Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2013/2146(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0138/2014

Ingediende teksten :

A7-0138/2014

Debatten :

PV 03/04/2014 - 4
CRE 03/04/2014 - 4

Stemmingen :

PV 03/04/2014 - 7.10
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2014)0286

Aangenomen teksten
PDF 224kWORD 73k
Donderdag 3 april 2014 - Brussel
De alomvattende aanpak van de EU en de coherentie van het externe optreden van de EU
P7_TA(2014)0286A7-0138/2014

Resolutie van het Europees Parlement van 3 april 2014 over de alomvattende aanpak van de EU en de gevolgen ervan voor de coherentie van het externe optreden van de EU (2013/2146(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien het jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid,

–  gezien de artikelen 2, 3, 21, 24 en 36 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

–  gezien titel V van het VEU en gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien artikel 21, lid 3, VEU, waarin is bepaald dat de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid de Raad en de Commissie bijstaat om samenhang tussen de diverse onderdelen van het externe optreden van de Unie te verzekeren,

–  gezien artikel 24, lid 3, VEU, dat stelt dat de lidstaten in een geest van loyaliteit en wederzijdse solidariteit hun actieve en onvoorwaardelijke steun aan het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie geven en het optreden van de Unie op dat gebied eerbiedigen, dat ze zich onthouden van ieder optreden dat in strijd is met de belangen van de Unie of dat afbreuk zou kunnen doen aan de doeltreffendheid ervan als bundelende kracht in de internationale betrekkingen, en dat de Raad en de hoge vertegenwoordiger toezien op de inachtneming van deze beginselen,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 14 december 2012,

–  gezien de conclusies van de interparlementaire conferentie voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van 6 september 2013,

–  gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de HV/VV aan het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 over de alomvattende EU-aanpak van externe conflicten en crisissituaties (JOIN(2013)0030),

–  gezien zijn aanbeveling van 13 juni 2013 aan de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid / vicevoorzitter van de Europese Commissie, de Raad en de Commissie over de evaluatie in 2013 van de organisatie en het functioneren van de EDEO(1) en gezien de door de hoge vertegenwoordiger in juli 2013 gepresenteerde EDEO-evaluatie(2),

–  gezien de resoluties van het Parlement over het GBVB en het GVDB, in het bijzonder zijn resolutie van 22 november 2012 over de rol van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid bij klimaatgedreven crises en natuurrampen(3),

–  gezien de Europese consensus over ontwikkeling,

–  gezien het verslag van de hoge vertegenwoordiger / vicevoorzitter van de Europese Commissie over het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van de Europese Unie van 15 oktober 2013,

–  gezien het verslag van de EDEO over de herziening van de crisisbeheersingsprocedures van het GVDB dat op 18 juni 2013 door het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) is goedgekeurd,

–  gezien het Handvest van de Verenigde Naties,

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0138/2014),

A.  overwegende dat het reeds een vereiste van het Verdrag van Lissabon en de huidige besluitvormingsprocessen is dat "de samenhang tussen de diverse onderdelen van haar externe optreden en tussen het externe optreden en het beleid van de Unie op andere terreinen wordt gewaarborgd"; overwegende dat deze doelstelling baat zou hebben bij een grotere rol van het Parlement bij buitenlandse betrekkingen;

B.  overwegende dat alomvattendheid niet enkel verwijst naar de gezamenlijke inzet van EU-instrumenten en -middelen, maar ook naar de gedeelde verantwoordelijkheid van actoren op EU-niveau en van lidstaten, waarvan het beleid, het optreden en de steun moeten bijdragen tot een meer coherent en doeltreffend extern optreden van de EU;

C.  overwegende dat de EU met de komst van het Verdrag van Lissabon recent nieuwe instrumenten voor extern optreden heeft verworven die haar in staat stellen een actiever, gezamenlijk en werkelijk buitenlands beleid te ontwikkelen;

De EU in een veranderende wereld

1.  is van oordeel dat er belangrijke geostrategische veranderingen plaatsvinden, die voornamelijk toe te schrijven zijn aan het ontstaan van een multipolair internationaal landschap waarbij nieuwe actoren concurrerende regionale en mondiale idealen nastreven, evenals aan de groeiende onderlinge verwevenheid, de opkomst van multidimensionale asymmetrische bedreigingen, het feit dat het VS-veiligheidsbeleid zich opnieuw toespitst op de regio Azië en de Stille Oceaan, de groeiende strijd om energie en voorzieningszekerheid van grondstoffen, de steeds ernstiger wordende gevolgen van klimaatverandering, en een diepe en langdurige wereldwijde financiële en economische crisis die alle EU-lidstaten treft;

