Parlementair jaar 2022/2023, 36e vergadering
Aanvang: 09.00 uur
Sluiting: 15.31 uur
Status: gecorrigeerd
Voorzitter: Atsma
Tegenwoordig zijn 73 leden, te weten:
Van Apeldoorn, Arbouw, Atsma, Baay-Timmerman, Backer, Van Ballekom, Van den Berg, Berkhout, Beukering, Bezaan, De Blécourt-Wouterse, De Boer, Bredenoord, Bruijn, De Bruijn-Wezeman, Crone, Dessing, Van Dijk, Dittrich, Doornhof, Essers, Faber-van de Klashorst, Fiers, Frentrop, Ganzevoort, Geerdink, Gerkens, Van Gurp, Van Hattem, Hermans, Hiddema, Huizinga-Heringa, Janssen, Jorritsma-Lebbink, Karakus, Karimi, Kennedy-Doornbos, Niek Jan van Kesteren, Ton van Kesteren, Keunen, Klip-Martin, Kluit, Knapen, Koole, Kox, Krijnen, Van der Linden, Meijer, Moonen, Nanninga, Nicolaï, Oomen-Ruijten, Otten, Van Pareren, Pijlman, Prast, Prins, Raven, Recourt, Rietkerk, Van Rooijen, Rosenmöller, Schalk, Stienen, Van Strien, Talsma, Veldhoen, Verkerk, Van der Voort, Lucas Vos, Mei Li Vos, De Vries en Van Wely,
en de heer Rutte, minister-president, minister van Algemene Zaken, en de heer Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering van de Eerste Kamer der Staten-Generaal op dinsdag 6 juni. Ik heet alle aanwezige collega's, de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, de belangstellenden op de tribune en uiteraard ook iedereen die op afstand dit debat volgt van harte welkom. Het is een bijzonder debat. Los van de uitkomst van het debat is het een historisch debat, omdat het de laatste vergaderdag en het laatste debat is van de Kamer in de huidige zittingsperiode.
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
-
-het wetsvoorstel Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met onder andere de uitbreiding van het bestuurlijk handhavingsinstrumentarium (Wet uitbreiding bestuurlijk instrumentarium onderwijs) (35920).
(Zie vergadering van 5 juni 2023.)
De voorzitter:
Aan de orde is het wetsvoorstel 35920. Het betreft een aantal wijzigingen van onderwijswetten. De wijzigingen staan bekend als de Wet uitbreiding bestuurlijk instrumentarium onderwijs. Het betreft de reactie van de zijde van het kabinet.
De beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
Ik geef graag het woord aan de minister. Hij is inmiddels zover. Minister, het is een vroeg tijdstip. Nogmaals van harte welkom. Het woord is aan u.
Minister Wiersma i:
Voorzitter en leden van uw Kamer, dank u wel. Ik vertelde net al even dat ik om 8.00 uur nog naar de kinderopvang moest in Utrecht, want die gaat pas om 8.00 uur open. En dan moest ik ook nog naar het toilet. Maar het is wel gelukt om hier op tijd te zijn. Het is fijn om u hier te zien op deze bijzondere dag. We gaan het hebben over het wetsvoorstel waar u gisteravond al heel veel vragen over hebt gesteld. Ik ga mijn best doen om die te beantwoorden. Dit wetsvoorstel heeft ook best een lange reis gemaakt; daar heeft u gisteren ook naar verwezen. Het is namelijk op 29 september 2021 ingediend in de Tweede Kamer. Dat is bijna twee jaar geleden. Nu zijn we na drie schriftelijke rondes in uw Kamer ook aan de plenaire behandeling van het wetsvoorstel hier toe, op de laatste dag van deze Kamer. Dat is toch mooi.
