Rappelabele toezeggingen Economische Zaken (2012-2017) (Rappel juli 2015)



Dit is het rappel tot 13-07-15.

 




Toezegging Stroomlijning consumentenbepalingen (29.048) (T00925)

De minister van Economische Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Doek, toe contact op te nemen met de staatssecretaris van Economische Zaken en de minister van Justitie inzake de stroomlijning van diverse consumentenbepalingen in het algemeen, en inzake de warmtewet in het bijzonder. De minister zal de Kamer over de uitkomst van dit overleg informeren.


Kerngegevens

Nummer T00925
Status voldaan
Datum toezegging 10 februari 2009
Deadline 1 juli 2015
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden drs. H.A. Doek (CDA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen consumenten
informatie
informatieverstrekking
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Ten Hoopen en Samsom Warmtewet (29.048)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 21 - 1089

(...)

Minister Van der Hoeven: Er is een groot aantal overige vragen gesteld; daar wil ik nu op ingaan. Ik begin bij de opmerking van de heer Doek om voor de aanneming van de warmtewet en van wetsvoorstel 31374 snel te komen met de aanpassing van artikel 3, lid 3 van de warmtewet. Het is niet goed om zonder noodzaak af te wijken van bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek; daar heeft hij gelijk in. Het is wel zo dat de formulering van artikel 3, lid 3 van de voorgestelde warmtewet aansluit bij de nieuwe overeenkomstige bepalingen uit de Elektriciteits- en de Gaswet zodat de voorgestelde bijzondere bepaling consistent is; althans binnen de energiewetgeving. Ik zal in ieder geval na aanneming van dit wetsvoorstel contact opnemen met mijn ambtgenoot van Justitie om te bezien of stroomlijning wenselijk is tussen de hier aan de orde gestelde bepalingen onderling en met het Burgerlijk Wetboek. Ik zal de Kamer daarover informeren.

De heer Doek (CDA): Ik heb gevraagd om niet alleen over de stroomlijning van deze bepaling overleg te hebben met het ministerie van Justitie. De minister van Economische Zaken is met name belast met de bescherming van consumenten. Dat is een onderdeel van haar werk; kijk maar naar de website. Langzamerhand is de consumentenbescherming een lappendeken geworden van diverse bepalingen. Dat is ook niet in het belang van de consumenten en van het bedrijfsleven dat ermee moet werken. Onze fractie zou

graag zien dat de minister van Economische Zaken op korte termijn met de minister van Justitie gaat bekijken in hoeverre de diverse bepalingen gestroomlijnd kunnen worden. Bovendien zijn de wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek op dit terrein ook nog niet zo oud, terwijl daar toen goed over is nagedacht. De zorg is dat er een hele potpourri van bepalingen ontstaat, niet alleen op het gebied van energie, maar ook op andere gebieden; zie de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken.

Minister Van der Hoeven: Deze vraag reikt verder dan ik de vraag in eerste instantie had opgevat. Ik heb mij beperkt tot de relatie met de warmtewet. Dat heb ik toegezegd; dat zal ik zeker doen. De bredere vraag van de heer Doek neem ik mee. Ik zal die uiteraard met mijn staatssecretaris bespreken en vervolgens met de minister van Justitie. Beide trajecten houden wel duidelijk verband met elkaar, maar het ene traject is wat beperkter dan het andere.

De heer Doek (CDA): Het is fijn dat de minister dit zal bespreken met haar ambtgenoot van Justitie en met de staatssecretaris. Zou zij deze Kamer daarover zo snel mogelijk kunnen informeren?

Minister Van der Hoeven: Uiteraard.

De heer Doek (CDA): Dank u wel.

Handelingen I 2008-2009, nr. 21 - 1092

De heer Doek (CDA): Ik dank de minister voor haar toezegging met betrekking tot de stroomlijning van diverse consumentenbepalingen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Aanvullende maatregelen naar aanleiding van evaluatie (31.354) (T01283)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Asscher (VVD), toe dat als uit de evaluatie onverhoopt blijkt dat ondernemers vaak geen beroep kunnen instellen door de juridische vorm van de algemeen belangvaststelling, dat voor de regering reden kan zijn voor aanvullende maatregelen.


Kerngegevens

Nummer T01283
Status voldaan
Datum toezegging 22 maart 2011
Deadline 1 juli 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden drs. E. Asscher (VVD)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Mededingingswet
Kamerstukken Aanpassing Mededingingswet ter invoering van gedragsregels voor de overheid (31.354)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 21 - blz. 39

De heer Asscher (VVD)

Een ander zwak punt van dit wetsvoorstel schuilt in het feit dat overheden zelf kunnen bepalen welke diensten en producten worden aangemerkt als diensten van algemeen belang. Dit is misschien wel het zwakste punt van dit wetsvoorstel. De minister schrijft dat deze vaststelling moet geschieden in overeenstemming met de reguliere beslissingsprocessen. In het algemeen zal dit leiden tot een zogenaamd concretiserend besluit waartegen op grond van de Algemene wet bestuursrecht beroep kan worden ingesteld. Dit is slechts anders indien het besluit betreffende het algemeen belang deel uitmaakt van een besluit dat als algemeen verbindend voorschrift kan worden aangemerkt en onlosmakelijk verbonden is met de algemene normen van dat besluit. Dan is er sprake van een avv waartegen geen beroep mogelijk is bij de bestuursrechter. Dit lijkt bijna een mooie cirkelredenering. Er kan sprake zijn van een avv indien het besluit onlosmakelijk verbonden is met een besluit dat als algemeen verbindend wordt aangemerkt. Wat denkt de minister van deze redenering?

