Europees 
Economisch en Sociaal Comité 
 
  
  
    | NAT/216 | 
  
    | "Bescherming van grondwateren 
      tegen 
verontreiniging" | 
  
 
Brussel, 31 maart 
2004 
 
 
 
 
  
  
    ADVIES    van het 
      Europees Economisch en 
      Sociaal Comité  | 
  
    | over 
      het | 
  
    "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de 
      Raad betreffende de bescherming van het grondwater tegen 
      verontreiniging"  
      COM(2003) 550 def. - 
      2003/0210 (COD)  | 
  
          | 
  
    |   | 
  
    |   | 
  
    |   | 
      | 
  
    |   | 
      | 
  
 
 
            Op 3 oktober 2003 heeft de Raad, overeenkomstig 
artikel 175, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, 
besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over 
het  
"Voorstel voor een 
richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van 
het grondwater tegen verontreiniging"
COM(2003) 550 def. - 
2003/0210 (COD). 
            De gespecialiseerde afdeling "Landbouw, 
plattelandsontwikkeling, milieu", die met de voorbereidende werkzaamheden was 
belast, heeft haar advies op 4 maart 2004 goedgekeurd. Rapporteur was mevrouw 
Sánchez Miguel. 
            Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft 
tijdens zijn op 31 maart en 1 april 2004 gehouden 407e zitting 
(vergadering van 31 maart 2004) het volgende advies uitgebracht, dat met 101 
stemmen vóór, bij 1 onthouding, is goedgekeurd: 
 
* 
*          *
  -  Inleiding 
 
  
    -   Gezien de 
    inwerkingtreding van de waterkaderrichtlijn (WKR)1 is het zaak dat de normen voor de verdere 
    ontwikkeling ervan worden vastgesteld, zodat het belangrijkste doel – de 
    bescherming van het aquatisch milieu in Europa – in zijn geheel kan worden 
    verwezenlijkt. Er zijn in dit verband al diverse documenten2 gepubliceerd die betrekking hebben op 
    bepaalde aspecten van de bescherming van water, zoals met name de Richtlijn 
    waarin een lijst van prioriteitsstoffen op het gebied van het 
    waterbeleid3 is opgenomen. Deze lijst is van groot belang 
    voor de behandeling van vervuild grondwater. 
 
  
    -   De bescherming 
    van grondwater is momenteel voornamelijk geregeld in 
    Richtlijn 80/68/EEG4, waarin staat door welke gevaarlijke stoffen 
    het grondwater vervuild raakt, en artikel 17 van de WKR, dat de basis vormt 
    van de preventie van en het toezicht op grondwater. 
 
  
    -   Het belang van 
    grondwater is genoegzaam bekend. Niet alleen is het dé bron voor drinkwater 
    en voor andere menselijke doeleinden, het corrigeert ook ongerechtigheden in 
    het oppervlaktewater. Grondwaterbescherming zou daarom op een andere leest 
    geschoeid moeten worden; naast de directe verontreiniging van het grondwater 
    is er namelijk ook sprake van diffuse verontreiniging als gevolg van diverse 
    jarenlange processen zoals lekkage en doorsijpelende vervuilende stoffen. 
    Deze vorm van verontreiniging tast de kwaliteit van grondwaterreservoirs 
    steeds sterker aan. 
 
  
    -   Grondwaterbescherming moet een van de hoofddoelstellingen 
    van de EU-wetgeving zijn, zodat de huidige verontreiniging aangepakt kan 
    worden en nieuwe vervuiling kan worden voorkomen. Het saneren van vervuild 
    grondwater is moeilijk en duur, en bovendien heeft vervuild grondwater nogal 
    wat consequenties voor de drinkwatervoorziening. Een betere bescherming 
    ervan is dan ook niet alleen van cruciaal belang voor de kwaliteit van het 
    water, maar ook voor de volksgezondheid en de kwaliteit van het 
    bestaan. 
 
  
    -   Toen de WKR in 
    werking trad, is artikel 17 de rechtsgrondslag voor de bescherming van 
    grondwater geworden, binnen het grotere geheel van de wetgeving voor alle 
    EU-wateren. Aangezien echter ook ander EU-beleid van toepassing is op 
    grondwater, zoals het GLB, het industriebeleid en het volksgezondheidbeleid, 
    gelden er daarnaast specifieke beschermingsnormen voor, zoals vastgelegd in 
    de Richtlijnen over drinkwater5, nitraten6, pesticiden7 en biociden8. 
 
