Rappelabele toezeggingen Economische Zaken (2012-2017) (Vooruitblik juli 2015 tot januari 2016)



Dit is het rappel vanaf 02-07-15 tot 02-01-16.

 




Toezegging Tijdig voorhangen verlenging geldingsduur (31.354) (T01291)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Asscher (VVD) en Reuten (SP), toe de wetgeving voor verlenging van de geldigheidsduur tijdig dus nadat het evaluatieverslag in het parlement is behandeld maar ruim voor de afloop van de vijfjaarstermijn, voor te hangen.


Kerngegevens

Nummer T01291
Status afgevoerd
Datum toezegging 22 maart 2011
Deadline 1 januari 2017
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden drs. E. Asscher (VVD)
dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie lagere regelgeving
Onderwerpen Mededingingswet
Kamerstukken Aanpassing Mededingingswet ter invoering van gedragsregels voor de overheid (31.354)


Uit de stukken

Handelingen I 2010/11, nr. 5 - blz. 37

De heer Reuten (SP)

Ik bespreek nu de tweede prangende kwestie: de delegatiebepaling betreffende de werkingsduur van het wetsvoorstel, die strijdig is met de motie-Jurgens dienaangaande. Artikel IV van het wetsvoorstel stelt in lid 2 dat de aanhangige wet vijf jaar na inwerkingtreding vervalt, tenzij voorafgaand aan dit tijdstip bij Algemene Maatregel van Bestuur over de geldingsduur anders is bepaald. Lid 3 bepaalt dat in het laatste geval de voordracht voor die Algemene Maatregel van Bestuur "aan beide Kamers der Staten-Generaal" wordt "overgelegd".

Mijn fractie heeft bezwaar tegen de constructie dat de werkingsduur van een formele wet, in dit geval de continuering, geregeld kan worden bij Algemene Maatregel van Bestuur; dit bezwaar treft ook het geval van een desbetreffende voorhangbepaling. Deze constructie is volgens mijn fractie in strijd met de motie-Jurgens c.s. (21109, letter D) die door de Kamer met algemene stemmen werd aanvaard. Nu kunnen we hier gaan twisten over de specifieke analogie met twee precedenten die het ministerie aanvoert – ik acht die niet sterk – maar mogelijke precedenten doen uiteindelijk niet af aan het oordeel over de strijdigheid van het onderhavige voorstel met de motie-Jurgens.

Handelingen I 2010/11, nr. 5 - blz. 38

De heer Asscher (VVD)

Tevens is door een amendement de duur van het wetsvoorstel beperkt tot vijf jaar. Is de minister het met de VVD-fractie eens dat het ongewenst is dat er een hiaat valt na die periode van vijf jaar? De regering had de volgende doelstellingen geformuleerd. Ten eerste: het creëren van gelijke concurrentieverhoudingen tussen overheden die ondernemingsactiviteiten verrichten en ondernemingen die van overheidswege over een bijzondere positie beschikken enerzijds, en particuliere ondernemingen anderzijds. Ten tweede: het bevorderen van transparantie bij het gaan verrichten van ondernemingsactiviteiten door overheden. Kan de minister toezeggen dat hij zich er sterk voor zal maken om er tijdig voor te zorgen dat de geformuleerde doelstellingen geëffectueerd blijven door tijdige wetgeving aan het parlement voor te stellen, zodanig dat er geen hiaat ontstaat tussen de voorliggende wet – indien deze wordt aangenomen – en nieuwe wetgeving om de doelstelling van een gelijk speelveld en transparantie tussen overheid en bedrijfsleven te bevorderen?

Handelingen I 2010/11, nr. 5 - blz. 73

Minister Verhagen

Onder andere de VVD-fractie heeft gewezen op het risico van een hiaat doordat de wet na vijf jaar vervalt. Mij is gevraagd om mij in te zetten voor tijdelijke wetgeving. Ik ben het uiteraard eens met de algemene optie dat een hiaat zeer ongewenst zou zijn. Als wij zeggen dat dit wetsvoorstel ertoe dient om concurrentievervalsing door overheden te voorkomen, dan kan dat geen tijdelijke zaak zijn. Er is voorzien in een evaluatie na drie jaar, ook om voldoende de tijd te hebben voor besluitvorming over verlenging van de geldigheidsduur van de gedragsregels. De wettelijke mogelijkheid om bij Algemene Maatregel van Bestuur de geldigheidsduur te verlengen, helpt ook om een hiaat na vijf jaar te voorkomen. Voor die AMvB geldt een voorhangverplichting.

Ook de SP-fractie heeft aandacht gevraagd voor die horizonbepaling. Ik kom daar nog op terug, maar zeg nu al toe dat de wetgeving voor verlenging van de geldigheidsduur tijdig zal worden voorgehangen, dus nadat het evaluatieverslag in het parlement is behandeld, maar ruim voor de afloop van de vijfjaarstermijn.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren over uitkomsten onderzoek verificatiesysteem (32.731, B) (T01385)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie zegt de Kamer in een brief van 7 september 2011, naar aanleiding van vragen van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw & Innovatie in een brief van 29 juni 2011, toe om de Kamer te berichten over de resultaten van een onderzoek, in overleg met het bedrijfsleven en aanbestedende diensten, naar in hoeverre een systeem van verificatie voor alle aanbestedende diensten in de Nederlandse aanbestedingspraktijk zou kunnen werken.


Kerngegevens

Nummer T01385
Status voldaan
Datum toezegging 7 september 2011
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Schriftelijk overleg
Categorie brief/nota
Onderwerpen Aanbestedingspaspoort
Aanbestedingswet
Small Business Act
Kamerstukken EU-mededeling: Evaluatie van de “Small Business Act” voor Europa COM(2011)78 (32.731)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2010/11, 32731, B, p. 3:

Zoals ik in mijn brief van 23 mei 2011 heb aangegeven, hebben de maatregelen die zijn opgenomen in het wetsvoorstel en het daarbij behorende aanvullend beleid een vergelijkbaar effect als het aanbestedingspaspoort. Beide leiden tot een vergelijkbare lastenreductie voor ondernemers die inschrijven op een aanbestedingsprocedure. Op basis van het wetsvoorstel kan een ondernemer bij een aanbesteding volstaan met een eigen verklaring en mogen alleen aan de winnaar of de geselecteerde ondernemer bewijsstukken gevraagd worden. Deze bewijsstukken kan de ondernemer registreren in de centrale database met bedrijfsgegevens (bedrijvenregister) van TenderNed, zodat hij deze voor alle aanbestedingen waar hij op in wenst te schrijven kan gebruiken. Als de aanbestedende dienst naar bewijsstukken vraagt, kan de ondernemer de gegevens uit de database direct koppelen aan een inschrijving. Op deze manier hoeft de ondernemer niet voor iedere aanbesteding opnieuw alle bewijsstukken bij elkaar te zoeken. Bij het Haagse aanbestedingspaspoort worden bepaalde standaarddocumenten die verband houden met uitsluitingsgronden en een aantal certificaten eenmalig aangeleverd bij aanvraag van het paspoort. De gemeente Den Haag verifieert de documenten bij de aanvraag. Andere bewijsstukken die verband houden met de geschiktheidseisen maken hier op dit moment geen onderdeel van uit. Op basis van het aanbestedingspaspoort kunnen ondernemingen zich gedurende een bepaalde termijn telkens inschrijven op een aanbestedingsprocedure bij de gemeente Den Haag, zonder dat deze standaarddocumenten opnieuw hoeven te worden aangeleverd. Dit verschilt van de in het wetsvoorstel voorgestelde maatregelen, die niet voorzien in jaarlijkse verificatie. De in het wetsvoorstel aangekondigde maatregelen hebben betrekking op alle in de aanbestedingsstukken gevraagde uitsluitingsgronden en geschiktheidseisen. Daarmee heeft het wetsvoorstel een breder bereik dan het aanbestedingspaspoort. Voorts komt uit het overleg, dat ik tot nu toe met het bedrijfsleven en de aanbestedende diensten heb gevoerd, naar voren dat een systeem van verificatie voor alle aanbestedende diensten alleen tot een op het wetsvoorstel aanvullende lastenreductie leidt, indien ook een jaarlijkse verificatie van de geschiktheidseisen zou plaatsvinden. De lasten die samenhangen met een dergelijk omvangrijk landelijk systeem van verificatie - zoals het periodiek aanleveren en beoordelen van de bewijsstukken - moeten in verhouding staan tot

de te verwachten baten van een dergelijk systeem. Indien de verificatie niet mede ziet op geschiktheidseisen, wegen de lasten van een landelijke uitrol van een systeem van verificatie niet op tegen de te verwachten baten. Daarom onderzoek ik, in overleg met het bedrijfsleven en aanbestedende diensten, in hoeverre een dergelijk systeem van verificatie in de Nederlandse aanbestedingspraktijk zou kunnen werken. Ik maak daarbij graag gebruik van de ervaringen die in Den Haag zijn opgedaan bij de verificatie van de uitsluitingsgronden. Zodra het onderzoek hierover is afgerond, zal ik u berichten over de resultaten.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Meenemen aspecten in evaluatie en zenden brief (32.440) (T01606)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Ester, Franken, de Lange, Reuten en Vlietstra, toe om de volgende aspecten mee te nemen bij de evaluatie over twee jaar en een brief te sturen aan de Kamer waarin dit wordt bevestigd:

·        of het aandeel van mkb'ers en zzp'ers / de toegankelijkheid voor wat betreft het mkb is toegenomen over twee jaar, alsmede in het kader hiervan het doen van een nulmeting om te weten wat het percentage nu is, zodat over twee jaar beoordeeld kan worden of er inderdaad sprake is van een stijging (Reuten / De Lange / Vlietstra / Ester);

·        of voldoende zeker is gesteld dat het vermoeden van de onjuiste invulling van het proportionaliteitsbeginsel op hanteerbare wijze kan worden bewezen (Franken);

·        of de gecombineerde functie van het Aanbestedingsreglement Werken, namelijk dat het in het ene geval verplicht is en in het andere geval wenselijk maar niet verplicht, in de praktijk daadwerkelijk goed werkbaar is (Reuten);

·        (de toepassing van milieu)duurzaamheid, de sociale gunningscriteria, innovatieve toepassingen, een opwaartse trend voor milieu- en duurzaamheidscriteria, sociale criteria, jonge innovatieve ondernemers, de toepassingen, de transparantie en de elementen uit het onderzoek van de parlementaire onderzoekscommissie voor zover die van toepassing zouden zijn, of de nieuwe wet heeft geleid tot de beoogde uniformering van aanbesteding (Ester);

·        of een grijze dan wel zwarte lijst wenselijk zou zijn, gelet op de praktijk tot dan toe, teneinde zo nodig de wet aan te kunnen passen (Franken);

·        of artikel 2.81, tweede lid een bredere toepassing zou moeten krijgen (Reuten, NB op 30 oktober 2012 is de gewijzigde motie-Reuten c.s. (32440, M) aangenomen waarin de regering wordt verzocht om bij de eerstvolgende relevante herziening van de wet artikel 2.81, tweede lid zodanig in de wet te plaatsen dat het van toepassing is op het gehele terrein van de wet en niet slechts op werken boven de Europese drempel, alsmede om alsdan in of aan dit artikel toe te voegen dat opdrachtgevers gehouden zijn om de genoemde niet-naleving van de overeenkomst te melden bij de Inspectie SZW).


