevorderen ondubbelzinnige terminologie in mededingingswetgeving (31.354) (T01290)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Reuten (SP), toe het gebruik van ondubbelzinnige terminologie op het terrein van mededingingswetgeving te bevorderen, voor zover het in zijn vermogen ligt.


Kerngegevens

Nummer T01290
Status voldaan
Datum toezegging 22 maart 2011
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Mededingingswet
Kamerstukken Aanpassing Mededingingswet ter invoering van gedragsregels voor de overheid (31.354)


Uit de stukken

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 36-37

De heer Reuten (SP):

Mijnheer de voorzitter. In de schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel zijn reeds veel kwesties tussen Kamer en regering uitgewisseld, met – wat mijn fractie betreft – vaak bevredigende antwoorden van de regering, waarvoor dank. Ik kan mij vandaag derhalve beperken tot twee, niettemin nog prangende, kwesties. De eerste kwestie betreft het ontbreken van voldoende omschrijving van de term "concurrentie" en aanverwante termen. Dit raakt de kern van dit wetsvoorstel, maar het heeft uiteraard een wijdere strekking. De tweede kwestie betreft de delegatiebepaling betreffende de werkingsduur van het wetsvoorstel die strijdig is met de motie-Jurgens dienaangaande. De eerste kwestie beslaat zes punten.

Het eerste gaat over concurrentie. Waar de mond van vol is, houdt duidelijkheid vaak te wensen over. Dat economen al meer dan 200 jaar vermijden om een definitie van de term "concurrentie" te geven, wist ik. Maar wij houden ons hier bezig met wetgeving, en voor ons ligt een aanpassing van de Mededingingswet, een wet waarin geen omschrijving van mededinging of concurrentie wordt gegeven. De regering schrijft in de memorie van antwoord dat dit komt, omdat de Mededingingswet gestoeld is op de Europese Uniemededingingsregels waarin eveneens geen definitie van concurrentie wordt gegeven. Daar zijn wij mooi niet klaar mee. Een verzuim van de EU is geen grond voor verzuim in de Nederlandse wet en wetgeving. Ik dank de regering dat zij op ons verzoek hieromtrent de handschoen opgenomen heeft in de memories van antwoord.

De regering beschouwt mededinging en concurrentie als synoniemen. Zij geeft ten opzichte van de memorie van antwoord in de nadere memorie van antwoord een gecorrigeerde definitie van concurrentie. Voor de wetsgeschiedenis neem ik aan dat uitsluitend de laatste tot op dit moment geldig is. Deze definitie van concurrentie luidt: "De strijd tussen verschillende economische actoren om een aandeel in een beperkte markt voor een bepaald goed of een bepaalde dienst." Kort gezegd is concurrentie vooralsnog dus "marktaandeelstrijd". Ik constateer dat rendement kennelijk geen factor is. Ook constateer ik dat concurrentie zich kennelijk aan één zijde van de markt afspeelt. Het valt te bezien of de ontstentenis van die beide elementen houdbaar is. Hoe dan ook vraag ik de minister om bij de eerstvolgende wijziging van de Mededingingswet, deze of een verbeterde definitie daarin op te nemen. Voorts vraag ik de minister om de naam van die wet te wijzigingen in de hedendaagse, en voor burgers meer begrijpelijke titel "Concurrentiewet".

Ten tweede de aanpalende term "gelijke concurrentieverhoudingen". Daarmee komen we bij de doelstelling van het wetsvoorstel. "Gelijke concurrentieverhoudingen" moet dan in het licht van het voorgaande betekenen: "gelijke verhoudingen in de marktaandeelstrijd". De minister zal mij, neem ik aan, straks corrigeren indien ik een zijns inziens verkeerde interpretatie geef. Ik zou het overigens zeer op prijs stellen om eventuele herzieningen van definities door de minister – hier en bij andere punten – vlak voor het antwoord van de minister op een informeel briefje te krijgen.

Ik constateer dat de regering stelt dat "gelijke concurrentieverhoudingen" niet de doelstelling van de bestaande mededingingsbepalingen in de Mededingingswet is. Ik citeer nu: "Gelijke concurrentieverhoudingen vormen wel de doelstelling van dit wetsvoorstel, maar alleen voor zover het de financiering uit de algemene middelen betreft van economische activiteiten van overheden en het ten laste van de algemene middelen toekennen van voordelen aan overheidsbedrijven." Ik citeer nogmaals: "De regering definieert 'gelijke concurrentieverhoudingen' in het kader van dit wetsvoorstel als 'concurrentieverhoudingen waarbij overheden die economische activiteiten verrichten en overheidsbedrijven ten opzichte van concurrerende private ondernemingen geen concurrentievoorsprong hebben die samenhangt met de positie als overheid respectievelijk als overheidsbedrijf'."

Overheidsbedrijven – en de betreffende activiteiten – mogen dus geen aan de overheidsstatus verbonden voorsprong hebben in de marktaandeelstrijd. Mij lijkt de consequentie daarvan te zijn dat indien het bij de betreffende overheidsbedrijven en activiteiten niet om "marktaandeelstrijd" gaat, deze buiten het oogmerk van het wetsvoorstel vallen. Gegeven de definities van de regering kan ieder ander deze conclusie trekken. Ik teken het hier slechts aan voor de wetsgeschiedenis.

Ten derde de term "concurrentievoorwaarden". In het nader voorlopig verslag suggereerde mijn fractie dat de term "concurrentievoorwaarden" minder lastig te operationaliseren is dan "concurrentieverhoudingen". In de nadere memorie van antwoord schrijft de regering, deze opvatting te delen. Ik vraag de minister daarom, bij nieuwe wetsvoorstellen de term "concurrentieverhoudingen" te verbannen en de term "concurrentievoorwaarden" te hanteren, die vervolgens zoveel mogelijk geoperationaliseerd zou moeten worden.

