SOC/068

"Gemeenschappelijke asielprocedure"

Brussel, 12 juli 2001

ADVIES

van het Economisch en Sociaal Comité

over de

"Mededeling van de Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement - Naar een gemeenschappelijke asielprocedure en een in de gehele Unie geldige uniforme status voor personen aan wie asiel wordt verleend"

(COM(2000) 755 def.)

 

  De Commissie heeft op 1 februari 2001 besloten, overeenkomstig art. 262 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over de

"Mededeling van de Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement - Naar een gemeenschappelijke asielprocedure en een in de gehele Unie geldige uniforme status voor personen aan wie asiel wordt verleend"

(COM(2000) 755 def.).

De afdeling "Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap", die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op  
20 juni 2001 goedgekeurd. Rapporteur was de heer MENGOZZI.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 12 juli 2001 tijdens zijn 383e zitting het volgende advies uitgebracht, dat met 67 stemmen vóór en zonder stemmen tegen, bij 14 onthoudingen, is goedgekeurd:

*

*          *

1.       Inleiding

1.1        In de conclusies van de Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999 is in de punten 13 t/m 15 het volgende te lezen:

"13.  De Europese Raad bevestigt het belang dat de Unie en haar lidstaten hechten aan de absolute eerbiediging van het recht om asiel te zoeken. Hij is overeengekomen te werken aan de instelling van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat stoelt op de volledige en niet-restrictieve toepassing van het Verdrag van Genève, en zo te garanderen dat niemand wordt teruggestuurd naar het land van vervolging, dat wil zeggen dat het beginsel van non-refoulement wordt gehandhaafd.

14.  Dit stelsel dient op korte termijn een duidelijke, hanteerbare vaststelling te omvatten van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek, alsook gemeenschappelijke normen voor een eerlijke en doeltreffende asielprocedure, gemeenschappelijke minimumvoorwaarden voor de opvang van asielzoekers en op elkaar afgestemde regels inzake de toekenning en de inhoud van de vluchtelingenstatus. Het stelsel dient daarnaast te worden aangevuld met maatregelen inzake subsidiaire vormen van bescherming die eenieder die een dergelijke bescherming behoeft, een passende status verlenen. Hiertoe wordt de Raad dringend verzocht om op basis van voorstellen van de Commissie de noodzakelijke besluiten aan te nemen overeenkomstig het tijdschema dat is vervat in het Verdrag van Amsterdam en het actieplan van Wenen. De Europese Raad acht het belangrijk dat de UNHCR en andere internationale organisaties worden geraadpleegd.

15.  Op langere termijn zou de communautaire regelgeving moeten leiden tot een gemeenschappelijke asielprocedure en een uniforme status voor personen die asiel hebben gekregen welke in de hele Unie geldig is. De Commissie wordt verzocht hierover binnen een jaar met een mededeling te komen."

1.2        Onderhavige mededeling, waarmee aan dit verzoek gevolg is gegeven, is een beknopt, maar veelomvattend en ambitieus document waarin de context wordt geschetst voor concrete voorstellen waaraan latere mededelingen zullen worden gewijd. De doelstellingen ervan kunnen op de volledige instemming rekenen van het Comité, dat in alle stadia van de lange-termijn-discussie die thans in gang wordt gezet een actieve rol wil spelen, teneinde ertoe bij te dragen dat er duidelijke richtsnoeren worden vastgesteld en vervolgens snel ten uitvoer worden gelegd.

1.3        Het document bestaat uit vijf delen:

1.3.1        In het eerste deel wordt kort ingegaan op de asielsituatie in de EU, met name op rechtsgrondslagen, trends op middellange en lange termijn, oorzaken van de schommelingen, en aanvullende vormen van bescherming.

