Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2012/2223(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0356/2012

Ingediende teksten :

A7-0356/2012

Debatten :

PV 21/11/2012 - 13
CRE 21/11/2012 - 13

Stemmingen :

PV 22/11/2012 - 13.11
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2012)0456

Aangenomen teksten
PDF 153kWORD 37k
Donderdag 22 november 2012 - Straatsburg
EU-clausules inzake wederzijdse verdediging en solidariteit: politieke en operationele dimensies
P7_TA(2012)0456A7-0356/2012

Resolutie van het Europees Parlement van 22 november 2012 over de EU-clausules inzake wederzijdse verdediging en solidariteit: politieke en operationele dimensie 2012/2223(INI).

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 42, lid 7, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 222 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien de artikelen 24 en 42, lid 2, VEU, de artikelen 122 en 196 VWEU en Verklaring nr. 37 ad artikel 222 VWEU,

–  gezien het Handvest van de Verenigde Naties, en met name de bepalingen van hoofdstuk VII en artikel 51 daarvan,

–  gezien de door de Europese Raad op 12 december 2003 vastgestelde Europese veiligheidsstrategie en het door de Europese Raad op 11 en 12 december 2008 goedgekeurde verslag over de implementatie ervan,

–  gelet op de interneveiligheidsstrategie voor de EU die op 25-26 maart 2010 door de Europese Raad werd bekrachtigd,

–  gezien de op 15 en16 december 2005 door de Europese Raad vastgestelde terrorismebestrijdingsstrategie van de Europese Unie,

–  gezien de artikelen 4 en 5 van het Noord-Atlantisch Verdrag,

–  gezien het strategisch concept voor de defensie en veiligheid van de leden van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, dat op 19 en 20 november 2010 op de NAVO-top in Lissabon is goedgekeurd,

–  gezien het besluit om de West-Europese Unie te ontbinden,

–  gezien de conclusies van de Raad van 30 november 2009 over een communautair kader voor rampenpreventie in de EU,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 26 oktober 2010 getiteld „Naar een krachtigere Europese respons bij rampen: de rol van civiele bescherming en humanitaire hulp” (COM(2010)0600),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 22 november 2010 getiteld „De EU-interneveiligheidsstrategie in actie: vijf stappen voor een veiliger Europa” (COM(2010)0673),

–  gezien de op 30 mei 2012 door het Coreper goedgekeurde conceptnota over de crisiscoördinatieregeling (CCA) op het politieke niveau van de Unie(1),

–  gezien zijn resoluties van 22 mei 2012 over de interneveiligheidsstrategie van de Europese Unie(2), van 14 december 2011 over de gevolgen van de financiële crisis voor de defensiesector in de EU-lidstaten(3), van 27 september 2011 getiteld „Naar een krachtigere Europese respons bij rampen: de rol van civiele bescherming en humanitaire hulp”(4), en van 23 november 2010 over civiel-militaire samenwerking en de ontwikkeling van civiel-militaire capaciteiten(5),

–  gezien het CBRN-actieplan 2009 van de EU(6) en zijn resolutie van 14 december 2010 inzake de aanscherping van de chemische, biologische, radiologische en nucleaire beveiliging in de Europese Unie – een CBRN-actieplan voor de EU(7),

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de adviezen van de Commissie constitutionele zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A7-0356/2012),

A.  overwegende dat de veiligheid van de EU-lidstaten ondeelbaar is en alle Europese burgers dezelfde veiligheidsgaranties en eenzelfde niveau van bescherming tegen zowel traditionele als niet-conventionele dreigingen moeten hebben; overwegende dat de verdediging van vrede, veiligheid, democratie, mensenrechten, de rechtsstaat en vrijheid in Europa, die voor het welzijn van onze volkeren onontbeerlijk zijn, een fundamentele doelstelling en verantwoordelijkheid van de landen van Europa en de Europese Unie moet blijven;

B.  overwegende dat de huidige uitdagingen op het gebied van veiligheid talrijke complexe en veranderende risico's omvatten, zoals internationaal terrorisme, de proliferatie van massavernietigingswapens, uiteenvallende staten, bevroren conflicten en conflicten zonder einde, georganiseerde misdaad, cyberdreigingen, energieschaarste, de aantasting van het milieu en daarmee verband houdende veiligheidsrisico's, natuurlijke en door de mens veroorzaakte rampen, pandemieën en wat dies meer zij;

