In 1920 kwam voor het eerst een vrouw in de Eerste Kamer. Dat was de sociaal-democrate Carry Pothuis-Smit.
Het passieve kiesrecht was in 1917 bij de Grondwetsherziening aan vrouwen verleend.
Carry Pothuis was onderwijzeres in Haarlem en Amsterdam, onder andere op een school voor gegoede meisjes en in een school voor arbeiderskinderen.
In 1898 was ze lid van de SDAP geworden. Ze was mede-oprichtster van de Sociaal-democratische Vrouwenpropagandaclub en medewerkster aan diverse dagbladen en tijdschriften.
Mevrouw Pothuis bleef tot 1937 (als enige vrouw) Eerste-Kamerlid. Toen zij de Kamer verliet, werd ze opgevolgd door haar partijgenote Liesbeth Ribbius Peletier, die lid bleef tot 1947.
Na de oorlog was het PvdA-lid Martina Tjeenk Willink lange tijd de enige vrouw. Pas na de uitbreiding van het ledental in 1956 kwamen er iets meer vrouwen, al bleef hun aantal steeds onder de vijf.
Na 1971 zou zich geleidelijk een groei gaan aftekenen.