Kerngegevens

Nummer T01606
Status voldaan
Datum toezegging 23 oktober 2012
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
prof. mr. H. Franken (CDA)
Prof.dr. C.A. de Lange (Fractie-De Lange)
dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
J.G. Vlietstra (PvdA)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen aanbestedingen
evaluaties
Kamerstukken Aanbestedingswet 20.. (32.440)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/13, nr. 4 - blz. 27-28

Minister Verhagen:

(..) De senatoren Reuten en De Lange vroegen met betrekking tot de wens om meer mkb'ers en zzp'ers toe te laten tot de opdrachten, wat ten opzichte van de huidige situatie de kwantitatieve doelstellingen zijn, hoe veel extra opdrachten er richting mkb en zzp zouden moeten gaan, wil het wetsvoorstel zijn effect op dit punt gerealiseerd hebben. Twee jaar na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel wordt de wet geëvalueerd. Dan zal dus ook worden bezien of het aandeel van mkb'ers en zzp'ers is toegenomen. Dat is het expliciete element dat wordt meegenomen in de evaluatie. Het tweede is dat in het debat met de Tweede Kamer een motie-Ziengs is aangenomen die een kwantitatieve doelstelling op dit punt formuleert, namelijk een richtpercentage van 30% van de aanbestedingen die naar het

mkb zouden moeten gaan. Met andere woorden, indien uit de evaluatie blijkt dat die 30% niet wordt gehaald, hebben wij een probleem. Dus als u vraagt wat de kwantitatieve doelstelling is, antwoord ik dat dit 30% is, conform de motie-Ziengs.Verhagen

De heer Reuten (SP):

Maar als 30% uw doelstelling is, vind ik dat toch heel weinig ambitieus. Want de omzet van het mkb in Nederland over 2011, op grond van cijfers van EIM mkb, bedroeg 38%. Dus dan duikt u hiermee onder het gemiddelde niveau van het mkb.

Minister Verhagen:

De Tweede Kamer vraagt bij motie-Ziengs ...

De heer Reuten (SP):

Ik vroeg wat uw doelstelling was.

Minister Verhagen:

Mijn doelstelling is een toename. Ik heb dan ook gezegd dat ik bij de evaluatie zal bezien of het percentage mkb'ers en zzp'ers die in aanmerking komen voor een overheidsopdracht, is toegenomen ten opzichte van de huidige situatie.

(..)

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

De minister heeft al eerder in de schriftelijke gedachtewisseling toegezegd dat bij de evaluatie heel nadrukkelijk zal worden bekeken of het aandeel van het mkb, met name

van kleine mkb'ers en zzp'ers, als gevolg van de invoering van de wet is toegenomen over twee jaar. Het lijkt mij wel verstandig om dan nu ook even een nulmeting te houden

om te weten wat het percentage nu is, zodat je over twee jaar kunt beoordelen of er inderdaad sprake is van een stijging. Dat antwoord hoeft de minister mij niet nu te geven, maar het lijkt mij wel handig om dat te hebben, want dan weten wij over twee jaar ook waarover wij praten.

Minister Verhagen:

Dat ben ik volledig met u eens.

Handelingen I 2012/13, nr. 4 - blz. 30-31

Minister Verhagen:

(..) De heer Franken vroeg of het geen aanbeveling zou verdienen om voorbeelden van bedingen betreffende een zeer zware garantie, een hoge boetebepaling, een groot

referentieproject etc. al direct als een onjuiste invulling van het proportionaliteitsbeginsel te benoemen of die als voorbeelden aan te merken vanwaaruit een vermoeden van een onjuiste invulling zou kunnen worden afgeleid. Contractsvoorwaarden zijn onderdeel van het proportionaliteitsbeginsel. Dit beginsel wordt verder uitgewerkt in de Gids Proportionaliteit. In die gids wordt ook ingegaan op de contractsvoorwaarden. Hij bevat enkele voorschriften voor en voorbeelden van specifieke contractsvoorwaarden. Dat zijn voorwaarden waar de ondernemers in de praktijk het meest tegen aanlopen. Ik denk dat dit het merendeel van de problemen die de heer Franken aankaart, zal verhelpen. Eigenlijk stelt de heer Franken concreet een grijze lijst van contractvoorwaarden voor. Een

grijze lijst is echter niet generiek vast te stellen. Dat is het probleem dat ik hierbij zie. Wat in de ene branche gebruikelijk en proportioneel is, kan in de andere branche volstrekt disproportioneel zijn. Je kunt niet eenduidig zeggen: dit kan niet. Wat bij de een kan, kan bij de ander totaal niet of zou disproportioneel zijn. Ik ben er dus geen voorstander van om het zo vast te leggen. Als een ondernemer via de nota van inlichtingen kenbaar maakt of aan de commissie van aanbestedingsexperts aangeeft dat hij vindt dat er disproportionele eisen worden gesteld, dan moet wel serieus gekeken worden of dat vermoeden van

die ondernemer op feiten berust. Ik zal dit punt expliciet meenemen bij de evaluatie. Ik denk niet dat het nodig is om het nu al zo dicht te timmeren en ik zie er ook nadelen aan, maar ik ben uiteraard wel bereid om in de evaluatie mee te nemen of op deze wijze voldoende zeker is gesteld dat het vermoeden van de onjuiste invulling op hanteerbare wijze kan worden bewezen.

De heer Franken (CDA):

Dit betreft de grijze lijst. Dat kan ik volgen. Ik ben blij dat de minister toezegt om dit bij een evaluatie expliciet mee te nemen.

Handelingen I 2012/13, nr. 4 - blz. 32-33

Minister Verhagen:

(..) De heer Reuten wijst erop dat het Aanbestedingsreglement Werken ook over aanbestedingen voor diensten en leveringen gaat en dat een delegatiebepaling daarvoor

zou ontbreken. In het Aanbestedingsreglement Werken is stapsgewijs opgenomen hoe de procedures moeten verlopen. Het Aanbestedingsreglement Werken is, inderdaad, primair gericht op aanbesteden voor werken. Daarnaast zijn, conform de motie-Schouten (32440, stuk nr. 55), aan werken gerelateerde leveringen en diensten ook in het ARW opgenomen. Het Aanbestedingsreglement Werken is echter alleen voor werken aangewezen, dus niet voor gerelateerde leveringen en diensten. Alleen in gevallen waar het werken betreft, moet het ARW verplicht worden gevolgd. In alle andere gevallen is een aanbestedende dienst vrij om het Aanbestedingsreglement Werken te gebruiken. Conform de motie wordt het wel wenselijk geacht dat het ARW wordt gebruikt bij werkgerelateerde leveringen en diensten maar is dat niet verplicht. Indien men het wel gebruikt, is er dus geen delegatiebepaling die de toepassing van het Aanbestedingsreglement Werken verplicht. Dat is nou juist zo geregeld omdat het niet verplicht is. Het is wel verplicht voor werken maar niet voor gerelateerde leveringen en diensten. De gecombineerde functie van het Aanbestedingsreglement Werken, dat het in ene geval verplicht is en in het andere geval wenselijk maar niet verplicht, staat de goede toepassing ervan in de praktijk niet in de weg. Er is geen aanwijzing dat deze combinatie tot problemen zal leiden. De heer Reuten veronderstelde dit wel in zijn inbreng. Ik zeg de geachte afgevaardigde toe dat ik ook dit

element bij de evaluatie expliciet zal bezien. Ik zal nagaan of de gecombineerde functie van het Aanbestedingsreglement Werken in de praktijk daadwerkelijk goed werkbaar is. Mocht de heer Reuten gelijk hebben, hetgeen ik ten zeerste betwijfel, met alle respect voor de geachte senator, dan zal ik dit probleem aanpakken. Ik heb er echter geen enkele aanwijzing voor. Integendeel.

Handelingen I 2012/13, nr. 4 - blz. 40-41:

Minister Verhagen:

(..) De heer Ester vraagt of ik een aantal toezeggingen wil doen met betrekking tot de evaluatie. Hij vraagt om daarbij met name mee te nemen de toegankelijkheid van het

mkb, de toepassing van milieuduurzaamheid, de sociale gunningscriteria, innovatieve toepassingen, een opwaartse trend voor milieu- en duurzaamheidscriteria, sociale

criteria en nog een aantal andere zaken. Ik hecht er veel belang aan dat wij de wet na twee jaar breed evalueren. Dat is ook waarom wij artikel 4.29 in de wet hebben opgenomen. Op grond daarvan onderzoeken wij de juiste doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk. Daarbij besteden wij bijzondere aandacht aan de toegang

van het mkb. Dat was een van de doelstellingen van de wetgeving. Ik ben ook graag bereid om de andere door de heer Ester genoemde aspecten mee te nemen in de evaluatie.

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik dank de minister voor zijn toezeggingen, maar is hij ook nog bereid hierover een kort briefje te sturen, waarin staat dat deze elementen in die evaluatie komen? Er zijn namelijk heel veel aspecten de revue gepasseerd.

Minister Verhagen:

Volgens mij staat dit alles ook in de Handelingen, maar als de heer Ester hecht aan een apart briefje, dan is dat geen probleem.

Handelingen I 2012/13, nr. 4 - blz. 48

De heer Ester (ChristenUnie):

(..) Wij gaan ervan uit dat de vragen van mijn fractie over de zorgpunten die ik zojuist formuleerde, grondig in de evaluatie aan de orde komen. Het is immers een traject

met een omvang van 60 miljard per jaar; dat moet je grondig evalueren. De minister heeft daarover een concrete toezegging gedaan: we krijgen een brief van zijn hand waarin die vragen worden besproken. Daar zijn we zeer content mee. De minister gaf al aan dat hij verwacht niet veel langer dan nog één of twee weken in dienst te zijn, dus ik heb een korte poging ondernomen om hem ter wille te zijn en de vragen nog even op een rijtje te zetten.