C.  overwegende dat de EU een internationale orde erkent die gestoeld is op effectief multilateralisme op basis van het internationaal recht, en dat dit een uiting is van de overtuiging van de Europeanen dat geen enkel land de nieuwe dreigingen alleen aankan;

D.  overwegende dat veiligheid en de bestrijding van het internationaal terrorisme worden beschouwd als prioriteiten van de EU; overwegende dat een gezamenlijke aanpak en een gemeenschappelijke strategie van alle lidstaten nodig zijn;

E.  overwegende dat in de afgelopen decennia natuurlijke en door de mens veroorzaakte rampen, en met name door de klimaatverandering veroorzaakte rampen, in frequentie en omvang zijn toegenomen en naar verwachting met de verergering van de klimaatverandering nog verder zullen toenemen;

F.  overwegende dat de geleidelijke bepaling van een op gemeenschappelijke verdediging gericht gemeenschappelijk defensiebeleid de Europese identiteit en de strategische autonomie van de EU versterkt; overwegende dat een sterkere en slagvaardiger Europese defensie voor de consolidatie van de trans-Atlantische banden van cruciaal belang is, in het licht van structurele geostrategische veranderingen die nog worden versneld door de mondiale economische crisis, met name nu de VS zich strategisch meer en meer herpositioneert in de richting van Azië en het Stille-Zuidzeegebied;

G.  overwegende dat de 21 EU-lidstaten die ook NAVO-lid zijn elkaar kunnen raadplegen wanneer hun territoriale integriteit, hun politieke onafhankelijkheid of hun veiligheid wordt bedreigd, en dat zij in elk geval de verbintenis zijn aangegaan om zich in geval van een gewapende aanval collectief te verdedigen;

H.  overwegende dat de lidstaten weliswaar primair verantwoordelijk blijven voor het crisismanagement op hun grondgebied, maar dat serieuze en complexe bedreigingen van de veiligheid, of het nu gaat om gewapende aanvallen, terrorisme of cyberaanvallen dan wel natuurrampen of CBRN-rampen, meer en meer grensoverschrijdend van aard zijn en het reactievermogen van de lidstaten afzonderlijk gemakkelijk te boven kunnen gaan, zodat bindende solidariteit tussen de lidstaten en een gecoördineerde reactie op dergelijke bedreigingen van levensbelang zijn;

I.  overwegende dat met het Verdrag van Lissabon artikel 42, lid 7, VEU („clausule inzake wederzijdse verdediging”oftewel „wederzijdsebijstandsclausule”(8)) en artikel 222 VWEU („solidariteitsclausule”) zijn ingevoerd om zulke problemen aan te pakken, doch dat er bijna drie jaar na de inwerkingtreding van het verdrag nog steeds geen uitvoeringsregelingen bestaan om deze clausules tot leven te brengen;

Algemene beschouwingen

1.  dringt er bij de lidstaten, de Commissie en de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger op aan dat zij het potentieel van alle relevante Verdragsbepalingen, en met name de clausule inzake wederzijdse verdediging en de solidariteitsclausule, ten volle benutten teneinde alle Europese burgers dezelfde veiligheidsgaranties te bieden tegen zowel traditionele als niet-conventionele bedreigingen, uitgaande van de beginselen van ondeelbaarheid van de veiligheid en wederzijdse solidariteit tussen de lidstaten en met inachtneming van de behoefte aan meer kostenefficiëntie en een eerlijke verdeling van lasten en kosten;

2.  onderstreept de noodzaak dat de lidstaten en de Unie een op preventie, paraatheid en respons gebaseerd beleid ontwikkelen met betrekking tot alle grote veiligheidsrisico's, met name die welke worden genoemd in de Europese veiligheidsstrategie, de interneveiligheidsstrategie en de regelmatige verslagen van de EU-coördinator voor terrorismebestrijding aan de Raad;

3.  onderstreept dat de lidstaten en de Unie regelmatig gezamenlijke dreigingsanalyses en risicobeoordelingen moeten uitvoeren op basis van een gezamenlijke analyse van gedeelde inlichtingen, waarbij ten volle gebruik wordt gemaakt van bestaande structuren binnen de EU;