  -  Inhoud van het 
  voorstel 
 
  
    -   Krachtens artikel 17 van 
    de WKR dienen er specifieke maatregelen te komen ter voorkoming en 
    beheersing van grondwaterverontreiniging, zodat er een goede chemische 
    toestand van het grondwater kan worden bereikt. Deze maatregelen moeten 
    binnen twee jaar na de inwerkingtreding van de WKR worden vastgesteld (dus 
    in 2006); vandaar het huidige richtlijnvoorstel. De voorgestelde richtlijn 
    valt echter binnen het toepassingsgebied van de WKR, en het is daarom ook 
    niet nodig om de hierin opgenomen bepalingen te herhalen over met name de 
    milieudoelstellingen, het gecoördineerde beheer van stroomgebieden – 
    inclusief het bijhouden van grondwaterregisters, het aanwijzen van wateren 
    voor de drinkwatervoorziening en het afbakenen van de bescherming hiervan – 
    en de voorlichting aan en openbare raadpleging van de betrokkenen. 
    
 
  
    -   Het voorstel is 
    vooral bedoeld om specifieke maatregelen vast te stellen ter voorkoming en 
    beheersing van grondwaterverontreiniging, aan de hand van criteria: 
    
 
 
  - voor het vaststellen van een 
  significante en aanhoudende stijgende tendens 
  
 - en voor het bepalen van de beginpunten 
  voor omkeringen in tendensen. 
 
  
    -   Het voorstel 
    bevat de voorwaarden waaronder de lidstaten  de drempelwaarden voor 
    alle in bijlage III genoemde verontreinigende stoffen moeten vaststellen. 
    Deze drempelwaarden dienen als uitgangspunt bij de in de WKR voorgeschreven 
    controle van de toestand van het grondwater. 
 
  
    -   Bovenop de al in 
    de WKR voorgeschreven maatregelen moeten de lidstaten krachtens het voorstel 
    indirecte lozingen in het grondwater, waardoor de chemische toestand hiervan 
    wordt aangetast, nog extra proberen te voorkomen en beperken. 
 
  
    -   In de bijlagen 
    staan de kwaliteitsnormen, de procedure voor de evaluatie van de chemische 
    toestand en de drempelwaarden voor de stoffen die het grondwater 
    verontreinigen. In de belangrijke bijlage IV staat hoe de lidstaten 
    significante en aanhoudende stijgende verontreinigingstendensen moeten 
    vaststellen en omkeren. 
 
  -  Algemene 
  opmerkingen 
 
  
    -   Het EESC is ingenomen 
    met de voorgestelde richtlijn. Niet alleen wordt er voor het opstellen ervan 
    overlegd en gediscussieerd met de betrokken partijen, ook betekent de 
    richtlijn dat er na Richtlijn 80/68/EEG een nieuwe methode komt voor de 
    analyse van de toestand van het grondwater in de EU. Het criterium dat in de 
    stroomgebiedbeheersplannen rekening moet worden gehouden met het hele 
    waterbeleid, dus inclusief een inventarisatie van alle grondwatergebieden, 
    kan zo worden aangepast aan de geografische aspecten van de voorgestelde 
    maatregelen. 
 
  
    -   De lijst van 
    stoffen die het grondwater verontreinigen is echter nogal kort. Hoewel er 
    inderdaad een groot aantal nitraten en pesticiden is, zou de aandacht ook 
    moeten uitgaan naar de gevolgen van andere processen, zoals het doorsijpelen 
    van benzine, stoffen op industrieterreinen die in de grond terechtkomen, en 
    vooral het overmatige gebruik van grondwaterbassins in met name het 
    Middellandse-Zeegebied, waardoor deze steeds meer verzilten. 
 
  
    -   Het is ook goed 
    dat rekening wordt gehouden met alle EU-regels die van toepassing zijn op 
    grondwater, pesticiden, biociden enzovoort. Op deze manier worden alle 
    beleidsmaatregelen in kwestie met elkaar verbonden. Wel zouden hierbij ook 
    andere regels in aanmerking moeten worden genomen die het kwaliteitsbegrip 
    verder verbreden. 
 