De eerste vraag is leidend. Heeft de wet geleid tot meer transparantie, gelijkheid en proportionaliteit? We vinden ook dat maatschappelijke vragen in de evaluatie betrokken moeten worden, zoals de toegankelijkheid voor het mkb, in het bijzonder voor jonge mkb-bedrijven. Is er een opwaartse trend waarneembaar in aanbestedingstrajecten waarin duurzaamheid en sociale gunningscriteria een rol spelen? Leidt de nieuwe Aanbestedingswet tot het ontsluiten van echt innovatieve toepassingen en nieuwe kennis? Is er door codificering van procedures ook sprake van een substantiële professionalisering van aanbestedingstrajecten? Ook zouden wij graag zien dat de minister de vraag meeneemt hoe de aanbesteding van overheidsopdrachten zich verhoudt tot het zeker stellen en borgen van het publieke belang binnen de context van marktwerking. Heeft de Aanbestedingswet ertoe geleid dat de specialesectorbedrijven waarover we gediscussieerd hebben, op overtuigende wijze gebruikmaken van de Gids Proportionaliteit in hun eigen aanbestedingstrajecten? De minister heeft toegezegd om bij de evaluatie de conclusies van de Parlementaire onderzoekscommissie privatisering/verzelfstandiging overheidsdiensten te betrekken, die door de senaat is ingesteld en die volgende week rapporteert. We zien de brief tegemoet.

Handelingen I 2012/13, nr. 4 - blz. 51

Minister Verhagen:

(..) Dan kom ik bij de vragen van de heer Ester met betrekking tot de evaluatie. Ik neem al zijn zorgpunten mee, ten aanzien van jonge innovatieve ondernemers, de toepassingen, de duurzaamheid, de transparantie en de elementen van de parlementaire onderzoekscommissie voor zover die van toepassing zouden zijn. Dat heb ik hem toegezegd en zeg ik hem nogmaals toe. Hij krijgt een aparte brief, die ik aan de voorzitter zal sturen, waarbij wij al die elementen nog eens opsommen, zodat het iedereen helder is waarop de evaluatie zich richt.

Handelingen I 2012/13, nr. 4 - blz. 50-51

Minister Verhagen:

(..) In eerste termijn heeft de heer Franken gevraagd of een zwarte lijst wel zou kunnen, in plaats van een grijze lijst, als het zo evident is dat een en ander eigenlijk niet in lijn is met de proportionaliteit. De vraag was of ik dat als absolute ondergrens zou willen opnemen. Ik ben daar op dit moment geen voorstander van, want het opnemen van een zwarte lijst vereist een wetswijziging. Het staat nu niet in de wet; de huidige delegatiegrondslag laat geen ruimte om dat te doen, ook niet in de AMvB of in de gids. Ik zeg wel toe dat ik bij de evaluatie zal bezien of een grijze dan wel zwarte lijst wenselijk zou zijn, gelet op de praktijk tot dan toe. Dan kunnen wij zo nodig de wet aanpassen.

Handelingen I 2012/13, nr. 4 - blz. 52

Minister Verhagen:

(..) Dan kom ik bij de motie van de heer Reuten, met daarin de heel aardige vondst om aan te sluiten bij artikel 2.81, omdat daar al werd gerefereerd aan de arbeidsvoorwaarden. Ik ben bereid om bij de evaluatie over twee jaar te bezien of artikel 2.81, tweede lid een bredere toepassing verdient dan nu sec de uitleg. Het was zeer creatief om daarbij aan te sluiten, maar de heer Reuten gaf zelf al aan dat dit zou moeten worden uitgebreid ten opzichte van de precieze tekst van het wetsvoorstel. Op zichzelf ben ik dus bereid om bij de evaluatie over twee jaar te bekijken of artikel 2.81, tweede lid een bredere toepassing zou moeten krijgen. Dat neem ik dan ook mee in de brief die ik naar aanleiding van het verzoek van de ChristenUnie aan de Kamer zal sturen. Ik zie echter niets in het contractueel vastleggen van boetes, waar het tweede deel van de motie op toeziet. Als de motie blijft zoals zij nu luidt, ontraad ik de motie dus. Anders neem ik het eerste deel mee in de evaluatie.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren over SDE-plusregeling bij begroting EZ (33.115) (T01626)

De Minister van Economische Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Faber-van de Klashorst, toe om jaarlijks bij de begroting van Economische Zaken de volgende informatie ter beschikking te stellen aan de Kamer:

  • Overzicht van de bestedingen die worden gedaan in het kader van de SDE-plusregeling;
  • Overzicht van het eventueel achterblijven van de bestedingen bij de geraamde budgetten;
  • De hoeveelheid duurzame energie die in het afgelopen jaar is geproduceerd en die de regering in het komende jaar wil laten produceren.

Kerngegevens

Nummer T01626
Status voldaan
Datum toezegging 18 december 2012
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden M.H.M. Faber-van de Klashorst (PVV)
Ir. M.B. Vos (GroenLinks)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen begrotingen
duurzame energie
Kamerstukken Begrotingsstaten Economische Zaken, Landbouw en Innovatie 2013 (33.400 XIII)
Wet opslag duurzame energie (33.115)


Opmerking

Debat op 18 december 2012 en 16 april 2013 gevoerd.

Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 12, item 17, blz. 89

Minister Kamp

(..)

Mevrouw Faber heeft gezegd dat zij het van belang vindt om jaarlijks een overzicht te hebben van de bestedingen die worden gedaan in het kader van de SDE-plusregeling, evenals een overzicht van het eventueel achterblijven van de bestedingen bij de geraamde budgetten. Dat is nuttige informatie voor de Kamer. Dat blijkt al uit het feit dat mevrouw Faber erom vraagt. Ik zal er dus voor zorgen dat die informatie jaarlijks bij de begroting van Economische Zaken aan de Kamer ter beschikking wordt gesteld. Ik zal de Kamer dan ook informeren over de hoeveelheid duurzame energie die in het afgelopen jaar is geproduceerd en die wij in het komende jaar willen laten produceren.

Handelingen I 2012-2013, nr. 24, item 5, blz. 84-85

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het is goed om te horen dat de minister zegt dat er heel breed en op heel veel wordt ingezet. Kan hij voor deze Kamer  inzichtelijk maken hoe hij de inzet van de SDE-plusgelden  ziet voor de komende jaren tot aan 2020 en hoe hij anticipeert op innovatie op dat vlak? Voor het bedrijfsleven

 is het van groot belang dat er duidelijkheid komt over de stappen en het pad dat het kabinet bewandelt bij de inzet van deze SDE-plusgelden. Kan de minister het inzicht in die stappen verstrekken?

Minister Kamp:

Zeker. Wij hebben al aangegeven hoe wij die 16% willen bereiken en hoe volgens ons de verdeling over de verschillende vormen van duurzame energie eruit zal zien. Die informatie is al een keer bij de Kamer gekomen. Ik ben graag bereid om ieder jaar bij de begroting inzicht te

geven in de ontwikkeling. Ik kan alleen niet voorspellen wat het in 2014, 2015 of 2016 gaat worden, omdat het juist de bedoeling is dat er met innovatie allerlei nieuwe dingen  opkomen. Er kunnen dus verschuivingen plaatsvinden.  Biomassa kan bijvoorbeeld minder interessant worden  en wind op zee interessanter of er kunnen vernieuwingen  bij aardwarmte zijn, waardoor wij die beter kunnen benutten. Hoe wij uiteindelijk het SDE-plusgeld gaan besteden, hangt dus af van de resultaten van de innovatie en de voorstellen die worden gedaan. De hoofdlijn voor de periode tot 2020 heb ik al geschetst. Jaarlijks doe ik verslag aan de Kamer over de ontwikkelingen. Als ik een trend bespeur die interessant is voor de Kamer, zal ik zeker  niet nalaten om die bij de begroting aan de Kamer te melden.

Het bedrijfsleven stelt zeer op prijs dat wij een concreet doel voor 2020 hebben neergezet, dat wij daar het geld bij hebben gelegd en dat wij nu samen in SER-verband pro beren breed gedragen afspraken over het energieakkoord te maken.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De minister kan wel degelijk op basis van alle kennis over ontwikkelingen op duurzame-energiegebied aangeven wat de verwachtingen zijn, welke vormen van duurzame energie zich zullen ontwikkelen in de komende jaren, hoe hij daarop SDE-plusgelden zal inzetten en welke innovaties hij verwacht. Daarnaast vind ik het een belangrijk  punt dat hij ook aangeeft dat hij SDE-plusgelden, die bijvoorbeeld in een beginfase hard nodig zijn, gaat afbouwen  voor bepaalde ontwikkelingen als die vrijwel rendabel  zijn. Volgens mij kan de minister net iets meer bieden dan wat hij net heeft gezegd, namelijk om het van jaar tot jaar te bekijken.

Minister Kamp:

Ik kan het niet anders zeggen dan ik het heb gezegd. Voor zover wij nu informatie hebben over hoe de mix eruit zal zien, heb ik die gegeven. Dat is doorgerekend door het Planbureau voor de Leefomgeving en het ECN. Ik kan het niet mooier maken dan dat. Ik kan van jaar tot jaar aangeven  hoe het zich in de praktijk ontwikkelt. Ik kan niet voorspellen  wat de innovatie de komende jaren zal zijn, maar als ik daarin een trend bespeur, zal ik de Kamer dat zeker laten weten. Met de hoofdlijn die wij al hebben gegeven, met de informatie van jaar tot jaar en met mijn bereidheid om trends aan te geven, informeer ik de Kamer volgens mij optimaal.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Economische en sociale gevolgen voor kleine winkeliers en werknemers meenemen in evaluatie na drie jaar (32.412) (T01723)

De Minister van Economische Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Ester, Sylvester en Holdijk, toe om de economische en sociale gevolgen van de Winkeltijdenwet voor kleine winkeliers en werknemers (en dan in het bijzonder de positie van werknemers op zondag) mee te nemen in de evaluatie en om die evaluatie binnen drie jaar na inwerkingtreding uit te voeren. In zijn brief van 22 maart 2013 (32412, G) zegde de minister reeds in reactie op vragen van het lid van de SGP-fractie toe om in de evaluatie de belangen van de werknemers, kleine winkeliers en de waarde van de collectieve zondagsrust mee te nemen.


Kerngegevens

Nummer T01723
Status voldaan
Datum toezegging 14 mei 2013
Deadline 1 januari 2017
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
mr. G. Holdijk (SGP)
dr. J.J. Sylvester (PvdA)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
koopzondagen
werknemers
winkeliers
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Verhoeven en Van Tongeren Beslissing koopzondagen bij gemeenten (32.412)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/13, item 4, blz. 40:

Minister Kamp:

(...)