1.3.1.1       Vervolgens worden de beginselen en doelstellingen genoemd die ten grondslag liggen aan het actieplan dat tot een gemeenschappelijke asielprocedure en een uniforme status moet leiden. Hieronder valt onder meer dat de bepalingen van het Verdrag van Genève onverkort moeten worden toegepast en dat - door verschillen in regelgeving veroorzaakte - secundaire asielzoekersstromen tussen lidstaten worden tegengegaan.

1.3.2        Het tweede deel is gewijd aan de overgang van een beperkte gemeenschappelijke procedure waarin de lidstaten hun nationale stelsels behouden, maar wel bepaalde normen en voorwaarden wat de bevoegde autoriteiten en toe te passen procedures betreft in acht nemen, naar een tweede fase met een geïntegreerde gemeenschappelijke procedure waarin minder ruimte is voor flexibiliteit en vrije keuze.

1.3.2.1       Voor deze tweede fase worden tevens voorstellen gedaan betreffende een "éénloketprocedure", voorwaarden voor toegang tot het grondgebied, de noodzaak om op het gehele EU-grondgebied asielzoekers gelijkwaardige levensomstandigheden te bieden, duidelijke criteria en mechanismen om vast te stellen welke lidstaat voor de behandeling van de asielaanvraag bevoegd is, en een geloofwaardig terugkeerbeleid.

1.3.3        In het derde deel worden bepaalde specifieke aspecten omschreven en wordt op een aantal kwesties ingegaan waarover gediscussieerd kan worden: vormen van subsidiaire bescherming, één of meer persoonlijke statussen, rechten, integratie en toegang tot de nationaliteit.

1.3.4        In het vierde en vijfde deel wordt gekeken naar mogelijkheden voor informatie-uitwisseling en gemeenschappelijke analyses en naar de voor de uitvoering van het programma benodigde instrumenten.

2.       Opmerkingen

2.1        Het aantal asielaanvragen in de EU is na de piek van 1992-1994 gedaald, om vervolgens vanaf 1998 weer te stijgen. Uit de cijfers voor 2000 blijkt dat deze stijging ook dat jaar aanhield (389.590 asielverzoeken, tegenover 387.330 in 1999). Deze trend wordt bevestigd wanneer men kijkt naar het totale migratiesaldo: van 1.030.000 in 1990 naar 478.000 in 19981.

2.1.1        De oorzaken die de Commissie noemt voor bovengenoemde daling zijn juist, maar niet volledig. Het is waar dat de daling niet kan worden toegeschreven aan een "steeds restrictievere" uitleg van het Verdrag van Genève, maar wel kan gewag worden gemaakt van ontmoedigingsmaatregelen en vooral van minder flexibiliteit bij de toekenning van de vluchtelingenstatus. Daarbij komt dat de piek veroorzaakt werd door de Bosnië-crisis, waardoor alleen Duitsland al met 400.000 vluchtelingen te maken kreeg.

2.2        Het Comité waarschuwt voor het gevaar dat de uitwerking van een gemeenschappelijke procedure tot een harmonisering leidt waarbij normen naar beneden toe worden bijgesteld. Tegelijkertijd stemt het in met de voorgestelde maatregelen:

-      er moeten duidelijke beginselen worden vastgesteld die aansluiten bij het Verdrag van Genève en het Protocol van New York2;

-      de beginselen uit het Handvest van de Grondrechten van de Unie moeten worden gerespecteerd;

-      het beginsel van niet-uitzetting moet onverkort in acht worden genomen;

-      er moeten procedures worden vastgesteld die het mogelijk maken om onverwijld op billijke en doeltreffende wijze bescherming te bieden aan personen die daaraan echt behoefte hebben;

-      er moet worden gehandeld in overeenstemming met een nieuw gemeenschappelijk immigratiebeleid;

 

-      de voorwaarden voor de opvang moeten geharmoniseerd worden, teneinde op het gehele EU-grondgebied zoveel mogelijk voor vergelijkbare leefomstandigheden te zorgen en verplaatsingen vande ene naar de andere lidstaat (secundaire asielzoekersstromen) te voorkomen3.

