E090322 - Overeenkomst EU- Verenigde Staten over justitiële samenwerking in strafzaken
Er is bij dit dossier sprake van twee verdragen: een uitleveringsverdrag en een rechtshulpverdrag. Voor Nederland geldt dat op deze twee verdragen de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking van verdragen van toepassing is en dat parlementaire goedkeuring in een later stadium vereist is.
Behandelfase Eerste Kamer: gepubliceerd in Europees publicatieblad.
Nationaal
Zie voor de goedkeuringswet voor de bilaterale verdragen (en de overeenkomsten tussen de EU en de VS) kamerstukken in de serie 31.307.
Europees
En marge van de informele JBZ-Raad van 30 september/1 oktober 2004, zijn de Verdragen tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika betreffende uitlevering en rechtshulp getekend.
commissie Eerste Kamer
beleidsterreinen
En marge van de informele JBZ-Raad van 30 september/1 oktober 2004, zijn de Verdragen tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika betreffende uitlevering en rechtshulp getekend. Deze verdragen geven uitvoering aan hetgeen is vastgelegd in de in juli 2003 gesloten overeenkomsten tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika (Pb EU L181 d.d. 19 juli 2003). De getekende overeenkomsten leiden tot aanpassing van de bestaande bilaterale verdragen. Zie voor de goedkeuringswet voor de bilaterale verdragen (en de overeenkomsten tussen de EU en de VS) kamerstukken in de serie 31.307.
De ontwerpovereenkomsten zijn op 6 mei 2003 besproken. De Eerste Kamer heeft n.a.v. de geboden informatie de minister van Justitie schriftelijk de vraag gesteld of de overeenkomst uitsluit dat uit te leveren personen kunnen worden onderworpen aan uitzonderingsregimes. Hierop heeft de minister geantwoord in een brief d.d. 27 mei 2003.
Er werden geen opmerkingen geplaatst bij eerdere JBZ-Raden.
Bilaterale afspraken
In het verlengde van de discussie van Tweede-Kamerleden met de minister van Justitie over beide verdragen, heeft er een schriftelijk overleg plaatsgevonden over de bilaterale afspraken naar aanleiding brief van de minister d.d. 25 maart 2003 waarin hij verslag uitbrengt over de op 13 en 14 maart 2003 overeengekomen maatregelen. Dit werd gevolgd door een mondeling overleg op 19 juni 2003.
Plenaire behandeling 4 juni 2003
Op 4 juni 2003 werd een debat gevoerd n.a.v. het algemeen overleg over de JBZ-Raad. Daarbij werden vier moties ingediend, waarbij de laatste motie vrijwel onmiddellijk weer werd ingetrokken. O.m. een motie waarin werd gevraagd de expliciete naleving van de rechtsnormen van het EVRM [door de Amerikaanse autoriteiten] bij de uitvoering van uitleverings- en rechtshulpverzoeken in het verdrag af te dwingen. Na enige discussie werd de passage m.b.t. de Amerikaanse autoriteiten geschrapt, waarna de aangepaste motie kon rekenen op een kamermeerderheid. Verder een motie over het handhaven van het beschermingsniveau na een eventuele opzegging van het bilaterale verdrag met de VS. Minister Donner betoogde dat na opzegging van het bilaterale verdrag er geen uitlevering meer mogelijk is en de motie dus eigenlijk overbodig is. Deze motie werd aangenomen.
AO 3 juni 2003
Zie kamerstuk 23490, 282.
Verslag schriftelijk overleg 28 mei 2003
Op 24 april 2003 heeft de minister van Justitie in een vertrouwelijke brief de Eerste en Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van de onderhandelingen met de VS over een verdrag inzake uitlevering en een verdrag inzake rechtshulp. De Raad zal een verdrag sluiten waaraan de lidstaten gebonden zijn. De lidstaten kunnen verklaren dat zij eerst de grondwettelijke procedure in acht moeten nemen voor zij gebonden zullen zijn. De kamerstukken 23490, 274, 275 resp. 276 vormen de weergave van dit schriftelijk overleg.