4.  neemt nota van het nieuwe strategische concept van de NAVO, dat inhoudt dat zij niet alleen haar rol als militaire alliantie handhaaft maar ook ernaar streeft om haar vermogen uit te breiden om als politieke en veiligheidgemeenschap op te treden, die in partnerschap met de EU functioneert; wijst erop dat de doelen van de NAVO en die welke zijn neergelegd in artikel 43 VEU complementair zijn; waarschuwt daarom tegen kostbare overlapping van inspanningen tussen beide organisaties en de daaruit voortvloeiende verspilling van middelen, en dringt erop aan dat de hoge vertegenwoordiger van de EU en de secretaris-generaal van de NAVO veel nauwer en regelmatiger politiek samenwerken op gebieden als risicobeoordeling, hulpmiddelenbeheer, beleidsplanning en de uitvoering van zowel civiele als militaire operaties;

5.  bevestigt opnieuw dat de bescherming van de territoriale integriteit en van de burgers de kern blijft vormen van het defensiebeleid, maar verzoekt de Raad de NAVO-aanpak over te nemen, die rekening houdt met onvermijdelijke omstandigheden waarin het verhinderen van externe bedreigingen noodzakelijk is om de veiligheidsbelangen van de bondgenoten te behartigen en wanneer machtsvertoon nodig is;

6.  benadrukt opnieuw dat gebruik van geweld door de EU of haar lidstaten alleen is toegestaan als dit op grond van het VN-Handvest gerechtvaardigd is; benadrukt in dit verband het intrinsieke recht van individuele of collectieve zelfverdediging; onderstreept opnieuw zijn gehechtheid aan de naleving van de richtlijnen van Oslo voor de inzet van buitenlandse militaire en burgerbeschermingsmiddelen bij rampen; onderstreept dat het voorkomen van conflicten, aanvallen en rampen de voorkeur verdient boven het verhelpen van de gevolgen ervan;

7.  wijst erop dat de Unie en de lidstaten over een breed scala aan instrumenten beschikken om in een geest van solidariteit op buitengewone gebeurtenissen te reageren; herinnert aan het nut van artikel 122 VWEU als rechtsgrondslag voor economische en financiële bijstand aan lidstaten die in ernstige moeilijkheden verkeren, en van artikel 196 VWEU als rechtsgrondslag voor maatregelen op het gebied van civiele bescherming;

8.  herinnert aan de verplichting om overeenkomstig artikel 24 VEU stelselmatig wederzijdse politieke solidariteit op het gebied van het buitenlands en veiligheidsbeleid tot ontwikkeling te brengen; neemt nota van de mogelijkheden die het Verdrag van Lissabon biedt voor nauwere samenwerking in GBVB-verband, zoals de toewijzing van specifieke taken en missies aan clusters van staten, alsook het concept van permanente gestructureerde samenwerking in militaire zaken;

9.  onderstreept dat de clausules inzake wederzijdse verdediging en solidariteit niet bedoeld zijn om in de plaats van een van deze instrumenten te treden, doch om een overkoepelend raamwerk te bieden in situaties van buitengewone dreiging of schade en met name in gevallen waarin de reactie op dergelijke situaties politieke coördinatie op het hoogste niveau en militaire inzet vereist, een en ander in overeenstemming met de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid;

10.  dringt er bij de Commissie en de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger op aan om voor eind 2012 een gezamenlijk voorstel in te dienen voor een besluit van de Raad houdende regelingen voor de toepassing van de solidariteitsclausule overeenkomstig artikel 222, lid 3, van het VWEU, waarin met name de taken en bevoegdheden van de verschillende spelers worden verduidelijkt; verzoekt het Politiek en Veiligheidscomité en het Permanent Comité binnenlandse veiligheid omwille van de coherentie een gezamenlijk advies uit te brengen over de toepassing van de solidariteitsclausule met inachtneming van de politieke en operationele dimensie van de beide clausules, waaronder contacten met de NAVO; merkt op dat de Raad ten aanzien van niet-militaire aspecten van wederzijdse hulp en bijstand bij gekwalificeerde meerderheid moet besluiten; wijst in dit verband op de noodzaak het Parlement volledig te informeren;

Clausule inzake wederzijdse verdediging
Werkingssfeer

11.  herinnert de lidstaten aan hun ondubbelzinnige verplichting om op alle hun ter beschikking staande manieren hulp en bijstand te verlenen wanneer een lidstaat het slachtoffer is van een gewapende aanval op zijn grondgebied; onderstreept dat een grootschalige aanval op een lidstaat in de nabije toekomst weliswaar niet erg waarschijnlijk lijkt, doch dat de traditionele territoriale verdediging alsook de verdediging tegen nieuwe dreigingen hoog op de agenda moeten blijven staan; herinnert er voorts aan dat in het Verdrag wordt bepaald dat de verbintenissen en de samenwerking op dit gebied in overeenstemming moeten zijn met de in het kader van de NAVO aangegane verbintenissen, die, voor de landen die er lid van zijn, de grondslag van hun collectieve defensie en het forum voor de tenuitvoerlegging ervan blijft;