  
    -   Zo zouden de 
    lijsten van verontreinigende stoffen9 (ook al gelden deze voor oppervlaktewater) en 
    de in dit verband al geldende drempelwaarden deel moeten uitmaken van 
    bijlage I van het richtlijnvoorstel. Op die manier wordt rekening 
    gehouden met een groter aantal stoffen (die tot een diffuse verontreiniging 
    kunnen leiden), wat de kwaliteit van het grondwater ten goede komt. 
    
 
  
    -   De statistische 
    vaststelling van significante en aanhoudende stijgende tendensen wat de 
    concentratie van verontreinigende stoffen betreft (zie bijlage IV) is een 
    goede zaak. Een en ander is in overeenstemming met bijlage V van de WKR, die 
    de lidstaten de mogelijkheid biedt om over onderling overeengekomen perioden 
    tendensen te meten, zodat niet alleen rekening kan worden gehouden met de 
    stroomgebiedbeheersplannen, maar ook met het klimaat en de bodemtoestand van 
    elke Europese regio. 
 
  
    -   Om verwarring te 
    voorkomen zou de Commissie er niettemin goed aan doen concretere criteria 
    voor de parameters, indicatoren en omrekeningsfactoren voor te stellen, aan 
    de hand waarvan de impact van de richtlijn kan worden vastgesteld. 
    
 
  
    -   De lijsten van 
    drempelwaarden voor verontreinigende stoffen moeten door de lidstaten 
    uiterlijk op 22 juni 2006 worden bekendgemaakt. Dit is van groot 
    belang voor de informatie die de plannen voor het beheer van 
    grondwatermassa's moeten bevatten. 
 
  
    -   Evenzeer van 
    belang in dit verband is het systeem voor het informeren en raadplegen van 
    belanghebbende partijen10 zoals landbouwers, NGO's en vakbonden, én de 
    mogelijkheid om na te gaan of het wel goed gebruikt wordt. De procedure voor 
    goedkeuring van de beheersplannen zou moeten worden uitgebreid met een 
    regeling waarbij alle betrokkenen worden geïnformeerd en inspraak hebben. 
    Door middel van rapporten zou de Commissie moeten controleren of dergelijke 
    raadplegingen naar behoren verlopen. 
 
  
    -   Er moet toezicht 
    komen op de naleving van artikel 5 en bijlage II(2) van de WKR inzake de 
    kenmerken van winningsgebieden, milieu-effecten enzovoort. Ook dient er 
    aandacht te worden besteed aan menselijke activiteiten, zodat in de 
    waterbeheersplannen alle factoren aan de orde komen die van invloed zijn op 
    het grondwater. Ook moet worden gezorgd voor de naleving van de overige 
    WKR-bijlagen, want anders gelden de leden 4 en 5 van artikel 17, die de 
    lidstaten de mogelijkheid bieden om zelf de criteria voor de omkering van 
    tendensen van de grondwatertoestand te kiezen. 
 
  
    -   Er moet 
    duidelijkheid worden verschaft over de omstandigheden waarin indirecte 
    lozingen (bijvoorbeeld diffuse verontreiniging) mogen plaatsvinden op grond 
    van de in artikel 11(3) van de WKR vastgestelde maatregelen. Het grootste 
    probleem van indirecte lozingen is óf dat er geen vergunningen voor bestaan, 
    óf dat deze niet erg zinvol zijn. Bovendien zijn zij verantwoordelijk voor 
    een groot gedeelte van de diffuse verontreiniging. 
 
  
    -   Wat het 
    onderzoek betreft dat nodig is om nieuwe technologieën in het waterbeleid te 
    kunnen toepassen11: dit milieubeleid moet in verband worden 
    gebracht met het VI onderzoeksprogramma om zo onderzoekers van 
    universiteiten en bedrijven in te kunnen schakelen voor het herstel en de 
    verbetering van het aquatisch milieu in Europa. 
 
  
    -   Op basis van 
    een inschatting van de kosten die de controle en sanering van de 
    waterbassins met zich meebrengen is voor alle wateren een 
    kosten-batenanalyse van de nieuwe bepalingen uitgevoerd. De specifieke en 
    duidelijkere regels in het huidige voorstel zullen echter zorgen voor een 
    uniformere vaststelling van de toestand van het grondwater, zodat er geen 
    fondsen hoeven worden vrijgemaakt voor de vergelijking van grondwaterbassins 
    aan de hand van uiteenlopende criteria. Dat zou kosten met zich meebrengen 
    die met deze geharmoniseerde criteria te vermijden zijn12. 
 