AO 18 december 2002
AO 26 november 2002
Minister Donner antwoordde op de klacht van Van Oven en Van Haersma Buma over het ontbreken van een document, dat er weinig voortgang te melden valt en dat zelfs de vraag aan de orde kan komen of het nog wel zinvol is om door te gaan, mede gelet op het aanvullend karakter van de regeling op bilaterale regelingen.
AO 11 september 2002
Schriftelijke vragen 17 juni 2003
In antwoord op schriftelijke vragen van kamerlid De Wit (SP) heeft de minister van Justitie aangegeven dat na 11 september 2001 de bestaande justitiële samenwerking met de VS is geïntensiveerd. Pro-Eurojust speelt hier een rol in. Ook wordt een mandaat genoemd van de directeur Europol onderhandelingen te voeren over het uitwisselen van persoonsgegevens met de VS. Bovendien geeft hij aan dat de kamers op de hoogte zijn gesteld van het onderhandelingsmandaat zoals dat uiteindelijk in de Raad van 25/26 april 2002 is vastgesteld. N.a.v. een brief van Bush zijn samenwerkingsmogelijkheden geïnventariseerd. De minister geeft aan dat het verbod op marteling onvoorwaardelijk is.
AO 23 april 2003
Tijdens dit overleg uitte Van Oven (PvdA) twijfels over de Nederlandse opvatting dat bestaande bilaterale en multilaterale overeenkomsten niet aangetast mogen worden. Dit zou tot algemeenheden in de te sluiten overeenkomst leiden.
AO 27 februari 2002
-
-
-
-
-
-
verslag van een schriftelijk overleg vragen n.a.v. brief MvJ 24 april Tweede Kamer - 23.490, nr. 274
28 mei 2003 -
verslag van een schriftelijk overleg vragen mbt Overeenkomst betreffende rechtshulp Tweede Kamer - 23.490, nr. 275
28 mei 2003 -
verslag van een schriftelijk overleg vragen mbt Overeenkomst betreffende uitlevering Tweede Kamer - 23.490, nr. 276
28 mei 2003 -
-
-
-
Er is bij dit dossier sprake van twee verdragen: een uitleveringsverdrag en een rechtshulpverdrag. Voor Nederland geldt dat op deze twee verdragen de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking van verdragen van toepassing is en dat parlementaire goedkeuring in een later stadium vereist is (zie kamerstukken 31307, waarin tevens de bilaterale verdragen ter goedkeuring worden voorgelegd). In het onderhandelingsstadium zijn de ontwerpverdragen, gelet op de goedkeuringswet Verdrag van Nice (en voor 1 maart 2003 de goedkeuringswet Verdrag van Amsterdam) gelet op de latere ratificatie niet als "verbindend" aangemerkt. Niettemin heeft de Tweede Kamer uitgebreid met de minister van Justitie van gedachten gewisseld over de ontwerpverdragen en diverse moties ingediend. Tijdens de JBZ-Raad van 5/6 juni 2003 werd een politiek akkoord bereikt over de tekst van beide overeenkomsten en werd de voorzitter gemachtigd de overeenkomsten namens de Europese Unie te ondertekenen.
Uitleveringsverdrag
De artikelen 5, 7, 8, tweede lid, 10, 13 en 14 van het uitleveringsverdrag zullen wijziging brengen in de bestaande bilaterale uitleveringsrelatie.
In artikel 7 is bepaald dat uitleveringsverzoeken bij de ambassade ingediend kunnen worden.
Artikel 10 laat - bij incidentele samenloop van uitleveringsverzoeken - de keuze aan de verzochte staat om te bepalen of en, zo ja, naar welke staat zal worden uitgeleverd. Artikel 10 bevat een (niet-limitatieve) opsomming van factoren waarmee rekening moet worden gehouden. De regering is van plan in een notawisseling te onderstrepen dat dit artikel geen wijziging beoogt te brengen in de relaties van de bij het verdrag betrokken landen met het Internationaal Strafhof.
Artikel 13 staat de verzochte staat toe te eisen dat de doodstraf niet wordt opgelegd, of - indien dit niet gegarandeerd kan worden - niet wordt uitgevoerd. De verzoekende staat moet deze voorwaarde accepteren en naleven. Bij het niet accepteren van de voorwaarde mag uitlevering geweigerd worden.