2.  benadrukt dat de EU in dit geopolitieke klimaat haar waarden, belangen en stabiliteit op het wereldtoneel moet handhaven en bevorderen, en daarnaast de veiligheid en welvarendheid van haar burgers moet beschermen; benadrukt dat dit een nieuwe aanpak vereist bij het vormgeven, in samenwerking met onze strategische partners, van een nieuwe multipolaire wereldorde die inclusief, geloofwaardig, rechtvaardig en op samenwerking gebaseerd is en wordt geschraagd door de eerbiediging van mensenrechten, de rechtsstaat en de democratie, en die erop is gericht geschillen op te lossen zonder gewapende conflicten;

De alomvattende aanpak van de EU: stand van zaken bij het uitvoeren van het politieke kader

3.  beklemtoont dat de kracht van de EU in haar vermogen ligt om middelen in te zetten afkomstig uit het volledige arsenaal aan diplomatieke, veiligheids-, defensie-, economische, handels-, ontwikkelings- en humanitaire instrumenten, volledig in overeenstemming met het Handvest van de VN, en dat het gebruik van deze instrumenten in een alomvattende aanpak (AA) de EU een unieke flexibiliteit verleent om de grootste internationale problemen aan te pakken en de eigen beleidsdoelstellingen te verwezenlijken;

4.  benadrukt het belang van doeltreffende coördinatie en samenhang in het extern optreden van de Europese Unie; deelt het standpunt dat de beleidsterreinen ontwikkeling, politiek en beveiliging nauw met elkaar samenhangen en dat de EU bij de reactie op ingewikkelde noodgevallen de toegevoegde waarde biedt dat zij in staat is sectoroverschrijdende en interinstitutionele synergieën te creëren, waarmee duurzame resultaten in het veld kunnen worden geleverd en strategische langetermijndoelstellingen kunnen worden verwezenlijkt;

5.  benadrukt dat alle relevante internationale actoren (met inbegrip van multilaterale organisaties en staten) de alomvattende aanpak de beste manier vinden om een efficiënt antwoord uit te werken op multidimensionale crises en om de menselijke veiligheid mondiaal te bevorderen, hetgeen een rechtstreeks gevolg is van de reeds lang bestaande vaststelling dat pogingen om enkel via een eenzijdige aanpak stabiliteit te brengen weinig kans van slagen hebben;

6.  herinnert er met name aan dat de Verenigde Naties sinds 2006 het concept van een "geïntegreerde aanpak" voor conflict- en post-conflictsituaties hebben ontwikkeld en dat de leden van de NAVO tijdens de top in Lissabon in 2010 een nieuw Strategisch Concept hebben aangenomen voor een alomvattende aanpak voor crisisbeheersing;

7.  onderstreept dat het Verdrag van Lissabon voor de EU het kader creëert om tot een meer coherente, geïntegreerde en alomvattende aanpak te komen bij het doeltreffend uitbouwen van de buitenlandse betrekkingen van de Unie, onder meer door de drieledige functie te creëren van hoge vertegenwoordiger (HV) van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, vicevoorzitter van de Commissie en voorzitter van de Raad Buitenlandse Zaken, en door een Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) op te richten die voor eenheid en doeltreffendheid zorgt;

8.  betreurt dat er, ondanks de innovaties in het Verdrag van Lissabon, nog steeds geen sprake is van verbetering van de samenhang van het externe optreden van de Unie op het gebied van veiligheid, humanitaire aangelegenheden, ontwikkeling, handel, energie, milieu, migratie en andere mondiale problemen; is verontrust dat de Commissie vaak een restrictieve benadering hanteert waarbij ze de eigen bevoegdheden op deze gebieden beschermt en de coördinatiefuncties met de EDEO tot een minimum beperkt;