12.  wijst daarnaast op de even zo belangrijke noodzaak om voorbereid te zijn op situaties met consequenties voor EU-lidstaten die geen NAVO-lid zijn dan wel gebiedsdelen van een EU-lidstaat die buiten het NAVO-gebied liggen en derhalve niet onder het Verdrag van Washington vallen, alsook voor situaties waarin binnen de NAVO geen overeenstemming over collectief optreden is bereikt; wijst er in dit verband tevens op dat het mogelijk moet zijn NAVO-capaciteit in het kader van de Berlijn Plus-overeenkomst in te zetten;

13.  is van oordeel dat zelfs ongewapende aanvallen, zoals cyberaanvallen op kritieke infrastructuur, die worden gepleegd om een lidstaat ernstige schade toe te brengen en te ontwrichten en die als van buitenaf komend worden geïdentificeerd, eventueel onder de clausule zouden kunnen vallen, wanneer de veiligheid in de lidstaat door de gevolgen van zo'n aanval aanzienlijk in gevaar wordt gebracht, een en ander met volledige inachtneming van het evenredigheidsbeginsel;

Capaciteit

14.  onderstreept de noodzaak voor Europese landen om over een geloofwaardige militaire capaciteit te beschikken; spoort de lidstaten ertoe aan hun inspanningen met het oog op de gezamenlijke ontwikkeling van militaire capaciteit op te voeren, met name via de complementaire initiatieven „Pooling and Sharing” en „Smart Defence” van EU en NAVO, die in tijden van krappe defensiebudgetten uiterst belangrijke stappen voorwaarts zijn waarbij Europese en regionale synergieën de voorkeur hebben boven een kortzichtige nationale aanpak; herhaalt in dit verband zijn standpunt dat de nationale ministeries van defensie ten volle moeten profiteren van en oog moeten hebben voor het werk van het Europees Defensieagentschap, en spoort de lidstaten en de EDEO aan om het debat over de in het Verdrag van Lissabon voorziene permanente gestructureerde samenwerking voort te zetten;

15.  is van mening dat zowel de NAVO als de EU, willen ze hun samenwerking consolideren, zich moeten concentreren op versterking van hun capaciteit, verbetering van de interoperabiliteit en coördinatie van hun doctrines, planning, technologieën, uitrusting en trainingsmethoden;

16.  dringt andermaal aan op systematische harmonisatie van militaire vereisten en een geharmoniseerd defensieplannings- en aanschafproces in de EU, met inachtneming van de ambities van de Unie en afgestemd op het defensieplanningsproces van de NAVO; spoort de lidstaten in het licht van een hoger niveau van veiligheidsgaranties door de clausule inzake wederzijdse verdediging aan multinationale samenwerking op het gebied van capaciteitsopbouw en, waar zulks zinvol is, specialisatie als grondbeginselen van hun defensieplanning in overweging te nemen;

Structuren en procedures

17.  verzoekt de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger praktische regelingen en richtsnoeren voor te stellen ter waarborging van een adequate respons ingeval een lidstaat de clausule inzake wederzijdse verdediging inroept, alsook om een analyse van de rol van de EU-instellingen in zo'n geval; is van oordeel dat de verplichting tot het verlenen van hulp en bijstand, die een uiting van de politieke solidariteit tussen de lidstaten is, een snel besluit van de Raad voor de ondersteuning van de aangevallen lidstaat vereist; is van mening dat raadplegingen overeenkomstig het voorschrift van artikel 32 VEU hiertoe zouden kunnen dienen, onverminderd het recht van elke lidstaat om intussen zelf zijn verdediging ter hand te nemen;

18.  is van oordeel dat, ingeval gezamenlijke actie wordt ondernomen om een aangevallen lidstaat te verdedigen, het mogelijk moet zijn zo nodig van de bestaande EU-crisisbeheersingstructuren gebruik te maken en dat met name de mogelijkheid van activering van een operationeel hoofdkwartier van de EU moet worden overwogen; onderstreept dat een volwaardig permanent operationeel hoofdkwartier van de EU noodzakelijk is om een adequaat niveau van paraatheid en responssnelheid te waarborgen en herhaalt zijn verzoek aan de lidstaten om in het verlengde van het onlangs in bedrijf gestelde EU-operatiecentrum zo'n permanente capaciteit te creëren;

