| DEVE-022 | 
| Brussel, 19 februari 2004 | 
|   ADVIES van het Comité van de Regio's van 11 februari 2004 over het Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging  | 
| (COM(2003) 550 def. – 2003/0210 (COD)) | 
|   | 
 
HET COMITÉ VAN DE 
REGIO'S, 
| gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging (COM(2003) 550 def. – 2003/0210 (COD)); | 
| gezien het besluit van de Raad van 3 oktober 2003 om het Comité van de Regio's overeenkomstig artikel 175, lid 1, van het EG-Verdrag te raadplegen; | 
| gezien het besluit van het bureau van 19 juni 2003 om de commissie "Duurzame ontwikkeling" met de voorbereiding van dit advies te belasten; | 
| gezien zijn advies over het "Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid" (CDR 171/1997 fin)1; | 
| gelet op Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid; | 
| gezien zijn advies over de "Mededeling van de Commissie betreffende het zesde milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap 'Milieu 2010: Onze toekomst, onze keuze' - Het zesde milieuactieprogramma - en het Voorstel voor een Besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap voor 2001-2010" (CDR 36/2001 fin)2; | 
| gezien zijn op 12 december 2003 door de Commissie "Duurzame ontwikkeling", goedgekeurde ontwerpadvies (CDR 240/2003 rev.1); rapporteur was de heer Flensted-Jensen voorzitter van het bestuur van de regio Århus (DK, PSE)); | 
| overwegende hetgeen volgt: | 
| 1) grondwater is een belangrijke, maar ook bedreigde bron die essentieel is voor de kwaliteit van het milieu in een reeks wateren en terrestrische natuurgebieden, voor het industriële en agrarische productieproces en voor de drinkwatervoorziening; | 
| 2) handhaving van de kwantiteit en bescherming van de kwaliteit van het grondwater dienen daarom hoog op de politieke agenda te staan, niet alleen op nationaal maar ook op Europees niveau, waar initiatieven genomen moeten worden om de regelgeving ter zake zoveel mogelijk te harmoniseren; daarbij dient wel rekening gehouden te worden met de grote verschillen die binnen Europa van nature in grondwater voorkomen; | 
| 3) terwijl de kwantiteit van grondwater aan de orde is gekomen in de kaderrichtlijn "water", heeft de grondwaterrichtlijn betrekking op de kwaliteit ervan; | 
heeft tijdens zijn 53e 
zitting op 11 en 12 februari 2004 (vergadering van 11 februari) het volgende 
advies uitgebracht, dat met ... stemmen voor en ... stemmen tegen, bij ... 
onthoudingen, is goedgekeurd: 
* 
* *
 