Ik heb een aantal inbrengen gehoord waarbij u aangaf dat het ook uw laatste dag hier is. Dat is ook best bijzonder. Ik vind het dus mooi om het debat hier te voeren en om er voor u nog een goed debat van te maken. Daar ga ik mijn best voor doen. Ik wil u ook hartelijk danken voor al uw inzet voor goede wetgeving, zeker voor degenen die hierna niet meer hier in deze Kamer zitten. De Kamer is hier soms en misschien ook wel vaak kritisch, en terecht. Gisteren was dat het geval en vandaag ongetwijfeld weer, maar het is mijn stellige overtuiging dat we alleen met die blik en op die manier kunnen zorgen voor goede wetten. Zo maken we goede wetten die doen wat ze beloven, die standhouden bij de rechter — daar is gisteren ook naar verwezen — en die het verschil maken voor leerlingen. Het belang van beide aspecten is ook door verschillenden van u verwoord en benadrukt, misschien wel het mooist door senator Ganzevoort. Ik voer dus met plezier vandaag dit debat en met respect voor alle elementen die gisteren ook gewisseld zijn die minder in dit specifieke wetsvoorstel zitten, maar daar wel aan raken, zoals artikel 23. Maar ik kan niet alle elementen die u gisteren noemde per definitie in deze wet aanpassen. Dat is ook goed om te zeggen, om de verwachtingen al een klein beetje te temperen op deze dag. Maar veel dank voor al uw werk!
Voorzitter. Ik heb een aantal blokjes. Ik heb een iets algemener blokje. Dat gaat over wat er in deze wet zit, wat het nut en de noodzaak ervan zijn en een aantal algemene vragen daarover. Bij wijze van inleiding start ik daarmee. Daarna kom ik op terughoudendheid. Dat was een van de belangrijke thema's gister in het debat. Dit zag op een aantal verschillende onderwerpen, maar ik ga even in algemene zin in op terughoudendheid. Er zijn ook een aantal toezeggingen met betrekking tot die terughoudendheid gevraagd, dus daar wil ik met u over wisselen — overigens niet zijnde burgerschap, want daar kom ik later op terug. Daarna ga ik in op de helderheid van de begrippen. Er is namelijk over verschillende begrippen gewisseld, zoals "flagrant", "wezenlijk" en "structureel". Daar kom ik op terug in blokje drie, dat dus gaat over de helderheid van de begrippen. Daarna is blokje vier over burgerschap. Daarbij werd ook ingegaan op terughoudendheid, maar in dit blokje ga ik even wat specifieker in op burgerschap. Daarna behandel ik de overige vragen die zijn gesteld.
Voorzitter. Ik wil eerst nog het moment nemen om kort te memoreren wat de kern van dit wetsvoorstel is en waarom deze wet gewenst is. Gisteren is al genoemd dat de Grondwet in artikel 23 aangeeft dat het geven van onderwijs vrij is, maar ook dat de overheid een zorgplicht heeft voor het onderwijs. Dit wetsvoorstel bepaalt wanneer de overheid die vrijheid in uitzonderlijke situaties — dat is vrij naar de heer Verkerk, die Abraham Kuyper aanhaalde — in het belang van leerlingen en studenten kan beperken. De aanwijzing is een ultiem middel dat, omgeven door vele noodzakelijke waarborgen, alleen kan worden ingezet als er op een school of instelling sprake is van wanbeheer. De mogelijkheid om een aanwijzing op te leggen is in 2010 in de verschillende onderwijswetten opgenomen. Dat is nu zo'n dertien jaar geleden. Sindsdien hebben zich een aantal casussen voorgedaan — dat is ook de aanleiding — waardoor duidelijk werd dat het huidige instrumentarium niet genoeg middelen biedt, weliswaar in uitzonderlijke gevallen, om op te komen voor de belangen van leerlingen en studenten. Die casussen zijn ook aan de orde geweest in de verschillende stukken die met u zijn gewisseld. Dat zijn er een beperkt aantal. Daar zijn soms ook vragen over gesteld door u. Dat snap ik overigens ook, omdat het er maar een beperkt aantal zijn, maar het zijn wel casussen waar soms behoorlijke impact voor leerlingen bij kwam kijken.
Ik herinner u aan de casus VMBO Maastricht, die ook werd besproken in het debat, aan het Cornelius Haga Lyceum, aan Avicenna, aan de Stichting voor Evangelische Scholen en aan de Scholen voor Persoonlijk Onderwijs. Dit zijn casussen waarin we overigens soms wel hebben kunnen ingrijpen — uiteindelijk. Maar soms kon dat niet dan wel onvoldoende. En soms hebben we gelukkig medewerking van het bestuur gehad. Dat verschilt per situatie. Soms was het ook meer geluk dan wettelijke wijsheid, zou ik zeggen. Om daadwerkelijk in te kunnen grijpen in dat soort situaties, die daar echt acuut om vragen, is het van belang om de gronden voor een aanwijzing uit te breiden. Dan gaat het om ernstige situaties waarin de belangen van leerlingen of studenten geschaad zijn of worden en waarin het bestuur niet kan of wil ingrijpen. Dan is het de plicht van de overheid om in te grijpen, ook als dat situaties betreft die zich zelden voordoen.