Ten vierde "oneerlijke concurrentie". Ook deze term figureert in de diverse stukken bij dit wetsvoorstel. Het is een term die evenmin in de Mededingingswet voorkomt. Op een vraag van mijn fractie hieromtrent liet de regering weten, dat niet gedoeld werd op "oneerlijke handelspraktijken" zoals in bijvoorbeeld wetsvoorstel 30928, Implementatie Richtlijn oneerlijke handelspraktijken. De regering schrijft in de nadere memorie: "In de discussie over de markt- en overheidsproblematiek wordt vaak gesproken van 'oneerlijke concurrentie', omdat het als onrechtvaardig wordt ervaren dat overheden en overheidsbedrijven een concurrentievoorsprong hebben … In die betekenis wordt 'oneerlijke concurrentie' ook in de memorie van toelichting en andere parlementaire stukken ten aanzien van dit wetsvoorstel gebruikt." Mij dunkt dat dit vaag is. Zonder afbreuk te willen doen aan dergelijke gevoelens meen ik dat althans de regering in wetgerelateerde teksten misleidende terminologie zou moeten vermijden, zeker indien deze niet nader omschreven is. Zonder zijn weerwoord straks, neem ik voetstoots aan dat deze minister die opvatting deelt.

Ten vijfde "gelijk speelveld". Het ministerie van Economische Zaken. Landbouw en Innovatie maakt veelvuldig gebruik van de term gelijk of ongelijk speelveld. Dit maakt de terminologische wirwar nog groter dan die al is. Op onze vraag hiernaar stelt de regering in de nadere memorie, ik citeer verkort weergegeven: "De term 'gelijk speelveld' is … gebruikt als metafoor. In feite wordt er hetzelfde mee bedoeld als met 'gelijke concurrentieverhoudingen' voor zover het erom gaat de mogelijke bevoordeling van overheden … weg te nemen." De filosoof Hegel wees er al op dat metaforen bij begripsmatige kwesties armoede betuigen en vermeden moeten worden. Hier wordt weer eens duidelijk waarom. De regering – en ook de Europese Commissie – stelt veelvuldig dat een gelijk speelveld nastrevenswaardig is. Een gelijk speelveld in de zin van gelijke concurrentieverhoudingen mag dan de doelstelling van het onderhavige wetsvoorstel zijn – zo bleek uit het voorgaande punt twee – maar daar bleek ook – de regering schreef het – dat gelijke concurrentieverhoudingen geen doelstelling van de mededingingsregels in het algemeen zijn! Dus kan een gelijk speelveld voor deze regering niet algemeen nastrevenswaardig zijn.

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 72

De heer Reuten (SP):

In het nader voorlopig verslag staat: "Onder gelijk speelveld verstaan wij hier gelijke concurrentieverhoudingen." Je kunt dus niet in zijn algemeenheid zeggen dat de doelstelling van het regeringsbeleid een gelijk speelveld is. Immers, de minister zegt dat gelijke concurrentieverhoudingen niet de doelstelling van het beleid in het algemeen zijn. Je kunt er niet omheen de termen duidelijk te definiëren. Dit is namelijk inconsistent. Je kunt niet zeggen dat gelijke concurrentieverhoudingen niet de doelstelling zijn van de Mededingingswet, terwijl een gelijk speelveld dat wel is. Immers, die zijn als identiek gedefinieerd.

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 73

Minister Verhagen

Er wordt een nieuw element aan de Mededingingswet toegevoegd, namelijk de gelijke concurrentieverhoudingen tussen overheden die economische activiteiten verrichten, en private ondernemingen. Dat kun je een gelijk speelveld noemen. Het is een nieuw element, omdat het in de basis van de Mededingingswet niet zo voorkomt. Daarom is het expliciet als nieuw element opgenomen. Het is voldoende duidelijk wat wij wensen. Een extra verduidelijking vindt niet plaats. Als wij te zeer gaan afwijken van hetgeen in Europees verband gebruikelijk is – daarop is onze nationale mededingingspraktijk gebaseerd – dan maken wij het eerder onduidelijker dan duidelijker. Waar het expliciet nodig is, hebben wij het nieuwe element toegevoegd. Als wij echter van de weeromstuit alles op een andere wijze gaan formuleren dan in het Europese recht gebruikelijk, dan creëren wij meer onduidelijkheden dan duidelijkheden. Ik zie dus geen aanleiding voor een algehele herziening van de terminologie. Voor zover het in mijn vermogen ligt, zal ik het gebruik van ondubbelzinnige terminologie op het terrein van mededingingswetgeving bevorderen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Tijdig voorhangen verlenging geldingsduur (31.354) (T01291)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Asscher (VVD) en Reuten (SP), toe de wetgeving voor verlenging van de geldigheidsduur tijdig dus nadat het evaluatieverslag in het parlement is behandeld maar ruim voor de afloop van de vijfjaarstermijn, voor te hangen.


Kerngegevens

Nummer T01291
Status afgevoerd
Datum toezegging 22 maart 2011
Deadline 1 januari 2017
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden drs. E. Asscher (VVD)
dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie lagere regelgeving
Onderwerpen Mededingingswet
Kamerstukken Aanpassing Mededingingswet ter invoering van gedragsregels voor de overheid (31.354)


Uit de stukken

Handelingen I 2010/11, nr. 5 - blz. 37

De heer Reuten (SP)

Ik bespreek nu de tweede prangende kwestie: de delegatiebepaling betreffende de werkingsduur van het wetsvoorstel, die strijdig is met de motie-Jurgens dienaangaande. Artikel IV van het wetsvoorstel stelt in lid 2 dat de aanhangige wet vijf jaar na inwerkingtreding vervalt, tenzij voorafgaand aan dit tijdstip bij Algemene Maatregel van Bestuur over de geldingsduur anders is bepaald. Lid 3 bepaalt dat in het laatste geval de voordracht voor die Algemene Maatregel van Bestuur "aan beide Kamers der Staten-Generaal" wordt "overgelegd".

Mijn fractie heeft bezwaar tegen de constructie dat de werkingsduur van een formele wet, in dit geval de continuering, geregeld kan worden bij Algemene Maatregel van Bestuur; dit bezwaar treft ook het geval van een desbetreffende voorhangbepaling. Deze constructie is volgens mijn fractie in strijd met de motie-Jurgens c.s. (21109, letter D) die door de Kamer met algemene stemmen werd aanvaard. Nu kunnen we hier gaan twisten over de specifieke analogie met twee precedenten die het ministerie aanvoert – ik acht die niet sterk – maar mogelijke precedenten doen uiteindelijk niet af aan het oordeel over de strijdigheid van het onderhavige voorstel met de motie-Jurgens.