De heer Ester en mevrouw Sylvester hebben gevraagd naar de evaluatie. Worden de economische en sociale gevolgen van de Winkeltijdenwet voor kleine winkeliers en werknemers meegenomen in een evaluatie? In mijn brief van 22 maart heb ik aangegeven dat ik bereid ben om een gedegen evaluatie van die wet uit te voeren. Dat lijkt mij ook verstandig. Meer in algemene zin zeg ik ook tegen mevrouw Huijbregts dat ik het met haar eens ben. Als je ziet wat gemeenten allemaal al doen en kunnen, en hoe belangrijk de gemeente is als de overheid die het dichtst bij de burgers staat, en als je ziet welke nieuwe taken ze van ons krijgen, dan kunnen ze ook deze taken naar mijn inschatting heel goed behartigen. Maar goed, die evaluatie lijkt mij zinvol; het lijkt mij ook zinvol om de economische en sociale gevolgen van de wijziging van de Winkeltijdenwet voor kleine winkeliers en werknemers in de evaluatie mee te nemen. Dat zeg ik graag toe. Ik zeg ook toe dat ik die evaluatie binnen drie jaar na inwerkingtreding zal uitvoeren.

Handelingen I 2012/13, item 4, blz. 42:

Minister Kamp:

(...)

De heer Holdijk heeft een toezegging gevraagd voor een onderzoek naar de mogelijkheden en onmogelijkheden van werknemers die op zondag moeten werken. Ik heb al gezegd dat het ongewenst is om druk uit te oefenen op personeel om op zondagen te werken en te dreigen met ontslag. De bescherming van de werknemers is geregeld in de Arbeidstijdenwet. Werknemers die hiermee te maken krijgen, kunnen zich beroepen op de Arbeidstijdenwet en op het Burgerlijk Wetboek. Ik denk dus dat er voldoende is geregeld voor de positie van werknemers en het al dan niet werken op zondagen. Gelet op het belang dat de Kamer hecht aan de positie van werknemers op zondag, vind ik echter wel dat dit punt expliciet kan worden meegenomen bij de zojuist aangekondigde evaluatie van de Winkeltijdenwet. Ik hoop dat deze overwegingen voor de heer Holdijk voldoende zullen zijn, om de motie, waarmee hij niet overdreven scheutig is, nog even in zijn portefeuille te houden.

Kamerstukken I 2012/13, 32412, G (brief minister EZ in reactie op vragen uit nader voorlopig verslag aan regering):

De leden van de SGP-fractie vroegen of de regering bereid is, indien het initiatiefwetsvoorstel wordt aangenomen, een evaluatie van de Winkeltijdenwet uit te voeren. Ik ben bereid op termijn te evalueren, indien het initiatiefwetsvoorstel wordt aangenomen, hoe deze wetswijziging in de praktijk uitwerkt. Ik zal daarbij ook de belangen van werknemers, kleine winkeliers en de waarde van de collectieve zondagsrust meenemen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren in het Energierapport 2015 over vervanging gasnetten in relatie tot duurzame energie (33.913) (T02094)

De Minister van Economische Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Koning (PvdA), toe dat in het Energierapport 2015 ingegaan wordt op het complex betreffende de vraag hoe de vervanging van gasnetten zich verhoudt tot de ambitie voor duurzame energie. Daarbij wordt de warmtekrachtkoppeling en efficiënte stadsverwarming betrokken. 


Kerngegevens

Nummer T02094
Status voldaan
Datum toezegging 10 februari 2015
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden Drs.ir. A.L. Koning (PvdA)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen duurzame energie
energierapport
gasnet
warmtekrachtkoppeling
Kamerstukken Implementatie richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie (33.913)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 20, item 6, blz. 4-18

Mevrouw Koning (PvdA):

(...)

Namens de PvdA-fractie stel ik graag nog enkele vragen over de studie naar het potentieel voor de toepassing van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en efficiënte stadsverwarming, die voortvloeit uit artikel 14 van de richtlijn. In de memorie van toelichting is aangegeven dat deze studie wordt uitgevoerd door de rijksoverheid en relevante brancheorganisaties en uiterlijk 31 december van dit jaar, 2015, gereed is. Graag vraag ik de minister namens de PvdA-fractie of het mogelijk is in die studie mee te nemen dat het vervangen van gasnetten met zich lijkt te brengen dat voor de eerste 40 tot 50 jaar na de vervanging gas als de belangrijkste bron voor verwarming wordt gehanteerd. Als je zo'n nieuw gasnet aanlegt, wil je tenslotte dat net ook gebruiken. Deze gasnetten zijn door ons gezamenlijk betaald, gesocialiseerd. Dat is niet het geval bij warmtenetten. Uiteindelijk willen wij dat huizen worden verwarmd. Warmtenetten zijn daarvoor een alternatief. Een overstap van gas op warmte heeft daarmee een aantal financiële gevolgen voor de businesscase.

De aardbevingen in Groningen maken het volgens de PvdA-fractie opportuun om bij een keuze tussen gas en warmte voor de verwarming van gebouwen meer dan alleen financiële overwegingen te betrekken. In de tekst die ik vorige week al had voorbereid, had ik de vraag staan of de minister het met ons eens is dat het over meer dingen gaat dan alleen geld. Wij hebben vanochtend kunnen constateren dat het besluit om in ieder geval tot 1 juli minder gas te onttrekken ook echt aantoont dat de regering meer dingen dan alleen financiën leidend laat zijn; een compliment daarvoor van onze kant. Misschien kan de minister wel aangeven hoe hij daartegen aankijkt op de iets langere termijn.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik heb ook kennisgenomen van die afspraak. Mevrouw Koning geeft er nu een mooie uitleg aan, maar vindt zij het een echt op inhoud gebaseerde maatregel? Of is dat halfjaar gewoon heel handig om iedereen even politiek uit de wind te houden en daarna weer verder te kijken, waarbij misschien de VVD en de PvdA weer geheel uit elkaar lopen als het gaat om de gasboringen in Groningen? Dat hoor ik cynici ook weer zeggen in de commentaren vanochtend.

Mevrouw Koning (PvdA):

Ik ben niet van plan er heel cynisch naar te kijken. Ik nam mij vorig week voor om te vragen of de regering ook andere overwegingen dan alleen de financiën wilde meenemen in het besluit rondom gasonttrekking. Ik constateer nu dat dit ook echt het geval is. De vraag van de heer Van Boxtel lijkt te impliceren dat het gewoon een politieke afweging is en dat ze het over een halfjaartje weer anders doen. Ik denk dat niet. Ik heb vertrouwen in de regering. Ik denk — ik hoor daarop graag de reactie van de minister — dat dit een signaal is dat ook de regering inzet op een ander systeem dan gas voor het verwarmen van huizen en dat je daar ook andere overwegingen dan alleen geld bij betrekt. Ik zie het eigenlijk zeer hoopvol tegemoet en ik hoop de heer Van Boxtel ook.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Begrijp ik goed van mevrouw Koning dat zij in feite verwacht dat dat halfjaar geen halfjaar blijft, maar dat er eigenlijk sprake zou moeten zijn van een langdurigere, permanente lage gasonttrekking?

Mevrouw Koning (PvdA):

De PvdA-fractie in de Eerste Kamer ziet dat het nu onttrekken van gas dermate negatieve gevolgen heeft dat we echt moeten nadenken over alternatieven. Stadsverwarming en verwarmingsnetten kunnen een alternatief zijn. Die moet je natuurlijk wel kunnen aanleggen. Daarvoor is de financiële businesscase heel belangrijk, maar het gaat niet om geld alleen. Precies dat proberen wij hier naar voren te brengen. Het besluit dat de regering nu heeft genomen, geeft ons heel veel hoop voor de toekomst.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

In feite hoor ik mevrouw Koning zeggen dat er in de toekomst inderdaad permanent, structureel minder gas uit de Groningse bodem moet worden gehaald en dat dit ook mogelijk is. Klopt mijn constatering?

Mevrouw Koning (PvdA):

Huizen moeten verwarmd kunnen worden. Volgens mij kan deze stap misschien wel gecontinueerd worden, maar ik denk dat de minister daarover meer kan zeggen dan ik. Huizen moeten verwarmd worden. Warmtenetten zijn daarvoor echt een serieus alternatief, maar die moet je wel kunnen aanleggen.

Voorzitter. Dit wetsvoorstel is opgesteld om richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie te implementeren. Over twee onderdelen van de richtlijn, te weten de handhaving op energieaudits — eigenlijk het uitvoeren van energiebesparingsmaatregelen — en de studie naar en het werk maken van stadsverwarming, heb ik namens de PvdA-fractie enkele vragen voorgelegd aan de minister. Wij wachten nu de beantwoording met belangstelling af.

(...)

Minister Kamp:

(...)

Mevrouw Koning heeft gevraagd of het mogelijk is om bij de studie naar de potentie van warmtekrachtkoppeling en efficiënte stadsverwarming mee te nemen dat als gasnetten worden vervangen, aangenomen moet worden dat de eerste 40, 50 jaar na die vervanging gas nog steeds een belangrijke bron voor verwarming zal zijn. Mevrouw Koning zegt dat je gas eigenlijk minder belangrijk zou moeten laten zijn voor de verwarming van woningen. Zij en ik weten allebei dat 98% van de woningen in Nederland wordt verwarmd met gas; om precies te zijn, met gas van laagcalorische waarde oftewel het gas uit Groningen. Dat gegeven is er en dat kun je niet zomaar veranderen. Het is wel iets wat specifiek de aandacht moet hebben. We zullen toch een stap moeten maken, in een bepaald tempo, om de ambitie voor duurzame energie — in 2050 moet het helemaal duurzaam zijn — te kunnen waarmaken. Het moet ook gerelateerd worden aan de warmtekrachtkoppeling en de stadsverwarming. Het moet ook gerelateerd worden aan de vervanging van de gasnetten. Ik zal op dit complex ingaan in het Energierapport 2015, dat in het vierde kwartaal naar het parlement komt. Ik denk dat dat het goede verband is om op deze materie in te gaan. Mevrouw Koning weet dat wij over de Warmtewet ook intensief met de Tweede Kamer bezig zijn. De Kamer heeft daartoe ook zelf initiatieven genomen. Wij ontwikkelen een warmtevisie; wij zijn bezig de Warmtewet te veranderen. Dat betekent dat die materie de aandacht krijgt die ze ook naar mijn overtuiging verdient.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Ingaan op verdere samenvoeging van duurzaam inkopen in bedrijfsvoeringrapportage (33.913) (T02095)

De Minister van Economische Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Boxtel (D66), toe dat in de bedrijfsvoeringrapportage, die door de minister voor Wonen en Rijksdienst wordt uitgebracht, aandacht besteed wordt aan de verdere samenvoeging van duurzaam inkopen door de Rijksoverheid. Daarbij wordt de vraag meegenomen of er voldoende aandacht is voor wat de Rijksoverheid kan leren van anderen, zoals medeoverheden, en of dat voldoende georganiseerd is.   