2.2.1        Het Comité is het er ook mee eens dat het zaak is om bij het uitwerken van een geïntegreerde gemeenschappelijke procedure en een uniforme status stap voor stap te werk te gaan, maar zonder daarbij onnodig tijd te verliezen.

2.2.2        In dit verband juicht het Comité de opmerking toe dat zo'n gemeenschappelijke procedure niet bedoeld is om een communautair besluitvormingssysteem in te voeren via een specifiek orgaan dat de rol van de lidstaten in dezen zou overnemen.

2.3       Een gemeenschappelijke procedure

2.3.1        Er zijn sterke argumenten aan te voeren tegen het gebruik van lijsten van "veilige landen van herkomst" en "veilige derde landen", zelfs als zulke lijsten gemeenschappelijk op Europees niveau worden overeengekomen en regelmatig door een contactgroep worden bijgewerkt. Landen kunnen namelijk op politieke gronden worden opgenomen of geschrapt en bovendien is een lijst een weinig flexibel instrument waarmee geen vermoedens kunnen worden weerlegd in situaties die moeilijk te vatten zijn. Zo kunnen landen als "veilig" te boek staan terwijl hun regeringen niet in staat zijn de democratische vrijheden van hun onderdanen te beschermen tegen vervolging door bevolkingsgroepen die hun positie met geweld trachten te versterken.

2.3.1.1       Dergelijke situaties komen in de wereld helaas steeds vaker voor. Daarom moet de aandacht in toenemende mate uitgaan naar het doorlichten van het persoonlijke verhaal van asielzoekers en is er behoefte aan een grondiger analyse van de toestand in de herkomstlanden. Het aantal gevallen waarin beroep wordt aangetekend, kan worden teruggedrongen als asielaanvragen vanaf het begin grondig worden onderzocht.

2.3.1.2       Het feit dat een asielzoeker uit een land komt waarvan verondersteld wordt dat het goed omgaat met de mensenrechten, mag hoe dan ook géén reden zijn om zijn aanvraag niet te onderzoeken.

2.3.1.3       Dit maakt het nog noodzakelijker om een communautair systeem van informatieverzameling en -uitwisseling op te zetten en bij te houden. De informatie moet gebaseerd zijn op uitvoerige en recente analyses van de situatie in de afzonderlijke landen, en niet alleen afkomstig zijn van de gebruikelijke diplomatieke kanalen, maar ook van internationale organisaties - in eerste instantie het Hoge Commissariaat voor de Vluchtelingen van de VN (UNHCR) - en van de voornaamste NGO's op dit gebied.

2.3.2        De "éénloketprocedure" zou door alle lidstaten moeten worden ingevoerd. Deze methode komt erop neer dat de aanvraag door één en dezelfde instantie aan de hand van uniformere criteria in aanmerking wordt genomen. Hierdoor moeten asielzoekers meer garanties krijgen dat hun aanvragen snel worden behandeld (waardoor ook de kosten worden teruggedrongen), dat hun situatie en behoeften in hun totaliteit worden bekeken, en dat geen enkele vorm van bescherming over het hoofd wordt gezien.

2.3.2.1       Ook kan de procedure worden versneld door de behandeling van asielaanvragen en de beoordeling van de situatie van de meest kwetsbare groepen asielzoekers (getraumatiseerden, slachtoffers van marteling, minderjarigen) aan speciaal daartoe aangewezen deskundigen over te laten. Gebleken is namelijk dat dergelijke asielzoekers vaak niet in staat zijn duidelijk hun verhaal te doen, zodat hun verzoek in eerste instantie wordt afgewezen en er een tijdrovende nieuwe behandeling noodzakelijk wordt.