9.  dringt er bij de lidstaten op aan hun op het Verdrag gebaseerde verplichting na te komen om het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie actief en in een geest van wederzijdse solidariteit te steunen en, bij de uitvoering van hun eigen beleid, het optreden van de Unie op dat gebied te eerbiedigen; vraagt aan de lidstaten om een constructieve rol te spelen door strategische beleidscoördinatie op EU-niveau te bevorderen; benadrukt dat het buitenlands beleid van de EU enkel doeltreffend kan zijn als de lidstaten bereid en in staat zijn om gemeenschappelijke beleidslijnen te formuleren, met name binnen multilaterale organisaties zoals de Verenigde Naties;

10.  is verheugd over de gezamenlijke mededeling over de alomvattende EU-aanpak van externe conflicten en crisissituaties van 11 december 2013; betreurt evenwel dat deze aanpak eerder op bestaande processen berust dan dat er nieuwe concrete methoden worden verkend om institutionele en praktische samenwerking te bevorderen;

11.  herhaalt met klem dat de alomvattende aanpak de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid is van alle EU-actoren in EU-instellingen, in EU-lidstaten en in het veld in derde landen, en dat deze aanpak tegelijkertijd de specifieke vaardigheden van elke instelling en actor volledig moet respecteren;

12.  dringt aan op actieve betrokkenheid van en dialoog met burgers en het maatschappelijk middenveld om de legitimiteit en een algemeen begrip van de alomvattende aanpak en het buitenlands beleid van de EU in het algemeen te verzekeren;

13.  meent dat bij het nastreven van een alomvattende aanpak in de praktijk de volgende vier domeinen aan bod moeten komen;

1.  Institutionele coherentie

14.  Is van mening dat het concept van een alomvattende aanpak opgevat zou moeten worden als de gecoördineerde inspanningen van alle relevante instellingen (de EDEO en de relevante Commissiediensten, met inbegrip van ECHO, DEVCO, TRADE en ELARG, maar ook het Parlement en de Raad) die gemeenschappelijke doelstellingen nastreven binnen een overeengekomen kader op EU-niveau, waarbij de meest relevante instrumenten worden ingezet, met inbegrip van het GVDB wanneer de veiligheidssituatie dit vereist; is van mening dat tot op heden een dergelijk coherent extern optreden in de meeste crisisgebieden waarin de EU heeft opgetreden, grotendeels is belemmerd door institutionele en procedurele tekortkomingen, hetgeen de geloofwaardigheid van de EU als internationale actor en veiligheidsverstrekker heeft geschaad;

15.  herinnert eraan dat het Verdrag van Lissabon de EDEO en de drieledige functie HV/VV gecreëerd heeft om ervoor te zorgen dat het externe optreden van de EU eenvormig, consistent, zichtbaar en doeltreffend is; onderstreept dat het potentieel van deze drie rollen tot dusver nog niet volledig is benut; dringt aan op een versterking van de vitale coördinerende rol van de HV/VV als vicevoorzitter van de Commissie binnen de Commissie zelf, via regelmatige geïnstitutionaliseerde vergaderingen van het college van Commissieleden van RELEX, onder voorzitterschap van de HV/VV en uitgebreid met andere relevante commissieleden; dringt aan op een onmiddellijke hervorming van de EDEO op basis van de evaluatie van 2013 en de richtsnoeren van het Parlement om de schaarse financiële middelen zo goed mogelijk te benutten;

16.  benadrukt dat samenwerking van fundamenteel belang is, maar dat de vaardigheden en procedures van alle instellingen en lidstaten volledig gerespecteerd moeten worden; vraagt daarom aan alle EU-actoren om te goeder trouw te handelen en hun best te doen om de voortzetting van een alomvattende aanpak mogelijk te maken;

17.  meent dat een alomvattende aanpak responsieve, flexibele en efficiënte structuren in de EDEO vereist; herinnert aan zijn standpunt dat de institutionele opzet van de EDEO gestroomlijnd zou moeten worden om een doeltreffende besluitvorming en gebruik van zijn instrumenten mogelijk te maken, met inbegrip van burgerlijke en militaire instrumenten van het GVDB, zoals gevraagd in het verslag van het Parlement over dit onderwerp van 2013;

18.   onderstreept dat de ontwikkeling van een alomvattende aanpak eveneens gendermainstreaming en genderevenwicht moet waarborgen bij de formulering, ontwikkeling en tenuitvoerlegging van alle externe acties van de Unie;