De minister merkt op dat hiervan slechts bij uitzondering sprake zal zijn. Worden die uitzonderingen gemonitord? Gezien de opstelling van de lagere overheden en de VNG zal het heel goed mogelijk zijn dat zij stelselmatig hun "toevlucht" zullen nemen tot een niet voor beroep vatbare avv. Voor een ondernemer staat dan alleen de weg naar de civiele rechter open. Dat geldt mutatis mutandis ook voor de consument. Is de minister bereid indien uit de evaluatie zal blijken dat een dergelijke avv op het gebied van deze wet veel vaker voorkomt, de richtlijnen voor de overheden aan te scherpen? Is de minister bereid, wettelijk voor te schrijven dat gemeenten verplicht zijn, belanghebbenden inspraak te verlenen bij het vaststellen van een algemeen belang zoals in dit wetsvoorstel is omschreven? Is de minister bereid, met de VNG een convenant te sluiten om zo min mogelijk niet voor beroep vatbare avv's uit te vaardigen op de terreinen die dit wetsvoorstel beslaat?

Handelingen I 2010-2011, nr. 21 - blz. 70

Minister Verhagen

Ik (zeg) tegen de heer Asscher dat als uit de evaluatie onverhoopt blijkt dat ondernemers vaak geen beroep kunnen instellen door de juridische vorm van de algemeen belangvaststelling, dat voor de regering reden kan zijn voor aanvullende maatregelen. Ik denk aan maatregelen die voorkomen dat overheden een ruim beroep doen op het algemeen belang, zonder dat ondernemers daar in rechte tegenop kunnen komen. Dat ondermijnt namelijk het doel van dit wetsvoorstel.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Verlenen van inspraak opnemen in evaluatie (31.354) (T01284)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Asscher (VVD), toe het verlenen van inspraak aan ondernemers door gemeenten bij de voorbereiding van besluiten over het algemeen belang, expliciet onderdeel uit te laten maken van de evaluatie en dat hij het voorzien in een wettelijke verplichting zal overwegen, indien uit de evaluatie blijkt dat de wetsuitvoering op dit punt stokt.


Kerngegevens

Nummer T01284
Status voldaan
Datum toezegging 22 maart 2011
Deadline 1 juli 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden drs. E. Asscher (VVD)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
inspraak
Mededingingswet
Kamerstukken Aanpassing Mededingingswet ter invoering van gedragsregels voor de overheid (31.354)


Uit de stukken

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 39

De heer Asscher (VVD)

Is de minister bereid, wettelijk voor te schrijven dat gemeenten verplicht zijn, belanghebbenden inspraak te verlenen bij het vaststellen van een algemeen belang zoals in dit wetsvoorstel is omschreven?

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 70

Minister Verhagen

Ik ga verder met de vraag van de geachte afgevaardigde Asscher over de inspraak. Elke gemeente heeft op grond van de Gemeentewet een inspraakverordening. Voor welke onderwerpen en op welke wijze inspraak mogelijk is, wordt door elke gemeente zelf bepaald. Ik ben het met de vragensteller eens dat het voor de goede werking van dit wetsvoorstel van belang is dat ondernemers hun stem kunnen laten horen bij de voorbereiding van besluiten over het algemeen belang. Dat is de reden om in de handreiking aandacht aan dit punt te besteden. Het lijkt mij ook zinvol om met de VNG te bezien of er mogelijkheden zijn om in dezen te komen tot een uniforme en effectieve uitvoeringspraktijk. De VVD-fractie heeft voorgesteld om te voorzien in een wettelijke verplichting tot het verlenen van inspraak. Ik zie daartoe nu nog geen aanleiding, maar als blijkt dat de wetsuitvoering op dit punt stokt, is dat zeker een optie die we zullen overwegen. In ieder geval zeg ik toe om dit aspect expliciet onderdeel te laten uitmaken van de evaluatie.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Keuze algemeen verbindend voorschrift opnemen in evaluatie (31.354) (T01285)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Asscher (VVD), toe in de evaluatie de vraag mee te nemen of overheden niet veelvuldig kiezen voor de vorm van een algemeen verbindend voorschrift, waardoor ondernemers het nakijken zouden hebben.


Kerngegevens

Nummer T01285
Status voldaan
Datum toezegging 22 maart 2011
Deadline 1 juli 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden drs. E. Asscher (VVD)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Mededingingswet
Kamerstukken Aanpassing Mededingingswet ter invoering van gedragsregels voor de overheid (31.354)


Uit de stukken

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 39

Een ander zwak punt van dit wetsvoorstel schuilt in het feit dat overheden zelf kunnen bepalen welke diensten en producten worden aangemerkt als diensten van algemeen belang. Dit is misschien wel het zwakste punt van dit wetsvoorstel. De minister schrijft dat deze vaststelling moet geschieden in overeenstemming met de reguliere beslissingsprocessen. In het algemeen zal dit leiden tot een zogenaamd concretiserend besluit waartegen op grond van de Algemene wet bestuursrecht beroep kan worden ingesteld. Dit is slechts anders indien het besluit betreffende het algemeen belang deel uitmaakt van een besluit dat als algemeen verbindend voorschrift kan worden aangemerkt en onlosmakelijk verbonden is met de algemene normen van dat besluit. Dan is er sprake van een avv waartegen geen beroep mogelijk is bij de bestuursrechter. Dit lijkt bijna een mooie cirkelredenering. Er kan sprake zijn van een avv indien het besluit onlosmakelijk verbonden is met een besluit dat als algemeen verbindend wordt aangemerkt. Wat denkt de minister van deze redenering?

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 70

Minister Verhagen

Ook als er sprake is van een algemeenbelangvaststelling in de vorm van een algemeen verbindend voorschrift, wat naar mijn verwachting overigens eerder uitzondering dan regel zal zijn, kan daartegen indirect worden opgekomen, bijvoorbeeld in het kader van een verzoek om nadeelcompensatie. Ik vind het inderdaad van belang om goed te bekijken of er in dezen lacunes zijn. De VVD-fractie heeft dit punt ook naar voren gebracht. Ik zal ervoor zorgen dat dit goed wordt gemonitord. In de evaluatie zal ook uitdrukkelijk de vraag worden meegenomen of overheden niet veelvuldig kiezen voor de vorm van een algemeen verbindend voorschrift, waardoor ondernemers het nakijken zouden hebben.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Hoger onderwijs betrekken bij evaluatie wet (31.354) (T01287)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Asscher (VVD), toe met de staatssecretaris voor OCW te bezien op welke wijze het hoger onderwijs kan worden betrokken bij de evaluatie van de wet teneinde te bekijken of de huidige en toekomstige sectorspecifieke regels in het hoger onderwijs effectief zijn om concurrentievervalsing op dit terrein tegen te gaan.