Ik kom kort even te spreken over wat oud en wat nieuw is in dit wetsvoorstel. Dan behandel ik de algemene vragen en dan kom ik op terughoudendheid.
Wanneer kon er al een aanwijzing worden gegeven? Dat kon bij financieel wanbeleid, ongerechtvaardigde verrijking en het nalaten van de zorg voor kwaliteit, waardoor het stelsel in gevaar komt. Dat zijn nu de gronden. Met dit wetsvoorstel wordt het volgende gewijzigd. Er wordt een geheel nieuw instrument geïntroduceerd, namelijk de spoedaanwijzing. Die is echt nieuw. Die kan worden opgelegd als er een overtreding is geconstateerd. Dit ligt bij de inspectie. Het is belangrijk dat er dan ook een wezenlijk vermoeden van wanbeheer is — ik kom straks op de begrippen — en dat er sprake is van onverwijlde spoed. Daar is in dit debat minder over gesproken, maar dat is wel heel relevant. Dat biedt een grote waarborg.
Verder worden de gronden op basis waarvan wordt gesteld dat er sprake is van wanbeheer, dus wat nodig is om een aanwijzing of een spoedaanwijzing op te leggen, als volgt aangepast. De stelseleis vervalt. Eerst was het zo dat voordat de aanwijzing op grond van kwaliteit kon worden opgelegd, er moest worden aangetoond dat het hele stelsel in gevaar was. Ik herinner mij de casus van het VMBO Maastricht; volgens mij speelde dat daar. Want nee, niet het hele stelsel was in gevaar, maar de schoolloopbaan van een aantal leerlingen was dat wel degelijk. Dat hoeft zo meteen niet meer. Langdurig tekortschietende kwaliteit is voortaan ook een grond voor een aanwijzing; die is toegevoegd. Specifiek voor het funderend onderwijs wordt ook de mogelijkheid toegevoegd om in zeer ernstige gevallen — dat benadruk ik — een aanwijzing of spoedaanwijzing op te leggen omdat structureel of flagrant in strijd met de burgerschapsopdracht wordt gehandeld en een of meer basiswaarden ernstig dreigen te worden aangetast, of omdat de zorgplicht voor sociale veiligheid niet wordt nageleefd en er ernstige schade ontstaat of dreigt te ontstaan aan een of meerdere leerlingen. Dat worden ook gronden voor wanbeheer. Er wordt ook een mogelijkheid toegevoegd om de bekostiging te beëindigen als de aanwijzing op het gebied van veiligheid of burgerschap niet wordt nageleefd, dus als het wanbeheer niet is beëindigd.
Dat was mijn samenvatting, voorzitter. Er waren een aantal algemene vragen, en dan kom ik op het grotere punt van terughoudendheid.
Met name de heer Ganzevoort vroeg: is de wet nou wetstechnisch helder genoeg om een interventie ook stand te laten houden bij de rechter? Zijn nut, noodzaak en proportionaliteit helder genoeg? En wat betekent dit voor leerlingen? Ik heb daar net wat dingen over willen zeggen. De wet is wetstechnisch helder genoeg; u begrijpt dat ik dat zeg. Het wetsvoorstel bevat een aantal heldere waarborgen die inkaderen in welke situaties ik kan ingrijpen. Die noemde ik net. Aan het vaststellen van een overtreding hoort bijvoorbeeld altijd een rapport vooraf te gaan. Daar moet ook onverwijlde spoed bij komen kijken. Vervolgens is daar ook nog beroep op mogelijk. We zien in de praktijk dat dit veelvuldig wordt gebruikt. Het wetsvoorstel zorgt ervoor dat het mogelijk is om in te grijpen als er echt iets ernstigs aan de hand is en het dus echt noodzakelijk is om in te grijpen. De spoedaanwijzing zorgt er dan voor dat dat ook met enige snelheid mogelijk zal zijn. Voor leerlingen betekent dit dat een heel onwenselijke situatie, die nu soms jarenlang kan doorlopen, in uitzonderlijke gevallen, namelijk bij ernstige tekortkomingen, sneller kan worden doorbroken. De aanwijzing bij het Cornelius Haga Lyceum hield destijds geen stand bij de rechter. Dat lag zoals wij het zien niet aan de aanwijzingsbevoegdheid, maar aan de burgerschapsopdracht, die op dat moment nog niet de verankering in de wet had die wij daarna ook in de Eerste Kamer hebben besproken. Dat heeft u niet met mij besproken, maar met mijn voorganger. Die burgerschapsopdracht is inmiddels verhelderd; daar kom ik in mijn laatste blokje op terug.