2.3.2.2       Met de éénloketprocedure wordt het onderzoek naar alle beschermingsmogelijkheden bij één instantie ondergebracht. Hierbij moet allereerst worden nagegaan of op grond van het Verdrag van Genève de vluchtelingenstatus kan worden verleend. Vervolgens moet automatisch worden bekeken of andere vormen van bescherming mogelijk zijn. De terzake genomen besluiten dienen met redenen te worden omkleed.

2.3.2.3       In de versnelde afwijzingsprocedures moeten meer garanties worden ingebouwd, als ze al niet moeten worden afgeschaft.

2.3.2.4       Aanvragers moeten in alle fasen van de procedure kunnen rekenen op adequate en gratis rechtsbijstand, alsmede op de diensten van tolken en vertalers. Zij moeten het recht krijgen om in beroep te gaan indien de aanvraag wordt afgewezen. Het beroep moet altijd een opschortende werking hebben.

2.3.2.4.1       Bijzondere aandacht dient uit te gaan naar vrouwelijke vluchtelingen, die duidelijk extra risico's lopen.

2.3.3        Een visum dat toegang verleent tot het grondgebied, is een middel dat met de nodige flexibiliteit en zonder strenge voorschriften moet worden gehanteerd, teneinde op nieuwe of noodsituaties te kunnen reageren. Deze opmerking geldt zowel voor onderdanen van derde landen die momenteel van de visumplicht zijn vrijgesteld, maar voor wie deze kan worden heringevoerd om een uitzonderlijke toestroom te kunnen beteugelen, als voor onderdanen van derde landen voor wie de visumplicht bestaat en waar het visum kan bijdragen tot de bestrijding van mensensmokkel.

2.3.3.1       De voorgestelde maatregelen zijn hoofdzakelijk op veiligheid gericht. Andere maatregelen zijn noodzakelijk om het gevaar van mensensmokkel tegen te gaan. De diplomatieke vertegenwoordigingen in - waar mogelijk - de herkomstlanden, maar vooral in de doorgangslanden, zouden moeten zorgen voor de tenuitvoerlegging van procedures om asielaanvragen te behandelen en visa te verstrekken, en zouden het vervoer moeten regelen.

2.3.3.2       Hiermee strookt niet het opleggen van sancties aan passagiersvervoerbedrijven die verzuimen na te gaan of een visum is verstrekt om tot het grondgebied te worden toegelaten. Deze taak valt onder de bevoegdheid van de grensautoriteiten.

2.3.3.3       Binnen dit geheel van andere maatregelen zouden ook hervestigingsprogramma's (die thans slechts in vier lidstaten bestaan) kunnen passen, waarbij moet worden samengewerkt met NGO's en met het UNHCR. De Commissie wijst in dit verband op een in de VS gehanteerde asielprocedure die gebaseerd is op een hervestigingsprogramma, waarvoor coördinatie tussen overheidsinstanties, NGO's en UNHCR vereist is. De Commissie zou er wellicht goed aan doen juist deze methode nader te onderzoeken, teneinde een soortgelijke procedure voor te stellen die ook in de EU kan worden toegepast.

2.3.4        Met de Overeenkomst van Dublin worden twee doelen nagestreefd: tegengaan dat asielzoekers meerdere asielverzoeken indienen (d.w.z. in verschillende lidstaten) en voorkomen dat afgewezen asielzoekers tussen de lidstaten gaan ronddwalen. Op grond van de opgedane ervaring is de algemeen heersende opvatting dat de Overeenkomst niet naar behoren functioneert en meer problemen veroorzaakt dan oplost. De hoeveelheid werk en de kosten die ermee gepaard gaan, staan niet in verhouding tot de bereikte resultaten, en tal van asielzoekers "verdwijnen" voordat zij worden doorgestuurd naar het land dat voor de behandeling van de aanvraag verantwoordelijk is, waardoor het aantal illegale immigranten blijft toenemen.

2.3.4.1       Wel heeft de Overeenkomst de verdienste gehad dat zij een aanzet heeft gegeven tot een communautaire visie op het asielbeleid in het kader van het Verdrag van Amsterdam.

