Rappelabele toezeggingen Economische Zaken (2012-2017) (Vooruitblik Rappel maart 2014)



Dit is het rappel vanaf 02-01-14 tot 02-07-14.

 




Toezegging Stroomlijning consumentenbepalingen (29.048) (T00925)

De minister van Economische Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Doek, toe contact op te nemen met de staatssecretaris van Economische Zaken en de minister van Justitie inzake de stroomlijning van diverse consumentenbepalingen in het algemeen, en inzake de warmtewet in het bijzonder. De minister zal de Kamer over de uitkomst van dit overleg informeren.


Kerngegevens

Nummer T00925
Status voldaan
Datum toezegging 10 februari 2009
Deadline 1 juli 2015
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden drs. H.A. Doek (CDA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen consumenten
informatie
informatieverstrekking
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Ten Hoopen en Samsom Warmtewet (29.048)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 21 - 1089

(...)

Minister Van der Hoeven: Er is een groot aantal overige vragen gesteld; daar wil ik nu op ingaan. Ik begin bij de opmerking van de heer Doek om voor de aanneming van de warmtewet en van wetsvoorstel 31374 snel te komen met de aanpassing van artikel 3, lid 3 van de warmtewet. Het is niet goed om zonder noodzaak af te wijken van bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek; daar heeft hij gelijk in. Het is wel zo dat de formulering van artikel 3, lid 3 van de voorgestelde warmtewet aansluit bij de nieuwe overeenkomstige bepalingen uit de Elektriciteits- en de Gaswet zodat de voorgestelde bijzondere bepaling consistent is; althans binnen de energiewetgeving. Ik zal in ieder geval na aanneming van dit wetsvoorstel contact opnemen met mijn ambtgenoot van Justitie om te bezien of stroomlijning wenselijk is tussen de hier aan de orde gestelde bepalingen onderling en met het Burgerlijk Wetboek. Ik zal de Kamer daarover informeren.

De heer Doek (CDA): Ik heb gevraagd om niet alleen over de stroomlijning van deze bepaling overleg te hebben met het ministerie van Justitie. De minister van Economische Zaken is met name belast met de bescherming van consumenten. Dat is een onderdeel van haar werk; kijk maar naar de website. Langzamerhand is de consumentenbescherming een lappendeken geworden van diverse bepalingen. Dat is ook niet in het belang van de consumenten en van het bedrijfsleven dat ermee moet werken. Onze fractie zou

graag zien dat de minister van Economische Zaken op korte termijn met de minister van Justitie gaat bekijken in hoeverre de diverse bepalingen gestroomlijnd kunnen worden. Bovendien zijn de wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek op dit terrein ook nog niet zo oud, terwijl daar toen goed over is nagedacht. De zorg is dat er een hele potpourri van bepalingen ontstaat, niet alleen op het gebied van energie, maar ook op andere gebieden; zie de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken.

Minister Van der Hoeven: Deze vraag reikt verder dan ik de vraag in eerste instantie had opgevat. Ik heb mij beperkt tot de relatie met de warmtewet. Dat heb ik toegezegd; dat zal ik zeker doen. De bredere vraag van de heer Doek neem ik mee. Ik zal die uiteraard met mijn staatssecretaris bespreken en vervolgens met de minister van Justitie. Beide trajecten houden wel duidelijk verband met elkaar, maar het ene traject is wat beperkter dan het andere.

De heer Doek (CDA): Het is fijn dat de minister dit zal bespreken met haar ambtgenoot van Justitie en met de staatssecretaris. Zou zij deze Kamer daarover zo snel mogelijk kunnen informeren?

Minister Van der Hoeven: Uiteraard.

De heer Doek (CDA): Dank u wel.

Handelingen I 2008-2009, nr. 21 - 1092

De heer Doek (CDA): Ik dank de minister voor haar toezegging met betrekking tot de stroomlijning van diverse consumentenbepalingen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Volgend actieprogramma Nitraatrichtlijn (31.945) (T01117)

De minister van LNV zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid Benedictus (CDA), toe dat zij ten behoeve van een volgend actieprogramma (Nitraatrichtlijn) zal nagaan hoe meer maatwerk op bedrijfsniveau is te realiseren.


Kerngegevens

Nummer T01117
Status voldaan
Datum toezegging 24 november 2009
Deadline 1 juli 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2003-2010)
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden Dr. G. Benedictus (CDA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen actieprogramma's
gebruiksnormen
maatwerk
Kamerstukken Differentiatie fosfaatgebruiksnorm (31.945)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 10 – blz. 256

Benedictus (CDA): (…) De overheid zet inderdaad in op een breed innovatiebeleid. De CDAfractie waardeert het zeer dat dit in het komende actieplan staat, maar dat is wel topdown georganiseerd. Zij ziet graag dat in de komende periode wordt gekeken hoe de sector gestimuleerd kan worden om ruimte te creëren, zodat in het volgende actieplan meer ruimte voor maatwerk zit en op bedrijfsniveau actie kan worden ondernomen. Wij vragen de minister om samen met de sector stappen te zetten om de voorlopers te stimuleren door het afwijken van de generieke gebruiksnormen toe te staan, mits de oppervlaktewaterkwaliteit dat toestaat. In het voorliggende actieplan heeft de minister immers de mogelijkheid tot actualisatie, een ander woord voor aanpassing, van gebruiksnormen. Die ruimte is er.