Mevrouw De Blécourt van de VVD vroeg nog: geeft deze wet de minister meer handvatten in gevallen als het Haga Lyceum? Ja. Als deze wet had gegolden, dan was een aanwijzing bij het Haga Lyceum destijds best kansrijk geweest. Naar alle waarschijnlijkheid had de inspectie dan vastgesteld dat er sprake was van een schoolcultuur waarin de basiswaarden onvoldoende werden bevorderd. De inspectie stelde destijds al vast dat de school onvoldoende aandacht schonk aan de bevordering van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en de risico's daarbij. Inmiddels is die burgerschapsopdracht in de wet verankerd, zoals ik net zei. Er is in de wet vastgelegd dat dit van een school gevraagd mag worden. Deze vaststelling zou in de huidige situatie vermoedelijk hebben geleid tot een aanwijzing. Ik zou nu niet direct weten of dat een spoedaanwijzing zou zijn geweest, maar wel een aanwijzing, zo vermoeden wij.
Wat zou de minister anders gedaan hebben dan zijn voorgangers met deze wet in de hand? Dat is een mooie vraag. Ik kan die aan het eind beantwoorden, of aan het begin. Ik begin ermee. Er zijn een aantal casussen. Ik ga 'm straks per blokje specifieker beetpakken, maar ik loop er snel doorheen. In de schriftelijke antwoorden hebben we dat ook gedaan, dus het komt u bekend voor, denk ik.
Bij VMBO Maastricht had de mogelijkheid tot het opleggen van een spoedaanwijzing als stok achter de deur gebruikt kunnen worden. Ik heb het over een casus waarin grote onregelmatigheden werden geconstateerd bij de examinering, kort voor de diploma-uitreiking. Dat is natuurlijk heel impactvol voor leerlingen. De diploma-uitreiking moest daardoor worden opgeschort. Het bestuur ging hier uiteindelijk vrijwillig toe over, maar dat heeft wel veel moeite gekost. Dat is een van de aanleidingen voor deze wet. Het bevestigt deels het debat van gisteren, namelijk dat het bestuur die verantwoordelijkheid heeft en die ook zal nemen. Ja, dat zal die ook nemen. Dat heeft die genomen. Als dat lang duurt of niet lukt, kan het wel betekenen dat we als overheid onvoldoende instrumenten hebben om daar iets mee te doen.
Bij Avicenna was er sprake van onderling wantrouwen tussen bestuur, toezichthouder, schoolleiding, docenten en medezeggenschapsraad. Het gevolg hiervan was dat er geen, dan wel slechts beperkt onderwijs werd verzorgd. Voor het bereiken van een bij voorkeur snelle oplossing waren we afhankelijk van de medewerking van het bestuur. Sneller handelen had kunnen worden afgedwongen middels een spoedaanwijzing. Dat zien we vaker. Bij de SvPO, de Stichting voor Persoonlijk Onderwijs, heeft de inspectie eigenlijk al jarenlang vastgesteld dat dat een ingewikkelde situatie was en dat er sprake was van financieel wanbeheer. Er is nu een grond voor gevonden om daar een aanwijzing voor te geven. De voormalig bestuurder heeft daarnaast echter verzaakt om ook herstelopdrachten na te leven. Bij SvPO hadden we een grond op basis van het financiële wanbeheer, maar ze hadden ook herstelopdrachten op het gebied van kwaliteit. Dat heeft er vervolgens toe geleid dat verschillende kwaliteitseisen gedurende enkele jaren niet zijn nageleefd. Ik zou met dit wetsvoorstel in de hand sneller hebben kunnen ingrijpen, juist op de kwaliteit. Nu heb ik dat op basis van de financiële situatie moeten doen, maar dat heeft jaren geduurd.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Ik snap dat het handiger is dat je met dit wetsvoorstel sneller kunt ingrijpen, maar een van de gevleugelde teksten in dit huis is: handig is geen rechtsgrond. Ik vind het goed om dat in de gaten te houden. Ik hoor hoe de minister de voorbeelden die ik noemde uitlegt. Dat helpt niet heel erg om mij te overtuigen, als ik heel eerlijk ben. Over het voorbeeld van Maastricht zegt de minister: dat heeft lang geduurd, et cetera et cetera. Volgens mij speelde ook mee dat de inspectie daar pas vrij laat heel alert op is geweest. Oftewel, we hadden al eerder instrumenten via de rol van de inspectie. Over het Haga zegt de minister eigenlijk: toen kon er niet ingegrepen worden omdat de burgerschapsopdracht niet goed gedefinieerd was. Dat is inmiddels gebeurd. De vraag is dan: als dat toen al was gedefinieerd, had die aanwijzing dan niet gewoon standgehouden? Opnieuw is dan de vraag: waarom is deze wet er dan nog bij nodig? Ik snap wel dat het handiger is, maar het is nog niet overtuigend dat het dringend noodzakelijk is. En dat was precies een van mijn vragen.