Aanbeveling 2.1
artikel 4, lid 
1 
| Voorstel van de Commissie | Wijzigingsvoorstel van het Comité | 
| 1. Op basis van de karakterisering 
      die plaatsvindt overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2000/60/EG en 
      overeenkomstig de punten 2.1 en 2.2 van bijlage II daarvan stellen de 
      lidstaten, conform de in bijlage II van deze richtlijn omschreven 
      procedure en rekening houdend met de economische en maatschappelijke 
      kosten, tegen 22 december 2005 een drempelwaarde vast voor elke 
      verontreinigende stof waarvan op hun grondgebied is vastgesteld dat zij 
      ertoe bijdraagt dat grondwaterlichamen of groepen grondwaterlichamen als 
      risicolopend worden aangemerkt. De lidstaten stellen ten minste 
      drempelwaarden vast voor de in de delen A.1 en A.2 van bijlage III van 
      deze richtlijn genoemde verontreinigende stoffen. Deze drempelwaarden 
      worden onder meer gebruikt ten behoeve van de uitvoering van de 
      beoordeling van de toestand van het grondwater waarin artikel 5, lid 2, 
      van Richtlijn 2000/60/EG voorziet. 
       Die drempelwaarden kunnen worden vastgesteld op nationaal niveau, op het niveau van het stroomgebieddistrict of op het niveau van het grondwaterlichaam of een groep grondwaterlichamen.  | 
    1. Op basis van de karakterisering 
      die plaatsvindt overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2000/60/EG en 
      overeenkomstig de punten 2.1 en 2.2 van bijlage II daarvan stellen de 
      lidstaten, conform de in bijlage II van deze richtlijn omschreven 
      procedure en rekening houdend met de economische en maatschappelijke 
      kosten, tegen 22 december 2005 een drempelwaarde vast voor elke 
      verontreinigende stof waarvan op hun grondgebied is vastgesteld dat zij 
      ertoe bijdraagt dat grondwaterlichamen of groepen grondwaterlichamen als 
      risicolopend worden aangemerkt. De lidstaten stellen ten minste 
      drempelwaarden vast voor de in de delen A.1 en A.2 van bijlage III van 
      deze richtlijn genoemde verontreinigende stoffen. Deze drempelwaarden 
      worden onder meer gebruikt ten behoeve van de uitvoering van de 
      beoordeling van de toestand van het grondwater waarin artikel 5, lid 2, 
      van Richtlijn 2000/60/EG voorziet. 
       Die drempelwaarden kunnen worden vastgesteld op nationaal niveau, op het niveau van het stroomgebieddistrict of op het niveau van het grondwaterlichaam of een groep grondwaterlichamen. Indien de lidstaten ervoor kiezen nationale drempelwaarden op te stellen, moeten deze door de voor het stroomgebieddistrict bevoegde instanties aangescherpt kunnen worden, indien dit noodzakelijk is om de doelstellingen van de kaderrichtlijn "water" in dat stroomgebieddistrict te realiseren.  | 
Motivering 
Indien de lidstaten ervoor 
kiezen op nationaal niveau drempelwaarden op te stellen, moeten de bevoegde 
autoriteiten deze voor kwetsbare regionale en lokale gebieden in hun 
stroomgebieddistrict kunnen aanscherpen, indien dit noodzakelijk is om de 
vastgestelde doelstellingen te realiseren. Dit is in overeenstemming met de 
redenering in de kaderrichtlijn "water" en kan in de grondwaterrichtlijn beter 
ook worden aangegeven. 
Aanbeveling 2.2
bijlage III, deel 
B.2.2 
| Voorstel van de Commissie | Wijzigingsvoorstel van het Comité | 
| 2.2 Het verband tussen de afzonderlijke drempelwaarden en, in het geval van door natuurlijke oorzaken voorkomende stoffen, het verband met de waargenomen achtergrondconcentratie. | 2.2 Het verband tussen de afzonderlijke drempelwaarden en, in het geval van door natuurlijke oorzaken voorkomende stoffen, het verband met de waargenomen achtergrondconcentratie. Indien de achtergrondconcentraties van door natuurlijke oorzaken voorkomende stoffen niet bekend zijn, worden zij op basis van een zo vakkundig mogelijke beoordeling vastgesteld. | 
Motivering 
In sommige gevallen zal de 
achtergrondconcentratie pas bekend zijn nadat geruime tijd monitoring heeft 
plaatsgevonden; voor sommige groepen grondwaterlichamen kan het bovendien 
moeilijk zijn om lichamen te vinden waar een natuurlijke achtergrondconcentratie 
gemeten kan worden. In beide gevallen zal noodzakelijk zijn 
achtergrondconcentraties op basis van gekwalificeerde vakkundige beoordelingen 
vast te stellen. 
Aanbeveling 2.3
bijlage IV, 1.2, sub 
a) 
| Voorstel van de Commissie | Wijzigingsvoorstel van het Comité | 
| a) de beoordeling wordt gebaseerd op het rekenkundig gemiddelde van de gemiddelde waarden voor de afzonderlijke bemonsteringspunten in ieder grondwaterlichaam of iedere groep grondwaterlichamen, berekend op basis van een driemaandelijkse, halfjaarlijkse of jaarlijkse monitoringfrequentie; | a) de beoordeling wordt gebaseerd op het rekenkundig gemiddelde van de gemiddelde waarden voor de afzonderlijke bemonsteringspunten in ieder grondwaterlichaam of iedere groep grondwaterlichamen, berekend op basis van een driemaandelijkse, halfjaarlijkse of jaarlijkse monitoringfrequentie; er dient voor gezorgd te worden dat de bemonsteringspunten vergelijkbaar zijn. | 
Motivering 
De natuurlijke chemische 
samenstelling van grondwater verschilt sterk, niet alleen tussen 
grondwaterlichamen, maar soms ook binnen één grondwaterlichaam. Zo is de 
chemische samenstelling van het bovenste grondwater in een lichaam anders dan 
die van het diepere grondwater. Om de kwaliteit accuraat te kunnen beoordelen 
moeten de bemonsteringspunten daarom qua geologische omstandigheden, 
redoxcondities, enz. vergelijkbaar zijn. 
 
Aanbeveling 2.4
bijlage III, deel 
A.1 
| Voorstel van de Commissie | Wijzigingsvoorstel van het Comité | 
| Ammonium 
       Arsenicum Cadmium Chloride Lood Kwik Sulfaat  | 
    Ammonium 
       Arsenicum Cadmium Chloride Lood Kwik Sulfaat FosforKoper Zink Aluminium  | 
Motivering 
Fosfor is een stof die op 
termijn een bedreiging voor de chemische kwaliteit van het grondwater kan 
vormen. 
 
            Brussel, 11 februari 
2004 
 
| De voorzitter 
       van het Comité van de 
      Regio's  P. STRAUB  | 
    De wnd. 
      secretaris-generaal 
       van het Comité van de 
      Regio's  G. STAHL  | 
1 PB C 180 van 11.6.1998, blz; 38
2 PB C 357 van 14.12.2001, blz. 44
- -
CDR 240/2003 da/SA/GK/cb/ij/di
CDR 240/2003 da/SA/GK/cb/ij/di