Handelingen I 2009-2010, nr. 10 – blz. 283

Minister Verburg: (…) Ik ben graag bereid om te kijken hoe we in een volgend actieprogramma nog meer maatwerk met een minimum aan administratieve lasten kunnen realiseren. Dat is natuurlijk de crux. Een boer is geen boekhouder en dat moeten we ook niet van hem willen maken. Maar het moet wel kunnen, we moeten wel de vinger aan de pols kunnen houden en het Planbureau voor de Leefomgeving moet het wel jaarlijks ook kunnen monitoren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bevorderen ondubbelzinnige terminologie in mededingingswetgeving (31.354) (T01290)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Reuten (SP), toe het gebruik van ondubbelzinnige terminologie op het terrein van mededingingswetgeving te bevorderen, voor zover het in zijn vermogen ligt.


Kerngegevens

Nummer T01290
Status voldaan
Datum toezegging 22 maart 2011
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Mededingingswet
Kamerstukken Aanpassing Mededingingswet ter invoering van gedragsregels voor de overheid (31.354)


Uit de stukken

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 36-37

De heer Reuten (SP):

Mijnheer de voorzitter. In de schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel zijn reeds veel kwesties tussen Kamer en regering uitgewisseld, met – wat mijn fractie betreft – vaak bevredigende antwoorden van de regering, waarvoor dank. Ik kan mij vandaag derhalve beperken tot twee, niettemin nog prangende, kwesties. De eerste kwestie betreft het ontbreken van voldoende omschrijving van de term "concurrentie" en aanverwante termen. Dit raakt de kern van dit wetsvoorstel, maar het heeft uiteraard een wijdere strekking. De tweede kwestie betreft de delegatiebepaling betreffende de werkingsduur van het wetsvoorstel die strijdig is met de motie-Jurgens dienaangaande. De eerste kwestie beslaat zes punten.

Het eerste gaat over concurrentie. Waar de mond van vol is, houdt duidelijkheid vaak te wensen over. Dat economen al meer dan 200 jaar vermijden om een definitie van de term "concurrentie" te geven, wist ik. Maar wij houden ons hier bezig met wetgeving, en voor ons ligt een aanpassing van de Mededingingswet, een wet waarin geen omschrijving van mededinging of concurrentie wordt gegeven. De regering schrijft in de memorie van antwoord dat dit komt, omdat de Mededingingswet gestoeld is op de Europese Uniemededingingsregels waarin eveneens geen definitie van concurrentie wordt gegeven. Daar zijn wij mooi niet klaar mee. Een verzuim van de EU is geen grond voor verzuim in de Nederlandse wet en wetgeving. Ik dank de regering dat zij op ons verzoek hieromtrent de handschoen opgenomen heeft in de memories van antwoord.

De regering beschouwt mededinging en concurrentie als synoniemen. Zij geeft ten opzichte van de memorie van antwoord in de nadere memorie van antwoord een gecorrigeerde definitie van concurrentie. Voor de wetsgeschiedenis neem ik aan dat uitsluitend de laatste tot op dit moment geldig is. Deze definitie van concurrentie luidt: "De strijd tussen verschillende economische actoren om een aandeel in een beperkte markt voor een bepaald goed of een bepaalde dienst." Kort gezegd is concurrentie vooralsnog dus "marktaandeelstrijd". Ik constateer dat rendement kennelijk geen factor is. Ook constateer ik dat concurrentie zich kennelijk aan één zijde van de markt afspeelt. Het valt te bezien of de ontstentenis van die beide elementen houdbaar is. Hoe dan ook vraag ik de minister om bij de eerstvolgende wijziging van de Mededingingswet, deze of een verbeterde definitie daarin op te nemen. Voorts vraag ik de minister om de naam van die wet te wijzigingen in de hedendaagse, en voor burgers meer begrijpelijke titel "Concurrentiewet".

Ten tweede de aanpalende term "gelijke concurrentieverhoudingen". Daarmee komen we bij de doelstelling van het wetsvoorstel. "Gelijke concurrentieverhoudingen" moet dan in het licht van het voorgaande betekenen: "gelijke verhoudingen in de marktaandeelstrijd". De minister zal mij, neem ik aan, straks corrigeren indien ik een zijns inziens verkeerde interpretatie geef. Ik zou het overigens zeer op prijs stellen om eventuele herzieningen van definities door de minister – hier en bij andere punten – vlak voor het antwoord van de minister op een informeel briefje te krijgen.

Ik constateer dat de regering stelt dat "gelijke concurrentieverhoudingen" niet de doelstelling van de bestaande mededingingsbepalingen in de Mededingingswet is. Ik citeer nu: "Gelijke concurrentieverhoudingen vormen wel de doelstelling van dit wetsvoorstel, maar alleen voor zover het de financiering uit de algemene middelen betreft van economische activiteiten van overheden en het ten laste van de algemene middelen toekennen van voordelen aan overheidsbedrijven." Ik citeer nogmaals: "De regering definieert 'gelijke concurrentieverhoudingen' in het kader van dit wetsvoorstel als 'concurrentieverhoudingen waarbij overheden die economische activiteiten verrichten en overheidsbedrijven ten opzichte van concurrerende private ondernemingen geen concurrentievoorsprong hebben die samenhangt met de positie als overheid respectievelijk als overheidsbedrijf'."

