Dit wetsvoorstel introduceert een nieuwe heffing van verhuurders over de waarde van hun voor verhuur bestemde huurwoningen in de gereguleerde sector. De verhuurderheffing maakt onderdeel uit van verschillende maatregelen die in het Regeer- en Gedoogakkoord van het Kabinet-Rutte I, in het Begrotingsakkoord 2013 van VVD, CDA, D66, GroenLinks en ChristenUnie en in het regeerakkoord 'Bruggen slaan' van VVD en PvdA zijn opgenomen voor de woningmarkt met als doel de woningmarkt beter te laten functioneren via een evenwichtig pakket maatregelen voor zowel het koop- als het huursegment. De primaire doelstelling van de verhuurderheffing is het realiseren van een budgettaire opbrengst.

Als gevolg van de op 18 december 2012 door de Eerste Kamer aangenomen motie-Essers (CDA) c.s. over een novelle om te komen tot een splitsing van de verhuurderheffing 2013 van de jaren daaropvolgend (EK, F) heeft de regering op 14 januari 2013 een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet verhuurderheffing (33.515) bij de Tweede Kamer ingediend. Dat wetsvoorstel is de novelle waar de motie om vroeg. Voor 2014 en volgende jaren is door de regering op 17 september 2013 het wetsvoorstel Invoering van een verhuurderheffing over 2014 en volgende jaren alsmede wijziging van enige wetten met betrekking tot de nadere herziening van de fiscale behandeling van de eigen woning (Wet maatregelen woningmarkt 2014) ingediend.

Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.


Stand van zaken

Het voorstel (EK, A herdruk) is op 21 november 2012 aangenomen door de Tweede Kamer. PvdA, D66, VVD, CDA, ChristenUnie en SGP stemden voor.

De Eerste Kamer heeft het voorstel op 2 juli 2013 zonder stemming aangenomen. SP en PVV is daarbij aantekening verleend.

De motie-Essers (CDA) c.s. over het alleen van toepassing verklaren van de verhuurderheffing op partijen waarvan de kerntaken DAEB-activiteiten zijn (EK, G) is op 18 december 2012 aangehouden. De motie is op 25 september 2018 vervallen op basis van artikel 93, derde lid, van het Reglement van Orde van de Eerste Kamer.

De Eerste Kamercommissies voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ) heeft 8 november 2016 het verslag van het schriftelijk overleg met de minister voor Wonen en Rijksdienst van 20 oktober 2016 (EK 33.819, P) over de evaluatie van de verhuurderheffing (naar aanleiding van de brief van de minister van 20 juni 2016 (EK 33.819, N) over de evaluatie van de verhuurderheffing, zijn brief van 24 juni 2016 (EK 33.819, O) over de indicatieve bestedingsruimte van woningcorporaties en de toezeggingen 'Evaluatie en aanpassing verhuurderheffing' (T01831), 'Mogelijkheden voor investeringsfonds' (T01833) en 'Analyse financiële positie woningcorporaties' (T02075)) voor kennisgeving aangenomen.


Kerngegevens

ingediend

18 september 2012

titel

Invoering van een verhuurderheffing (Wet verhuurderheffing)

schriftelijke voorbereiding

inbreng geleverd door

ondertekening

  • minister voor Wonen en Rijksdienst

inwerkingtreding

  • 1. 
    Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2013.
  • 2. 
    Deze wet vervalt met ingang van 1 januari 2014.

(Deze bepalingen zijn opgenomen in onderdeel G van de novelle Wijziging Wet verhuurderheffing (33.515))


Documenten

9