19.  onderstreept de belangrijke rol van bemiddeling en dialoog bij de vreedzame preventie en oplossing van conflicten; prijst de vorderingen die de EDEO heeft gemaakt bij de versterking van zijn bemiddelingscapaciteiten en spreekt nogmaals zijn steun uit voor een verdere versterking van de Europese vermogens op dit gebied; dringt erop aan van bemiddeling een belangrijk standaardkenmerk te maken van elke toekomstige alomvattende aanpak voor een specifiek crisisgebied; benadrukt de rol van het Parlement bij de formulering van en het toezicht op het gemeenschappelijk buitenlands beleid en dringt er bij het volgende Parlement op aan om de doeltreffendheid en vooral de coherentie ervan te verzekeren; wijst op de belofte van het Parlement om actief deel te nemen aan verkiezingswaarneming, bemiddeling en ondersteuning van de democratie; gelooft dat de betrokkenheid van het Parlement bij het bemiddelingsproces in Oekraïne en de Voormalige Joegoslavische Republiek van Macedonië (FYROM) heeft aangetoond wat voor belangrijke rol parlementsleden op dit gebied kunnen spelen;

20.  herinnert eraan dat er bijzondere aandacht moet worden besteed aan de eerbiediging van de beginselen van humanitaire hulp (onafhankelijkheid, onpartijdigheid, neutraliteit); meent dat de veilige toegang tot getroffen bevolkingsgroepen en de veiligheid van humanitaire werkers in de eerste plaats berusten op de manier waarop door invloedrijke actoren in het veld tegen hen wordt aangekeken, en dat ze moeten worden beschouwd als onafhankelijk van elke partijpolitieke overweging; wijst er evenwel op dat de dienst humanitaire hulp en civiele bescherming van de Commissie (ECHO) nog steeds deel uitmaakt van de EU en is er bijgevolg stellig van overtuigd dat er meer moet worden gedaan om de samenwerking en coördinatie tussen ECHO en de EDEO te verbeteren;

21.  is tevreden over de gezamenlijke mededeling van 11 december 2013 met als titel "The EU's comprehensive approach to external conflict and crises" (JOIN(2013)0030), die een kans vormt om deze benadering te verduidelijken en in het nieuwe institutionele kader na Lissabon toe te passen, en om het engagement van de EU met een alomvattende aanpak in haar externe betrekkingen te versterken; erkent de aanzienlijke uitdagingen die eigen zijn aan de bevordering en uitvoering van dergelijk ambitieus beleid; is in het bijzonder tevreden over de nadruk die wordt gelegd op het verband tussen veiligheid en ontwikkeling, dat een belangrijk onderliggend beginsel moet zijn bij de toepassing van een alomvattende aanpak van de EU;

22.  ondersteunt krachtig het concept van meer samenhang in het externe optreden; benadrukt dat de EU geen enge definitie van de alomvattende aanpak mag aannemen; is ingenomen met het feit dat in de gezamenlijke mededeling een begrip van de alomvattende aanpak wordt bevorderd dat alle stadia van de cyclus van een conflict of een andere externe crisis omvat, gaande van vroegtijdige waarschuwing en paraatheid, conflictpreventie, crisisrespons en -beheer tot spoedig herstel, stabilisatie en vredesopbouw om landen te helpen opnieuw op koers te komen richting een duurzame en langetermijnontwikkeling; herinnert eraan dat doelstellingen op het vlak van buitenlands beleid niet lijnrecht tegenover ontwikkelingsbeginselen en op duidelijke principes gestoeld humanitair optreden mogen worden geplaatst, aangezien deze drie beleidsterreinen elkaar aanvullen;

23.  herinnert eraan dat in artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) het beginsel van een coherent ontwikkelingsbeleid is vastgesteld, en wijst er met klem op dat er een spanningsveld zouden kunnen ontstaan tussen dit beginsel enerzijds en de alomvattende aanpak van crisisbeheer buiten de EU anderzijds; benadrukt dat de uitbanning van armoede het voornaamste doel van het EU-ontwikkelingsbeleid vormt, en dat het daarom van essentieel belang is dat doelstellingen op het vlak van armoedebestrijding niet worden verwaarloosd in het buitenlandse beleid van de EU en dat de alomvattende aanpak geen afbreuk doet aan het civiele karakter van ontwikkelingssamenwerking; neemt kennis van het feit dat de HV/VV en de voorzitter van de Commissie in de gezamenlijke mededeling de verantwoordelijkheid krijgen toevertrouwd om voor strategische en operationele samenhang in externe betrekkingen te zorgen, ook met betrekking tot de externe effecten van het interne beleid; roept de HV/VV en de voorzitter van de Commissie op deze verantwoordelijkheid op zich te nemen;