Overheidsbedrijven – en de betreffende activiteiten – mogen dus geen aan de overheidsstatus verbonden voorsprong hebben in de marktaandeelstrijd. Mij lijkt de consequentie daarvan te zijn dat indien het bij de betreffende overheidsbedrijven en activiteiten niet om "marktaandeelstrijd" gaat, deze buiten het oogmerk van het wetsvoorstel vallen. Gegeven de definities van de regering kan ieder ander deze conclusie trekken. Ik teken het hier slechts aan voor de wetsgeschiedenis.

Ten derde de term "concurrentievoorwaarden". In het nader voorlopig verslag suggereerde mijn fractie dat de term "concurrentievoorwaarden" minder lastig te operationaliseren is dan "concurrentieverhoudingen". In de nadere memorie van antwoord schrijft de regering, deze opvatting te delen. Ik vraag de minister daarom, bij nieuwe wetsvoorstellen de term "concurrentieverhoudingen" te verbannen en de term "concurrentievoorwaarden" te hanteren, die vervolgens zoveel mogelijk geoperationaliseerd zou moeten worden.

Ten vierde "oneerlijke concurrentie". Ook deze term figureert in de diverse stukken bij dit wetsvoorstel. Het is een term die evenmin in de Mededingingswet voorkomt. Op een vraag van mijn fractie hieromtrent liet de regering weten, dat niet gedoeld werd op "oneerlijke handelspraktijken" zoals in bijvoorbeeld wetsvoorstel 30928, Implementatie Richtlijn oneerlijke handelspraktijken. De regering schrijft in de nadere memorie: "In de discussie over de markt- en overheidsproblematiek wordt vaak gesproken van 'oneerlijke concurrentie', omdat het als onrechtvaardig wordt ervaren dat overheden en overheidsbedrijven een concurrentievoorsprong hebben … In die betekenis wordt 'oneerlijke concurrentie' ook in de memorie van toelichting en andere parlementaire stukken ten aanzien van dit wetsvoorstel gebruikt." Mij dunkt dat dit vaag is. Zonder afbreuk te willen doen aan dergelijke gevoelens meen ik dat althans de regering in wetgerelateerde teksten misleidende terminologie zou moeten vermijden, zeker indien deze niet nader omschreven is. Zonder zijn weerwoord straks, neem ik voetstoots aan dat deze minister die opvatting deelt.

Ten vijfde "gelijk speelveld". Het ministerie van Economische Zaken. Landbouw en Innovatie maakt veelvuldig gebruik van de term gelijk of ongelijk speelveld. Dit maakt de terminologische wirwar nog groter dan die al is. Op onze vraag hiernaar stelt de regering in de nadere memorie, ik citeer verkort weergegeven: "De term 'gelijk speelveld' is … gebruikt als metafoor. In feite wordt er hetzelfde mee bedoeld als met 'gelijke concurrentieverhoudingen' voor zover het erom gaat de mogelijke bevoordeling van overheden … weg te nemen." De filosoof Hegel wees er al op dat metaforen bij begripsmatige kwesties armoede betuigen en vermeden moeten worden. Hier wordt weer eens duidelijk waarom. De regering – en ook de Europese Commissie – stelt veelvuldig dat een gelijk speelveld nastrevenswaardig is. Een gelijk speelveld in de zin van gelijke concurrentieverhoudingen mag dan de doelstelling van het onderhavige wetsvoorstel zijn – zo bleek uit het voorgaande punt twee – maar daar bleek ook – de regering schreef het – dat gelijke concurrentieverhoudingen geen doelstelling van de mededingingsregels in het algemeen zijn! Dus kan een gelijk speelveld voor deze regering niet algemeen nastrevenswaardig zijn.

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 72

De heer Reuten (SP):

In het nader voorlopig verslag staat: "Onder gelijk speelveld verstaan wij hier gelijke concurrentieverhoudingen." Je kunt dus niet in zijn algemeenheid zeggen dat de doelstelling van het regeringsbeleid een gelijk speelveld is. Immers, de minister zegt dat gelijke concurrentieverhoudingen niet de doelstelling van het beleid in het algemeen zijn. Je kunt er niet omheen de termen duidelijk te definiëren. Dit is namelijk inconsistent. Je kunt niet zeggen dat gelijke concurrentieverhoudingen niet de doelstelling zijn van de Mededingingswet, terwijl een gelijk speelveld dat wel is. Immers, die zijn als identiek gedefinieerd.

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 73

Minister Verhagen

Er wordt een nieuw element aan de Mededingingswet toegevoegd, namelijk de gelijke concurrentieverhoudingen tussen overheden die economische activiteiten verrichten, en private ondernemingen. Dat kun je een gelijk speelveld noemen. Het is een nieuw element, omdat het in de basis van de Mededingingswet niet zo voorkomt. Daarom is het expliciet als nieuw element opgenomen. Het is voldoende duidelijk wat wij wensen. Een extra verduidelijking vindt niet plaats. Als wij te zeer gaan afwijken van hetgeen in Europees verband gebruikelijk is – daarop is onze nationale mededingingspraktijk gebaseerd – dan maken wij het eerder onduidelijker dan duidelijker. Waar het expliciet nodig is, hebben wij het nieuwe element toegevoegd. Als wij echter van de weeromstuit alles op een andere wijze gaan formuleren dan in het Europese recht gebruikelijk, dan creëren wij meer onduidelijkheden dan duidelijkheden. Ik zie dus geen aanleiding voor een algehele herziening van de terminologie. Voor zover het in mijn vermogen ligt, zal ik het gebruik van ondubbelzinnige terminologie op het terrein van mededingingswetgeving bevorderen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Niet in werking laten treden artikel 5.4, tweede lid, Telecommunicatiewet en voorbereiden wetsvoorstel (32.549/32.403) (T01531)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de fracties van VVD en CDA in het nader voorlopig verslag en vragen van het lid Bröcker bij de plenaire behandeling op 8 mei 2012, in de nadere memorie van antwoord en bij de plenaire behandeling, toe om artikel 5.4, tweede lid, Telecommunicatiewet, niet in werking te laten treden en een wetsvoorstel voor te bereiden om artikel 5.4 aan te passen.