Kerngegevens

Nummer T01287
Status voldaan
Datum toezegging 22 maart 2011
Deadline 1 juli 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden drs. E. Asscher (VVD)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
hoger onderwijs
Mededingingswet
Kamerstukken Aanpassing Mededingingswet ter invoering van gedragsregels voor de overheid (31.354)


Uit de stukken

Handelingen I 2010/11, nr. 5 - blz. 38-39

De heer Asscher (VVD)

Een ander punt dat de VVD-fractie ten zeerste betreurt is het feit dat universiteiten niet onder deze wet gaan vallen. De minister ziet hiertoe geen aanleiding omdat sectorspecifieke regelgeving en sectorspecifiek toezicht bestaan om concurrentievervalsing te voorkomen. Mogen we deze minister in overweging geven om nog eens contact op te nemen met de minister van Buitenlandse Zaken die in zijn vorige hoedanigheid niet naliet erop te wijzen hoezeer universiteiten en hogescholen commerciële activiteiten aanbieden in concurrentie met de vrije markt zonder rekening te houden met een integrale kostprijs? Uitgangspunt bij het regulier overleg tussen OCW en de onderwijsinstellingen is dat het investeren met publieke middelen in private activiteiten toegestaan is zolang deze investeringen aantoonbaar ten goede komen aan de publieke taakstelling van die instellingen. Dat is echter geen vrijbrief om commerciële activiteiten onder de integrale kostprijs aan te bieden. Er is voor de hogeronderwijsinstellingen op dit gebied een gebrek aan toezicht en er zijn geen sancties.

Bovendien is dit een gecompliceerde sector waarbij het niet altijd geheel duidelijk is waar publieke belangen ophouden en puur commerciële activiteiten beginnen. Onze fractie is van mening dat de motie-Ten Hoopen/Vos die hierover gaat van belang is. Is de minister bereid deze motie uit te voeren? Zo ja, dan vernemen wij gaarne hoe hij te werk denkt te gaan. Zo nee, dan kan hij wellicht ook in deze Kamer een motie tegemoet zien. Wil de minister toezeggen in overleg met zijn collega van OCW te treden over de regelgeving voor het hoger onderwijs om concurrentievervalsing te voorkomen? Dit is een belangrijk punt van zorg van de VVD-fractie.

Handelingen I 2010/11, nr. 5 - blz. 71

Minister Verhagen

De heer Asscher vroeg ook hoe ik aankijk tegen de uitvoering van de motie-Ten Hoopen/Vos en hoe ik die wil aanpakken. De heer Asscher heeft al aangekondigd dat ook in deze Kamer een motie tegemoet kan worden gezien als ik niet bereid ben die motie uit te voeren. De genoemde motie van de Tweede Kamer verzoekt de regering om een onafhankelijk onderzoek te doen naar de omvang van oneerlijke concurrentie binnen het hoger onderwijs en onderzoek en de vraag naar de wenselijkheid om delen van het hoger onderwijs en onderzoek onder de wet Markt en Overheid te brengen. Dat laatste is nu duidelijk niet het geval. Mijn voorganger heeft deze motie tijdens de behandeling weliswaar ontraden, maar heeft ook toegezegd om de inhoud van de motie over te brengen aan de collega van OCW.

Ik zou daarin verder willen gaan. Ik kan de Kamer toezeggen dat ik in contact zal treden met staatssecretaris Zijlstra van Onderwijs, die hiervoor verantwoordelijk is. Samen met hem zal ik bezien op welke wijze wij het hoger onderwijs kunnen betrekken in de evaluatie van het wetsvoorstel. Mijn inzet is daarbij, te bekijken of de huidige en toekomstige sectorspecifieke regels in het hoger onderwijs effectief zijn om concurrentievervalsing op dit terrein tegen te gaan. Op zich onderschrijf ik namelijk het belang daarvan. Dit wetsvoorstel bevat geen regels ten aanzien van het hoger onderwijs, juist om dubbele regels te voorkomen, maar de andere regels ten aanzien van het hoger onderwijs moeten dan wel effectief zijn. Ook hier geldt natuurlijk dat we vanuit dezelfde bedoeling moeten opereren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Betrekken drietal aspecten bij evaluatie (31.354) (T01293)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Essers (CDA), toe de rechtsbescherming van particuliere ondernemers, de fiscale positie van overheidsbedrijven en de problematiek rondom de indirecte overheidsbedrijven, bij de evaluatie van de wet te betrekken. 


Kerngegevens

Nummer T01293
Status voldaan
Datum toezegging 22 maart 2011
Deadline 1 juli 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
Mededingingswet
Kamerstukken Aanpassing Mededingingswet ter invoering van gedragsregels voor de overheid (31.354)


Uit de stukken

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 39-40

De heer Essers (CDA)

De leden van mijn fractie, en dus ook van de ChristenUnie en de SGP, hebben enigszins gemengde gevoelens bij dit wetsvoorstel. Aan de ene kant zijn zij verheugd dat na zo veel jaren van relatieve stilstand op dit terrein met dit wetsvoorstel concrete vooruitgang wordt geboekt met het streven naar een level playing field tussen overheidsbedrijven en particuliere bedrijven. Aan de andere kant zijn wij van mening dat dit wetsvoorstel nog pas een eerste stap in de goede richting is. Van een eindsituatie is naar onze mening derhalve nog geen sprake. In vergelijking tot het oorspronkelijke wetsvoorstel Markt en overheid is in het onderhavige wetsvoorstel de nadruk veel sterker komen te liggen op de bestuurlijke autonomie van overheidsorganisaties. Een overheidsorganisatie kan in eerste instantie zelf bepalen of sprake is van een publiek belang. De NMa en de civiele rechter lijken deze beslissing daarom slechts marginaal te kunnen toetsen omdat de vaststelling van hetgeen in het algemeen belang is, primair als een politieke aangelegenheid wordt gezien. Daarmee lijkt de rechtsbescherming van particuliere ondernemers niet optimaal te worden gediend. Ziet de minister dit ook zo? Vindt hij dat de rechtsbescherming die dit wetsvoorstel aan ondernemers biedt, adequaat is of zijn hier in de toekomst nog verbeterslagen te maken?