24.  wijst erop dat op duidelijke principes gestoeld humanitair optreden zowel in artikel 214 VWEU als in de Europese consensus over humanitaire hulp van 2008 wordt beschermd; dringt erop aan dat de humanitaire beginselen menselijkheid, neutraliteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid, die cruciaal zijn voor zowel de doeltreffendheid van humanitair optreden als voor de veiligheid van de betrokkenen, worden gewaarborgd; benadrukt met klem dat de agenda voor veiligheid en tegen terrorisme humanitaire hulpverleners niet mag belemmeren bij het bieden van steun, en dat humanitaire hulp in geen enkel geval politieke doeleinden mag dienen of beschouwd mag worden als een instrument voor crisisbeheer; wijst erop dat om toegang te verkrijgen tot hulpbehoevende bevolkingsgroepen, humanitaire hulp niet alleen neutraal moet zijn maar ook als dusdanig moet worden ervaren; erkent dat een op behoeften gebaseerde humanitaire hulpverlening wat speelruimte moet krijgen, en roept op tot een bredere samenwerking met humanitaire actoren teneinde beter te definiëren hoe zij zich verhouden tot de alomvattende aanpak;

25.  is van oordeel dat er een nauw verband bestaat tussen ontwikkeling en conflictpreventie, aangezien armoede vaak een primaire bron of een rechtstreeks gevolg is van conflicten; benadrukt dat preventie bijdraagt tot vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling; vindt het een goede zaak dat in de gezamenlijke mededeling de nadruk wordt gelegd op preventie en dringt erop aan dat de systemen van de EU voor vroegtijdige waarschuwing worden verbeterd; verzoekt de EU landen in kwetsbare situaties te blijven steunen, om zo het hoofd te bieden aan de onderliggende oorzaken en te zorgen voor goed werkende en verantwoordelijke instellingen die in staat zijn basisdiensten te leveren en de bestrijding van armoede te ondersteunen; benadrukt dat een EU-strategie voor fragiele staten moet worden uitgewerkt, waarbij de OESO/DAC-beginselen voor fragiele staten en de doelstellingen van de in Busan in december 2011 overeengekomen New Deal voor het engagement ten aanzien van fragiele staten, in het EU-systeem worden verwerkt;

26.  is ingenomen met de in de gezamenlijke mededeling gedane toezegging voor een langetermijnstrategie, aangezien alleen een langetermijnbetrokkenheid in combinatie met duurzame ontwikkeling vrede en veiligheid kunnen bevorderen; verlangt dat de korte- en langetermijndoelstellingen van het EU-beleid beter op elkaar worden afgestemd, met voldoende aandacht voor de standpunten van de belanghebbenden op lokaal niveau;

27.  benadrukt dat de alomvattende aanpak van de EU om doeltreffend te kunnen zijn zo veel mogelijk moet zijn gebaseerd op gezamenlijke analyse, beoordeling en planning in het hele EU-systeem, met een duidelijke scheiding van verantwoordelijkheden; wijst in dit verband op het belang van gezamenlijke programmering als een instrument om samenhang te bewerkstelligen in het externe optreden;

28.  meent dat de alomvattende aanpak geworteld moet zijn in een gemeenschappelijke visie van alle EU-actoren op de veranderende strategische context waarin het EU-optreden plaatsvindt; dringt daarom aan op frequentere en transparante informatie-uitwisseling, beleidscoördinatie en teamwerk tussen EU-actoren gedurende alle fasen van het EU-optreden; dringt verder aan op de ontwikkeling van formele structuren waarin deze uitwisselingen kunnen plaatsvinden en waar ruimte is voor vroegtijdige waarschuwingen, situatie-analyse en crisis- en post-crisistoezicht, met mogelijke integratie van bestaande structuren (zoals de SitRoom van de EU, het coördinatiecentrum voor respons in noodsituaties (Emergency Response Coordination Centre) en ARGUS); wijst opnieuw op de noodzaak van een "raad voor crisisrespons" binnen de EDEO, onder voorzitterschap van de HV/VV, die alle actoren samenbrengt die van belang zijn voor de crisisbeheersing;