Kerngegevens

Nummer T01531
Status voldaan
Datum toezegging 8 mei 2012
Deadline 1 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden Mr. W.L.J. Bröcker (VVD)
prof. mr. H. Franken (CDA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen graafrechten
telecommunicatie
Kamerstukken Implementatie van herziene telecommunicatierichtlijnen (32.549)
Verzamelwet Verkeer en Waterstaat 2010 (32.403)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2011/12, 32549, F, p. 5-6 (nader voorlopig verslag):

Termijn instemmingsbesluit graafwerkzaamheden

De leden van de VVD-fractie zijn de regering erkentelijk voor haar toezegging om de tekst van artikel 5.4, tweede lid, Telecommunicatiewet aan te passen en daarmee te voorkomen dat een langere termijn zal worden genomen om het instemmingsbesluit te nemen dan thans gebruikelijk is. De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering dan ook om artikel 5.4, tweede lid Telecommunicatiewet pas in werking te laten treden bij de eerstvolgende gelegenheid waarbij de Telecommunicatiewet wordt aangepast. Zo worden mogelijke problemen in de tussenliggende periode voorkomen.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering thans toezegt bij een eerstvolgende wijziging van de wet de tekst van artikel 5.4, tweede lid, Telecommunicatiewet aan te passen, teneinde te voorkomen dat in de praktijk langer zal worden gedaan over het instemmingsbesluit dan op dit moment aan de orde is. Hoewel die toezegging inhoudelijk tegemoet komt aan de door de leden van de CDA-fractie geuite kritiek, ontstaat wel een periode van grote onzekerheid voor de praktijk, omdat niet duidelijk is wanneer de regering die toezegging gestand zal doen. Het is zeer onwenselijk dat een bepaling in werking treedt waarvan de wetgever eigenlijk toegeeft dat die niet correct is, maar het herstel daarvan onbestemd is en lang kan duren.

De leden van de VVD-fractie sluiten zich aan bij de door de leden van de CDA-fractie gemaakte opmerkingen met betrekking tot de termijn voor het nemen van een instemmingsbesluit voor graafwerkzaamheden.

Kamerstukken I 2011/12, 32549, G, p. 10 (nadere memorie van antwoord):

De leden van de fractie van de VVD verzoeken de regering om artikel 5.4, tweede lid, pas in werking te laten treden bij de eerstvolgende gelegenheid waarbij de Telecommunicatiewet wordt aangepast om zo mogelijke problemen in de tussenliggende periode te voorkomen. De leden van de fractie van het CDA merken op dat het zeer onwenselijk is dat een

bepaling in werking treedt waarvan de wetgever eigenlijk toegeeft dat die niet correct is, maar het herstel daarvan onbestemd is en lang kan duren. Het is juist dat het enige tijd zal duren voordat artikel 5.4, tweede lid, is aangepast. Zoals beide fracties aangeven kan bij inwerkingtreding van de thans voorgestelde bepaling onduidelijkheid optreden omtrent de termijn waarbinnen een instemmingsbesluit moet worden genomen. Om deze onduidelijkheid en de daaruit voortvloeiende onzekerheid weg te nemen is de regering bereid het voorgestelde artikel 5.4, tweede lid, niet in werking te laten treden.

Handelingen I 2011-2012, nr. 28 - blz. 19:

De heer Bröcker (VVD):

(...)

Ik wil nog kort iets zeggen over graafrechten. De VVD is verheugd over de toezegging van de minister dat de bepaling met betrekking tot graafrechten nog niet in werking treedt. De VVD is de minister ook zeer erkentelijk voor het feit dat hij heeft toegezegd dat het punt van de graafrechten bij een volgende wijziging van de Telecommunicatiewet zal worden gecorrigeerd. Ik ben er eigenlijk wel een beetje benieuwd naar hoe praktisch deze toezegging is in de ontstane politieke context. Hoe kan die worden waargemaakt?

Handelingen I 2011-2012, nr. 28 - blz. 43:

Minister Verhagen:

(...)

Ondanks het feit dat senator Franken tevreden was over de nadere memorie van antwoord in relatie tot de graafrechten, had de heer Bröcker daar nog enige vragen over. Hij vroeg met name hoe ik mijn toezegging in de ontstane politieke context, in demissionaire status, kon waarmaken. Als de Eerste Kamer dit wetsvoorstel spoedig aanneemt, zal het Koninklijk Besluit waarbij de wijziging in de Telecomwet in werking zal treden, door de huidige regering worden vastgesteld. Ik zal ervoor zorg dragen dat de bewuste bepaling niet in werking treedt. Momenteel wordt op het departement van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een wetsvoorstel voorbereid om artikel 5.4 aan te passen. Omdat dit geen politiek omstreden wijziging betreft, vertrouw ik erop dat ook mijn opvolger de voorgestelde wijziging zal overnemen. Ik ben ervan overtuigd dat zij ook in de nieuwe samenstelling op brede ondersteuning kan rekenen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Inzet bijzondere opsporingsbevoegdheden visstroperij (32.574) (T01557)

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Schouwenaar, toe in overleg te treden met de minister van Veiligheid en Justitie over de concrete invulling van bijzondere opsporingsbevoegdheden bij visstroperij.


