36.154

Wet herziening bedrag ineens



Dit voorstel wijzigt de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen in verband met de herziening van de mogelijkheid tot afkoop in de vorm van een bedrag ineens. Het voorstel wijzigt ook de Wet op de loonbelasting 1964. Tijdens de behandeling van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen is ten aanzien van het bedrag ineens in de Eerste Kamer - mede naar aanleiding van de motie Oomen-Ruijten (CDA) c.s. over het keuzerecht voor een bedrag ineens (EK 35.555, H) – toegezegd de beoogde inwerkingtredingsdatum (1 januari 2022) met één jaar op te schuiven naar 1 januari 2023. Om pensioenuitvoerders de benodigde voorbereidingstijd te geven en deelnemers tijdig te kunnen informeren, wordt in dit voorstel daarom voorgesteld om het onderdeel bedrag ineens, inclusief de onderhavige herziening, op 1 juli 2023 in werking te laten treden.

De Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen voorziet in een mogelijkheid om het bedrag ineens op te nemen in februari volgend op het jaar waarin de deelnemer de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt (uitgesteld uitbetalingsmoment). De pensioenuitvoerders hebben echter aangegeven dat het uitgestelde uitbetalingsmoment voor hen een disproportionele complexiteit creëert ten aanzien van de administratie, communicatie en keuzebegeleiding. Ook op grond van de motie Oomen-Ruijten c.s. heeft de Eerste Kamer de regering tijdens de behandeling van het voorstel van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen daarom verzocht om samen met de pensioenuitvoerders te bekijken welke aanpassingen noodzakelijk zijn om de complexiteit van het uitgestelde uitbetalingsmoment te verminderen, de uitvoeringskosten te reduceren en de begrijpelijkheid voor de deelnemer te verbeteren.

Dit wetsvoorstel voorziet dan ook in een oplossing voor de door de pensioenuitvoerders aangegeven uitvoeringstechnische bezwaren, waarbij de complexiteit voor de uitvoering en de uitvoeringskosten verminderen en tegelijkertijd de begrijpelijkheid voor de deelnemer verbetert. De voorstelde aanpassingen hebben betrekking op twee aspecten: (1) de doelgroep die in aanmerking kan komen voor de mogelijkheid om de betaling uit te stellen binnen de randvoorwaarden van de gelijkebehandelingswetgeving en de uitvoerbaarheid van de regeling, en (2) praktische aanpassingen in de uitkeringsstroom (de wijze waarop het pensioen over de tijd wordt verdeeld).

Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.


Stand van zaken

De Tweede Kamer heeft het voorstel (EK, C) op 8 oktober 2024 aangenomen.

Voor: GroenLinks-PvdA, Volt, D66, ChristenUnie, SGP, CDA, VVD, BBB, JA21, FVD en PVV.

Tegen: SP, PvdD, NSC en DENK.

Inbreng voor het verslag door de Eerste Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) vindt plaats op 12 november 2024.

Uitstel inwerkingtredingsdatum

  • Bij brief van 10 september 2024 geeft de minister van SZW aan dat het wetsvoorstel niet eerder dan 1 juli 2025 in werking zal treden (EK, 36.154 / 36.555, B met bijlage).
  • In de brief van de minister voor APP over een aantal pensioenonderwerpen van 9 november 2023 (EK, 32.043 / 36.067, BI met bijlage) geeft de minister aan dat de voorgenomen inwerkingtredingsdatum van 1 juli 2024 niet meer haalbaar is. Het keuzerecht bedrag ineens zal daarom niet eerder dan 1 januari 2025 in werking kunnen treden.
  • Bij brief van 5 juli 2023 heeft de minister voor APP aangegeven dat de voorgenomen inwerkingtredingsdatum van het keuzerecht bedrag ineens op 1 januari 2024 niet meer haalbaar wordt geacht (EK 36.154 / 35.555, A met bijlage). Het keuzerecht bedrag ineens zal niet eerder dan 1 juli 2024 in werking treden.

Kerngegevens

ingediend

29 juni 2022

titel

Wijziging van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen in verband met de herziening van de mogelijkheid tot afkoop in de vorm van een bedrag ineens alsmede tot wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet herziening bedrag ineens)

schriftelijke voorbereiding

ondertekening

inwerkingtreding

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, waarbij kan worden bepaald dat artikel III terugwerkt tot en met 1 januari 2021.


Documenten

30