29.  meent dat er met het oog op een alomvattende aanpak ook een betere coördinatie nodig is, onder leiding van de HV/VV, ten aanzien van de interne EU-beleidslijnen die een aanzienlijke buitenlands-politieke dimensie hebben zoals de interne markt, migratie, milieu en energie;

30.  dringt aan op een betere afstemming tussen het handelsbeleid en het gemeenschappelijk buitenlands beleid, met inbegrip van de mensenrechten en ontwikkeling;

31.  benadrukt dat de gebrekkige uitvoering van het buitenlands beleid van de EU in het veld gedeeltelijk is toe te schrijven aan de povere coördinatie en beleidsplanning bij de relevante instellingen; merkt op dat er verbetering is opgetreden sinds de EU-delegaties de coördinatiefunctie op dit gebied hebben overgenomen, maar dat er nog meer vooruitgang moet worden geboekt om de uitvoering van het buitenlands beleid van de EU in het veld te verbeteren, in het bijzonder in het geval van crisisgebieden en in het kader van GBVB-activiteiten;

32.  dringt aan op een versterking van de capaciteiten van de EU om mondiale uitdagingen, zoals de klimaatdiplomatie, aan te pakken; dringt er bij de EDEO op aan om politieke compromissen vast te stellen en politieke akkoorden te sluiten door het klimaat te koppelen aan andere aspecten van de betrekkingen van de EU met partnerlanden; hoopt dat de EDEO in de aanloop naar de VN-klimaatconferentie in Parijs in 2015 zijn uitgebreide netwerk van EU-delegaties over de hele wereld zal benutten om het Europese begrip van de belangen van en het nationale klimaatbeleid in partnerlanden te verruimen;

2.  Financiële coherentie

33.  benadrukt de vastbeslotenheid van het Parlement om ervoor te zorgen dat de externe financiële instrumenten van de Unie voor de periode 2014 tot 2020 zo opgezet worden dat ze de alomvattende aanpak van de buitenlandse betrekkingen van de Unie bevorderen, in het bijzonder door instrumenten te ontwikkelen die gericht zijn op conflictpreventie, crisisbeheersing, vredesopbouw, ontwikkelingssamenwerking en de versterking van strategische partnerschappen; benadrukt dat het nieuwe partnerschapsinstrument de EU tevens een middel biedt om activiteiten met derde landen op het vlak van buitenlands beleid financieel te ondersteunen; onderstreept zijn vastbeslotenheid om zijn democratische zeggenschap over de toepassing van deze instrumenten volledig uit te oefenen en er zo voor te zorgen dat de aanzienlijke maar begrensde middelen van de Unie op efficiënte en rendabele manier gebruikt worden om resultaten te boeken; onderstreept het recht van het Parlement, als onderdeel van de tussentijdse evaluatie van de externe financiële instrumenten, om de toepassing van de instrumenten te beoordelen en indien nodig te wijzigen;

34.  betreurt het gebrek aan ambitie in de EU-begroting voor het externe optreden voor de periode 2014-2020; dringt aan op een betere inschatting vooraf van de financiering die nodig is voor de uitvoering van EU-strategieën; betreurt dat het EU-optreden in een aantal gevallen vertraging heeft opgelopen als gevolg van financiële kwesties; dringt erop aan dat dergelijke structurele problemen in de toekomst worden verholpen, onder meer door gebruik te maken van de nieuwe bepalingen inzake de versterking van capaciteiten voor de deelname aan en de inzet bij civiele stabilisatiemissies (artikel 4 quater)) van het vredes- en stabiliteitsinstrument (ISP); herinnert tevens aan de noodzaak om het financieringsmechanisme voor militaire GVDB-operaties (bekend als het ATHENA-mechanisme) te herzien teneinde tot een adequatere en eerlijkere kostenverdeling voor Europese militaire operaties te komen, zodat alle lidstaten er een bijdrage aan kunnen leveren door ofwel de opbouw van hun troepenmacht ofwel financiering van de ondersteuningskosten;

35.  herinnert de HV/VV eraan dat het Parlement de externe financiële instrumenten van de Unie voor de periode 2014 tot 2020 heeft herzien teneinde de capaciteit te versterken van gelijkgestemde internationale, regionale of gouvernementele actoren en actoren uit het maatschappelijk middenveld die bereid zijn samen met de Unie doelstellingen na te streven zonder onze fundamentele waarden zoals bevordering van de democratie uit het oog te verliezen;