Tijdens de schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel heeft de CDA-fractie bijzondere aandacht gevraagd voor de fiscale positie van overheidsbedrijven. Van een level playing field kan naar onze mening geen sprake zijn als overheidsbedrijven ter zake van hun commerciële activiteiten niet dan wel veel minder vennootschapsbelasting hoeven te betalen dan particuliere ondernemers. In veel gevallen hoeven overheidsorganisaties thans geen vennootschapsbelasting te betalen. Dat doet zich bijvoorbeeld voor als zij diensten verlenen. Dit doet uiteraard afbreuk aan het gelijke speelveld dat wordt beoogd met particuliere ondernemingen, die veelal wel vennootschapsbelasting moeten betalen. Een soortgelijke problematiek zien we op het terrein van de omzetbelasting. In het verleden heeft deze Kamer al meerdere malen aandacht gevraagd voor de fiscale aspecten van overheidsbedrijven. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in de notitie Belastingplicht overheidsbedrijven van de vorige staatssecretaris van Financiën. Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2011, vorig jaar december, heeft de huidige staatssecretaris van Financiën toegezegd dat op korte termijn concrete beslissingen zullen worden genomen op dit al lang slepende dossier. Onze vraag aan de minister is op welke termijn wij deze beslissingen tegemoet kunnen zien en of hij alvast een tipje van de sluier kan oplichten. Wij vinden de fiscale behandeling van overheidsbedrijven immers een wezenlijk element bij de beoordeling van het onderhavige wetsvoorstel.

Een ander heikel punt vinden wij het verschil in behandeling dat in het wetsvoorstel wordt gemaakt tussen direct door overheidsorganisaties geëxploiteerde overheidsbedrijven en indirecte overheidsbedrijven, dat wil zeggen de ondernemingen met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, zoals bv's, waarin een publiekrechtelijk rechtspersoon in staat is om het beleid te bepalen dan wel de ondernemingen in de vorm van een personenvennootschap, zoals een vennootschap onder firma of een maatschap, waarin een publiekrechtelijk rechtspersoon deelneemt. Voor de indirecte overheidsbedrijven is slechts de gedragsregel opgenomen dat overheidsorganisaties dergelijke bedrijven niet mogen bevoordelen. Deze bedrijven zijn dus niet verplicht om de integrale kostprijs door te berekenen aan derden. Zij zijn vrij om hun eigen ondernemingsstrategie te bepalen. Is dit niet een erg gemakkelijke ontgaansmogelijkheid voor overheidsorganisaties? Door het oprichten van een bv of personenvennootschap waarin men als overheid alle belangen houdt, kan men immers de verplichting van een integrale kostendoorberekening op relatief eenvoudige wijze voorkomen. Graag vernemen wij van de minister wat hij gaat doen als deze vorm van ontgaan zich in de praktijk regelmatig blijkt te gaan voordoen. Ook vernemen wij graag van de minister of al een concept-AMvB met nadere regels over de berekening van de integrale kostprijzen beschikbaar is. Deze zouden wij graag in onze oordeelsvorming willen betrekken, ondanks het betoog van de regering in de memorie van antwoord dat zij geen reden ziet om deze AMvB voor te hangen. Deze AMvB mag dan wel een voornamelijk technisch karakter hebben, maar met name hier geldt naar onze mening dat de "devil in the detail" kan zitten. Wij sluiten ons wat dat betreft gaarne aan bij het betoog van collega Asscher.

Ten slotte willen wij graag van de minister een toezegging dat vorenvermelde aandachtspunten zullen worden betrokken bij de in artikel III van dit wetsvoorstel aangekondigde evaluatie van deze wet binnen drie jaren na inwerkingtreding van de wet. Een tijdige evaluatie, met name op deze punten, vinden wij van groot belang, gelet ook op onze in het begin van deze inbreng uitgesproken opvatting dat dit wetsvoorstel geen eindpunt maar nog slechts een eerste stap is in de richting van een daadwerkelijk level playing field tussen overheidsbedrijven en particuliere ondernemers.

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 73

Minister Verhagen

De CDA-fractie vroeg de eerder genoemde aandachtspunten bij de evaluatie van de wet te betrekken. Ik hecht er net als de CDA-fractie aan om bij de evaluatie goed te bezien of de wet effectief is en of aanscherpingen wenselijk zijn. Ik ben dus ook graag bereid om de aandachtspunten van de CDA-fractie, de ChristenUnie en de SGP bij de evaluatie van de wet te betrekken.

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 79

Minister Verhagen

Ik dank de heer Essers. Ik herhaal de toezeggingen die ik gedaan heb ten aanzien van de evaluatie. Het laatste element waar de heer Essers mede namens de fracties van de ChristenUnie en de SGP nog op wees, was de noodzaak om niet door te slaan naar de andere kant bij overheidsbedrijven ten aanzien van de integrale kostprijs. Daar wil ik naar kijken. Het level playing field of de gelijke concurrentieverhoudingen die wij voor ogen hebben, mogen er niet toe leiden dat bedrijven bevoordeeld worden "ten opzichte van". Daar heeft de heer Essers op zich gelijk in. Ik ben een beetje aan het aarzelen over de exacte invulling. We moeten zeker stellen dat er geen oneerlijke concurrentie plaatsvindt en dat er geen overheidsgeld of belastinggeld gebruikt wordt om betere voorwaarden te realiseren voor een overheidsinstelling dan voor een commercieel bedrijf. In zijn algemeenheid is de beste manier om dit zeker te stellen een doorberekening van de integrale kosten. De integrale kostprijs is dus het beste instrument om te verzekeren dat er geen oneerlijke concurrentie plaatsvindt. Indien de situatie die de heer Essers schetst aantoonbaar zou voorkomen, ben ik ervan overtuigd dat de NMa niet tot het oordeel zou komen dat hierbij sprake is van het bevoordelen van de overheid ten opzichte van het bedrijfsleven.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoek naar voordeel wet voor burger (31.354) (T01294)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Sylvester (PvdA), toe te onderzoeken wat het voordeel van deze wet voor de burger is.