Rechtshulpverdrag
De regering geeft aan dat alle bepalingen in het rechtshulpverdrag wel enige verandering brengen in de bestaande bilaterale afspraken. Er is sprake van een aantal nieuwe vormen van rechtshulp: bankinformatie, videoverhoor, gemeenschappelijke onderzoeksteams. Het omvangrijke artikel over bankinformatie wordt besloten met een lid dat voorziet in overleg en het treffen van maatregelen indien de toepassing van dit artikel tot buitengewone lasten zou leiden. De regering verwijst naar de - in Nederland nog te ratificeren - overeenkomst (+protocol) wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen EU-lidstaten, die als uitgangspunt bij de besprekingen heeft gefungeerd. Artikel 9 over gegevensbescherming treedt in de plaats van artikel 11, lid 2 van de bilaterale overeenkomst. Dit artikel specificeert in welke gevallen - buiten het strafrechtelijk onderzoek - gebruik van de verstrekte gegevens is toegestaan.
Tijdens de JBZ-Raad van 25/26 april 2002 werd het onderhandelingsmandaat goedgekeurd. Nadien werd de voortgang van de onderhandelingen aan de orde gesteld in de de JBZ-Raden van 13 september 2002, 28 november 2002, 19 december 2002, 27 februari 2003 en 8 mei 2003, tot er op 5/6 juni 2003 een politiek akkoord werd bereikt.
De ingelaste JBZ-Raad van 20 september 2001 heeft besloten op basis van art. 38 VEU onderhandelingen aan te gaan met de VS om de strafrechtelijke samenwerking te intensiveren. De VS leggen sterk de nadruk op uitlevering door de EU-lidstaten van eigen onderdanen. De invalshoek van de EU is breder. Bij aanvang van de besprekingen is er sprake van veel bestaande bilaterale overeenkomsten met een zeer uiteenlopende inhoud.
De ingelaste JBZ-Raad van 20 september 2001 heeft besloten op basis van art. 38 VEU onderhandelingen aan te gaan met de VS om de strafrechtelijke samenwerking te intensiveren. De VS leggen sterk de nadruk op uitlevering door de EU-lidstaten van eigen onderdanen. De invalshoek van de EU is breder. Bij aanvang van de besprekingen is er sprake van veel bestaande bilaterale overeenkomsten met een zeer uiteenlopende inhoud.
Het onderhandelingsmandaat dat op 25 april 2002 werd vastgesteld is in een vertrouwelijk raadsdocument opgenomen.
JBZ-Raad 5/6 juni 2003 (agendapunt 10)
De Raad bereikte een politiek akkoord over de tekst van de overeenkomsten tussen de EU en de VS inzake uitlevering en wederzijdse rechtshulp in strafzaken. De voorzitter wordt gemachtigd om beide overeenkomsten namens de Unie te tekenen tijdens de Top EU-VS die op 25 juni a.s. te Washington zal plaatsvinden. De meeste lidstaten, waaronder Nederland, legden een verklaring af dat in hun land de grondwettelijk vereiste parlementaire goedkeuringsprocedure dient te worden gevolgd.
Nederland gaf aan te kunnen instemmen met ondertekening van beide overeenkomsten. In de interventie werd ingegaan op de consultaties met het Nederlandse parlement en met name twee moties die door het parlement zijn aanvaard. De eerste motie had betrekking op de relatie tussen het bilaterale verdrag en de overeenkomst van de Unie. Hierbij gaat Nederland ervan uit dat, vanwege de complementariteit van beide verdragen, in het (hoogst onwaarschijnlijke) geval dat het bilaterale verdrag (eenzijdig) zal worden opgezegd, er geen juridische titel zou zijn om tot uitlevering over te gaan. De tweede motie verwijst naar een resolutie die kortgeleden door het Europees Parlement werd aangenomen, waarin wordt benadrukt om de verdragen inzake mensenrechten te respecteren. Nederland legde de vraag voor aan de Commissie hoe zij denkt met deze resolutie om te gaan en of in de preambule van het uitleveringsverdrag nog een verwijzing naar mensenrechtenverdragen, zoals het BUPO-verdrag, zou kunnen worden opgenomen.