  -  Bijzondere 
  opmerkingen 
 
  
    -   Het richtlijnvoorstel is 
    van groot belang omdat er momenteel geen homogene gegevens voorhanden zijn 
    over de kwaliteit van het grondwater in de EU. Krachtens de WKR moeten alle 
    stroomgebiedbeheersplannen weliswaar een inventaris van alle waterbassins 
    (ook van grondwater) bevatten, maar sommige lidstaten hebben de WKR nog niet 
    omgezet. De aanpak van DG Milieu, die in dit verband proefprojecten uitvoert 
    (momenteel ongeveer 50), zou kunnen worden uitgebreid tot grondwater. Dat 
    zou de lidstaten ertoe kunnen aanzetten om de toestand van grondwater 
    sneller en efficiënter te evalueren en zonodig maatregelen te nemen. 
    
 
  
    -   Bij de algemene 
    karakterisering van grondwaterbassins die krachtens de WKR nodig is om de 
    milieukwaliteit te kunnen bepalen, zou onder meer naar diffuse 
    verontreinigingsbronnen moeten worden gekeken. In het richtlijnvoorstel 
    worden hieronder onder meer "indirecte lozingen" verstaan van stoffen die 
    door de bodem of de ondergrond zijn gesijpeld; andere stoffen die de goede 
    chemische toestand van het water kunnen verstoren blijven buiten 
    schot. 
 
  
    
      -   Er moet allereerst 
      duidelijkheid komen over de vraag in hoeverre er andere EU-wetgeving is 
      die qua kwaliteitsnormen afwijkt van het richtlijnvoorstel, zoals de 
      drinkwaterrichtlijn en de Richtlijnen over nitraten13 en pesticiden14. 
 
  
    
      
        -  Aan de hand van de 
        kwaliteitscriteria die andere Richtlijnen over de kwaliteit van water 
        bevatten (naargelang van het belangrijkste toepassingsgebied, zoals 
        huishoudelijke consumptie of landbouw) en op basis van de 
        wetenschappelijke en technische informatie die krachtens de WKR moet 
        worden verschaft (watergebruik in winningsgebieden, meetwaarden voor een 
        goede chemische toestand), is het mogelijk drempelwaarden op te stellen 
        voor meer stoffen dan nu in het richtlijnvoorstel gebeurt. 
      
 
  
    
      
        -  De autoriteiten 
        beschikken bovendien over andere betrouwbare informatie die voortvloeit 
        uit de toepassing van onder meer Richtlijn 96/61/EEG15, waarin drempelwaarden zijn opgenomen 
        voor 26 stoffen die het water verontreinigen. 
 
  
    
      -   Ten tweede zou 
      het beter zijn de lijst van verontreinigende stoffen in bijlage I en de 
      minimumlijst in bijlage III van het richtlijnvoorstel aan te passen aan 
      bijlage VIII van de WKR, die tenslotte ook al genoemd wordt in artikel 6 
      van het voorstel. 
 
  
    
      -   In het licht 
      hiervan zou de Commissie alle waterkwaliteitscriteria vanaf 2007 op één 
      lijn moeten brengen. 
 
  
    -   Ten slotte zou 
    wat de toestemming voor indirecte lozingen betreft (artikel 6 van het 
    voorstel) artikel 11(3) van de WKR als voorbeeld moeten worden genomen; 
    krachtens dit artikel mogen geen verontreinigende stoffen in grondwater 
    worden geloosd en mogen de toestemming verlenende autoriteiten hier ook niet 
    van afwijken. 
 
  
    -   Het EESC wijst 
    er nogmaals op hoe belangrijk het is dat de betrokken partijen worden 
    geïnformeerd en betrokken bij de toepassing van het waterbeleid. In dit 
    verband moet rekening worden gehouden met de nieuwe bepalingen16 ter uitvoering van het Verdrag van Århus, dat 
    de informatievoorziening, inspraak en de toegang tot de rechter in 
    milieu-aangelegenheden niet alleen in de lidstaten, maar ook op EU-niveau 
    vergemakkelijkt. 
 