Kerngegevens

Nummer T01557
Status voldaan
Datum toezegging 26 juni 2012
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden Mr. J.M. Schouwenaar (VVD)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen opsporingsbevoegdheden
overleg
Veiligheid en Justitie
visstroperij
Kamerstukken Bestrijding van de visstroperij en het vervallen van de akte (32.574)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 24, item 3 - blz. 13

De heer Schouwenaar (VVD):

Mijn fractie is het eens met de vergroting van de opsporingsmogelijkheden als gevolg van overbrenging naar de WED. Maar het is mijn fractie ook gebleken dat de pro cedures om te komen tot concrete inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden omslachtig en tijdrovend zijn. Enkele weken geleden besteedde RTL4 daar aandacht aan. Door die omslachtige en tijdrovende procedures worden er veel fouten gemaakt. Onbedoeld, dat wel,maar het komt de opsporing niet ten goede. Is de staatssecretaris bereid tot overleg met de minister van Veiligheid en Justitie om te bezien of hierin verbetering te bereiken valt?

Handelingen I 2011-2012, nr. 34, item 9 - blz. 24-25

Staatssecretaris Bleker:

Op de handhaving ben ik grotendeels al ingegaan. De NVWA-inzet is in de orde van grootte zoals ik net formuleerde. De heer Schouwenaar heeft gezegd: het helemaal uitbannen van stroperij kan niet, het gaat om een effectievere inzet van bestaande toezichtsapparaten. Hij heeft mij in dat verband gevraagd of ik bereid ben tot overleg met de minister van Veiligheid en Justitie over de concrete inzet van bijzonder opsporingsbevoegdheden.

Ik ben van plan om dat te doen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Aanscherping strafverzwaring Wet Natuur (32.574) (T01559)

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanle iding van een vraag van het lid Koffeman, toe te bezien of te zijner tijd in de Wet Natuur de strafverzwaring voor overtredingen die krachtens de Flora - en faunawet zijn verboden kan worden aangescherpt en of het beleid op dit punt kan worden verbreed.


Kerngegevens

Nummer T01559
Status voldaan
Datum toezegging 26 juni 2012
Deadline 1 januari 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden drs. N.K. Koffeman (PvdD)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen roofvogels
strafverzwaring
Wet Natuur
Kamerstukken Bestrijding van de visstroperij en het vervallen van de akte (32.574)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 34, item 9 - blz. 26-29

Staatssecretaris Bleker:

Bij de visserijstroperij is de primaire inbreuk op de rechtsorde dat je het recht van een ander inperkt. De tweede inbreuk is dat je iets doet wat uit oogpunt van algemeen ecologisch belang niet verantwoord is. In het algemeen is het bij het bepalen van de strafmaat zo dat je kijkt naar de inbreuk op de rechtsode. Die is in dit geval tweeledig. Dat is het argument.

De heer Koffeman (PvdD):

Bij de vervolging van roofvogels is die inbreuk niet tweeledig, maar toch hebben wij met elkaar besloten om dit te laten vallen onder de Wet op de economische delicten, met heel forse straffen. Mijn vraag is, waarom de staatssecretaris vissen in dat opzicht anders behandelt dan roofvogels. Bij roofvogels is er geen sprake van inbreuk op de zakelijke rechten van wie dan ook, of van tweeledigheid. De staatssecretaris veronderstelt dat dit

dus een geringere strafmaat zou moeten vergen, maar dat is niet het geval.

(...)

Staatssecretaris Bleker:

Ik kom bij de roofvogels. Adviseurs uit diverse kringen hebben mij een verklaringaangereikt – ik weet niet zeker of het de juiste is – voor waarom het doden van roofvogels in de Wet op de economische delicten staat. Het staat er waarschijnlijk in, omdat er in het verleden economische belangen en motieven waren om roofvogels aan hun eind te helpen, bijvoorbeeld agrarische belangen of dat soort zaken. Ik wijs in dat kader op twee a lgemene

zaken. Voor de bepaling van de strafmaat voor een bepaald misdrijf of een bepaalde overtreding hebben wij in Nederland een bepaalde systematiek. Het betreft de inbreuk op de rechtsorde. Het gaat hier om een inbreuk op het eigendom van een ander. Daarnaast kan sprake zijn van een bepaalde inbreuk, omdat je geen formeel recht hebt om iets te doen. Er kan ook nog sprake zijn van de inbreuk op een bepaald, bijvoorbeeld ecologisch,

belang. Die drie zaken tellen op bij het bepalen van de strafmaat, te meer als ook nog sprake is van een economisch motief, in die zin dat de dader er financieel gewin bij kan hebben. Dat is de optelsom van factoren die uiteindelijk de strafmaat bepaalt. De heer Koffeman en ik kunnen een uitgebreide discussie met elkaar voeren, maar volgens mij vraagt hij zich af, omdat het doden van roofvogels verboden is krachtens de Wet op de economische delicten, maar ook krachtens de Flora- en faunawet, of op dat soort vergrijpen wel een voldoende zware straf rust. De Wet Natuur ligt bij de Raad van State. Daarin is een strafverzwaring opgenomen voor overtredingen die krachtens de Flora- en faunawet zijn verboden. Ik ben bereid om te zijner tijd te bezien, ik dan wel mijn opvolger, of ook in de Wet Natuur een en ander kan worden aangescherpt. Dit soort overtredingen die misschien op dit moment geen economisch motief meer hebben, is toch niet acceptabel, gelet op het flora- en faunabeleid. In de Wet Natuur is overigens al sprake van een bepaalde aanzet. Ik ben bereid te bezien of het beleid op dit punt kan worden verbreed. Over de intenties zijn wij het volgens mij niet oneens. Dat heb je soms met de PVV.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik ben blij met de toezegging van de staatssecretaris.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Zenden Defensie Industrie Strategie aan Eerste Kamer (32.768) (T01690)