Kerngegevens

Nummer T02095
Status voldaan
Datum toezegging 10 februari 2015
Deadline 1 juli 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden Mr. R.H.L.M. van Boxtel (D66)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen bedrijfsvoeringrapportage
duurzaam inkopen
medeoverheden
Kamerstukken Implementatie richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie (33.913)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 20, item 6, blz. 7-19

De heer Van Boxtel (D66):

(...)

Mijn fractie is er nog niet gerust op dat we met het huidige beleid de EU-afspraken gaan nakomen en dat het kabinet de afspraken hoog op de prioriteitenlijst heeft staan. Het tekort aan energiebesparing zal met de bestaande maatregelen meer dan 40 petajoule bedragen ten opzichte van de doelstelling. De Warmtevisie moet dit gat gaan opvullen, maar hierover is nog weinig duidelijkheid. Daarom is het goed om te bekijken hoe binnen de huidige afspraken nog een efficiëntieslag gemaakt kan worden. Zo bevat artikel 6 van de richtlijn voorschriften over overheidsinkopen. In de nota naar aanleiding van het verslag schrijft de minister dat deze verplichting wordt ingevuld door het beleidskader Duurzaam Inkopen. Volgens de memorie van toelichting bij deze richtlijn koopt de rijksoverheid sinds 2010 zelfs voor 100% duurzaam in. Zes maatschappelijke organisaties, waaronder VNO-NCW, geven aan dat de overheid dit percentage niet waar kan maken. Volgens hen is de kloof tussen woord en daad verontrustend en kiest de overheid eerder voor zuinig dan voor groen. Zij menen dat duurzaam inkopen een steeds lagere prioriteit krijgt, wat niet alleen slecht is voor het milieu maar de overheid ook miljoenen kost. Daarom pleiten zij voor één loket duurzaam inkopen met een duidelijke toewijzing van taken en verantwoordelijkheden. Hoe reageert de minister op deze berichtgeving? Wat vindt hij van het voorstel om één loket duurzaam inkopen te realiseren en zo de versnippering van de inkoop aan te pakken?

(...)

Minister Kamp:

(...)

De heer Van Boxtel sprak verder over duurzaam inkopen. Dat nemen wij bijzonder serieus. Wij hebben daarvoor een eigen kenniscentrum opgericht, dat bezig is om duurzaam inkopen bij de rijksoverheid te regelen en gemeengoed te laten worden. Maar wij zijn ook bezig om de kennis op dit gebied uit te zetten bij andere overheden, zodat die op die manier kunnen gaan werken. Ik zeg niet dat we er al zijn — wij zijn bij het Rijk een heel eind, maar niet ver genoeg, en bij de andere overheden is ook nog het nodige te winnen — maar we zijn ervan overtuigd dat dit een goed proces is. Daarvoor hebben wij het kenniscentrum opgericht en kaders gesteld. Wij gaan ermee door om dat tot een succes te maken. In de jaarlijkse bedrijfsvoeringrapportage die mijn collega voor Wonen en Rijksdienst uitbrengt over hoe de zaken bij het Rijk lopen, zal steeds worden ingegaan op de stand van zaken bij de uitvoering van dit beleid.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik heb geen behoefte meer aan een tweede termijn, maar over duurzaam inkopen heb ik nog een vraag. Ik dank de minister bij dezen voor alle antwoorden; ik wacht met belangstelling de volgende NEV-rapportage af om te zien of we op schema blijven liggen. In zijn antwoord begon de minister met iets te zeggen over medeoverheden. Een aantal jaren terug had ik een andere maatschappelijke rol, als voorzitter van een groene zaak, waarbij we hele themamiddagen hebben belegd over duurzaam inkopen bij de overheid. Mij viel toen op dat, als het gaat om medeoverheden, bijvoorbeeld een provincie als Friesland het toen al heel goed voor elkaar had. Met name bij het Rijk gebeurde het allemaal nog erg versnipperd. Die signalen krijg ik nu weer, zodat ik die vraag bij de minister terug heb gelegd. Dan wil ik iets meer antwoord dan alleen: het gaat ook om medeoverheden. Ik heb namelijk het idee dat die het goede van elkaar kunnen oppakken, maar ik wil ook bij het Rijk forse stappen zien. Vandaar de suggestie om tot een inkooporganisatie te komen, in plaats van die versnippering per departement.

Minister Kamp:

Op het gebied van inkoop is al heel veel samengevoegd. Op de vraag of daar nog verder mee kan worden doorgegaan, zeker in relatie tot duurzaam inkopen, zal in de bedrijfsvoeringrapportage worden ingegaan. Het signaal van de heer Van Boxtel is duidelijk; ik zal dat doorgeven aan mijn collega. Ik heb gezegd dat wij een kenniscentrum hebben opgericht, PIANOo, waar veel deskundigheid is die we graag beschikbaar stellen aan andere overheden. De heer Van Boxtel zegt dat hij kennis heeft van andere overheden die daarmee al verder zijn dan het Rijk. Ik zal mij erin verdiepen om te bezien of er voldoende aandacht is voor wat het Rijk kan leren van anderen en of dat voldoende georganiseerd is. Ik pak die punten van de heer Van Boxtel mee, ik zal mijn collega voor Wonen en Rijksdienst daarover informeren en ik zal ernaar kijken of dit punt in de bedrijfsvoeringrapportage de aandacht krijgt waarom de heer Van Boxtel heeft gevraagd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Aandacht in de NEV aan realisatie van doelstellingen (33.913) (T02097)

De Minister van Economische Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Van Boxtel (D66), toe dat in de Nationale Energieverkenning (NEV) bij de tweede evaluatie ook aandacht wordt besteed aan de doelstellingen, zodat over het geheel wordt gerapporteerd. 


Kerngegevens

Nummer T02097
Status voldaan
Datum toezegging 10 februari 2015
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden Mr. R.H.L.M. van Boxtel (D66)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Doelstellingen
Nationale Energieverkenning
Kamerstukken Implementatie richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie (33.913)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 20, item 6, blz. 17

De heer Van Boxtel (D66):

Ik doe de heer Reuten de suggestie om het antwoord van de minister goed ter harte te nemen. Bovendien zou ik echt willen dat de NEV bij een tweede evaluatie echt over het geheel rapporteert. Dat is een concreet verzoek dat ik doe. Het is namelijk ook voor ons heel lastig als ergens in een bijzin staat "we kijken alleen naar de wetten" terwijl we ook een akkoord hebben en verder nog andere maatregelen nemen. Ik geloof de minister wat dat betreft op zijn woord. Ik suggereer dat ook aan de heer Reuten. Ik vind dat met de volgende rapportage voorkomen moet worden dat we dit type eindeloze debatten met elkaar gaan voeren. Je wilt gewoon de reële doelstelling weten. Dit is wel belangrijk. Er is gewoon een harde doelstelling geformuleerd en daarop willen wij elkaar, bij wijze van spreken, kunnen afrekenen. Ik herinner mij dat toen de heer Kamp Kamerlid en ik minister was en ik ook een percentage had, hij zei: ik ben alleen geïnteresseerd in dat getal. Nou, dat ben ik nu ook. We draaien dat dus nu lekker om, in deze verhouding. Ik ontvang graag een evaluatierapport over dit jaar waarin duidelijk wordt waar we precies staan.

Minister Kamp:

Ik wist dat ik hem een keer terug zou krijgen. Ik accepteer dat dus graag. Ik heb goede herinneringen aan de tijd dat de heer Van Boxtel minister was en aan de manier waarop hij dat deed. Ik denk dat hij gelijk heeft. De heer Reuten probeert op basis van de informatie die hij aangereikt krijgt, ervoor te zorgen dat hij een beeld krijgt van hoe het nu gaat met het realiseren van de doelstellingen. De heer Van Boxtel zegt: u beroept zich op het niet juist en volledig zijn van de informatie, maar zorgt u er dan voor dat die informatie de volgende keer in een zodanige vorm wordt aangeleverd dat de heer Reuten daarmee ook uit de voeten kan. Ik vind dat een terechte opmerking. Die trek ik mij aan.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Overheidsbijdrage aan landbouwkundig onderzoek (33.910) (T02099)

De Minister van Economische Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Schaap (VVD), Koning (PvdA) & Terpstra (CDA), toe dat in ieder geval ook voor het overgangsjaar 2015 een overheidsbijdrage komt voor de financiering van landbouwkundig onderzoek.


Kerngegevens

Nummer T02099
Status voldaan
Datum toezegging 9 december 2014
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden Drs.ir. A.L. Koning (PvdA)
prof. dr. ing. S. Schaap (VVD)
drs. G.H. Terpstra (CDA)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Landbouwkundig onderzoek
overheidsbijdrage
Kamerstukken Wet opheffing bedrijfslichamen (33.910)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 11, item 3, blz. 2-10

De heer Terpstra (CDA):

Het topsectorenbeleid voor de sector wordt tot nu toe betaald door de ondernemingen zelf, maar ook voor een groot deel door de PBO-organen. Wij hebben begrepen dat bij veel projecten de overheid de helft betaalt en de PBO-organen de andere helft. Bij het wegvallen van de PBO-bijdrage vervalt ook de bijdrage van het Rijk. De antwoorden van de regering hebben ons voor een deel gerustgesteld, met name de zin in de memorie van antwoord dat de minister soepel zal omgaan met de eis van private financiering in de overgangsperiode. Voor deze voor onze positie in de wereld als tweede exporteur zeer belangrijke innovatieve centra zouden we toch iets meer zekerheid willen horen. Kan de minister garanderen dat de opheffing van de PBO als zodanig niet schadelijk zal uitwerken op ons innovatief vermogen?

(...)

De heer Schaap (VVD):

(...)

Een ander punt is het toegepast wetenschappelijk onderzoek. Dit loopt een groot risico vanwege de wegvallende heffingen door de productschappen. Ik wijs op de sombere voorspelling van een krimpend bestand aan onderzoekers in Wageningen. Zonder deze diepte-investeringen in de agrarische sector zal onze sterke positie op mondiaal niveau zeker risico lopen. Afgewacht moet nog maar worden of de ministeriële regeling hiervoor compensatie gaat bieden. Aangezien het Rijk verantwoordelijk is voor deze dreigende kaalslag, dringt zich de vraag op of het Rijk zich niet moet inspannen om dit gat enigszins te dichten met rijksbijdragen. Ik verneem graag de opvatting van de minister hierover.