3.  Coherentie in de praktijk

36.  is verheugd over het feit dat de EU onlangs regionale strategieën ontwikkeld heeft om politieke prioriteiten te bepalen, beleidsdoelstellingen mee te delen, beleidsreacties te coördineren, partnerschappen uit te bouwen en te focussen op het inzetten van middelen; dringt aan op de systematische gezamenlijke ontwikkeling van EU-strategieën door de EDEO en de relevante Commissiediensten (met name DEVCO en ECHO), onder leiding van de HV/VV, teneinde het EU-optreden in het veld af te bakenen en coherent te doen verlopen; vraagt de Commissie om binnen haar bevoegdheidsgebieden vanaf het prille begin actief bij deze coördinatie betrokken te zijn;

37.  benadrukt nogmaals dat dergelijke strategieën de EU-doelstellingen en -prioriteiten, evenals het specifieke tijdsbestek voor de uitvoering ervan, duidelijk zouden moeten bepalen en eveneens zouden moeten aangeven welke instrumenten het meest geschikt zijn voor elk optreden (variërend van onder andere humanitaire en ontwikkelingshulp tot diplomatiek optreden en bemiddeling, economische sancties en het GVDB); herhaalt dat het GVDB een rol zou moeten spelen bij en een bijdrage zou moeten leveren tot de initiële politieke analyse en de bepaling van de beleidsdoelstellingen, zodat de GVDB-planners en de betreffende parlementaire instellingen op Europees en nationaal niveau gemakkelijker in een vroeg stadium bij de zaak betrokken kunnen worden; is in deze context verheugd over de positieve ontwikkeling van een politiek kader voor crisisaanpak voor GVDB-missies en -operaties en dringt erop aan dat dit uitgebreid wordt naar alle crisisresponsinitiatieven;

38.  is in het bijzonder verheugd over het strategische kader van de EU voor de Hoorn van Afrika, dat erop gericht is stabiliteit te brengen in deze strategische regio, door de piraterij en de onderliggende oorzaken ervan te bestrijden, een legitiem bestuur te vestigen in Somalië en de regionale samenwerking te bevorderen via het gelijktijdig inzetten van de externe instrumenten van de EU, in samenwerking met relevante partners in het veld; herinnert er evenwel aan dat het EU-optreden in de regio gebaseerd was op pioniersinitiatieven in het kader van het GVDB (namelijk EUNAVFOR Atalanta en EUTM Somalia) die werden gevolgd door andere EU-instrumenten, waardoor de alomvattende aanpak in de Hoorn van Afrika meer een empirische en pragmatische verwezenlijking achteraf was dan een goed opgezette en geplande strategie; is ervan overtuigd dat de EU-strategieën voortaan opgesteld moeten worden voordat de EU bij een regio betrokken raakt, en niet erna;

39.  betreurt dat, zelfs wanneer de strategieën vastliggen, de EU er vaak niet in slaagt ze uit te voeren, en zich daarentegen gedwongen ziet ongepland op te treden en noodmaatregelen te nemen; herinnert eraan dat dit met name het geval was in de Sahel-regio, waarvoor de EU over een heel uitgebreid en goed voorbereid strategisch document beschikte (de strategie van de Europese Unie voor veiligheid en ontwikkeling in de Sahel van 2011) dat unaniem goedgekeurd was maar niet bevredigend werd uitgevoerd totdat de situatie in Mali dramatisch verslechterde; dringt aan op een analyse waarbij lessen getrokken worden uit dit specifieke geval, en – in ruimer verband – op een verbeterde vroegtijdige waarschuwingsanalyse van belangrijke instabiele regio's, om tot concrete initiatieven inzake conflictpreventie en bemiddeling te komen en zo het proactieve optreden te verbeteren door de nadruk in het beleid te verschuiven van een reactieve aanpak naar een meer gepaste en doeltreffende preventiegerichte aanpak;

40.  wijst erop dat heel wat huidige nationale, regionale en internationale conflicten ook klimaatgedreven zijn en dat de alomvattende aanpak bijgevolg rekening moet houden met het concept van menselijke veiligheid; herinnert aan de door UNEP in december 2011 gepubliceerde analyse inzake de situatie in de Sahel-regio, waarin vermeld wordt dat stijgende temperaturen hebben geleid tot watertekorten en in het bijzonder lokale bevolkingen, wier bestaansmiddelen afhankelijk zijn van natuurlijke hulpbronnen, zoals landbouw, visserij en veehouderij, onder grote druk hebben gezet, hetgeen in sommige gevallen resulteert in geweld en gewapend conflict;