Solidariteitsclausule
Werkingssfeer

19.  herinnert eraan dat, indien een lidstaat getroffen wordt door een terroristische aanval, een natuurramp of een door de mens veroorzaakte ramp, de lidstaten verplicht zijn uit solidariteit gezamenlijk op te treden om hem op verzoek van diens politieke autoriteiten bijstand te verlenen, en dat de Unie in zulke gevallen alle haar ter beschikking staande instrumenten, waaronder de door de lidstaten ter beschikking gestelde militaire middelen, zal inzetten; herinnert er voorts aan dat de Unie de plicht heeft alle instrumenten waarover zij beschikt in te zetten om de dreiging van het terrorisme op het EU-grondgebied te keren en de democratische instellingen en de burgerbevolking tegen een eventuele terroristische aanval te beschermen;

20.  dringt aan op een juist evenwicht tussen flexibiliteit en consistentie voor wat betreft de soorten aanvallen en rampen waarvoor de clausule in werking kan worden gesteld teneinde te garanderen dat belangrijke gevaren, zoals cyberaanvallen, pandemieën of energieschaarste niet over het hoofd worden gezien; merkt op dat de clausule tevens betrekking zou kunnen hebben op ernstige incidenten buiten de Unie die een onmiddellijk en substantieel effect op een lidstaat hebben;

21.  benadrukt dat het nodig is dat de lidstaten investeren in hun eigen veiligheid en rampenbestrijdingscapaciteit en niet al te zeer op de solidariteit van anderen vertrouwen; onderstreept dat de lidstaten primair zelf verantwoordelijk zijn voor de bescherming van de burgerbevolking en de veiligheid op hun grondgebied;

22.  is van oordeel dat een beroep kan worden gedaan op de solidariteitsclausule in situaties die de responscapaciteiten van de getroffen lidstaat te boven gaan of die een multisectorale reactie vereisen waarbij meerdere actoren betrokken zijn, maar dat zodra een lidstaat heeft besloten een beroep op de clausule te doen, het voor de andere lidstaten buiten kijf moet staan dat bijstand moet worden verleend; onderstreept dat solidariteit ook de verplichting inhoudt in adequate nationale en Europese capaciteit te investeren;

23.  is van mening dat de solidariteitsclausule de impuls kan vormen om de steun voor de EU onder de Europese burgers te vergroten door zichtbaar bewijs te leveren van de voordelen van een intensievere samenwerking binnen de EU in termen van crisisbeheer en rampenbestrijdingscapaciteit;

Capaciteit en middelen

24.  onderstreept dat de toepassing van de solidariteitsclausule een integraal bestanddeel moet zijn van een permanent crisisrespons-, crisisbeheersings- en crisiscoördinatiesysteem van de EU, dat op de bestaande sectorale instrumenten en capaciteiten gebaseerd is en een doeltreffende inzet ervan garandeert, om zo nodig een gecoördineerde en multisectorale reactie te bewerkstelligen; onderstreept dat er bij toepassing in beginsel geen ad-hocinstrumenten mogen worden gecreëerd;

25.  wijst op de fundamentele rol van het civielebeschermingsmechanisme als een belangrijk op solidariteit gebaseerd instrument voor een snelle reactie op Europees niveau op een breed spectrum aan crises; steunt in grote lijnen het voorstel van de Commissie om het mechanisme te versterken(9), voortbouwend op de mededeling van de Commissie van 2010 getiteld „Naar een krachtigere Europese respons bij rampen” en geïnspireerd op het rapport-Barnier uit 2006;

26.  neemt kennis van de lopende werkzaamheden met het oog op de tenuitvoerlegging van de interneveiligheidsstrategie, met name op het gebied van terrorismebestrijding, bestrijding van cybercriminaliteit en vergroting van de crisis- en rampenbestendigheid; onderstreept dat het er bij de toepassing van de solidariteitsclausule niet alleen om gaat procedures vast te stellen voor het moment dat zich een grote crisis voordoet, maar dat het daarbij eigenlijk om de capaciteitsopbouw, preventie en paraatheid gaat; wijst op het belang van crisisbeheersingsoefeningen die afgestemd zijn op de specifieke noodsituaties die onder de clausule vallen;