(...)

Mevrouw Koning (PvdA): 

(...)

De Partij van de Arbeid had het beter gevonden als de activiteiten, gericht op onderzoek, waarover wij het net ook al hadden in een interruptiedebatje met de PVV-fractie, aan de opsomming van taken met publiek belang waren toegevoegd. Dat is de reden waarom wij in deze Kamer op verschillende momenten aandacht hebben gevraagd voor het onderzoek dat voorheen vanuit de schappen werd geïnitieerd. Het kabinet heeft in die eerdere reacties al op diverse manieren aangegeven dat het belang van onderzoek zeker gezien en erkend wordt. Er is bijvoorbeeld aangegeven dat nieuw op te richten organisaties in het kader van iGMO, die vragen om een algemeenverbindendverklaring ten behoeve van onderzoek, op een positieve reactie kunnen vertrouwen. Ik zou graag zien dat dit door het kabinet nog een keer wordt bevestigd, maar tot op heden zijn wij erg blij met die toezegging.

In de nadere inbreng stelden we vragen over de financiering van onderzoek in relatie tot de topsectoren. Ook daarover hebben anderen al wat gezegd. In de nadere memorie van antwoord is aangegeven dat de regering in 2015 in voorkomende gevallen soepel zal omgaan met de minimale private bijdrage aan onderzoek dat gefinancierd wordt door topsectoren. Ook daarvoor veel dank. Kunnen de bewindslieden aangeven hoe de overheid borgt dat na 1 januari 2015 het agrarisch onderzoek kan blijven bijdragen aan de sector? Vertrouwt zij erop dat in de toekomstige situatie het onderzoek voldoende geborgd is, zoals al eerder is gevraagd door andere sprekers.

Ik gaf het net al aan: de fractie van de Partij van de Arbeid had het passend gevonden als de onderzoeksactiviteiten van PBO's van publiek belang waren verklaard, maar wij zien nogmaals dat de bewindslieden veel belang hechten aan het onderzoek en we waarderen hun bereidheid om daarin het nodige te doen. Wij wachten natuurlijk nog even de antwoorden af, maar wij zijn zelf ook mans genoeg om het onderwerp weer ter sprake te brengen als we denken dat dit nodig is.

Handelingen I 2014-2015, nr. 12, item 3, blz. 10

Minister Kamp:

De heer Schaap vroeg of het Rijk bijdragen moet geven aan onderzoek. Ook mevrouw Koning vroeg aandacht voor het agrarisch onderzoek. De heer Terpstra vroeg of ik kan garanderen dat de opheffing van de PBO als zodanig niet schadelijk zal zijn voor het innovatief vermogen. Ik ben met de woordvoerders van mening dat de internationaal vooraanstaande positie van de Nederlandse agrarische sector mede te danken is aan het landbouwkundig onderzoek en de wijze waarop de onderzoeksresultaten door de bedrijven in de praktijk zijn toegepast. Dat onderzoek wordt mede inhoudelijk richting gegeven in de topsectoren Agri & food en Tuinbouw en uitgangsmaterialen. Ik ga ervan uit dat het bedrijfsleven in de nieuwe situatie met de invoering van die ministeriële regeling, producenten en brancheorganisaties en met mijn bereidheid om voor dit soort zaken over te gaan tot algemeenverbindendverklaring, voldoende mogelijkheden krijgt om zijn bijdrage aan de financiering van het landbouwkundig onderzoek op peil te houden. In ieder geval zal ik ook voor het overgangsjaar 2015 zorgen dat de overheidsbijdrage die er anders zou zijn gekomen, er ook dan zal zijn. (...)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Tussenrapportage over erkenning en algemeen verbindend verklaren (33.910) (T02102)

De Minister van Economische Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Schaap (VVD), toe dat er een tussenrapportage komt in de tweede helft van 2015, waarin de erkenning en het algemeen verbindend verklaren in de branche- en producentenorganisaties geëvalueerd worden.


Kerngegevens

Nummer T02102
Status voldaan
Datum toezegging 9 december 2014
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden prof. dr. ing. S. Schaap (VVD)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Algemeen verbindend verklaren
erkenning
innovatie
product- en brancheorganisaties
tussenrapportage
Kamerstukken Wet opheffing bedrijfslichamen (33.910)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 12, item 3, blz. 9

De heer Schaap (VVD):

Wij zijn het erover eens dat een Europese verordening direct werking heeft. Dus dat hoeft niet nader te worden geregeld. In de ministeriële regeling herhaalt de minister die criteria wel, maar goed, dat is een-op-een. Hij voegt daar het nodige aan toe, bijvoorbeeld de waakzaamheid aangaande de ondernemersvrijheid en dat soort zaken. Daarbij gaat het erom dat wat deze verenigingen tot stand willen brengen het belang van de sector, maar ook alle aangeslotenen in een sector ten goede komt. Daar begint mijn gevoel van "Waar staan we nu met elkaar?". Kan dit niet nader worden omschreven, op zodanige wijze dat het parlement daar iets van kan vinden? Eerst de erkenning en dan de algemeenverbindverklaring is nogal wat. Dat geeft de organisaties heel wat meer statuur dan alleen maar een private vereniging. Hier komt een publieke sanctionering bovenop. Vandaar mijn vraag of het niet veel beter is om dat in overleg met het parlement nader wettelijk vast te leggen, zodat iedereen weet waar hij aan toe is en die sanctionering ook een extra borging krijgt.

Minister Kamp:

Ik begrijp wat de heer Schaap bedoelt. Ik voer het echter een-op-een uit zoals het in de verordening staat, waarbij er twee dingen logisch zijn. Het eerste is dat als iets door mij publiek kan worden geregeld, het daarmee een publieke verantwoordelijkheid is. Dan moet je het niet door een ander laten doen. Het zou echt in strijd met de systematiek zijn als ik anders zou optreden. Dus dit is, met alle respect, een open deur.

Het andere punt van de heer Schaap betreft het niet onwenselijk beperken van de ondernemersvrijheid. Ik denk dat dit echt de essentie is van het besluit dat in eerste instantie door de Tweede Kamer is genomen, die vindt dat de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie opgeheven moet worden om bepaalde redenen. Ik moet rechtdoen aan die redenen. Daar hoort bij dat als ik toch voor een deel weer terugga richting de oorspronkelijke publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie met die algemeenverbindendverklaring en met de producenten- en brancheorganisaties, ook voor wat betreft heffingen, dan moet ik kijken of dat oorspronkelijke uitgangspunt van besluitvorming in de Tweede Kamer wel rechtgedaan wordt. Ik heb in de stukken aangegeven dat ik dat wil doen en ook hoe ik dat wil doen. Meer kan ik daarvoor niet aanreiken. Het helpt ook niet om dat in een wet vast te leggen. Ik geloof dat de manier waarop ik het nu heb voorgesteld, de beste manier is waarop ik dat kan doen.

Handelingen I 2014-2015, nr. 12, item 7, blz. 1-4

De heer Schaap (VVD):

(...)

In de eerste termijn is er behoorlijk ingegaan op de producenten- en brancheorganisaties. Wat in de EU-verordening staat, is gewoon wet, dus dat kunnen wij hier herhalen. Meer rek zit er niet in. In de wet staat geen autonoom afwegingskader. De minister heeft het nodige gezegd over de wijze waarop hij daarmee wil omgaan. In het bijzonder wil hij zwaar inzetten op voorwaarden als ondernemersvrijheid en sectorbelang en de belangen van de niet-aangeslotenen bij dergelijke verenigingen. Dat betreft nu net het grijze gebied. Daar komt nu een ministeriële sanctie op te liggen, maar is het niet beter om die nader uit te werken en die dan wettelijk te verankeren? Op dit ogenblik zijn er tien aanvragen binnengekomen, sommige aarzelend en andere vol verve. Daarover wordt overleg gevoerd. Bekeken wordt hoe vanuit de ministeriële regeling met de erkenning en de algemeenverbindendverklaring zou moeten worden omgegaan. Ik houd mijn verzoek om de zaak wettelijk te regelen aan en vraag minister om eerst eens in overleg te treden met de organisaties die deze aanvragen gedaan hebben en eerst eens te bekijken hoe de ministeriële regeling werkt, waar de hics zitten en waar de goede mogelijkheden zitten. Dit kan misschien het komend voorjaar of de komende zomer worden geëvalueerd. Tegen de tijd dat alle tien aanvragen behandeld zijn, is er wel zicht op hoe een en ander werkt. De minister kan daarna met die resultaten terugkomen naar de Kamer. Ik hoop dat vervolgens op een heel open manier de vraag kan terugkomen of de ministeriële regeling voldoende functioneert, zodat wij daarmee verder kunnen, dan wel dat het toch beter is om de zaak wat nader te regelen en wat preciezer te verwoorden. Dit zou vertaald kunnen worden in een formele wettelijke regeling. Als die toezegging gedaan kan worden, wachten wij rustig af wat er uit de evaluatie en de nadere discussie komt.

(...)

Minister Kamp:

(...)