De minister van Economische Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Faber-van de Klashorst, toe om de Defensie Industrie Strategie in het tweede kwartaal van 2013 naar de Kamer te sturen, zodat er inzicht is in de plannen ten aanzien van de prioritaire technologiegebieden.


Kerngegevens

Nummer T01690
Status voldaan
Datum toezegging 15 januari 2013
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden M.H.M. Faber-van de Klashorst (PVV)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen aanbesteden
defensie
prioriteiten
technologie
Kamerstukken Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied (32.768)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, 13, item 2, p. 4.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

(...)

Toepassing van artikel 346 wordt vergemakkelijkt indien strategische sectoren en technologieën worden aangewezen die van essentieel belang zijn voor de Nederlandse defensie- en veiligheidssituatie en de Nederlandse industriële positie. Binnen de defensie-industriestrategie wordt een zestal prioritaire technologiegebieden benoemd. Deze prioritaire technologiegebieden betreffen technologische en industriële capaciteiten in Nederland die van belang zijn voor de taakuitoefening van het ministerie van Defensie en waarin het Nederlandse bedrijfsleven een sterke positie inneemt. Deze gebieden zijn: command, control, communications and intelligence, sensor-systemen, geïntegreerd platformontwerp, ontwikkelingen fabricage, elektronica en megatronica, geavanceerde materialen, simulatie, training en kunstmatige omgevingen. In opdracht van het ministerie van Economische Zaken wordt er momenteel een evaluatieonderzoek uitgevoerd naar de prioritaire technologiegebieden. Onderzocht wordt onder meer of de huidige prioritaire technologiegebieden nog actueel zijn. Is hier al meer duidelijkheid over? Is er al sprake van wijzigingen? Welke veranderingen komen eraan?

Handelingen I 2012-2013, 13, item 2, p. 6-7.

Minister Kamp:

(...)

Voorzitter. Ik ga nog in op enkele specifieke vragen van mevrouw Faber. Zij had een interessante beschouwing over de prioritaire technologiegebieden. Zij wil weten water met die gebieden gaat gebeuren. Wij denken dat het heel verstandig is om te actualiseren op dit gebied. Op dit moment wordt de Defensie Industrie Strategie uit 2006 geactualiseerd. De herziene Defensie Industrie Strategie moet een antwoord bieden op de uitdagingen van de komende jaren. Dat betekent dat de Nederlandse industrie daarbij betrokken wordt, in de vorm van de Stichting Nederlandse Industrie voor Defensie en Veiligheid (NIDV). Wij zullen het met hen doornemen. Op dit moment denk ik dat de prioritaire sectoren zullen blijven, maar het zou heel goed kunnen dat er een sector aan wordt toegevoegd, in het bijzonder de sector cybersecurity. We zullen de gehele Defensie Industrie Strategie naar de Kamer sturen, zodat die daar inzicht inheeft. Ik ben van plan om dat te doen in het tweede kwartaal van dit jaar.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Als er een sector wordt toegevoegd, houdt dat dan ook in dat er eentje af moet vallen?

Minister Kamp:

Dat is niet gezegd. Het gaat erom hoe wij in Nederland samen met de industrie twee dingen kunnen bereiken. Ten eerste het zo goed mogelijk besteden van de schaarse de-fensiemiddelen – die als het aan mevrouw Faber ligt nog schaarser worden – en ten tweede de Nederlandse industrie zo goed mogelijk in staat stellen om in te spelen op de markt die er zowel in Nederland als in het buitenland is. We zullen samen met de industrie bekijken hoe we dat gaan doen. Ik wil niet vooruitlopen op de vraag of dat met vijf of zes prioritaire sectoren moet gebeuren. Ik wil wel zeggen dat wij de analyse die we maken en de strategie die we ontwikkelen aan de Kamer voorleggen, zodat de leden hun opvattingen daarover kunnen geven. Wij zijn ook zeer geïnteresseerd in uw opvattingen, mevrouw Faber, zeg ik via de voorzitter.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Eventuele overname KPN ( C ) (T01836)

De Minister van Economische Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ester (ChristenUnie), toe ook haar te informeren over de borging van de publieke belangen in geval van eventuele overname van KPN.