Handelingen I 2010/11, nr. 5 - blz. 38

De heer Asscher (VVD)

Tevens is door een amendement de duur van het wetsvoorstel beperkt tot vijf jaar. Is de minister het met de VVD-fractie eens dat het ongewenst is dat er een hiaat valt na die periode van vijf jaar? De regering had de volgende doelstellingen geformuleerd. Ten eerste: het creëren van gelijke concurrentieverhoudingen tussen overheden die ondernemingsactiviteiten verrichten en ondernemingen die van overheidswege over een bijzondere positie beschikken enerzijds, en particuliere ondernemingen anderzijds. Ten tweede: het bevorderen van transparantie bij het gaan verrichten van ondernemingsactiviteiten door overheden. Kan de minister toezeggen dat hij zich er sterk voor zal maken om er tijdig voor te zorgen dat de geformuleerde doelstellingen geëffectueerd blijven door tijdige wetgeving aan het parlement voor te stellen, zodanig dat er geen hiaat ontstaat tussen de voorliggende wet – indien deze wordt aangenomen – en nieuwe wetgeving om de doelstelling van een gelijk speelveld en transparantie tussen overheid en bedrijfsleven te bevorderen?

Handelingen I 2010/11, nr. 5 - blz. 73

Minister Verhagen

Onder andere de VVD-fractie heeft gewezen op het risico van een hiaat doordat de wet na vijf jaar vervalt. Mij is gevraagd om mij in te zetten voor tijdelijke wetgeving. Ik ben het uiteraard eens met de algemene optie dat een hiaat zeer ongewenst zou zijn. Als wij zeggen dat dit wetsvoorstel ertoe dient om concurrentievervalsing door overheden te voorkomen, dan kan dat geen tijdelijke zaak zijn. Er is voorzien in een evaluatie na drie jaar, ook om voldoende de tijd te hebben voor besluitvorming over verlenging van de geldigheidsduur van de gedragsregels. De wettelijke mogelijkheid om bij Algemene Maatregel van Bestuur de geldigheidsduur te verlengen, helpt ook om een hiaat na vijf jaar te voorkomen. Voor die AMvB geldt een voorhangverplichting.

Ook de SP-fractie heeft aandacht gevraagd voor die horizonbepaling. Ik kom daar nog op terug, maar zeg nu al toe dat de wetgeving voor verlenging van de geldigheidsduur tijdig zal worden voorgehangen, dus nadat het evaluatieverslag in het parlement is behandeld, maar ruim voor de afloop van de vijfjaarstermijn.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Inzet bijzondere opsporingsbevoegdheden visstroperij (32.574) (T01557)

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Schouwenaar, toe in overleg te treden met de minister van Veiligheid en Justitie over de concrete invulling van bijzondere opsporingsbevoegdheden bij visstroperij.


Kerngegevens

Nummer T01557
Status voldaan
Datum toezegging 26 juni 2012
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden Mr. J.M. Schouwenaar (VVD)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen opsporingsbevoegdheden
overleg
Veiligheid en Justitie
visstroperij
Kamerstukken Bestrijding van de visstroperij en het vervallen van de akte (32.574)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 24, item 3 - blz. 13

De heer Schouwenaar (VVD):

Mijn fractie is het eens met de vergroting van de opsporingsmogelijkheden als gevolg van overbrenging naar de WED. Maar het is mijn fractie ook gebleken dat de pro cedures om te komen tot concrete inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden omslachtig en tijdrovend zijn. Enkele weken geleden besteedde RTL4 daar aandacht aan. Door die omslachtige en tijdrovende procedures worden er veel fouten gemaakt. Onbedoeld, dat wel,maar het komt de opsporing niet ten goede. Is de staatssecretaris bereid tot overleg met de minister van Veiligheid en Justitie om te bezien of hierin verbetering te bereiken valt?

Handelingen I 2011-2012, nr. 34, item 9 - blz. 24-25

Staatssecretaris Bleker:

Op de handhaving ben ik grotendeels al ingegaan. De NVWA-inzet is in de orde van grootte zoals ik net formuleerde. De heer Schouwenaar heeft gezegd: het helemaal uitbannen van stroperij kan niet, het gaat om een effectievere inzet van bestaande toezichtsapparaten. Hij heeft mij in dat verband gevraagd of ik bereid ben tot overleg met de minister van Veiligheid en Justitie over de concrete inzet van bijzonder opsporingsbevoegdheden.

Ik ben van plan om dat te doen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Initiatieven horeca aanduiding herkomst vis (32.574) (T01558)

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van het lid Sylvester, toe initiatieven van de horeca om te komen tot een systeem van aanduiding van herkomst van vis te faciliteren en de Kamer te informeren over deze initiatieven.


Kerngegevens

Nummer T01558
Status voldaan
Datum toezegging 26 juni 2012
Deadline 1 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden dr. J.J. Sylvester (PvdA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen etikettering
herkomst vis
horeca
keurmerken
Kamerstukken Bestrijding van de visstroperij en het vervallen van de akte (32.574)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 24, item 3 - blz. 12 

Mevrouw Sylvester (PvdA):

De betekenis van de horeca bij een effectieve en adequate bestrijding van de visstroperij is mijn derde punt. Het standpunt van de regering is dat zij, indien de sector zelf overgaat tot aanvullende maatregelen, bijvoorbeeld gericht op voorlichting van de consument al dan niet naar aanleiding van een convenant, dit initiatief zal aanmoedigen. Is de regering bereid om te bezien of een dergelijk sectorinitiatief kan worden ondersteund? Verwacht de regering op de korte termijn initiatieven uit de sector? Graag een reactie. Wat is de

staatssecretaris voornemens te doen mochten de initiatieven uit de sector uitblijven? Het is immers van belang om de keten sluitend te krijgen. Er gaat een preventieve werking van uit als gestroopte vismoeilijk kan worden afgezet. Bovendien heeft de consument er recht op om te weten waar de vis vandaan komt.