Kerngegevens

Nummer T01294
Status voldaan
Datum toezegging 22 maart 2011
Deadline 1 juli 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden dr. J.J. Sylvester (PvdA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Mededingingswet
Kamerstukken Aanpassing Mededingingswet ter invoering van gedragsregels voor de overheid (31.354)


Uit de stukken

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 77

Mevrouw Sylvester (PvdA)

De minister zegt dat er op een aantal vlakken voordelen liggen, maar dat de directe werking in de portemonnee, zoals ik het maar even noem, gering is. Hij gaat onderzoeken hoe deze wet gaat uitwerken in de praktijk, zoals hoe vaak er naar de bestuursrechter wordt gegaan. Ik ben daar, net als hij, benieuwd naar, want dat geeft ook het nut en de zin van dit wetsvoorstel, dat hier in grote mate wordt ondersteund, aan. Is de minister bereid om te onderzoeken wat het voordeel is, wat het heeft opgeleverd, voor de burger?

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 77

Minister Verhagen

Daar ben ik uiteraard toe bereid. Dat zeg ik graag toe.

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 77

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Dank u wel, minister.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Europese regels in evaluatie (31.354) (T01295)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Sylvester (PvdA), toe snel een evaluatie van de wet uit te voeren en daarin de verhouding tot de Europese regels mee te nemen.


Kerngegevens

Nummer T01295
Status voldaan
Datum toezegging 22 maart 2011
Deadline 1 juli 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden dr. J.J. Sylvester (PvdA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Europese regelgeving
evaluaties
Mededingingswet
Kamerstukken Aanpassing Mededingingswet ter invoering van gedragsregels voor de overheid (31.354)


Uit de stukken

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 35

Mevrouw Sylvester (PvdA)

De PvdA-fractie heeft begrepen, dat de VNG nut en noodzaak van deze wet niet inziet en er eigenlijk geen heil in ziet. Er zou volstaan kunnen worden met een gedragsregel voor de prijsbepaling inzake marktactiviteiten in de Gemeentewet. De VNG deed daartoe eerder een kant-en-klaar voorstel aan de Tweede Kamer en aan de regering, aan de minister van Economische Zaken. Het voorstel verankert de Europese gedragsregels dat de overheid in beginsel geen marktactiviteiten bevoordeelt, in de nationale wetgeving. De VNG is van mening, dat de in dit wetsvoorstel getackelde problematiek vrijwel geheel onder de werkingssfeer van de Europese regels vallen als er sprake is van staatssteun. Met name dat punt vindt de PvdA-fractie interessant. Ik zal daar straks een vraag op formuleren.

[...]

In de eerste plaats behoort het wel of niet ontplooien van activiteiten tot het autonome domein van gemeenten. Mogelijkheden daartoe zijn begrensd door jurisprudentie van de Hoge Raad en de rechtsbeginselen uit de Algemene wet bestuursrecht. Als het Rijk vormvoorschriften wil vaststellen, dan is de plaats daarvoor de Gemeentewet. Daarbij worden in het wetsvoorstel vormvoorschriften gesteld aan het nemen van besluiten door de gemeenteraad inzake het vaststellen van publieke taken. Juist voor die voorschriften is de Gemeentewet de juiste plaats. Het voorkomt ook afbakeningsproblemen met de Europese regels. De vraag is dan ook in feite, of de regering zou kunnen aangeven in hoeverre zij heeft onderzocht of een vormvoorschrift zou kunnen worden opgenomen in de Gemeentewet. Wat is het argument om dit niet in de Gemeentewet te regelen en om wel te komen met aanvullende nationale wetgeving? Wij horen graag een reactie van de regering op dit punt.

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 73-74

Mevrouw Sylvester (PvdA)

Het manco om de gedragsregel een plaats te geven in de Gemeentewet is de uitoefening van het toezicht. Er is een onafhankelijk toezichthouder nodig en die is bij de Gemeentewet lastig te regelen. Ik wil van de minister nog even scherp horen hoe het precies zit met de afbakening van de Europese regels. De minister weet immers ook zelf dat jaren van voorbereiding ervoor hebben gezorgd dat de Europese regels een bepaalde inhaalslag hebben gemaakt. In mijn inbreng heb ik al geschetst dat dit wetsvoorstel van de vorige eeuw dateert. Het onderzoek dat ten grondslag ligt aan de eerlijke concurrentieverhoudingen, dateert uit 2002. Dat is dus al bijna tien jaar oud. De kleinere activiteiten vallen inmiddels ook onder de Europese regels. Daarmee is het punt van het toezicht geregeld. Je zou ook kunnen betogen dat de rol van de NMa in dezen strijdig zou kunnen zijn met autonomie en medebewind van gemeenten. Op dit punt krijg ik dus graag nog een reactie van de minister: hoe zit het bij de Europese regels en de door mij geschetste context met de afbakening?

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 77

Minister Verhagen

Mevrouw Sylvester vroeg ook wat nu precies de verhouding is van dit wetsvoorstel tot de Europese regels. De Europese regels inzake staatssteun zijn van toepassing op steunmaatregelen van overheden indien die de mededinging vervalsen en de handel tussen lidstaten beïnvloeden. Daar richten de Europese regels zich op. Hiervan is volgens de Europese Commissie in elk geval geen sprake indien de staatssteun niet hoger is dan € 200.000 over drie belastingjaren. Ook beneden die grens speelt echter het probleem van concurrentievervalsing door overheden, met name op het regionale en lokale niveau. Om ook in die gevallen problemen tegen te gaan, is dus afzonderlijke nationale wetgeving nodig. Dat wordt ook expliciet zo erkend. Dat is de reden waarom wij dit wetsvoorstel hebben ingediend. Het is dus eigenlijk de aanvulling op die algemene regels.