De Commissie antwoordde dat zij tevreden is met het bereikte resultaat, dat een stap voorwaarts is ten opzichte van de bilaterale verdragen en een grote verbetering inhoudt met het oog op de mensenrechten. De Commissie gaf aan buitengewoon terughoudend te zijn om de onderhandelingen met de VS te heropenen.
De voorzitter merkte tenslotte op dat met betrekking tot de territoriale werking van beide overeenkomsten tot op heden nog geen van de lidstaten heeft verkaard dat deze overeenkomsten ook op de overzeese gebiedsdelen van toepassing zijn. Mocht dit toch het geval zijn, dan dient- met het oog op de ondertekening op 25 juni a.s.- dit door de lidstaten zo spoedig mogelijk aan het Comité van permanente vertegenwoordigers te worden gemeld.
JBZ-Raad 8 mei 2003 (agendapunt 11)
In zijn inleiding op dit onderwerp stelde de voorzitter de vraag aan de delegaties of ze in algemene zin konden instemmen met de voorgestelde teksten. Enkele delegaties merkten op met de inhoud te kunnen instemmen maar dat de tekst op enkele (technische) punten nog dient te worden verbeterd, c.q. nog te wachten op het advies van hun parlement. Nederland dankte de voorzitter voor het - zij het laat - openbaar maken van de tekst van de overeenkomsten, waardoor een eerste discussie met het NL parlement kon worden gevoerd. Dit debat heeft vooralsnog niet geleid tot een verzoek om wijzigingen van de tekst. Minister Donner gaf aan dat de constitutionele procedure van artikel 24 Unieverdrag voor Nederland van toepassing is.
De voorzitter concludeerde dat de Raad er naar zal streven tijdens de bijeenkomst bijeenkomst van 5 en 6 juni a.s. een mandaat voor ondertekening vast te stellen, zodat de overeenkomsten op de EU/VS top van 25 juni a.s. in Washington getekend kunnen worden. Vervolgens sprak de voorzitter de hoop uit dat tegen de volgende Raad alle nationale parlementen geconsulteerd zullen zijn. Het voorzitterschap zal met het Raadssecretariaat de periode tot de volgende Raad benutten om oplossingen te vinden voor de nog openstaande technische punten.
Informatie naar Nederlandse parlement
De minister van Justitie zond op 24 april 2003 een brief met bijlagen naar het parlement. Op dat moment was de informatie nog vertrouwelijk. Op 6 mei 2003 berichtte het ministerie van Justitie dat raadsdocument 8295/1/03 de openbare versie bevat van de ontwerpverdragen, waarvan de tekst identiek is aan het vertrouwelijke document 8295/03. De brief van 24 april 2003 kon vanaf deze datum ook openbaar gemaakt worden.
JBZ-Raad 27/28 februari 2003 (agendapunt 8)
In het verslag meldt de minister dat het onderwerp wederom in besloten kader werd besproken. Er werd goede voortgang geboekt tijdens de discussie in de Raad. Eén lidstaat gaf aan een fundamenteel probleem te hebben met de voorliggende tekst van de overeenkomst. De voorzitter concludeerde dat de onderhandelingen met de VS zullen worden opgeschort teneinde de lidstaten in de gelegenheid te stellen om hun parlementen over de betreffende ontwerp-overeenkomst te consulteren.
JBZ-Raad 19 december 2002 (agendapunt 10)
De voortgang betreffende dit onderwerp werd in besloten kader besproken. De regering acht een goede justitiële samenwerking met de VS van groot belang. Bij de acceptatie van de precisering van het mandaat zal Nederland ervoor waken dat de bestaande samenwerking op basis van het bilaterale rechtshulp- en uitleveringsverdrag niet wordt verstoord.