Handelingen I 2011-2012, nr. 34, item 9 - blz. 24-29

Staatssecretaris Bleker:

Over de horeca bestaan twee beelden in de Kamer. Mevrouw Sylvester zegt aan de ene kant: de overheid moet stimuleren dat horecagelegenheden actief aan cliëntenmelden dat zij geen vis op het menu hebben staan die door stroperij is binnengekomen. Zij wil dat horecagelegenheden zich hieraan verbinden en pleit voor een soortregistratieplicht. Wij zijn niet voor zo'n registratieplicht. Het gaat om 15.000 bedrijven. Aan de andere kant zegt de heer Schouwenaar dat de overheid dit niet moet willen regelen. Ik denk dat er een tussenweg is en dat de horeca die van goeden wille is en de consument, aan de ene kant, en de leverancier en de visserman of -vrouw, aan de andere kant, zelf via ketenafspraken een en ander kunnen realiseren. Als er enige ondersteuning door de overheidnodig is om zo'n afspraak tot stand te brengen, ben ik bereid om dat te doen. Het gaat dan meer om het organiseren en ondersteunen van de keten dan andersom.

(...)

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Dan kom ik nu op de horeca. Er is gesproken over extra registratieplicht. Ik hecht eraan om dit vanaf het begin nog even bij de kop te pakken. Wij zijn hier vanmiddag bij elkaar om te praten over de wijze waarop wij de visstroperij in de toekomst via de weg van handhaving zouden kunnen bestrijden. Ik heb aangegeven dat ik het van belang vind dat wij daarbij ook nadenken over de afzetkant. Visstroperij is lucratief. De collega van de PVVfractie zei dat het soms om 1000 kilo per nacht gaat, als je er als visstroper even op uittrekt. Op het moment datje de afzetkant niet erbij betrekt, wordt de vis lucratief afgezet. Eigenlijk praten w ij over maatregelen aan de voorkant, terwijl wij aan de achterkant zeggen: de horeca, dat wil zeggen de restaurants, en de viswinkels moeten het zelf maar weten, want anders komt er te veel registratieplicht. De staatssecretaris heeft gezegd dat er eigenlijk afspraken gemaakt zouden moeten worden in de keten, dat het moet worden opgelost in de keten. Wat gaat hij doen als die initiatieven uitblijven? Aan de ene kant wenst de staatssecretaris de visstroperij te beperken, maar aan deandere kant legt hij de verantwoordelijkheid voor de afzet kant volledig bij de sector. Dat lijkt mij geen goede manier van werken. Ik krijg het gevoel dat het mandje lek is en dat het, ook als dit wetsvoorstel wordt aangenomen,lek blijft.

(...) 

Staatssecretaris Bleker:

Dan is er ook gesproken over de keten en de restaurants. Je moet uitgaan van het principe dat de horecagoed bekend wil staan en dat bedrijven er baat bij hebben om zich te afficheren met keurmerken. Daarbij past het ook dat je gezonde, schone, eerlijk gevangen vis hebt en geen vis die op illegale wijze aan wal is gebracht. Ik verwacht dat de horeca en de andere ketenpartijen ook bereid zijn om, voor zover dat punt nog ontbreekt, dat in hun eigen keurmerk en ketenafspraken te verwoorden. Ik zal dat ook aanbrengen als een punt:

dit is aan de orde geweest, dit is een nieuw wetsvoorstel, ik hecht eraan om u erop te wijzen om hier aandacht aan te besteden. Als men zegt dat men de verschillende partijen om de tafel wil hebben om daarover afspraken te maken, ben ik ook bereid om dat te faciliteren, maar dat is het dan ook. Verplichten is naar mijn mening vaak niet nodig maar ligt ook niet op onze weg. Wij hebben de wet om te handhaven, de strafmaat, de opsporing. Vervolgens is deze manier van ondersteunen en faciliteren waartoe ik bereid ben. Volgens mij heb ik dan het midden tussen mevrouw Sylvester namens vele fracties en de heer Schouwenaar. 

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik ben blij met de toezegging die van de kant van de regering komt, omdat ik die niet alleen voor deze wijziging van de Visserijwet als het gaat om de bestrijding van visstroperij van belang vind, maar ook in verband met dierenwelzijn. Wilt u zo vriendelijk zijn om de Kamer erover te informeren hoe de horeca zelf initiatieven neemt om bekend te maken, met keurmerken of iets dergelijks, waarde vis vandaan komt?

Staatssecretaris Bleker:

Akkoord.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Aanscherping strafverzwaring Wet Natuur (32.574) (T01559)

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanle iding van een vraag van het lid Koffeman, toe te bezien of te zijner tijd in de Wet Natuur de strafverzwaring voor overtredingen die krachtens de Flora - en faunawet zijn verboden kan worden aangescherpt en of het beleid op dit punt kan worden verbreed.


Kerngegevens

Nummer T01559
Status voldaan
Datum toezegging 26 juni 2012
Deadline 1 januari 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden drs. N.K. Koffeman (PvdD)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen roofvogels
strafverzwaring
Wet Natuur
Kamerstukken Bestrijding van de visstroperij en het vervallen van de akte (32.574)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 34, item 9 - blz. 26-29

Staatssecretaris Bleker:

Bij de visserijstroperij is de primaire inbreuk op de rechtsorde dat je het recht van een ander inperkt. De tweede inbreuk is dat je iets doet wat uit oogpunt van algemeen ecologisch belang niet verantwoord is. In het algemeen is het bij het bepalen van de strafmaat zo dat je kijkt naar de inbreuk op de rechtsode. Die is in dit geval tweeledig. Dat is het argument.

De heer Koffeman (PvdD):

Bij de vervolging van roofvogels is die inbreuk niet tweeledig, maar toch hebben wij met elkaar besloten om dit te laten vallen onder de Wet op de economische delicten, met heel forse straffen. Mijn vraag is, waarom de staatssecretaris vissen in dat opzicht anders behandelt dan roofvogels. Bij roofvogels is er geen sprake van inbreuk op de zakelijke rechten van wie dan ook, of van tweeledigheid. De staatssecretaris veronderstelt dat dit

dus een geringere strafmaat zou moeten vergen, maar dat is niet het geval.

(...)