  
    -   Ten slotte moet 
    de Commissie bedenken dat de milieudoelstellingen van het zesde 
    milieuactieprogramma alleen kunnen worden verwezenlijkt als alle 
    EU-instellingen (en vooral de directoraten-generaal) gecoördineerd 
    samenwerken, zodat herhalingen, verschillen en met name een dubbel gebruik 
    van publieke middelen worden voorkomen. 
 
  
    -   Daarom dient 
    alle nu nog over allerlei onder meer academische instanties, bestuurslagen 
    en instellingen versnipperde wetenschappelijke, technische en 
    maatschappelijke informatie te worden verzameld. Dat zal de Commissie zeer 
    van pas komen bij de verdere ontwikkeling van de Richtlijnen die betrekking 
    hebben op het waterbeheer in de EU. 
 
 
            Brussel, 31 maart 
2004 
 
  
  
    | De voorzitter 
       van het 
      Europees Economisch en 
      Sociaal 
Comité         
  
      R. 
    BRIESCH  | 
    De 
      secretaris-generaal 
       van het 
      Europees Economisch en 
      Sociaal 
Comité         
  
      P. 
    VENTURINI  | 
 
1  PB L 327 
van 22-12-2000, blz. 72
2  Beschikking 
van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de lijst van 
prioriteitstoffen op het gebied van het waterbeleid (COM(2000) 47 def.); 
Mededeling van de commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het 
Economisch en Sociaal Comité "Prijsstelling als beleidsinstrument voor een 
duurzamere benutting van de waterreserves" (COM (2000) 4777 def.)
3  COM(2003) 
847 def., gecodificeerd op 7-1-2004, over het aquatisch milieu in de EU (gaat 
niet over grondwater)
4  PB L 20 van 
26-1-1980, blz. 43
5  gewijzigde 
Richtlijn 98/83/EG (PB L 330 van 5-12-1998, blz. 32)
6  Richtlijn 
91/676/EEG (PB L 375 van 31/12 1991, blz. 1)
7  gewijzigde 
Richtlijn 98/47/EG (PB L van 7-7-1998, blz. 50)
8  Richtlijn 
98/8/EG (PB L 123 van 24-4-1998, blz. 1)
9  Beschikking 
van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de lijst van 
prioriteitsstoffen op het gebied van het waterbeleid, 13 maart 2000. 
EESC-advies: PB C 268, 19-9-2000
10  Artikel 14 
van de WKR voorziet in een uitgebreid openbaar informatie- en 
raadplegingssysteem voor het opstellen van beheersplannen, dat kan worden 
versterkt door de voorgestelde verordening en richtlijn over het Verdrag van 
Århus (EESC-rapporteur: Sánchez-Miguel)
11  EESC-advies "De ontwikkeling van een actieplan voor 
milieutechnologie", CESE 1390/2003
12  In bijlage 
III van het voorstel staan drempelwaarden die de harmonisering van de stoffen 
vergemakkelijken, al g aat het hier wel om een minimumlijst. Bovendien kan aan 
de hand van de door de lidstaten te verschaffen informatie over bedreigd  
grondwater beter worden opgetreden, met lagere saneringskosten als 
gevolg
13  Richtlijn 
91/676/EEG (PB L 375 van 31/12 1991)
14  Richtlijn 
91/414/EEG (PB L 230, 19-8-1991)
15  Voorstel 
tot wijziging van de IPPC-richtlijn, COM(2003) 354 def.; EESC-advies: CESE 
1596/2003
16  Zie het 
voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de 
Raad betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus 
betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot 
de rechter inzake milieuaangelegenheden op EG-instellingen en organisaties 
(COM(2003) 622 def.) en het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het 
Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot de rechter in 
milieuaangelegenheden (COM(2003) 624 def.)
- -
CESE 50/2004 – 2003/0210 
(COD)  es/GK/di .../...
NAT/216 - CESE 
509/2004 – 2003/0210 (COD)  en/GK/AM/di/ls/ib
Ravensteinstraat 2, 
B-1000 Brussel. Tel. +32 (0)2 546 90 11 Fax +32 (0)2 513 48 93 Internet : 
http://www.esc.eu.int
NL
CESE 509/2004 – 2003/0210 
(COD)  en/GK/AM/di/ls/ib