De heer Terpstra begon ook over de branche- en de producentenorganisaties. Ik ga daarop in nu ik inga op wat de heer Schaap naar voren heeft gebracht. De heer Schaap zegt dat, als branche- en producentenorganisaties eenmaal erkend zijn, waarna ik tot besluitvorming kom over het avv'en, er de nodige afwegingen te maken zijn over met name het criterium van onwenselijke aantasting van het vrije ondernemerschap. Daar zal de Kamer zich redelijkerwijs bij betrokken moeten kunnen voelen. Ik ben het met de heer Schaap eens, maar laten we even kijken hoe het speelveld eruitziet. De ministeriële regeling heb ik opgesteld nadat ik eerst goed geluisterd heb naar wat de Eerste en de Tweede Kamer in de vele contacten over dit onderwerp tegen mij hebben gezegd. Vervolgens heb ik de ministeriële regeling, voordat ik die vaststelde, naar de Tweede Kamer gestuurd. Die is daar in beeld geweest. Naar aanleiding van wat de heer Schaap en andere woordvoerders hebben gevraagd, ben ik van plan om in alle gevallen dat ik gebruikmaak van de mogelijkheid om algemeen verbindend te verklaren, de Kamer vooraf te informeren. Ik zal de Kamer dan een conceptbesluit geven. Daarna zal ik alle besluiten die genomen worden en de afwegingen die daarbij gemaakt worden, bijhouden. De evaluatie komt pas over vijf jaar, maar ik schat zo in dat de heer Schaap niet bereid is om vijf jaar te wachten. Dit betekent dat er een tussenrapportage komt. Zodra ik voldoende ervaring heb met en voldoende zicht heb op het erkennen van producenten- en brancheorganisaties en het positief ingaan op verzoeken om algemeen verbindend te verklaren en zodra ik er voldoende zicht op heb hoe dat gaat en hoe dat uitpakt voor met name het punt van de innovatiekracht, waar de heer Schaap over begon, zal ik de Kamer in een tussenrapportage informeren over de stand van zaken. Dat is mogelijk in de tweede helft van volgend jaar. Dan gaat het zowel over de erkenning als over het algemeen verbindend verklaren en de effecten daarvan op het innovatieve vermogen van de sector.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bij de Evaluatie van de Meststoffenwet in 2016 informeren over het verloop van het proces om te komen tot een AMvB en als dat nodig is ook over hoe het in de praktijk loopt (33.979) (T02118)

De staatssecretaris van Economische Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Beek (PVV), toe dat de evaluatie van de Meststoffenwet in 2016 uitgebreid wordt met een punt over het verloop van het proces om te komen tot een AMvB behorende bij de Wet verantwoorde groei melkveehouderij, en als dat nodig is ook over hoe het in de praktijk loopt.


Kerngegevens

Nummer T02118
Status voldaan
Datum toezegging 16 december 2014
Deadline 1 januari 2017
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden M.J. van Beek MBA (PVV)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Algemene Maatregel van Bestuur
evaluaties
Meststoffenwet
Kamerstukken Wet verantwoorde groei melkveehouderij (33.979)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr.13, item 3, blz. 7

De heer Van Beek (PVV):

(...)

Verder vraagt de fractie van de PVV de staatssecretaris in de te nemen stappen naar verdere invulling van de AMvB, de Kamer actief te blijven informeren, ook tijdens de implementatie na de keuzes die gemaakt moeten worden. Dit proactief communiceren met de Kamer geldt met name daar waar knelpunten verwacht kunnen worden of al optreden.

Handelingen I 2014-2015, nr. 14, item 3, blz. 10-11

Staatssecretaris Dijksma:

(...)

Op basis van het overleg met de Tweede Kamer en de sector hebben we drie hoofdrichtingen voor een AMvB onderscheiden. Het LEI heeft een verkenning uitgevoerd op de effecten. Uw Kamer heeft dat rapport, net als ik, afgelopen donderdag ontvangen. Met betrokken partijen wil ik op korte termijn overleggen over de nadere uitwerking en de concrete invulling van de Algemene Maatregel van Bestuur. Tegen de heer Thissen zeg ik dat ik dat overleg echt nodig heb voordat ik een keuze kan maken. In de toelichting op de Algemene Maatregel van Bestuur zal ik vanzelfsprekend de keuze voor een bepaalde richting onderbouwen. De heer Van Beek vroeg daarnaar. Hij zei: kies niet alleen, maar laat ook zien waarom je kiest en wat de gevolgen zijn.

(...)Tegen de heer Van Beek zou ik willen zeggen dat ik zowel deze als de Tweede Kamer wil informeren over het verloop van het proces om te komen tot een AMvB en als dat nodig is ook over hoe het in de praktijk loopt. We kunnen ook afspreken dat we bij de evaluatie van de Meststoffenwet in 2016 specifiek op dit punt uitbreiden. Dat wil ik de Kamer toezeggen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bevorderen van regionale kringlopen door samenwerking met sector (33.979) (T02119)

De staatssecretaris van Economische Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Vos (GroenLinks), toe met de sector te gaan samenwerken in een project over hoe de regionale kringloop beter kan worden gesloten.


Kerngegevens

Nummer T02119
Status voldaan
Datum toezegging 28 april 2015
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden Ir. M.B. Vos (GroenLinks)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen definiëring grond
projecten
Regionale kringlopen
Kamerstukken Wet verantwoorde groei melkveehouderij (33.979)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 30, item 6, blz. 3-26

Mevrouw Vos (GroenLinks):

(...)

Wil de staatssecretaris ervoor zorgen dat in ieder geval de juridische titel van de grond die mee kan tellen voor het bepalen van het fosfaatoverschot niet verruimd wordt en dat de mestwet niet in deze zin wordt aangepast?

(...)

Staatssecretaris Dijksma:

(...)

Mevrouw Vos vroeg mij of ik de juridische titel van het begrip "grond" niet wil verruimen. Zij bedoelt te zeggen: ga deze niet verruimen. Dat is inderdaad niet voorzien. Aansluitend op haar opmerkingen kan ik wel zeggen dat ik met de sector ga samenwerken in een project over hoe de regionale kringloop beter kan worden gesloten. Hoe kunnen we bijvoorbeeld de ruwvoerproductie beter stimuleren inde regionale kringloop? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de samenwerking met de akkerbouwers ook goed tot stand blijft komen? Hoe kunnen we elkaar ook op dat terrein ondersteunen? Daarvoor is immers nog wel het een en ander nodig.

(...)

Mevrouw Vos (GroenLinks):

(...)

Tot slot ben ik blij dat de staatssecretaris heeft gezegd dat zij de juridische titel van de grond die kan meetellen voor het bepalen van het fosfaatoverschot, niet gaat verruimen, en dat zij daarentegen wel gaat kijken hoe we meer regionale productie en regionale kringloop kunnen gaan stimuleren. Dat lijkt mij buitengewoon verstandig en zinvol.


Brondocumenten

  • debat Verslag EK 2014/2015, nr. 30, item 6

Historie







Toezegging Omzetting AMvB in wetgeving (33.979) (T02120)

De staatssecretaris van Economische Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van de motie-Reuten (33979, G), toe de motie-Reuten uit te voeren.  Dit betekent dat normen uit de AMvB een-op-een worden vertaald in het wetsvoorstel. 


Kerngegevens

Nummer T02120
Status voldaan
Datum toezegging 28 april 2015
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Grondgebonden groei
melkveehouderij
Kamerstukken Wet verantwoorde groei melkveehouderij (33.979)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 30, item 6, blz. 18-19

Staatssecretaris Dijksma:

(...)

In de motie van de heer Reuten staat dat er is gevraagd om de AMvB, en niet meer dan dat, om te zetten in wetgeving. Er stond niet in: zet er nog allerlei andere dingen bij. Ik heb ook in de Tweede Kamer over de uitvoering van de motie van de heer Reuten gesproken. Ik zeg toe dat ik die motie zal uitvoeren, maar dat betekent dus dat ik een wetsvoorstel zal indienen dat de normen van de AMvB een-op-een vertaalt. (...)

(...)

De heer Reuten (SP):

Ik heb twee punten. In de eerste plaats dank ik de staatssecretaris voor haar toezegging. (...)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Inzicht geven in de door PostNL aan de ACM overhandigde toedeling van kosten van PostNL (34.024) (T02125)

De Minister van Economische Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Koning (PvdA), toe om met de ACM te bespreken of een manier gevonden kan worden om via een briefing aan de Eerste Kamer inzicht te verschaffen met betrekking tot de kostentoedeling van PostNL inzake de universele postdienstverlening.


Kerngegevens

Nummer T02125
Status voldaan
Datum toezegging 19 mei 2015
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden Drs.ir. A.L. Koning (PvdA)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Autoriteit Consument en Markt
PostNL
toedeling kosten
universele postdienst
Kamerstukken Modernisering en flexibilisering van de universele postdienstverlening (34.024)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 31, item 9, blz. 1-13.

Mevrouw Koning (PvdA):

(...)

Ik stel deze vragen omdat dit in het licht van de totale kosten en opbrengsten niet duidelijk is voor het parlement. Dat inzicht is niet gegeven, ook niet vertrouwelijk. Ook het financiële effect op de UPD van bijvoorbeeld het schrappen van de verplichte bezorging van gerechtelijke brieven, waarnaar wij in de schriftelijke voorbereiding hebben gevraagd, werd niet gedeeld. Anders gezegd: de aanleiding van de voorstellen is dat de businesscase van de UPD onvoldoende rendement waarborgt, maar wij kunnen er geen kennis van nemen hoe die businesscase eruitziet en wat de kosten en opbrengsten zijn. Kan de minister toelichten waarom hij van mening is dat een dergelijk gebrek aan transparantie past bij een monopolistische taak als de universele postdienstverlening, die wat ons betreft niet alleen in haar aard door een monopolist wordt uitgevoerd, maar die naar ons oordeel ook een belangrijke publieke taak is?

(...)

Minister Kamp:

(...) Na de wijziging van de Postregeling per 23 januari 2014 ontstond er dus ook een nieuwe situatie voor de kostentoerekening van het bedrijf. Die moest door het bedrijf helemaal opnieuw als geheel inzichtelijk worden gemaakt voor de ACM. Sindsdien is de ACM bezig om zich daarin te verdiepen, om te bekijken of ze tot een conclusie kan komen en vervolgens te bekijken of die conclusie openbaar gemaakt kan worden. Dat proces speelt op dit moment. Als daarvan bevindingen beschikbaar zijn en die openbaar gemaakt kunnen worden, zal ik die graag met de Kamer delen. Maar het is zo dat de ACM er in de positie van toezichthouder scherp op toeziet dat er geen verkeerde toedeling van kosten plaatsvindt, maar een zeer zuivere. Het doel daarvan is te kunnen beoordelen hoe de businesscase van PostNL voor de UPD in de praktijk is.

Mevrouw Koning (PvdA):

Ik hoor de minister in een bijzin zeggen dat de ACM op dit moment bezig is om de kostenstructuur niet alleen te onderzoeken, maar ook te bekijken of die openbaar gemaakt kan worden. Waarom zouden deze bevindingen niet openbaar gemaakt kunnen worden? Op z'n minst kan ik me voorstellen dat die aan parlementariërs, eventueel vertrouwelijk, inzichtelijk gemaakt wordt. Kan de minister daar nog op ingaan?