Staatssecretaris Bleker:

Ik kom bij de roofvogels. Adviseurs uit diverse kringen hebben mij een verklaringaangereikt – ik weet niet zeker of het de juiste is – voor waarom het doden van roofvogels in de Wet op de economische delicten staat. Het staat er waarschijnlijk in, omdat er in het verleden economische belangen en motieven waren om roofvogels aan hun eind te helpen, bijvoorbeeld agrarische belangen of dat soort zaken. Ik wijs in dat kader op twee a lgemene

zaken. Voor de bepaling van de strafmaat voor een bepaald misdrijf of een bepaalde overtreding hebben wij in Nederland een bepaalde systematiek. Het betreft de inbreuk op de rechtsorde. Het gaat hier om een inbreuk op het eigendom van een ander. Daarnaast kan sprake zijn van een bepaalde inbreuk, omdat je geen formeel recht hebt om iets te doen. Er kan ook nog sprake zijn van de inbreuk op een bepaald, bijvoorbeeld ecologisch,

belang. Die drie zaken tellen op bij het bepalen van de strafmaat, te meer als ook nog sprake is van een economisch motief, in die zin dat de dader er financieel gewin bij kan hebben. Dat is de optelsom van factoren die uiteindelijk de strafmaat bepaalt. De heer Koffeman en ik kunnen een uitgebreide discussie met elkaar voeren, maar volgens mij vraagt hij zich af, omdat het doden van roofvogels verboden is krachtens de Wet op de economische delicten, maar ook krachtens de Flora- en faunawet, of op dat soort vergrijpen wel een voldoende zware straf rust. De Wet Natuur ligt bij de Raad van State. Daarin is een strafverzwaring opgenomen voor overtredingen die krachtens de Flora- en faunawet zijn verboden. Ik ben bereid om te zijner tijd te bezien, ik dan wel mijn opvolger, of ook in de Wet Natuur een en ander kan worden aangescherpt. Dit soort overtredingen die misschien op dit moment geen economisch motief meer hebben, is toch niet acceptabel, gelet op het flora- en faunabeleid. In de Wet Natuur is overigens al sprake van een bepaalde aanzet. Ik ben bereid te bezien of het beleid op dit punt kan worden verbreed. Over de intenties zijn wij het volgens mij niet oneens. Dat heb je soms met de PVV.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik ben blij met de toezegging van de staatssecretaris.


Brondocumenten


Historie







Toezegging overleg met gemeenten over social return (32.440) (T01609)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Vlietstra en Vos, toe om met gemeenten in overleg te treden op welke wijze er een groter aandeel in het kader van social return gedaan kan worden of in hoeverre er meer dan nu sociale aanbesteding kan plaatsvinden, in lijn met de stimulering die al gedaan wordt en de voorlichting.


Kerngegevens

Nummer T01609
Status voldaan
Datum toezegging 23 oktober 2012
Deadline 1 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden J.G. Vlietstra (PvdA)
Ir. M.B. Vos (GroenLinks)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen gemeenten
social return
Kamerstukken Aanbestedingswet 20.. (32.440)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/13, nr. 4 - blz. 37-38:

Minister Verhagen:

(..) Voorzitter. Mevrouw Vos heeft gevraagd waarom ik geen "pas toe of leg uit"-verplichting heb gehanteerd bij het percentage social return. Het Rijk past social return toe sinds medio 2011. Binnen het beleid geldt al een "pas toe of leg uit"-regel. Wat mevrouw Vos vraagt, bestaat al. Volgend jaar wordt dit beleid door de ministers van Binnenlandse Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geëvalueerd om te bekijken of het geformuleerde beleid adequaat is.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Wellicht is mijn opmerking niet geheel juist geweest, maar ik doel juist op bijvoorbeeld de lagere overheden. De minister heeft gezegd dat voor andere aanbestedende diensten dan het Rijk geen streefpercentage moet worden opgenomen, omdat dit afhankelijk van de situatie et cetera aan de aanbestedende overheid moet worden overgelaten.

Minister Verhagen:

Ik heb gezegd dat het Rijk dit toepast, dat ik het goed vind als veel aanbestedende diensten, dus ook de decentrale overheden, sociaal aanbesteden en dat het Rijk voorlichting geeft over de wijze waarop dit het best kan worden gedaan, maar uiteindelijk is het een eigen verantwoordelijkheid van de decentrale overheid. Juist omdat er specifieke omstandigheden kunnen zijn die een andere afweging wenselijk maken, wil ik daar niet in treden. Dit element moet en kan wel in de gemeenteraad naar behoren uitgediscussieerd worden, want de raad gaat uiteindelijk over de wijze waarop de gemeente als opdrachtgever met dit soort elementen omgaat.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dan is de vraag waarom de Tweede Kamer een ander artikel aan het wetsvoorstel heeft toegevoegd om zo veel mogelijk maatschappelijke waarde toe te voegen of te verbinden aan de aanbesteding. Waarom is er niet gekozen voor een streefpercentage onder het beslag van het "pas toe of leg uit"-principe om daarmee de aanbestedingsprocedure zo veel mogelijk op dit sociale aspect te kunnen gebruiken?

Minister Verhagen:

Deze redenering is niet helemaal correct. In het wetsvoorstel dat ik heb ingediend, stond ook dat andere element niet. Op dit punt zeiden we wat het Rijk doet en stelden we een aantal algemene voorwaarden om de toegang, de proportionaliteit et cetera zeker te stellen. Op dit punt legden we die verplichtingen niet op. De Tweede Kamer diende echter een amendement in. Ik ga er niet over welke amendementen zij indient of niet indient. De Eerste Kamer kan mij niet vragen waarom de Tweede Kamer geen amendement heeft ingediend om voor decentrale overheden verplichtingen op te nemen rondom de social return. Het zat niet in het wetsvoorstel. De Tweede Kamer kwam met een ander element, namelijk de maatschappelijke relevantie. De Eerste Kamer kan mij niet verwijten dat de Tweede Kamer geen amendement ingediend heeft over de social return.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U hebt absoluut een punt. De vraag is echter waarom de kans niet is benut om juist op dit punt aanbestedingen te kunnen inzetten, aangezien er wel allerlei elementen worden verbonden aan het aanbesteden, zoals innovatie, duurzaamheid en sociale elementen. We hebben immers in Nederland een behoorlijk groot maatschappelijk probleem op dit gebied. Waarom zetten we aanbestedingen niet ook daarvoor in?

Minister Verhagen:

Dat is de reden waarom wij wel voorlichting geven en het wel aanmoedigen, maar het tegelijkertijd te rigide vinden om wettelijk precies te regelen waaraan een gemeente zou moeten voldoen op dit terrein. We moedigen het wel aan, we geven voorlichting hoe men dit kan doen en we stimuleren het.