Kerngegevens

Nummer T01836
Status voldaan
Datum toezegging 21 januari 2014
Deadline 1 mei 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen KPN
overname
publiek belang
Kamerstukken Verbinding verbroken? Onderzoek naar de parlementaire besluitvorming over de privatisering en verzelfstandiging van overheidsdiensten (C)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 16, item 5 - blz. 56

De heer Ester (ChristenUnie): Deze gedachtegang rond overheidseigendom is relevant. Het voorbeeld van KPN maakt dat duidelijk. Het is bij de privatisering van KPN nooit de bedoeling geweest dat deze in buitenlandse handen zou vallen. Hoezeer dat buiten de denkkaders van destijds viel, blijkt uit het feit dat het netwerk mee is geprivatiseerd. Dat hebben we niet gedaan bij NS, noch bij het spoor, de elektriciteitsbedrijven of de hoogspanningsnetten. Die zijn afgesplitst. Bij KPN is de vitale infrastructuur onderdeel van het bedrijf. Alle risico's voor het beheer en gebruik van die infrastructuur kwamen op het netvlies bij de mogelijke overname van KPN door América Móvil. Mijn fractie heeft aan de minister van EZ gevraagd of er verdere beschermingsmaatregelen worden getroffen. Graag willen we weten welke stappen het kabinet nu denkt te zetten om te voorkomen dat vitale infrastructuur onder controle van buitenlandse ondernemingen komt. Welke "firewall" staat het kabinet voor ogen? In de antwoorden die we ontvingen is gewezen op Frankrijk, waar altijd autorisatie door de overheid dient plaats te vinden. De minister van EZ wil kijken naar een beter gebruik van reeds bestaande maatregelen. Graag krijgen we hiervan een duidelijk beeld.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 16, item 5 - blz. 72

Minister Kamp: Er zijn drie complete mobiele netwerken, die ook een alternatief vormen voor het KPN-netwerk. Daarnaast worden nog aparte glasvezelnetwerken ontwikkeld. Je ziet dat door de marktwerking alternatieven zijn ontstaan, waardoor de kwetsbaarheid op dat punt is verminderd. Dat wil niet zeggen dat die kwetsbaarheid nul is. Daarbij is al gesproken over de mogelijke overname van KPN door een Mexicaans bedrijf, América Móvil. Toen dat aan de orde kwam, hebben wij de publieke belangen goed in beeld gebracht. Wij konden met dat bedrijf afspraken maken om die belangen te borgen. Maar wij zijn ook tot de conclusie gekomen dat het voor de toekomst, als je weer met zo'n situatie wordt geconfronteerd, goed is om wat voorwerk te doen en wijzigingen aan te brengen. Verder is het goed om nog eens te kijken naar andere landen die daarmee ervaringen hebben opgedaan. Wij leren immers als overheid ook voortdurend, en de omstandigheden veranderen. Op grond van wat we geleerd hebben en op grond van de veranderende omstandigheden zullen wij een analyse maken en binnenkort conclusies trekken over wat we op dit punt moeten doen.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 16, item 5 - blz. 83

De heer Ester (ChristenUnie): De minister van Economische Zaken bevestigde het belang van zelfregie over de Nederlandse infrastructuur. Hij gaf aan dat het kabinet bezig is met een visieontwikkeling op dat punt. Dat lijkt ons zeer belangrijk. Wij vragen de minister wanneer deze visie gereed is en wanneer de Kamer die tegemoet kan zien. Het onderwerp vinden wij van groot belang. Het lijkt ons ook zeer goed om daarover binnen deze Kamer van gedachten te wisselen.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 16, item 5 - blz. 83-84

Minister Kamp: De heer Ester heeft gevraagd wanneer de conclusies worden getrokken over de borging van de publieke belangen in geval van eventuele overname van KPN, vooral met het oog op de vitale infrastructuur. Het gaat hierbij zowel om het fysieke aspect als om de diensten van KPN. Wij zijn een en ander aan het afronden. In april gaat die brief uiterlijk naar de Tweede Kamer. Bij die gelegenheid zal ik zeker ook de Eerste Kamer informeren, zoals de heer Ester wenst.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Natuurvisie (33.441) (T01860)

De Staatssecretaris van Economische Zaken zegt, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Koffeman (PvdD) en Flierman (CDA), toe in het voorjaar van 2014 een natuurvisie aan de Eerste Kamer te zenden, waarin de regering onder meer in zal gaan op de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en provincie.


Kerngegevens

Nummer T01860
Status voldaan
Datum toezegging 5 november 2013
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden Dr. A.H. Flierman (CDA)
drs. N.K. Koffeman (PvdD)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen natuurvisie
Kamerstukken Decentralisatie investeringsbudget (33.441)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 6, item 7 - blz. 38-39

de heer Koffeman (PvdD):

Voorzitter. De rijksoverheid is verantwoordelijk voor naleving van die afspraken en voor rapportage over de naleving ervan. Dieren, planten en natuurgebieden houden zich niet aan provinciegrenzen. Daarom zijn een nationale visie en een nationaal beleid nodig die de provinciegrenzen overschrijden. Via centrale regie kunnen wij voorkomen dat er een kakofonie ontstaat van beleid en regeltjes, wat de inspanningen voor de natuur ineffectief maakt. We willen tenslotte niet dat straks schaapherders bij elke provinciegrens tegen nieuwe regels aanlopen. Dat zou zomaar kunnen gebeuren. De monitoring, de verantwoording en de informatievoorziening aan de Kamer zijn nu al niet best. Als we dit beleid decentraliseren, krijgen we er nóg minder greep op. Ik roep ook even in herinnering dat de Kamer vorig jaar slechts onder voorwaarde decharge heeft verleend over het jaarverslag voor 2011, omdat er geen adequaat overzicht kon worden gegeven over de stand van de budgetten en de bereikte resultaten. De beloofde accountantsverklaringen over de rapportages over de inrichting van het landelijk gebied bleven achterwege.