Minister Wiersma:
Ik denk dat dit zo meteen in de rest van mijn beantwoording aan bod komt. Het lastige aan casuïstiek en nut en noodzaak van dit wetsvoorstel is: het hangt heel erg af van bepaalde omstandigheden en verlopen in die omstandigheden of er op tijd en goed genoeg ingegrepen kan worden voor leerlingen. Dan is de afweging: zijn er voldoende borgen in het verloop van de omstandigheden waardoor we daarop kunnen vertrouwen? Of er nou wel of geen medewerking is, of de inspectie nou wel of geen steekje heeft laten vallen, of er wel of geen goed bestuur zit en of er wel of geen politieke aandacht voor is: zijn die borgen op de goede manier ingeregeld, vooral op een manier die wat snelheid geeft richting je leerlingen? We zien de afgelopen jaren wel dat de verschillende casuïstieken op mijn bureau toenemen. Dat zijn er niet veel, maar wel een aantal. Je ziet dat je best wel verschillende, behoorlijke inspanningen moet doen en een beetje geluk moet hebben, wil dat op de goede manier uitpakken. Dat is onze uitdaging. Is dat beetje geluk hebben dan dat je redelijkerwijs enige inspanningen moet doen? In sommige gevallen wel, maar in sommige gevallen zou je hopen dat we in de wet niet alleen afhankelijk zijn van de goede wil van een bestuur of van de minder goede wil van een bestuur en allerlei juridische procedures die ze gebruiken. Van dat laatste hebben we helaas veel voorbeelden. Dan zou je er wel bij willen kunnen zijn met instrumentarium.
Dit is een poging om dat te doen. Ik kom zo op het hele thema terughoudendheid, want dat is hier inherent aan. Je wilt een bestuur namelijk alle ruimte en kansen geven om hier op de goede manier op in te grijpen. Dat vertrouwen is er in eerste aanleg ook, maar in sommige casuïstiek kan extra instrumentarium wel helpen om zo'n bestuur te helpen.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik snap dat wel, maar vanaf het begin van deze wetsbehandeling, bij de advisering door de Raad van State et cetera, is de vraag over nut en noodzaak gesteld. Er is gevraagd of er een goede evaluatie en een goede probleemanalyse zijn gemaakt. Als we tot op de laatste dag van deze discussie met eigenlijk diezelfde vraag naar nut en noodzaak blijven zitten, en als de concrete casus die de minister aanreikt daar eigenlijk niet dwingend toe leidde, dan snap ik wel dat het in sommige gevallen misschien wel behulpzaam is et cetera, maar dat is wel een heel dunne onderbouwing van de basale vraag waar iedere wet mee begint, namelijk de vraag naar nut en noodzaak. Op terughoudendheid komen we zo meteen inderdaad, maar dit eerste punt rond de noodzaak van deze wet blijft heel dun beargumenteerd.
Minister Wiersma:
Ik noemde de casus van het Haga Lyceum omdat het bestuur daar nooit heeft meegewerkt, tot op de dag van vandaag. Dat heeft ook consequenties tot op de dag van vandaag. Er is recent een rapport uitgekomen waarin je ziet dat het onderwijs op een aantal afdelingen onder de maat is. In dat soort situaties moet je die negatieve cyclus wel kunnen doorbreken. Dan is de vraag hoeveel tijd je daar met elkaar voor neemt en welke waarborgen daarvoor bestaan. Dat betekent ook dat we in een aantal casussen soms wel wat langer met onze handen in het haar zitten of een beetje het gevoel hebben dat we met onze rug tegen de muur staan. Wat dat betreft zal dit wetsvoorstel ook een preventieve werking hebben. Als er ernstige misstanden zijn, hebben we instrumentarium op de plank liggen. Natuurlijk is daarbij het uitgangspunt dat we hopen dat we het überhaupt niet nodig hebben. Maar we zien casuïstiek waarbij we helaas de mening waren toegedaan — niet alleen het kabinet, maar ook verschillende partijen in de vorige en de nieuwe Tweede Kamer — dat we de behoefte hebben dat er voldoende op de plank ligt. Dat is nut en noodzaak zoals ik die net beschreven heb. Dat "voldoende op de plank" moet je goed omkleden met nut en noodzaak en waarborgen. Daarom kom ik zo ook op de terughoudendheid en de begrippen. Daar zitten die waarborgen dan ook in.