27.  stelt vast dat het opzetten van een vrijwillige pool aan beschikbare civielebeschermingscapaciteiten de paraatheid van de EU aanzienlijk zou verbeteren en het mogelijk zou maken bestaande lacunes te identificeren en te dichten; onderstreept het belang van gemeenschappelijke analyses van lacunes om de inspanningen van alle deelnemers zo efficiënt mogelijk te bundelen en ervoor te zorgen dat elke lidstaat een passende bijdrage levert;

28.  is van oordeel dat in geval van kostbare aankopen, met name voor minder waarschijnlijke risico's, het voor lidstaten zinvol is naar oplossingen te zoeken voor gemeenschappelijke investeringen in en de gezamenlijke ontwikkeling van zulke noodzakelijke instrumenten, met name in het licht van de huidige financiële crisis; herinnert in dit verband aan de noodzaak om voort te bouwen op de deskundigheid en ervaring van de Commissie, het Europees Defensieagentschap en andere EU-agentschappen;

29.  onderstreept dat het van belang is de solidariteit te baseren op adequate financieringsmechanismen op EU-niveau die in noodsituaties een toereikende mate aan flexibiliteit bieden; is verheugd over de voorgestelde verhoging van de cofinanciering in het kader van het civielebeschermingsmechanisme, met name voor transportkosten; neemt kennis van de voorschriften voor noodhulp in het kader van het voorgestelde fonds voor interne veiligheid;

30.  wijst erop dat het Solidariteitsfonds financiële steun kan verlenen na een grote ramp; wijst er voorts op dat de Raad overeenkomstig artikel 122, lid 2, VWEU ook financiële bijstand van de Unie kan verlenen, in geval van moeilijkheden of ernstige dreiging van grote moeilijkheden in een lidstaat ten gevolge van natuurrampen of buitengewone gebeurtenissen die deze lidstaat niet kan beheersen;

31.  wijst erop dat de Raad overeenkomstig het bepaalde in artikel 122, lid 1, VWEU kan besluiten in een geest van solidariteit de voor de economische situatie passende maatregelen vast te stellen, met name indien zich bij de voorziening met bepaalde producten, in het bijzonder op energiegebied, ernstige moeilijkheden voordoen; onderstreept hoe belangrijk het is deze bepalingen te zien als onderdeel van een alomvattend instrumentarium van EU-solidariteit om nieuwe grote veiligheidsuitdagingen tegemoet te treden, bijvoorbeeld op het gebied van de energiezekerheid en een gegarandeerde voorziening met andere essentiële producten, met name in geval van blokkades met politiek oogmerk;

Structuren en procedures

32.  onderstreept dat de EU adequate structuren voor crisisrespons moet hebben met een waarnemings- en responscapaciteit die 24 uur per dag operationeel is en alle relevante actoren vroegtijdig kan waarschuwen en tijdig over de situatie kan informeren; stelt vast dat er op EU-niveau talrijke waarnemingscentra zijn en dat dit vragen oproept ten aanzien van een efficiënte coördinatie in geval van complexe crises met een meervoudige dimensie; neemt kennis van de oprichting van een crisiscentrum binnen de Europese Dienst voor extern optreden en het bestaan van een aantal sectorale waarnemingscentra bij de Commissie en gespecialiseerde EU-organen; wijst met name op het Waarnemings- en Informatiecentrum van DG ECHO, de Strategische Analyse- en Responscapaciteit van DG HOME, het Centrum voor het beheer van crisissituaties op het gebied van de volksgezondheid van DG SANCO en het crisiscentrum van Frontex;

33.  onderstreept opnieuw dat onnodige dubbele structuren moeten worden voorkomen en dat er moet worden gezorgd voor coherentie en een doeltreffende coördinatie van de maatregelen, met name in het licht van de huidige krappe financiële middelen; neemt kennis van de diverse filosofieën met betrekking tot de rationalisering van deze veelvoud aan waarnemingscapaciteiten, waarvan sommige uitgaan van de idee van één centraal „loket”, terwijl andere de voorkeur geven aan een betere onderlinge koppeling van de gespecialiseerde faciliteiten;

34.  is van oordeel dat het brede spectrum aan potentiële crises, variërend van overstromingen tot CBRN-aanvallen of -rampen, zonder meer een breed scala aan gespecialiseerde diensten en netwerken vereist en dat samenvoeging niet noodzakelijkerwijs tot meer efficiëntie zal leiden; is tegelijkertijd van oordeel dat alle gespecialiseerde diensten op EU-niveau in een enkel beveiligd informatiesysteem moeten worden geïntegreerd en verzoekt de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger naar versterking van het platform voor interne coördinatie Argus toe te werken;