JBZ-Raad 28/29 november 2002 (agendapunt 18)
In de annotatie meldt de minister dat er weer een overlegronde op handen is. Het voorzitterschap is voornemens mede aan de hand van de uitkomsten van dat overleg aan de Raad aanbevelingen voor te leggen voor de voortzetting van de onderhandelingen, opdat de Raad richtsnoeren kan geven. E.e.a. werd volgens het verslag van deze Raad in besloten kader besproken. De voorzitter zal op basis van het besproken mandaat de besprekingen met de VS voortzetten.
Informele JBZ-Raad 13 september 2002 (agendapunt 6)
Het Deens voorzitterschap had voor de informele Raad de Amerikaanse minister van Justitie, Ashcroft uitgenodigd. Minister Ashcroft legde de nadruk op samenwerking met de EU op drie terreinen:
informatie-uitwisseling over rechtshandhaving
coördinatie van rechtshandhavingsoperaties
het berechten van terroristen
Als leidraad voor de discussie heeft het Voorzitterschap een discussiepaper opgesteld met een tiental voorstellen voor de verdere samenwerking tussen de EU en de VS. Onder meer:
3. Voor eind 2002 dient substantiële vooruitgang geboekt te zijn in de onderhandelingen over de EU-VS samenwerkingovereenkomst met betrekking tot uitlevering en rechtshulp. Deze overeenkomst dient een toegevoegde waarde te hebben ten opzichte van reeds bestaande bilaterale overeenkomsten. Naast het verzekeren van snelle en efficiënte uitleveringsregels zou de overeenkomst ook nieuwe vormen van wederzijdse rechtshulp moeten omvatten;
Totstandkoming onderhandelingsmandaat
Het mandaat (restreint document 6438/4/02) is tijdens de JBZ-Raad van 25/26 april 2002 (agendapunt 10) vastgesteld. Nederland heeft benadrukt dat bestaande bilaterale verdragen niet aangetast mogen worden.
De onderhandelingen met de VS worden door het voorzitterschap, bijgestaan door de Commissie, gevoerd. Op 27 juni 2002 werd een adhoc expertgroep ingesteld om de onderhandelingen te volgen.
De elementen die in de ontwerpverdragen moeten worden opgenomen werden aan de orde gesteld tijdens de informele JBZ-Raad van 13 februari 2002 (agendapunt 3), na een bijeenkomst in Madrid van de trojka van de voorzitters van CATS en SCIFA met de Verenigde Staten ter voorbereiding van de onderhandelingen (zie selectie uit het verslag m.b.t. punt 6). Tijdens de JBZ-Raad van 28 februari 2002 (agendapunt 10) werd men het eens over verdere uitwerking van het ontwerp-mandaat. Onder meer werd gesteld dat het eindresultaaat van de overeenkomst met de VS een meerwaarde dient te bieden in vergelijking met de bestaande bilaterale akkoorden.
In de annotatie bij de JBZ-Raad van 25 april 2002 (agendapunt 10) meldt de minister dat inmiddels gebleken is dat de VS voornamelijk geïnteresseerd zijn in het thema uitlevering, meer in het bijzonder de uitlevering van eigen onderdanen van de EU-lidstaten. Zoals bekend is dat voor een aanzienlijk aantal lidstaten bepaald geen vanzelfsprekendheid. Verder hebben lidstaten de wens geuit om een juridische basis te creëren voor het vormen van gemeenschappelijke onderzoeks teams en voor het horen van getuigen via een videoconferentie.
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Ontwerp-overeenkomsten tussen de EU en de VS betreffende uitlevering en raadsdocument Raad JBZ - 8295/1/03 bij verslag
2 mei 2003 -
-
5222593/03/6 brief minister met toelichting Ministerie van Justitie - 23490, 8cc (bijlage)
24 april 2003 -
-
-
-
-
-
-
Op 3 juni 2003 bracht het Europees Parlement een aanbeveling uit, waarin de volgende aanbevelingen zijn opgenomen:
-
2.Het EP verlangt een expliciete verwijzing naar artikel 6 VEU en het grondrechtenhandfest opdat de bepalingen hierin bindend worden.