2.3.4.2       Vaststelling van een gemeenschappelijke procedure en een uniforme status zou het veel gemakkelijker maken om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, uitgaande van de plaats waar deze is ingediend. Dit doet overigens niets af aan het recht van de aanvrager op een eerlijke behandeling van zijn of haar wensen ten aanzien van het land van bestemming.

2.3.4.3       Hoe dan ook is duidelijk dat de Overeenkomst van Dublin in het licht van de door de Commissie voorgestelde nieuwe totaalaanpak moet worden herzien. Hierbij dienen vooral de volgende aspecten in aanmerking te worden genomen:

-      het gemeenschappelijke standpunt van 4 maart 1996, dat een uniforme interpretatie van het begrip "vluchteling" bevat, moet juridisch bindend worden nadat de definitie van het begrip "vervolging" zodanig is aangepast dat vervolging ook het werk kan zijn van andere actoren dan de staat;

-      asielzoekers moeten kunnen kiezen tot welk land zij hun aanvraag richten; er moet rekening worden gehouden met de culturele en sociale factoren die aan die keuze ten grondslag liggen en die een vlotte integratie kunnen bespoedigen;

-      het recht op rechtsbescherming, het recht op informatie en het recht om in beroep te gaan moeten worden gegarandeerd;

-      er moeten minimumnormen voor de opvang van asielzoekers worden vastgesteld;

-      er moet iets gedaan worden aan het zeer trage tempo waarin het doorsturen zich voltrekt, alsook aan het gebrek aan informatieverstrekking aan de asielaanvrager.

2.3.4.4       Het Comité ziet derhalve uit naar de conclusies die de Commissie verbindt aan de evaluatie van de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst van Dublin.

2.3.5        Het Comité zou graag zien dat de kandidaat-lidstaten betrokken worden bij het streven naar een voor asielzoekers rechtvaardiger regionaal systeem en dat NGO's die op dit gebied actief zijn, geraadpleegd worden.

2.3.5.1       In verband met het voorgaande zij opgemerkt (ook al valt dit uiteraard buiten het onderwerp van dit advies) dat de lange overgangsperiode voor de invoering van vrij verkeer na de toetreding van de kandidaat-lidstaten, deze landen kan ontmoedigen om het "acquis communautaire" op het gebied van immigratie en asiel over te nemen.

2.3.5.2       Bij het beoordelen van de criteria op het gebied van justitie en binnenlandse zaken moet terdege aandacht worden besteed aan de efficiency van de asielprocedures en aan de mate van ondersteuning. Gebeurt dit niet, dan zijn de pogingen ter verwezenlijking van de doelstellingen van onderhavig voorstel gedoemd te mislukken.

2.4       Een uniforme status

2.4.1        Daar bepaalde aspecten van het Verdrag van Genève door sommige lidstaten restrictief worden geïnterpreteerd, is een vorm van subsidiaire bescherming nodig, maar dit is niet altijd toereikend. Er is ook behoefte aan een vorm van bescherming die betrekking heeft op de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager, zelfs al is hij of zij afkomstig uit een land dat als veilig wordt beschouwd en dat "over het algemeen" (volgens de gebruikelijke definitie4) de fundamentele volkenrechtelijke regels inzake mensenrechten in acht neemt.

2.4.2        Van groot belang in de huidige fase is harmonisering van de nationale bepalingen inzake de vaststelling van de beschermingsbehoeften en de voorwaarden voor beë indiging van de bescherming, in de zin van het Verdrag van Genève. Dit is nodig om te voorkomen dat er tussen de lidstaten verschillen ontstaan, die onherroepelijk tot secundaire asielzoekersstromen zouden leiden.