Mevrouw Sylvester vroeg om een snelle evaluatie. Daarin zullen wij die aandachtspunten meenemen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Niet in werking laten treden artikel 5.4, tweede lid, Telecommunicatiewet en voorbereiden wetsvoorstel (32.549/32.403) (T01531)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de fracties van VVD en CDA in het nader voorlopig verslag en vragen van het lid Bröcker bij de plenaire behandeling op 8 mei 2012, in de nadere memorie van antwoord en bij de plenaire behandeling, toe om artikel 5.4, tweede lid, Telecommunicatiewet, niet in werking te laten treden en een wetsvoorstel voor te bereiden om artikel 5.4 aan te passen.


Kerngegevens

Nummer T01531
Status voldaan
Datum toezegging 8 mei 2012
Deadline 1 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden Mr. W.L.J. Bröcker (VVD)
prof. mr. H. Franken (CDA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen graafrechten
telecommunicatie
Kamerstukken Implementatie van herziene telecommunicatierichtlijnen (32.549)
Verzamelwet Verkeer en Waterstaat 2010 (32.403)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2011/12, 32549, F, p. 5-6 (nader voorlopig verslag):

Termijn instemmingsbesluit graafwerkzaamheden

De leden van de VVD-fractie zijn de regering erkentelijk voor haar toezegging om de tekst van artikel 5.4, tweede lid, Telecommunicatiewet aan te passen en daarmee te voorkomen dat een langere termijn zal worden genomen om het instemmingsbesluit te nemen dan thans gebruikelijk is. De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering dan ook om artikel 5.4, tweede lid Telecommunicatiewet pas in werking te laten treden bij de eerstvolgende gelegenheid waarbij de Telecommunicatiewet wordt aangepast. Zo worden mogelijke problemen in de tussenliggende periode voorkomen.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering thans toezegt bij een eerstvolgende wijziging van de wet de tekst van artikel 5.4, tweede lid, Telecommunicatiewet aan te passen, teneinde te voorkomen dat in de praktijk langer zal worden gedaan over het instemmingsbesluit dan op dit moment aan de orde is. Hoewel die toezegging inhoudelijk tegemoet komt aan de door de leden van de CDA-fractie geuite kritiek, ontstaat wel een periode van grote onzekerheid voor de praktijk, omdat niet duidelijk is wanneer de regering die toezegging gestand zal doen. Het is zeer onwenselijk dat een bepaling in werking treedt waarvan de wetgever eigenlijk toegeeft dat die niet correct is, maar het herstel daarvan onbestemd is en lang kan duren.

De leden van de VVD-fractie sluiten zich aan bij de door de leden van de CDA-fractie gemaakte opmerkingen met betrekking tot de termijn voor het nemen van een instemmingsbesluit voor graafwerkzaamheden.

Kamerstukken I 2011/12, 32549, G, p. 10 (nadere memorie van antwoord):

De leden van de fractie van de VVD verzoeken de regering om artikel 5.4, tweede lid, pas in werking te laten treden bij de eerstvolgende gelegenheid waarbij de Telecommunicatiewet wordt aangepast om zo mogelijke problemen in de tussenliggende periode te voorkomen. De leden van de fractie van het CDA merken op dat het zeer onwenselijk is dat een

bepaling in werking treedt waarvan de wetgever eigenlijk toegeeft dat die niet correct is, maar het herstel daarvan onbestemd is en lang kan duren. Het is juist dat het enige tijd zal duren voordat artikel 5.4, tweede lid, is aangepast. Zoals beide fracties aangeven kan bij inwerkingtreding van de thans voorgestelde bepaling onduidelijkheid optreden omtrent de termijn waarbinnen een instemmingsbesluit moet worden genomen. Om deze onduidelijkheid en de daaruit voortvloeiende onzekerheid weg te nemen is de regering bereid het voorgestelde artikel 5.4, tweede lid, niet in werking te laten treden.

Handelingen I 2011-2012, nr. 28 - blz. 19:

De heer Bröcker (VVD):

(...)

Ik wil nog kort iets zeggen over graafrechten. De VVD is verheugd over de toezegging van de minister dat de bepaling met betrekking tot graafrechten nog niet in werking treedt. De VVD is de minister ook zeer erkentelijk voor het feit dat hij heeft toegezegd dat het punt van de graafrechten bij een volgende wijziging van de Telecommunicatiewet zal worden gecorrigeerd. Ik ben er eigenlijk wel een beetje benieuwd naar hoe praktisch deze toezegging is in de ontstane politieke context. Hoe kan die worden waargemaakt?

Handelingen I 2011-2012, nr. 28 - blz. 43:

Minister Verhagen:

(...)

Ondanks het feit dat senator Franken tevreden was over de nadere memorie van antwoord in relatie tot de graafrechten, had de heer Bröcker daar nog enige vragen over. Hij vroeg met name hoe ik mijn toezegging in de ontstane politieke context, in demissionaire status, kon waarmaken. Als de Eerste Kamer dit wetsvoorstel spoedig aanneemt, zal het Koninklijk Besluit waarbij de wijziging in de Telecomwet in werking zal treden, door de huidige regering worden vastgesteld. Ik zal ervoor zorg dragen dat de bewuste bepaling niet in werking treedt. Momenteel wordt op het departement van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een wetsvoorstel voorbereid om artikel 5.4 aan te passen. Omdat dit geen politiek omstreden wijziging betreft, vertrouw ik erop dat ook mijn opvolger de voorgestelde wijziging zal overnemen. Ik ben ervan overtuigd dat zij ook in de nieuwe samenstelling op brede ondersteuning kan rekenen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie na twee jaar, meenemen meetbare indicatoren, peer review onafhankelijkheid en mogelijkheid uitvoering door Algemene Rekenkamer (33.186) (T01700)

De Minister van Economische Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Backer, Ester, Reuten en Witteveen het volgende toe met betrekking tot de evaluatie van de wet:

·        om niet pas na vijf, maar reeds na twee jaar een evaluatie te laten doen;

·        om bij deze evaluatie meetbare indicatoren betreffende synergie, efficiency, kennispooling, marktmeesterschap, responsiviteit, transparantie, consistentie , voorspelbaarheid, zorgvuldigheid en regeldruk mee te nemen;

·        om de hiervoor genoemde indicatoren toe te spitsen op operationeel meetbare indicatoren, zodat uitgaande van een nulmeting en de situatie over de twee jaar de vergelijking kan worden gemaakt, dit uit te werken en de Kamer daarover te informeren;

·        om een peer review van de onafhankelijkheid te laten maken en vergelijkingen te maken met internationale toezichthouders en dit in beeld te brengen in het kader van de evaluatie;

om te bezien of de Algemene Rekenkamer (in plaats van een extern bureau) de evaluatie zou kunnen doen en hierover met de Algemene Rekenkamer te zullen spreken.