Handelingen I 2013-2014, nr. 6, item 7 - blz. 33

de heer Flierman (CDA) 

Volgens de memorie van antwoord voor deze Kamer gaan Rijk en provincies samen afspraken maken over kaders en ambities. De staatssecretaris zet enthousiast haar beleid uiteen. Sturing, zo zegt ze, geschiedt onder meer met een natuurvisie, een bestuursakkoord met afspraken met provincies en een beleidsmatige hoofdlijnennotitie. De recente brief over het natuurpact sluit hierop aan. In gloedvolle woorden worden de plannen van de staatssecretaris beschreven en het woord "ambitie", in enkel of meervoud, komt zo ongeveer in elke tweede zin voor. Dat is wel iets heel anders dan een rol die zich beperkt tot het stellen van kaders die voortvloeien uit internationale verplichtingen. De provincies lijken weer vooral uitvoerder van ambities van de regering. Hoewel, ik citeer nog maar eens uit de brief: "Het is mijn ambitie om gezamenlijk met provincies en maatschappelijke partijen de natuur in Nederland duurzaam te versterken." Die laatstgenoemde mogen nu dus ook meedoen. Daarmee zijn we toch weer uitgekomen in een hybride constructie. Je zou haast zeggen: hoe recenter het document, hoe ambitieuzer de staatssecretaris. Gelukkig hebben we geen tweede schriftelijke ronde ingezet, want dan zouden de provincies waarschijnlijk weggeschreven zijn.

Handelingen I 2013-2014, nr. 6, item 12 - blz. 83

Staatssecretaris Dijksma:

De heer Koffeman vroeg wanneer we komen met een natuurvisie. Die zullen we in het voorjaar van 2014 sturen. Die visie zal gericht zijn op natuur die midden in de samenleving staat, met ruimte voor participatie van burgers en bedrijven. Het is heel belangrijk dat ook zij verantwoordelijkheid nemen. Het gaat daarbij niet alleen om het beschermen, maar ook om het benutten en beleven van natuur. Het zal zeker ook recht doen aan de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en provincie. Dat beloof ik de heer Flierman. Mij lijkt het goed om daarop te wachten. We zitten midden in dat proces.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Verantwoordelijkheid agrarisch natuurbeheer (33.441) (T01861)

De Staatssecretaris van Economische Zaken zegt, naar aanleiding van een vraag van het lid Vlietstra (PvdA), toe de Eerste Kamer te informeren over het Plattelandsontwikkelprogramma POP3.


Kerngegevens

Nummer T01861
Status voldaan
Datum toezegging 5 november 2013
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden J.G. Vlietstra (PvdA)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen agrarisch natuurbeheer
plattelandsontwikkeling
POP3
Kamerstukken Decentralisatie investeringsbudget (33.441)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014,  nr. 6, item 7,  blz. 42

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

Mijn tweede punt betreft het agrarisch natuurbeheer. Agrarisch natuurbeheer is in de ogen van de regering, mits efficiënt en effectief georganiseerd, een potentieel belangrijk instrument om een substantiële bijdrage te leveren aan de internationale verplichtingen in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Anders dan in het Bestuursakkoord Natuur wordt de verantwoordelijkheid voor het realiseren van de doelen van agrarisch natuurbeheer nu wél in de volle breedte neergelegd bij de provincies. Ik raakte even in de war door de bijdrage van mevrouw Vos, die deed alsof er nog een onderscheid wordt gemaakt tussen agrarisch natuurbeheer binnen en buiten de ecologische hoofdstructuur, maar ik heb uit het Natuurpact begrepen dat de verantwoordelijkheid voor het gehele agrarisch natuurbeheer naar de provincies gaat. Wellicht kan de staatssecretaris hierover meer helderheid geven. Het feit dat de verantwoordelijkheid in de volle breedte wordt neergelegd bij provincies, heeft in elk geval onze steun, omdat daarmee de mogelijkheden van een integrale gebiedsgerichte aanpak worden vergroot.

In het advies Onbeperkt houdbaar stelde de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur eerder dit jaar dat het instrument agrarisch natuurbeheer slechts beperkt effectief is en toe is aan een drastische herziening. Het IPO heeft vervolgens met diverse partijen afspraken gemaakt om kwaliteit en effectiviteit van het agrarisch natuurbeheer te verbeteren. De staatssecretaris zelf heeft aangekondigd in 2014 te komen met een nieuwe wijze van agrarisch natuurbeheer. Hoe verhoudt zich dit tot de afspraak in het Natuurpact dat de verantwoordelijkheid voor de wijze van uitvoering van agrarisch natuurbeheer nu bij de provincies ligt? Wat moet er in de ogen van de staatssecretaris gebeuren om het agrarisch natuurbeheer effectief te laten zijn in relatie tot het realiseren van de natuurdoelen? Wie heeft daarin welke rol en verantwoordelijkheid?

Handelingen I 2013-2014, nr. 6, item 12, blz. 83

Staatssecretaris Dijksma:

Mevrouw Vlietstra vroeg hoe dit stelsel van agrarisch natuurbeheer zich nu verhield tot de afspraak dat de provincies verantwoordelijk zijn. Het stelsel wordt samen met de provincies ontwikkeld. Zij zijn verantwoordelijk voor de uitvoering. Ik ben bereid om de Kamer te informeren over het Plattelandsontwikkelingsprogramma POP3. Ik denk dat u allen daarvoor belangstelling hebt.


Brondocumenten


Historie