-
3.Het EP verlangt een expliciete uitsluiting van alle vormen van justitiële samenwerking met Amerikaanse buitengewone en/of militaire rechtbanken en afschaffing van iedere vorm van discriminatie tussen Europese burgers en Amerikaanse burgers (Patriot Act en Homeland Security Act);
-
4.Het EP verlangt in artikel 13 van de uitleveringsovereenkomst expliciete melding van het verbod om een persoon aan de VS uit te leveren als deze het risico loopt ter dood te worden veroordeeld of ter dood te worden gebracht;
-
5.Het EP herhaalt zijn ongerustheid over de regeling die zal gelden op het gebied van gegevensbescherming: er gelden immers geen gemeenschappelijke beginselen waar het gaat om loyaal gebruik van gegevens, hun integriteit en de rechten van de betrokkene om correcties en schrappingen te doen aanbrengen wanneer die gegevens niet juist zijn; de wetgeving van de VS vereist niet dat aan het evenredigheidsbeginsel de hand wordt gehouden, nauwlettend moet worden nagegaan welke mogelijke weerslag Amerikaanse wetgeving zoals de Homeland Security Act kan hebben voordat de overeenkomst wordt geratificeerd. Het EP wenst dat in de overeenkomsten waarborgen worden opgenomen die ten minste gelijkwaardig zijn aan de bepalingen die zijn neergelegd in het Verdrag van de Raad van Europa van 28/01/81 inzake de bescherming van personen met betrekking tot de automatische verwerking van persoonsgegevens;
-
6.Het EP meent dat deze eerste overeenkomsten, gezien hun draagwijdte en de wijze waarop zij aan de rechten en vrijheden van personen raken, door de Raad moeten worden aangemerkt als "fundamentele keuzen" voor de Unie, zowel voor het buitenlandse beleid als voor de justitiële samenwerking, en dat daarom de raadpleging van het Parlement geboden is overeenkomstig de artikelen 21 en 34, lid 2, sub c), en 39, lid 1, VEU en verzoekt de Raad met klem het Europees Parlement formeel te raadplegen.
-
7.Het EP acht de procedure bij het sluiten van overeenkomsten op de grondslag van artikel 24 VEU, die zowel de nationale parlementen als het Europees Parlement uitsluit, een flagrante schending van het democratisch beginsel waarop de Unie heet te zijn gebaseerd (artikel 6, lid 1);
-
8.Het EP verlangt dat gemengde commissies van toezicht, ook op parlementair niveau, worden ingesteld om interpretatiegeschillen en problemen bij de tenuitvoerlegging te voorkomen;
-
9.Het EP beveelt met betrekking tot de specifieke bepalingen van de ontwerpovereenkomst inzake uitlevering aan, dat
-
a)geen enkel verzoek tot uitlevering afkomstig uit een derde land voorrang krijgt boven een verzoek tot uitlevering van een lidstaat ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel;
-
b)lidstaten erop toezien dat zij bij meerdere uitleveringsverzoeken hun verplichtingen nakomen die voortvloeien uit het Statuut van Rome met betrekking tot uitlevering aan het Internationaal Strafhof;
-
c)de kandidaat-landen en de met de EU geassocieerde landen zich aansluiten bij het gemeenschappelijk standpunt van de EU inzake het Internationaal Strafhof en de behandeling van VS-verzoeken tot de ondertekening van immuniteitsakkoorden;
-
10.beveelt met betrekking tot de specifieke bepalingen van de ontwerpovereenkomst inzake samenwerking in strafzaken aan dat in de overeenkomsten aangepaste bepalingen inzake rechtsbijstand en taalkundige bijstand worden neergelegd;
-
11.verlangt met nadruk, dat zowel in de overeenkomst als in het besluit dat tot de ondertekening machtigt, de instelling van een interparlementaire commissie van toezicht voor de betrokken overeenkomsten wordt geregeld;
-
12.beveelt de Europese autoriteiten met klem aan de ondertekening van deze overeenkomsten afhankelijk te stellen van het bereiken van een billijke oplossing voor het vraagstuk rond de situatie van de personen, en met name de Europeanen, die op de militaire basis van Guantanamo worden vastgehouden;
-
13.verzoekt zijn Voorzitter deze aanbeveling te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de kandidaat-lidstaten, alsmede aan het Congres en de regering van de Verenigde Staten.