Kerngegevens

Nummer T01700
Status voldaan
Datum toezegging 12 februari 2013
Deadline 1 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden Jhr.mr. J.P. Backer (D66)
Dr. P. Ester (ChristenUnie)
dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Autoriteit Consument en Markt
evaluaties
onafhankelijkheid
Kamerstukken Stroomlijning markttoezicht door de Autoriteit Consument en Markt (33.622)
Instellingswet Autoriteit Consument en Markt (33.186)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/13, 17, item 3, blz. 5-6

Minister Kamp:

(...)

Ik denk dat aan de wens om gedurende de rit meer zekerheid te krijgen over de effecten op efficiency en kwaliteit, kan worden voldaan door datgene wat in de Kaderwet zbo's staat, namelijk een evaluatie over vijf jaar. Maar ik denk, gelet op de kritische opstelling van de zijde van de Kamer, dat we dat eerder moeten doen. Ik ben van plan om dat na twee jaar te doen. Dat is de minimumperiode waarin iets kan draaien en je er ervaring mee kunt opdoen. Ik ben van plan om dat te laten doen door een onafhankelijk, extern bureau. Bij de evaluatie zal ik een aantal suggesties meenemen. De heer Reuten vroeg naar meetbare indicatoren. De heer Ester noemde er een aantal, betreffende synergie, efficiency, kennispooling en marktmeesterschap. Aanvullend daaraan denk ik aan responsiviteit, transparantie, consistentie, voorspelbaarheid, zorgvuldigheid en regeldruk. Ik neem me voor om al die elementen bij die externe evaluatie over twee jaar te betrekken.

De heer Backer (D66):

Een extern bureau? Ik dacht dat er ook een streven was, binnen de compacte overheid, om minder externe bureaus in te schakelen. Valt de Rekenkamer ook binnen deze definitie? Die heeft het namelijk in het verleden twee keer gedaan voor de NMa.

Minister Kamp:

Ik ga niet makkelijk naar externe bureaus, integendeel. Dat doen we al veel te veel. Ik denk dat we heel veel expertise zelf in huis hebben. Maar dit is wel mijn verhaal, en het verhaal van mijn ministerie. Wij zijn er echt van overtuigd dat dit moet en die overtuiging proberen we over te brengen op de Kamer. Bekijken of we tevreden zijn over onszelf brengt enige risico's met zich mee. Vandaar dat ik, passend in de kritische benadering van de Kamer, heb gedacht het op deze manier te moeten doen. Ik weet niet of de Rekenkamer dit zal kunnen doen, maar ik zal er met de Rekenkamer over spreken. Voordat ik hierover een besluit neem, zal ik die optie daarbij betrekken.

De heer Reuten (SP):

De minister noemde net een lijstje van indicatoren, zoals transparantie en consistentie. Kan hij dat toespitsen op operationeel meetbare indicatoren? We zijn allemaal voor transparantie en consistentie, maar het gaat nu om de meetbaarheid daarvan, waarvan ook kan worden afgemeten of de fusie al dan niet succesvol is.

Minister Kamp:

Ja, dat moet ik doen. Ik ga proberen dat van tevoren te formuleren, daarbij bekijkend welke indicatoren voor de verschillende onderwerpen kunnen worden geformuleerd, zodat we uitgaande van een nulmeting en de situatie over de twee jaar de vergelijking kunnen maken. Ik ga dat uitwerken.

De heer Reuten (SP):

Krijgen wij dat lijstje ter beoordeling? Doet u dat niet voor de tweede termijn? Ik dacht dat u daar een week de tijd voor had genomen.

Minister Kamp:

Het spijt mij als ik de heer Reuten daarin teleurgesteld heb. Ik kan hem verzekeren dat ik de afgelopen week goed gebruikt heb. Hij vraagt mij om nu al met meetbare indicatoren te komen om de criteria in te vullen. Misschien wil hij mij daar iets meer tijd voor geven. Ik ben zeker bereid de Kamer daarover te informeren.

Ik zal de suggestie van de heer Witteveen om een peer review van de onafhankelijkheid te laten maken en vergelijkingen te maken met internationale toezichthouders, daarbij betrekken. Internationale vergelijkingen worden al regelmatig uitgevoerd. De NMa, het grootste onderdeel van de ACM, wordt al jaren in de Global Competion Review beoordeeld als een kwalitatief goede mededingingsautoriteit. Ook de OPTA en de NMa scoren goed op de lijst van de ECTA. Ik heb er vertrouwen in dat dit met de ACM zo zal blijven of verder zal verbeteren. Maar ik zal dat ook in beeld brengen in het kader van de evaluatie.

(..)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Sociale innovatie (33.750 XIII) (T01919)

De minister van Economische Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Ester, Postema en Vos, toe om de Kamer te informeren over de gedachten van de regering over sociale innovatie.