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

Er is wel degelijk in de Tweede Kamer een motie op dit punt ingediend, evenals een amendement. Het amendement heeft het niet gehaald, maar de motie wel. Er is ook een andere motie aangenomen waarin de regering wordt gevraagd om decentrale overheden zo ver te krijgen dat zij 30% van hun opdrachten gunnen aan het mkb. Mijn verzoek ligt in het verlengde daarvan, namelijk om decentrale overheden te bewegen, ten minste 5% in te zetten voor het bieden van mogelijkheden aan arbeidsgehandicapten en langdurig werklozen. Ik neem aan dat de minister de eerste motie wel gaat uitvoeren. Als dat niet zo is, hebben we een andere discussie. Ik vraag mij daarom af waarom mijn voorstel niet in dezelfde lijn opgepakt zou kunnen worden.

Minister Verhagen:

Ik heb al gezegd dat het Rijk het stimuleert, maar verplichten is een ander verhaal. Het feit dat dit amendement expliciet verworpen is door de Tweede Kamer, geeft eens temeer aan dat het strijdig zou zijn met de wens van een meerderheid van de Tweede Kamer als ik het zou verplichten. Ik kom mevrouw Vlietstra tegemoet wat betreft betere voorlichting in het kader van stimuleren, maar kom haar niet tegemoet als het gaat om haar vraag om gemeenten tot een en ander te verplichten. Dat zou namelijk in strijd zijn met een heldere wetgevende uitspraak aan de overzijde.

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

De voorlichting en ondersteuning worden al geboden. Ik vind het prima dat de minister die wil intensiveren. Ik heb hem echter gevraagd of hij er zorg voor wil dragen dat decentrale overheden dit punt in hun beleid opnemen. Ik heb daarbij expres dezelfde formulering gebruikt als de formulering om ten minste 30% van de opdrachten aan het mkb te gunnen. Waarom treedt de minister niet in overleg met de decentrale overheden om hen van de noodzaak te overtuigen dit op te nemen in hun beleid? Ik heb het niet over een verplichting die in de wet zou moeten worden genomen, noch in de AMvB, maar wel over bijvoorbeeld uitbreiding van het convenant dat de minister al heeft gesloten met de VNG. Er zijn wellicht ook andere mogelijkheden te bedenken.

Minister Verhagen:

De Eerste Kamer mag mij niet vragen om expliciet tegen de wens van de Tweede Kamer in hier iets te doen. Het amendement waarin dit letterlijk wordt gevraagd, is verworpen. Daarmee heb ik gewoon te maken. Dat is de realiteit. De Eerste Kamer kan mij staatsrechtelijk niet vragen om hier het tegenovergestelde te doen. Zij kan mij wel vragen – die toezegging doe ik – om met gemeenten in overleg te treden op welke wijze er een groter aandeel in het kader van social return gedaan kan worden of in hoeverre er meer dan nu sociale aanbesteding kan plaatsvinden, in lijn met de stimulering die we al doen en de voorlichting. Ik ben best bereid om dat toe te zeggen. Iedere stap bij deze wet heb ik gedaan met niet alleen MKB-Nederland, maar ook met de VNG, juist omdat ik hen erbij wil houden. Ik ben best bereid om met de VNG te gaan praten over de wijze waarop we het aandeel sociaal aanbesteden kunnen vergroten, ook bij decentrale overheden, maar dat is iets anders dan wanneer de Eerste Kamer mij vraagt om te doen wat in het verworpen amendement stond. Daarom keer ik mij in wezen tegen de formulering die mevrouw Vlietstra koppelde aan de motie over de 30%. Dat is het punt. Wij moeten volgens mij ergens daartussenin zien uit te komen.

De voorzitter:

Even een correctie: wij kunnen het u natuurlijk wel vragen, maar u kunt het staatsrechtelijk niet honoreren.

Minister Verhagen:

Precies. Daarin hebt u volkomen gelijk, mijnheer de voorzitter, dank u dat u mij op dit punt corrigeert.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bewaken van inhoudelijke kennis bij aanbestedende diensten (32.440) (T01610)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van het lid Schaap, toe om de vinger aan de pols te houden ten aanzien van de inhoudelijke kennis bij de aanbestedende diensten.


Kerngegevens

Nummer T01610
Status afgevoerd
Datum toezegging 23 oktober 2012
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden prof. dr. ing. S. Schaap (VVD)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen aanbestedende diensten
kennis
Kamerstukken Aanbestedingswet 20.. (32.440)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/13, nr. 4 - blz. 38:

Minister Verhagen:

(..) De heer Schaap vroeg of ik van mening ben dat de praktijk te veel is doorgeschoten naar procesbewaking. Nee, dat ben ik niet, maar ik acht zowel het proces als de inhoudelijke kennis bij de aanbestedende diensten van groot belang. De professionalisering richt zich dus ook nadrukkelijk op beide aspecten, maar wij moeten er uiteraard wel tegen waken, zo zeg ik senator Schaap toe, dat het te veel zou doorschieten naar procesbewaking. PIANOo is zich daarvan zeer bewust.

De heer Schaap (VVD):

Mijn opmerkingen komen voort uit mijn eigen bestuurspraktijk, die ik bijna drie jaar geleden heb afgebroken. Ik ben daarin nogal vaak tegengekomen dat aanbestedende diensten netjes het overheidsverlangen in de trant van "laat veel over aan de markt" hebben uitgevoerd in de sfeer van: wij hoeven het niet meer in eigen huis te hebben, want wij huren wel in. Welnu, dat gaat fout. Daarom heb ik ook gezegd: houd die bestuurders erbij. Als zij denken dat de organisatie het wel doet en als de organisatie denkt dat de markt het wel doet, is op het laatst het zicht op het werk weg en wordt de directievoering helemaal uit handen gegeven. Ook voor de aannemerij is dat eigenlijk een spookverhaal, want ook op het werk moeten beide partijen problemen kunnen oplossen, niet alleen via proceduregeschillen. Wij hoeven nu niet in detail te treden, maar ik zou toch willen aanraden om dit goed in de gaten te houden, want volgens mij is het al aan het doorschieten.