35.  onderstreept de noodzaak van politieke coördinatie bij de Raad in geval van een ernstige crisis; neemt kennis van de toetsing van de EU-regeling voor de coördinatie in crisis- en noodsituaties (CCA) en is verheugd over het akkoord in de Raad over het nieuwe CCA-conceptkader en de gebruikmaking van reguliere procedures van de Raad, met name van het Coreper, in plaats van ad-hocstructuren; onderstreept dat om op het politieke niveau van de EU coherent, efficiënt en tijdig op crises van een dergelijke omvang en aard te reageren, slechts één serie regelingen vereist is; is van oordeel dat de nieuwe CCA ook de solidariteitsclausule moet steunen;

36.  steunt inspanningen met het oog op rationalisatie en betere integratie van de talloze webplatforms voor communicatie en informatie-uitwisseling met betrekking tot noodsituaties, waaronder de CCA-homepage, Argus, het gemeenschappelijke communicatie- en informatiesysteem voor noodsituaties (Cecis) en het informatiesysteem voor crisissituaties op het gebied van de volksgezondheid en epidemieën (Hedis), teneinde een permanente, vrije en doeltreffende informatievoorziening over de sectorale en institutionele grenzen heen mogelijk te maken; neemt kennis van het in de Raad genomen besluit om de CCA-homepage te versterken en deze in te zetten als toekomstig webplatform voor crisissituaties die politieke coördinatie op EU-niveau vereisen;

37.  dringt aan op de ontwikkeling van een gemeenschappelijk situatiebesef, hetgeen bij de beheersing van grote crises met een multisectoraal karakter, wanneer de politieke autoriteiten snel en alomvattend moeten worden geïnformeerd, van essentieel belang is; is verheugd over het feit dat de CCA-toetsing zich op de ontwikkeling van geïntegreerde situatiekennis en -analyse (ISAA) voor EU-instellingen en lidstaten concentreert en verzoekt de Raad zorg te dragen voor tijdige implementatie; wijst erop dat een gemeenschappelijk situatiebesef zonder een cultuur van informatie-uitwisseling nauwelijks mogelijk is en dat ook de ontwikkeling van een cultuur van informatie-uitwisseling zonder een duidelijke rolverdeling nauwelijks mogelijk is;

38.  is verheugd over de geplande opwaardering van het Waarnemings- en Informatiecentrum tot een Europees Responscentrum voor noodsituaties en onderstreept dat dit centrum een van de pijlers moet worden van het onderling gekoppeld EU-snelleresponssysteem; is van oordeel dat de verantwoordelijkheid voor de coördinatie bij crises met een multisectoraal karakter van geval tot geval overeenkomstig het zwaartepuntbeginsel moet worden vastgesteld;

39.  wijst erop dat in het huidige mondiale kader waarin interdependentie toeneemt, grote crises van een omvang die de inwerkingstelling van de solidariteitsclausule zouden rechtvaardigen, waarschijnlijk multidimensionaal zijn en een internationale dimensie zullen hebben, voor wat betreft de onderdanen van derde landen die hierdoor getroffen worden of de internationale maatregelen die als respons op de crises noodzakelijk zijn; onderstreept dat er in zulke gevallen een belangrijke rol voor de EDEO weggelegd is;

40.  verzoekt de lidstaten hun capaciteiten om hulp te verlenen en te ontvangen te versterken, alsook beste praktijken uit te wisselen om hun nationale procedures voor crisiscoördinatie en de interactie van hun nationale crisiscoördinatiecentra met de EU te stroomlijnen; is van mening dat ook moeten worden overwogen adequate crisisbestrijdingsoefeningen op EU-schaal te plannen en uit te voeren, waarbij zowel nationale crisisbestrijdingsstructuren als de daarvoor in aanmerking komende EU-structuren worden betrokken;

41.  acht het van essentieel belang om de noodzakelijke procedurele en organisatorische verbanden tussen de desbetreffende diensten van de lidstaten te creëren om te waarborgen dat de solidariteitsclausule na activering ook goed functioneert;