Kerngegevens

Nummer T01919
Status voldaan
Datum toezegging 18 maart 2014
Deadline 1 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Drs. A. Postema (PvdA)
Ir. M.B. Vos (GroenLinks)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen AWT-rapport
sociale innovatie
Kamerstukken Begrotingsstaten Economische Zaken 2014 (33.750 XIII)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 23, item 4, blz. 15

Mevrouw Vos:

Wij vragen aandacht voor de betekenis van sociale innovatie. Vernieuwingen in onderwijs en arbeid, de organisatie van arbeid en het levenslang leren vragen om veel meer mogelijkheden voor mensen om te leren gedurende het hele leven. Ik noemde dat net al. Daarvoor moet ruimte zijn tijdens en naast het werk. Er moet ruimte zijn voor een combinatie van werken, leren, opvoeden, huishouden draaien, mantelzorg en sociale activiteiten. Er moeten moderne cao's komen met meer keuzevrijheid voor de werknemer en meer investeringen in duurzame inzetbaarheid, in een nieuwe dagindeling, in flexibele werktijden, digitaal thuiswerken of digitaal vlak bij huis werken. Er moet daadwerkelijke "van werk naar werk"-begeleiding zijn. Deze sociale innovatie is cruciaal voor de meer responsieve, flexibele economie die nodig is. Ook de decentralisaties van zorgtaken naar de gemeenten en de versterking van de eigen kracht, waar het kabinet graag over spreekt, vragen om sociale innovatie. Het gaat daarbij om versterking van het sociale netwerk en van burgerinitiatieven en de facilitering daarvan door gemeenten. Ook dat zou een onderwerp moeten zijn dat veel meer aandacht krijgt in de innovatieagenda.

Handelingen I 2013-2014, nr. 23, item 4, blz. 20-21

De heer Ester:

Innovatie moet onze economie dus sterker maken en nieuwe antwoorden geven op de grote maatschappelijke uitdagingen. We hebben ook sociale innovatie nodig. Indien we met een helikopterblik naar het innovatiebeleid en het topsectorenbeleid in Nederland kijken, geldt dat de technologische invalshoek dominant is. Mijn fractie pleit ervoor om de grote maatschappelijke vraagstukken een meer prominente positie in het innovatiebeleid te geven. Het recente AWT-rapport steunt ons in deze gedachtegang. Nederland heeft dringend behoefte aan innovatieve antwoorden op vraagstukken betreffende de vergrijzing van de bevolking, zoals knellende problemen in de zorg en in arbeidsorganisaties, en wat betreft sociaal slimmer werken, employability et cetera. Hier is het verhaal enigszins uit balans. Kan de minister zijn licht op de verhouding tussen technologische en sociale innovatie laten schijnen? Hoe beoordeelt hij de balans? Hoe is de middeleninzet verdeeld? Hecht de minister met de ChristenUnie-fractie aan een substantiële investering in sociale innovaties? Het moet gezegd dat de Europese Commissie de sociale innovatieagenda veel eerder en voortvarender heeft opgepakt dan Nederland. We bungelen er een beetje bij.

Handelingen I 2013-2014, nr. 23, item 4, blz. 24

De heer Postema:

De uitdaging is dan ook niet zozeer of die ontwikkeling zich voordoet, als wel of wij als samenleving voldoende zijn toegerust om daar de vruchten van te plukken. Beschikken wij, behalve over de competenties en vaardigheid tot technologische innovatie, ook over het vermogen tot sociale innovatie, dat wil zeggen het absorberen van deze innovaties in onze bedrijven, op onze scholen, in onze huishoudens? Dit is feitelijk de kern waarvoor de WRR aandacht vraagt in zijn rapport Naar een lerende economie. En beschikken wij over het vermogen om iedereen op een hoger niveau van welvaart en geluk te brengen, in plaats van een verdere tweedeling tussen de haves and have-nots of, even prangend, tussen de hooggeschoolden en de laaggeschoolden toe te staan? Dat zijn uitdagingen waar mijn fractie graag een beschouwing van de bewindslieden over hoort.

Handelingen I 2013-2014, nr. 23, item 4, blz. 40

Minister Kamp:

Verschillende woordvoerders hebben gesproken over de sociale innovatie. Je kunt nog zo veel technologische innovatie voorstaan, maar als de sfeer in het bedrijf of de instelling niet zodanig is georganiseerd dat die inspanningen tot resultaat kunnen leiden en de mensen niet worden gestimuleerd en in staat worden gesteld om daarin een goede rol te spelen, dan werkt het niet. De sociale innovatie en de rol van de leidinggevende daarin zijn van het grootste belang. Ik ben van plan om hierover apart met de Kamer van gedachten te wisselen. Ik heb een advies ontvangen van de AWT dat door enkele leden met weinig respect is beschreven, maar ik denk dat ik daarmee mijn voordeel kan doen. Ik zal er een nuttige reactie op geven en die zal ik graag aan de Kamer voorleggen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Kosten tijdelijke taken energietransitie (33.622) (T02006)

De Minister van Economische Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Faber-Van de Klashorst, toe te bekijken op wel moment en in welke vorm hij informatie over de kosten van tijdelijke taken op het gebied van de uitrol van de energietransitie aan de Kamer kan doen toekomen.


Kerngegevens

Nummer T02006
Status voldaan
Datum toezegging 17 juni 2014
Deadline 1 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden M.H.M. Faber-van de Klashorst (PVV)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen energietransitie
kosten
tijdelijke taken
Kamerstukken Stroomlijning markttoezicht door de Autoriteit Consument en Markt (33.622)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 34, item 10, blz. 6

Mevrouw Faber-Van de Klashorst (PVV):

Bijna twee jaar geleden hebben wij gesproken over de SDE-plus. Daar gaat in het

kader van de energietransitie ook heel veel geld in zitten. Ik wil daarom graag inzichtelijk hebben hoeveel geld er is gemoeid met de tijdelijke taken op het gebied van de uitrol van de energietransitie. De minister wil graag duidelijkheid geven. Hij wil graag transparant zijn. Laat hij dan inzichtelijk aangeven hoeveel kosten ermee zijn gemoeid. Ik wacht met spanning het antwoord van de minister af.

Minister Kamp:

Mevrouw Faber wil graag inzicht hebben in de kosten van de tijdelijke taken. Als de wetgever, in dit geval de Eerste Kamer met als woordvoerder mevrouw Faber, inzicht wil in kosten en over informatie wil beschikken, dan zal ik mijn best doen om dat te verstrekken. Ik zal dus kijken op welk moment en in welke vorm ik deze informatie aan de Kamer kan doen toekomen.


Brondocumenten


Historie