Minister Verhagen:

Wij zullen zeker de vinger aan de pols houden, want ik ben het met u eens dat inhoudelijke kennis bij de aanbestedende diensten van groot belang is om op een verantwoorde wijze de aanbesteding te laten plaatsvinden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Eventuele onevenwichtigheid grondprijs windmolen en hoogspanningsmast (33.115) (T01629)

De Minister van Economische Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van het lid Faber-van de Klashorst, toe om zich verder in de materie met betrekking tot de grondprijs voor de hoogspanningsmast en de windmolen te verdiepen en te bekijken hoe het met de diverse bedragen hier en daar zit, alsmede om te kijken of er sprake is van een onevenwichtigheid, van een niet-logisch verschil, en - indien dat het geval is - om de Kamer daarover te informeren.


Kerngegevens

Nummer T01629
Status voldaan
Datum toezegging 18 januari 2013
Deadline 1 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden M.H.M. Faber-van de Klashorst (PVV)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen grondprijs
hoogspanningsmast
windmolen
Kamerstukken Wet opslag duurzame energie (33.115)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 12, item 17, blz. 89-90:

Minister Kamp:

(..) Mevrouw Faber heeft aan de orde gesteld dat gemeenten misbruik zouden kunnen maken van de regeling. Gemeenten hadden grond oorspronkelijk voor woningbouw en bedrijfsontwikkeling bestemd, hebben die nu voor langere tijd niet nodig en willen er iets anders mee doen. De kosten die daarop drukken, zouden zij kunnen proberen weg te zetten via deze subsidieregeling. Mevrouw Faber hoeft daar niet bang voor te zijn. Bij het bepalen van de kosten waarop de SDE-plussubsidie wordt gebaseerd, gaan wij namelijk uit van gemiddelde grondkosten. Het is niet interessant welke grondkosten werkelijk zijn gemaakt en welke kosten men allemaal wil toerekenen; wij gaan uit van de gemiddelde grondkosten. Als een gemeente al grondkosten kunstmatig zou willen verhogen, heeft dat misschien invloed op de businesscase van het project zelf omdat het hele project niet doorgaat. Het heeft echter geen effect op de hoogte van de subsidie. Mijn ervaring met gemeenten is overigens niet dat zij misbruik willen maken van regelingen. Gemeenten proberen er gewoon voor te zorgen dat er zo goedkoop mogelijke bouwgrond beschikbaar is voor woningen en bedrijventerreinen. Als die grond door marktomstandigheden niet nodig is en gemeenten er een alternatieve bestemming voor zoeken, doen zij dat op een nette en transparante manier. Het idee dat gemeenten misbruik maken van regelingen, deel ik niet met mevrouw Faber.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Vaak wordt de grond niet verkocht, maar is er een overeenkomst betreffende de grondrechten. Ik heb begrepen dat je voor een windmolen per megawatt geïnstalleerd vermogen € 15.000 per jaar aan grondrechten kunt vangen. Stel je voor dat je 100 megawatt installeert. Dan praat je over een bedrag van 1,5 miljoen per jaar. Een hoogspanningsmast brengt per jaar € 200 tot € 500 op die TenneT vergoedt. Dat verschil is heel groot en ik vind dat erg opvallend.

Minister Kamp:

Wat hier gebeurt, is heel transparant. Als je een projectvoorstel doet, wordt er in de kostprijsberekening rekening gehouden met verschillende onderdelen. Wij gaan uit van een gemiddelde grondprijs. Wij weten wat de situatie in het land is, welke grond je daarvoor gebruikt en wat de waarde van die grond is. Dat varieert iets van de ene plek naar de andere. Dat willen wij niet allemaal tot uitdrukking brengen in die regeling, dus wij nemen een gemiddelde. Dat is het dan en daar blijft het bij. Op grond daarvan bepalen wij de hoogte van de subsidie. Het is een transparante opstelling. Op ieder moment dat u over onderdelen van die opstelling vragen hebt, zal ik die graag toelichten.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Het is toch wel een opvallend verschil in prijs tussen die windmolen en die hoogspanningsmast. Ik kan dat niet helemaal begrijpen.

Minister Kamp:

Ik begrijp de vergelijking tussen de hoogspanningsmast en de windmolen niet precies. Je moet energie eerst produceren en vervolgens transporteren. Je hebt eerst een energiecentrale, een windmolen of iets anders nodig en daarna moet die energie via zo'n hoogspanningsmast worden gedistribueerd. Je zet die hoogspanningsmasten op grond neer, waarvoor je een redelijke vergoeding moet betalen. Je zet die windmolens op grond neer, waarvoor je ook een redelijke vergoeding moet betalen. De kostenopbouw van al die investeringen is transparant. Wij doen er echt niet geheimzinnig over. Als er mondelinge of schriftelijke vragen van mevrouw Faber over komen, ben ik bereid om er volledig inzicht in te geven.

Handelingen I 2012-2013, nr. 12, item 17, blz. 94-95:

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

(..) Over de grondrechten verschillen wij echt van mening. Het is opmerkelijk dat de grondrechtenprijs voor een hoogspanningsmast verschilt van die voor een windmolen. Het is verschil is heel groot. Je vraagt je af in hoeverre dit gemanipuleerd wordt. Ik heb daar moeite mee. Wij juichen het toe dat de grote bedrijven worden gespaard en ondersteunen dat ook. In een mondiaal speelveld moet je immers concurrerend kunnen zijn. Ik vind het wel jammer dat het mkb op achterstand wordt gezet. Het mkb is immers de banenmotor van Nederland, maar dit is een extra lastenverzwaring. Helaas kan met het huidige beleid het mkb niet gespaard worden en dat geldt ook voor de Nederlandse huishoudens.

Handelingen I 2012-2013, nr. 12, item 17, blz. 96:

Minister Kamp:

(..)Mevrouw Faber heeft twee keer nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de grondprijs voor de hoogspanningsmast en de windmolen. Ik zal mij naar aanleiding daarvan nog wat verder in de materie verdiepen en bekijken hoe het met de diverse bedragen hier en daar zit. Ik zal kijken of er sprake is van een onevenwichtigheid, van een niet-logisch verschil, en indien dat het geval is, zal ik de Kamer daarover informeren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Vergoeding asbestverwijdering (30.826/32.369/33.076) (T01679)

De Minister van Economische Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Faber-van de Klashorst (PVV), toe om bij de uitwerking van de sloopkostenregeling het algemene beleid op het punt van vergoedingen voor asbestverwijdering te betrekken en dit af te stemmen met de minister van Infrastructuur en Milieu.