42.  onderstreept dat het besluitvormingsproces in de Raad naar aanleiding van een verzoek om bijstand op grond van de solidariteitsclausule niet ten koste mag gaan van het reactievermogen van de EU en dat de crisisrespons via bestaande mechanismen, zoals het civielebeschermingsmechanisme, ongeacht de politieke besluiten, onmiddellijk van start moet kunnen gaan; wijst erop dat de inzet van militaire middelen ter ondersteuning van civielebeschermingsoperaties op operationeel vlak reeds mogelijk is zonder activering van de solidariteitsclausule, getuige de succesvolle samenwerking tussen de Commissie en de Militaire Staf van de EU bij eerdere operaties in Pakistan en Libië;

43.  beklemtoont dat in detail moet worden beschreven welke democratische procedure van toepassing is als er een beroep op de solidariteitsclausule is gedaan, waarbij ook de verantwoordingsplicht voor de genomen beslissingen wordt gewaarborgd evenals een serieuze rol van de nationale parlementen en het Europees Parlement; benadrukt dat onevenredig gebruik van de clausule ten koste van de grondrechten moet worden voorkomen;

44.  wijst erop dat het Europees Parlement en de Raad als EU-wetgever en begrotingsautoriteit op de hoogte moeten worden gehouden van de situatie ter plaatse in geval van een ramp of aanslag die de solidariteitsclausule activeert, maar ook van de oorzaak en de mogelijke gevolgen, zodat op basis van de meest recente en concrete informatie een diepgaande en onpartijdige evaluatie kan worden uitgevoerd, die later opnieuw kan worden geraadpleegd;

45.  wijst erop dat de solidariteitsclausule vereist dat de Europese Raad de dreigingen voor de Unie regelmatig beoordeelt; is van oordeel dat die beoordelingen met de NAVO moeten worden gecoördineerd en ten minste op twee afzonderlijke niveaus moeten worden uitgevoerd, te weten op langetermijnbasis bij de Europese Raad via een proces dat tevens het strategisch denken moet bevorderen met het oog op toekomstige aanpassingen van de Europese veiligheidsstrategie en de interneveiligheidsstrategie, en daarnaast via meer frequente alomvattende evaluaties van actuele bedreigingen;

46.  is van oordeel dat de beoordelingen van dreigingen moeten worden aangevuld met risicobeoordelingen om de dreigingen in het licht van bestaande zwakke punten te analyseren en aldus te achterhalen welke lacunes in de capaciteit het eerst moeten worden aangepakt; herinnert eraan dat de EU in het kader van de tenuitvoerlegging van de interneveiligheidsstrategie uiterlijk in 2014 een coherent risicobeheersingbeleid moet vaststellen in het kader waarvan de beoordelingen van de dreigingen en risico's worden gekoppeld aan de besluitvorming; herinnert er voorts aan dat de Commissie uiterlijk eind 2012 op basis van nationale risicoanalyses een sectoroverschrijdend overzicht moet opstellen van de belangrijkste natuurlijke en door de mens veroorzaakte risico's waarmee de EU in de toekomst kan worden geconfronteerd; spoort de lidstaten ertoe aan hun nationale risicobeoordelingen en risicobeheersplannen uit te wisselen teneinde een gezamenlijke beoordeling van de situatie mogelijk te maken;

47.  onderstreept dat de daaruit resulterende gezamenlijke „multi-hazardbeoordelingen” gebruik moeten maken van het Intelligence Analysis Centre van de EU, dat de inlichtingen afkomstig van alle bij dreigings- en de risicobeoordeling betrokken EU-organen bundelt, zoals de desbetreffende Commissiediensten (waaronder DG HOME, DG ECHO en DG SANCO) en agentschappen van de Unie als Europol, Frontex, Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding, e.d.);

o
o   o

48.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger, de Raad, de Commissie, de parlementen van de lidstaten, de Parlementaire Vergadering van de NAVO en de secretaris-generaal van de NAVO.

(1) 10207/12.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0207.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0574.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0404.
(5) PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 63.
(6) Conclusies van de Raad van 12 november 2009 (doc. 15505/1/09 REV).
(7) PB C 169 E van 15.6.2012, blz. 8.
(8) Hierna „clausule inzake wederzijdse verdediging” genoemd, ofschoon deze term als zodanig niet in het Verdrag voorkomt; vgl. met name de verplichting tot wederzijdse verdediging in artikel V van het gewijzigde Verdrag van Brussel, die volgens de ondertekenaars onder artikel 42, lid 7, VEU valt (verklaring van het voorzitterschap van de Permanente Raad van de WEU van 31 maart 2010).
(9) Cf. voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende een EU-mechanisme voor civiele bescherming (COM(2011)0934).

Juridische mededeling - Privacybeleid