Minister Kamp:

Het is heel goed denkbaar dat de businesscase door de Eerste en Tweede Kamer en door mij beoordeeld wordt, maar we hebben ervoor gekozen om dat anders te doen. We hebben gezegd: we gaan een onafhankelijke toezichthouder inschakelen, die we daarvoor de bevoegdheden en de middelen geven. Er werken ruim 500 mensen bij de ACM. Zij zitten er voor ons bovenop. Zij zorgen ervoor dat zij alle informatie krijgen. Zij houden dus voor ons toezicht om te zien of wat wij in de wet hebben vastgelegd en beoogd ook in de praktijk wordt uitgevoerd. Ik denk dat we terecht voor deze weg gekozen hebben, en dat die ook goed werkt. De informatie, die heel gedetailleerd door het bedrijf aangeleverd moet worden aan de ACM, is bedrijfsvertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie. Om die reden komt die informatie niet bij mij of de Kamer — die komt niet op straat te liggen — maar blijft die bij de onafhankelijke toezichthouder. Het is de verantwoordelijkheid van de toezichthouder om dat te volgen. Ook volgt de toezichthouder de bepaling die de Kamer en ik als wetgever met elkaar in de wet hebben vastgelegd, namelijk dat de kosten verhaald mogen worden en er een rendement van maximaal 10% op de omzet behaald mag worden. Daar houdt de ACM toezicht op.

Mevrouw Koning (PvdA):

Het feit dat het bedrijfsvertrouwelijke informatie is, is ook weergegeven in de memorie van antwoord. Slechts één bedrijf heeft de UPD toegewezen gekregen. Mij bevreemdt het dan dat de kostentoerekening — ik noem het maar even simpel "de businesscase" — toch als zodanig bedrijfsvertrouwelijk wordt bestempeld. Het is immers duidelijk één bedrijf dat deze dienstverlening uitvoert. De minister geeft aan dat er in de wet gekozen is voor toezicht door de ACM. Ik heb mede namens GroenLinks naar voren gebracht dat het, als telkens het argument wordt neergelegd dat er onvoldoende winst is, of zelfs een verlies in 2013, voor ons als parlementariërs heel lastig redeneren is, zeker als we vragen krijgen uit de wereld en ook zelf die vragen graag beantwoord willen zien. Kortom, ik ben er nog steeds niet van overtuigd dat de businesscase voor de UPD zodanige bedrijfsvertrouwelijke informatie bevat, aangezien maar één organisatie die uitvoert. Telkens is het argument voor versoberingen in het postnet dat er onvoldoende winst is. Dan lijkt het me toch wel netjes dat het parlement daar, op z'n minst vertrouwelijk, kennis van kan nemen. Ik herhaal dus graag mijn vraag.

(...)

Mevrouw Koning (PvdA):

(...)

Wij bedanken de minister voor zijn toezegging om bij de evaluatie over drie jaar meerdere elementen mee te nemen en hebben goed geluisterd naar de argumenten over de controle door de ACM op de kostenstructuur, door mij kort businesscase genoemd. Ik wil dat heel graag nog op mij laten inwerken, maar aangezien we het momentum ter afronding van het debat willen gebruiken, wil ik toch graag een motie indienen. Daarin vragen wij de minister om bij de evaluatie over drie jaar of, indien nodig, al eerder voorstellen aan ons voor te leggen voor wat ik toch een versobering wil noemen. Wij vragen hem ook om ons eventueel vertrouwelijk inzage te bieden in de kosten en opbrengsten.

Ik neem de antwoorden van de ACM nog nader tot mij. Ik heb de beantwoording gehoord, maar wil daar nog even op kauwen, maar ik kan alleen nú een motie indienen, vandaar dat ik dat doe. Dan wil ik het hier maar bij laten.

De voorzitter:

Door de leden Koning, Reuten en Vos wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de universele postdienst (UPD) de afgelopen jaren versoberingen heeft doorgevoerd, de postzegelprijs heeft verhoogd en het aantal bezorgdagen heeft verlaagd;

overwegende dat nu voorligt om het aantal brievenbussen en postservicepunten te halveren;

overwegende dat onderzocht wordt of in de toekomst met twee soorten postzegels gewerkt kan worden;

overwegende dat dergelijke versoberingen en prijswijzigingen worden beargumenteerd met een te laag rendement op de UPD zonder dat er inzicht in de kosten- en batenopbouw en het rendement van de betreffende dienst gegeven wordt;

verzoekt de regering om het parlement bij de eerstvolgende versobering of, indien deze zich eerder aandient, de evaluatie over drie jaar, inzage in de genoemde kosten- en batenopbouw en het rendement van de UPD te verschaffen, opdat op grond daarvan gesproken kan worden over de eventuele aanpassing van de universele postdienstverlening;

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter G (34024).

(...)

Minister Kamp:

(...)

Mevrouw Koning begon opnieuw erover dat zij inzicht wil hebben in de businesscase. Ze diende hierover een motie in. Ik vind het niet prettig om mevrouw Koning inzicht in de businesscase te onthouden. Het gaat immers om een belangrijke publieke dienstverlening, zoals zij zegt. Ze wordt door ons bij wet opgelegd aan een bedrijf. Wij nemen allerlei versoberingsmaatregelen met tarieven die omhooggaan. Mevrouw Koning zegt dat ze daar inzicht in wil hebben. Ik heb daar zeer veel begrip voor. Ik heb echter ook begrip voor de keuze die wij destijds gemaakt hebben. We hadden toen twee mogelijkheden. De ene was dat we alles zouden laten bekijken door de minister, de Tweede en de Eerste Kamer. De andere mogelijkheid was dat we er een onafhankelijke toezichthouder op zetten die alle informatie kon krijgen, en dat we precies zeiden waar die onafhankelijke toezichthouder op moest toezien en waar hij zich aan moest houden. Dat is de manier waarop we onze verantwoordelijkheid hebben ingevuld. Ik wens vast te houden aan de manier waarop het in de wet is vastgelegd. Om die reden ontraad ik de motie van mevrouw Koning. Ik ben wel van plan om eens met de ACM te bespreken of we een manier kunnen vinden om via een briefing aan de Eerste en Tweede Kamer inzicht te verschaffen in wat er speelt, wat de situatie is en welke vragen zich voordoen waarop zij moet reageren. Op die manier komt er geen bedrijfsvertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie op plekken waar ze niet zou moeten komen, maar ontstaat er wel aanvullend inzicht. Ik zal dus met de ACM bekijken op welke wijze ik aan de wensen van mevrouw Koning tegemoet kan komen. Misschien is deze benadering aanleiding voor haar om de motie in te trekken of aan te houden. Dat laat ik graag aan haar over.

(...)

Mevrouw Koning (PvdA):

Ik begrijp het als volgt. Zonder alle cijfers te kennen, zullen we met dit extra inzicht beter gevoel krijgen bij het effect van de maatregelen, indien die worden voorgesteld. Ook kunnen we bij de evaluatie over drie jaar beter beoordelen wat het effect van de maatregelen is geweest. Het gebrek aan inzicht is precies waar ons ongenoegen zich op dit moment op richt. Als je weet dat er verlies gemaakt werd in de oude structuur, maar je niet weet of de voorgestelde maatregelen voldoende gaan helpen, c.q. te veel gaan helpen, dan voel je je een beetje onthand. Zonder precies dat inzicht te hebben, begrijp ik wel dat het gesprek tussen de minister en de ACM tot een beter gevoel kan leiden. Daarvoor wil ik de minister vast bedanken.

Minister Kamp:

Ik wil dat doen op de manier zoals mevrouw Koning nu zegt. Samen met de ACM zal ik, als gedaan kan worden wat we nu hebben besproken, bekijken wat het beste moment is om dat te doen. Dat kan misschien aan het eind van het jaar, als we het onderzoek naar die twee snelheden beschikbaar hebben, maar het kan misschien ook bij de eerstvolgende evaluatie. Als het volume van de bezorgde post nog verder terugloopt dan we nu verwachten of als de winsten toch groter zijn dan we eigenlijk dachten, kunnen dat ook momenten zijn om dat inzicht aan de Kamer te verschaffen. Zoals mevrouw Koning het zegt: we moeten het gevoel hebben dat er voldoende inzicht is. Als dat er is, delen we dat met de Kamer. Als dat op die manier kan en als mevrouw Koning daar tevreden mee is, zou deze motie misschien door mevrouw Koning kunnen worden ingetrokken. Ik wacht dat af.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoek naar twee brievenbussen met verschillende afhandelingsduur van post (34.024) (T02127)

De Minister van Economische Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Reuten (SP), toe dat de suggestie voor twee brievenbussen, één voor snelle post en één voor langzame post, onderzocht wordt in een evaluatie.


Kerngegevens

Nummer T02127
Status voldaan
Datum toezegging 19 mei 2015
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen brievenbussen
twee snelheden
universele postdienst
Kamerstukken Modernisering en flexibilisering van de universele postdienstverlening (34.024)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 31, item 9, blz. 3-9.

De heer Reuten (SP):

(...)

Het aanzienlijk beperken van in het bijzonder het aantal postafgiftepunten of afgiftebrievenbussen — ik wijs op artikel 16, lid 7 en de AMvB — brengt de basisinfrastructuur spoedig op een hellend vlak. Daar is net ook aan gerefereerd. Ik stel de minister voor, de belangen afwegende, om het aantal afgiftebrievenbussen te handhaven, doch in twee varianten. Brieven in bijvoorbeeld rode bussen worden snel geleegd en bezorgd, en voor brieven in blauwe bussen is dat bijvoorbeeld eenmaal per week. Dat houdt de basis van dit deel van het netwerk in stand. Daar kunnen twee postzegelprijzen aan vastzitten, maar daar gaat het mij nu niet om. Het gaat mij om dat deel van het basisnetwerk. Ik kan mij ook voorstellen dat boekhandels een gedeeltelijke netwerkfunctie krijgen voor de verkoop van postzegels en de afgifte van poststukken. Het gaat mij bij dat alles om de instandhouding van dat basisnetwerk.

(...)

Minister Kamp:

(...)

(...) De heer Reuten deed de suggestie van twee brievenbussen: een voor de langzame post en een voor de snelle post. Die suggestie moet ook worden meegenomen bij wat ik aan de Tweede Kamer heb toegezegd, namelijk om te kijken op welke wijze je aan een systeem met twee snelheden en met twee prijzen vorm zou kunnen geven. De suggestie van de heer Reuten moet daarbij betrokken worden. We zullen dat ook doen. Ik verwacht daar echter niet veel van; ik heb dat in de Tweede Kamer gezegd en ik zeg dat hier opnieuw. Ik denk dat het organisatorisch zodanig uitpakt dat het alleen maar tot hogere kosten leidt in plaats van tot lagere kosten. Volgens mij schieten we er op dit moment dan ook niet veel mee op. De Tweede Kamer heeft echter gevraagd om toch uit te werken op welke wijze dit zou kunnen. Bij komende evaluaties kunnen we bezien of er een moment is dat er toch redenen zijn om daartoe over te gaan. Op dit moment denk ik dat het niet kan, maar we werken het wel uit en we betrekken de suggestie van de heer Reuten erbij.


Brondocumenten


Historie