2.4.2.1       In beide gevallen moet uitgegaan worden van een in hoge mate op de persoon gerichte aanpak. Dit geldt vooral voor besluiten over de voorwaarden voor beëindiging van de bescherming, die niet uitsluitend gebaseerd mogen zijn op de clausule "dat de situatie is gewijzigd", teneinde te voorkomen dat het individu vanwege zijn persoonlijke verhaal met ernstige negatieve gevolgen te maken krijgt.

2.4.3        Als de in het Verdrag van Genève omschreven rechten van vluchtelingen in het Gemeenschapsrecht worden opgenomen, zouden zij gemakkelijker op uniforme wijze kunnen worden toegepast.

2.4.3.1       Een uniforme status zou het systeem ongetwijfeld vereenvoudigen, maar het Comité is het met het UNHCR eens dat de vluchtelingenstatus in de zin van het Verdrag van Genève een internationale dimensie met extraterritoriale werking heeft en dat het niet in het belang van de vluchteling is om daarvan af te zien. Daarom zou er naast de status van Genève nog een andere status moeten bestaan, die alle in de lidstaten bestaande vormen van subsidiaire bescherming omvat.

2.4.3.2       Het is weinig zinvol om te voorzien in specifieke rechten die naar de verleende vorm van bescherming zijn gedifferentieerd. Rechten en voordelen moeten worden vastgesteld op grond van de behoeften en humanitaire beweegredenen, en niet aan de hand van de plaats van herkomst of verblijf. Zo bestaat er ook geen overtuigende reden om de aard van de rechten aan de duur van het verblijf te koppelen.

2.4.3.2.1       Worden er voor verschillende statussen daarentegen dezelfde rechten en voordelen toegekend, dan kan dat heel wat moeilijkheden voorkomen en vooral dat stelselmatig beroep wordt aangetekend indien i.p.v. de vluchtelingenstatus een subsidiaire status wordt verleend.

2.4.3.3       De inhoud van de rechten (toegang tot werk, sociale bescherming en onderwijs, toekenning van verblijfs- en reisdocumenten, stemrecht bij lokale verkiezingen) moet voor alle "derdelanders" die legaal in de EU verblijven geharmoniseerd worden, en derhalve gezien worden in de algemene context van het immigratiebeleid.

2.4.3.4       "De Europese Raad onderschrijft de doelstelling dat derdelanders die reeds lange tijd legaal in de Unie verblijven de nationaliteit moeten kunnen verkrijgen van de lidstaat van verblijf", luidt een van de conclusies van de Europese Raad van Tampere.

2.4.3.4.1       Het Comité steunt deze doelstelling en verzoekt de Commissie om terzake voorstellen in te dienen. Dit zal de bereidheid om te integreren sterk ten goede komen.
2.4.3.4.2       De in onderhavig Commissiedocument genoemde "vorm van burgerschap" kan nuttig zijn als tussenstap op weg naar "volledig" burgerschap, maar mag niet in de plaats daarvan komen en evenmin een excuus vormen om de zaak onnodig te rekken, gezien ook het feit dat sommige lidstaten reeds na een verblijf van vijf jaar het staatsburgerschap toekennen.

2.4.4        Op grond van art. 63 van het EG-Verdrag moeten asielmaatregelen "binnen een termijn van vijf jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam", d.w.z. vóór 1 mei 2004, worden aangenomen. De Raad van Tampere heeft besloten om in twee fasen tot een gemeenschappelijk Europees stelsel te komen, wat volgens het Comité betekent dat een gemeenschappelijke procedure en een uniforme status op basis van de huidige Verdragstekst kunnen worden vastgesteld.

2.4.4.1       Het onderscheid tussen de eerste en de tweede fase schuilt niet zozeer in de inhoud van de minimumnormen, als wel in de noodzaak om de invoering van een gemeenschappelijke procedure geleidelijk aan te laten plaatsvinden, waardoor de lidstaten bij de verwezenlijking van de nagestreefde doelen minder speelruimte en minder ruimte voor uitzonderingen krijgen.