41.  is ervan overtuigd dat, in gevallen waar een crisis niet vermeden kan worden, de EU in staat moet zijn snel en doeltreffend de gepaste burgerlijke en militaire middelen te plannen en in te zetten en aanvullende EU-instrumenten te mobiliseren in het hele spectrum van crisisbeheersingsoperaties, ook bij humanitaire crises; dringt aan op de uitvoering van de desbetreffende artikelen van het Verdrag op het gebied van snelle reactie, met inbegrip van artikel 44 VEU; onderstreept in dit verband de behoefte aan politieke en veiligheidsdeskundigen in de relevante EU-delegaties;

42.  stelt met klem dat de EU in staat zou moeten zijn om de vrede en stabiliteit op lange termijn te versterken; dringt aan op duidelijke, ruim van te voren vastgelegde overgangsstrategieën tussen instrumenten voor crisisreactie op korte termijn (met name diplomatieke, GVDB- en ECHO-instrumenten en het nieuwe ISP) en post-crisisinstrumenten (met name ISP en ontwikkelingshulp) teneinde de vorderingen in het veld te ondersteunen; is - als belangrijke eerste stap - verheugd over de effectieve samenwerking tussen de EDEO en de Commissie ter ondersteuning van de GVDB-missie in Mali, en het in een vroeg stadium in overweging nemen van een exitstrategie voor EUTM Mali;

43.  dringt er bij de EU op aan verdere vooruitgang te boeken om op landenniveau verenigd op te treden, met een duidelijke verdeling van de verantwoordelijkheden en onder leiding van een delegatiehoofd dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van het externe beleid van de EU in het land, hetgeen gepaard gaat met lokaal overleg met de lidstaten en de regering van het gastland, het maatschappelijk middenveld en andere internationale partners; verzoekt de lidstaten om zich te verbinden tot een gezamenlijk EU-optreden in derde landen en ervoor te zorgen dat de coördinatie en koppeling van de acties in het veld in nauwe samenwerking met de EU-instellingen, met name de Commissie en de EDEO, worden georganiseerd; betreurt in dit opzicht dat het autonome optreden van bepaalde lidstaten in derde landen, in het bijzonder landen in een post-conflictsituatie of democratiseringsproces, zonder degelijke afspraken tussen deze lidstaten en de lokale EU-delegatie schadelijk is gebleken voor de doelstellingen en belangen van de EU, alsook voor de geloofwaardigheid van de Unie ten aanzien van deze derde landen en andere internationale partners;

4.  Partnerschappen

44.  benadrukt dat een succesvolle alomvattende aanpak ook de ontwikkeling van partnerschappen buiten de instellingen van de Unie en de lidstaten vereist, zodat andere internationale en multilaterale partners, strategische partners, gastlanden, regionale organisaties, actoren uit het maatschappelijk middenveld en de privésector erbij betrokken worden, met inachtneming van de besluitvormingsautonomie van de EU;

45.  dringt er bij de EU op aan om voor een effectieve deelname van de Unie aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties te zorgen door gebruik te maken van alle bevoegdheden die de status van geïntegreerde regionale organisatie haar verleent;

46.  herhaalt zijn standpunt dat, in lijn met de doelen van het Verdrag van Lissabon in verband met versterking van het buitenlands beleid van de EU en haar rol op het gebied van de wereldvrede, veiligheid en regelgeving, één gemeenschappelijke zetel voor de EU in een grotere Veiligheidsraad een centrale langetermijndoelstelling van de Europese Unie blijft; verzoekt de VV/HV het initiatief te nemen tot het formuleren van een gezamenlijk standpunt van de lidstaten met het oog hierop; stelt, teneinde dit doel in de toekomst te verwezenlijken, voor te werken aan een voorafgaande coördinatie van standpunten in de Raad van de EU over de uitbreiding van de Veiligheidsraad met nieuwe leden en de herziening van de besluitvorming binnen de Veiligheidsraad door middel van het invoeren van een supergekwalificeerde meerderheid;

o
o   o

47.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0278.
(2) http://eeas.europa.eu/library/publications/2013/3/2013_eeas_review_en.pdf
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0458.

Juridische mededeling - Privacybeleid