Kerngegevens

Nummer T01679
Status voldaan
Datum toezegging 11 december 2012
Deadline 1 januari 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden M.H.M. Faber-van de Klashorst (PVV)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie lagere regelgeving
Onderwerpen asbestverwijdering
sloopkosten
vergoedingen
Kamerstukken Novelle Initiatiefvoorstel-Van Gerven en Recourt Wet verbod pelsdierhouderij (33.076)
Novelle Initiatiefvoorstel-Van Gerven en Recourt Wet verbod pelsdierhouderij (32.369)
Initiatiefvoorstel-Van Gerven en Recourt Wet verbod pelsdierhouderij (30.826)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 11, item 2, blz. 3

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Het Landbouw Economisch Instituut geeft aan dat de gemiddelde sloopkosten gemiddeld € 60.000 per locatiebedragen. De laagste offerte bedroeg € 26.500 per locatie, waarbij ook nog eens een opbrengst van € 5.000 voorstaal wordt gegeven. Het verwijderen van asbest kost€ 65.000 tot € 75.000 per locatie. CE Delft berekent lagere kosten per locatie: € 26.500. In de praktijk zal er vrijwel altijd gekozen worden voor de laagste offerte. Het is dan ook aan te bevelen dat de minister een maximale vergoeding vaststelt voor het verwijderen van asbest om onnodige kosten te voorkomen. Wat is de zienswijze van de minister in dezen?

Minister Kamp:

Mevrouw Faber heeft gevraagd naar de vergoeding voor asbestverwijdering. Als het wetsvoorstel in werking treedt, zal de uitwerking van de sloopkostenregeling aan de orde zijn. In Nederland zijn er, behoudens enkele zeer specifieke uitzonderingen, geen subsidieregelingen voorasbestverwijdering. Het ligt niet in de rede om voor deze specifieke groep een uitzondering te maken. Bij de uitwerking zal ik het algemene beleid op dit punt betrekken. Voor de zekerheid zal ik deze zaak nog even afstemmen met mijn collega van Infrastructuur en Milieu.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Zenden Defensie Industrie Strategie aan Eerste Kamer (32.768) (T01690)

De minister van Economische Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Faber-van de Klashorst, toe om de Defensie Industrie Strategie in het tweede kwartaal van 2013 naar de Kamer te sturen, zodat er inzicht is in de plannen ten aanzien van de prioritaire technologiegebieden.


Kerngegevens

Nummer T01690
Status voldaan
Datum toezegging 15 januari 2013
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden M.H.M. Faber-van de Klashorst (PVV)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen aanbesteden
defensie
prioriteiten
technologie
Kamerstukken Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied (32.768)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, 13, item 2, p. 4.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

(...)

Toepassing van artikel 346 wordt vergemakkelijkt indien strategische sectoren en technologieën worden aangewezen die van essentieel belang zijn voor de Nederlandse defensie- en veiligheidssituatie en de Nederlandse industriële positie. Binnen de defensie-industriestrategie wordt een zestal prioritaire technologiegebieden benoemd. Deze prioritaire technologiegebieden betreffen technologische en industriële capaciteiten in Nederland die van belang zijn voor de taakuitoefening van het ministerie van Defensie en waarin het Nederlandse bedrijfsleven een sterke positie inneemt. Deze gebieden zijn: command, control, communications and intelligence, sensor-systemen, geïntegreerd platformontwerp, ontwikkelingen fabricage, elektronica en megatronica, geavanceerde materialen, simulatie, training en kunstmatige omgevingen. In opdracht van het ministerie van Economische Zaken wordt er momenteel een evaluatieonderzoek uitgevoerd naar de prioritaire technologiegebieden. Onderzocht wordt onder meer of de huidige prioritaire technologiegebieden nog actueel zijn. Is hier al meer duidelijkheid over? Is er al sprake van wijzigingen? Welke veranderingen komen eraan?

Handelingen I 2012-2013, 13, item 2, p. 6-7.

Minister Kamp:

(...)

Voorzitter. Ik ga nog in op enkele specifieke vragen van mevrouw Faber. Zij had een interessante beschouwing over de prioritaire technologiegebieden. Zij wil weten water met die gebieden gaat gebeuren. Wij denken dat het heel verstandig is om te actualiseren op dit gebied. Op dit moment wordt de Defensie Industrie Strategie uit 2006 geactualiseerd. De herziene Defensie Industrie Strategie moet een antwoord bieden op de uitdagingen van de komende jaren. Dat betekent dat de Nederlandse industrie daarbij betrokken wordt, in de vorm van de Stichting Nederlandse Industrie voor Defensie en Veiligheid (NIDV). Wij zullen het met hen doornemen. Op dit moment denk ik dat de prioritaire sectoren zullen blijven, maar het zou heel goed kunnen dat er een sector aan wordt toegevoegd, in het bijzonder de sector cybersecurity. We zullen de gehele Defensie Industrie Strategie naar de Kamer sturen, zodat die daar inzicht inheeft. Ik ben van plan om dat te doen in het tweede kwartaal van dit jaar.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Als er een sector wordt toegevoegd, houdt dat dan ook in dat er eentje af moet vallen?

Minister Kamp:

Dat is niet gezegd. Het gaat erom hoe wij in Nederland samen met de industrie twee dingen kunnen bereiken. Ten eerste het zo goed mogelijk besteden van de schaarse de-fensiemiddelen – die als het aan mevrouw Faber ligt nog schaarser worden – en ten tweede de Nederlandse industrie zo goed mogelijk in staat stellen om in te spelen op de markt die er zowel in Nederland als in het buitenland is. We zullen samen met de industrie bekijken hoe we dat gaan doen. Ik wil niet vooruitlopen op de vraag of dat met vijf of zes prioritaire sectoren moet gebeuren. Ik wil wel zeggen dat wij de analyse die we maken en de strategie die we ontwikkelen aan de Kamer voorleggen, zodat de leden hun opvattingen daarover kunnen geven. Wij zijn ook zeer geïnteresseerd in uw opvattingen, mevrouw Faber, zeg ik via de voorzitter.


Brondocumenten


Historie