2.4.4.2       Het is de bedoeling van de Commissie om via een pakket maatregelen en middelen reeds in de eerste fase voor convergentie te zorgen. Hiertoe behoren het functioneren van contactgroepen en de ontwikkeling van jurisprudentie door nationale en Europese rechterlijke instanties.

2.4.5        Herhaaldelijk is er in dit advies op gewezen dat het belangrijk is te overleggen met het UNHCR - hetgeen overigens verplicht is op grond van Verklaring 17 bij het Verdrag van Amsterdam - en met de betrokken NGO's, waaronder de ECRE (European council on refugees and exiles), Artsen zonder Grenzen en het Internationale Rode Kruis. Ook wordt benadrukt dat maatschappelijke organisaties en lokale overheden bij de zaak dienen te worden betrokken. Met name laatstgenoemden en de sociale partners zijn van cruciaal belang om ervoor te zorgen dat asielzoekers op billijke wijze worden opgevangen en op billijke leef- en werkomstandigheden kunnen rekenen. Daarom moeten zij bij de huidige discussie over de tenuitvoerlegging van het hele stelsel worden betrokken.

2.4.5.1       Het Comité, dat een brede afspiegeling vormt van het maatschappelijk middenveld, wil bij het omschrijven en functioneren van het door de Commissie voorgestelde systeem een hoofdrol spelen.

 

3.       Conclusies

3.1        In de 20e eeuw, geruime tijd voordat de bescherming van vluchtelingen een collectieve verantwoordelijkheid werd van de internationale gemeenschap (1951), vonden tal van Europeanen die op de vlucht waren voor repressieve of dictatoriale regimes, bescherming in de vrije en democratische landen. Nu we aan het begin van de 21e eeuw staan, mogen we niet de ogen sluiten voor al die mannen en vrouwen die om dezelfde of nieuwe redenen hun toevlucht zoeken tot een Europese Unie die vrijheid en democratie voor alle burgers hoog in het vaandel heeft staan.

3.1.1        Daarom is het in vele EU-landen zaak dat politieke, economische, maatschappelijke en religieuze kringen samen met de media een omvangrijke en ingrijpende bewustwordingscampagne op touw zetten om de bevolking beter duidelijk te maken dat het recht op asiel een fundamenteel mensenrecht is en verplichtingen met zich meebrengt.

3.1.2        Dit betekent echter ook dat in Europees verband werk moet worden gemaakt van een algehele hervorming van het immigratiebeleid, zoals die thans conform de beginselen van de Europese Raad van Tampere wordt doorgevoerd. Doel van deze hervorming moet zijn, asielzoekersstromen op billijke wijze te reguleren, meer mogelijkheden te creëren om de EU legaal binnen te komen anders dan door asiel aan te vragen, en de basis te leggen voor een daadwerkelijk integratiebeleid.

3.2        De Commissie zou volgens het Comité moeten nagaan of de Raad voorgesteld kan worden dat de EU zich rechtstreeks bij het Verdrag van Genève aansluit, aangezien de EU sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam bevoegd is op dit terrein.

Brussel, 12 juli 2001

De voorzitter

van het

Economisch en Sociaal Comité

De secretaris-generaal

van het

Economisch en Sociaal Comité

G. FRERICHS

P. VENTURINI

1  Dossier immigratiestatistieken 2000, tiende verslag, uitg. Anterem, Rome, blz. 49


2  Protocol betreffende de status van vluchtelingen, goedgekeurd te New York op 1 januari 1967


3  Het Comité zal dit aspect uitvoeriger belichten in een nog op te stellen advies over het richtlijnvoorstel tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten. Het is overigens verheugd dat het Belgische voorzitterschap dit aspect in zijn programma heeft opgenomen (nl. in het hoofdstuk over asiel- en immigratiebeleid).


4  Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (COM(2000) 578 def.), Bijlage II, blz. 58


- -


CES 939/2001 I/WR/LM/cb/hv/di …/…