De heer Rietkerk i (CDA):
In het verlengde van de vraag van collega Ganzevoort heb ik toch een vraag over nut en noodzaak en de casus in Maastricht die de minister zelf noemt. Daarbij was spoedeisendheid aan de orde vanwege het belang van de leerlingen in Maastricht om kwalitatief goede examens te doen terwijl de PTA's niet op orde waren. Kan de minister nog eens scherper aangeven wat de wetgeving die we nu behandelen nou sneller voor de leerlingen in Maastricht had gebracht dan wat er is gebeurd omdat er een commissie is geweest, ingesteld door minister Slob, die daar heel hard aan heeft gewerkt om het maximale te doen? Ik zit dus te kijken naar nut en noodzaak, naar het huidige instrumentarium en naar het instrumentarium van spoedaanwijzing dat de minister nu toelicht.
Minister Wiersma:
Wij denken dat in die casus dit wetsvoorstel de mogelijkheid zou hebben geboden voor een spoedaanwijzing, in die categorie. Het betrof een casus waarin grote onregelmatigheden werden geconstateerd bij de examinering. Ik zei al dat dit kort voor de diploma-uitreiking was. Die moest daardoor ook worden opgeschort. Dat heeft grote gevolgen — dat weet u als geen ander — voor de inschrijving voor opleidingen, voor überhaupt de toelating tot opleidingen en voor de voorbereiding van de opleiding op het kunnen toelaten van de leerling. Het bestuur ging uiteindelijk vrijwillig over tot die opschorting. Zou dat niet gebeurd zijn, dan zou die spoedaanwijzing uitkomst hebben geboden.
De heer Rietkerk (CDA):
Dan heb ik toch de volgende vraag aan de minister. Dan komt er een spoedaanwijzing. De data voor de examinering staan vast. Voor de leerlingen was dat effect dus negatief. Los van het opnieuw inschrijven, konden ze hun examen ook voor een deel niet op tijd doen. Wat helpt de spoedaanwijzing als instrument dan in het effect voor die leerlingen?
Minister Wiersma:
Wij zijn niet op allerlei maatregelen uit als wij dit soort problemen zien. We zijn erop uit om het op te lossen voor de leerlingen. Wij gaan ervan uit dat een bestuur dat ook doet. Daar gaan we hier met z'n allen van uit. Het kan zijn dat een bestuur dat ook wil, maar het niet kan. Er kunnen allerlei redenen zijn waardoor het bestuur met elkaar in de clinch ligt. Het kan ook zijn dat er niet de juiste kwaliteit in zit of dat de kennis op dat moment niet voorhanden is. Er kunnen natuurlijk allerlei redenen zijn. In zo'n geval helpen wij zo'n bestuur. We voeren overleg om te kijken wat er nodig is om het daar goed te doen. We hebben geconstateerd dat het in die casus even duurde voordat er dat gevoel was dat we kwamen helpen in plaats van dat er een soort discussie komt over hoe het ontstaan is et cetera. Ons eerste doel is om te komen helpen in zo'n casus. Dat is ook voor de inspectie het doel. Dan kun je een aanwijzing geven op hoe dat helpen eruit kan zien. Dat kan in het ultieme geval betekenen dat dat met andere mensen in het bestuur moet. Dat kan betekenen dat de mensen andere dingen moeten doen in dat bestuur.
Een aanwijzing heeft verschillende vormen. Dat zien we in de praktijk ook. Bij de Stichting voor Persoonlijk Onderwijs was onze aanwijzing: de bestuurder moet nu, nadat er jarenlang kritiek op was, vertrekken. Dat is jarenlang niet gelukt, omdat het ingewikkeld was om aan te tonen dan wel om elke keer weer de juridische procedures af te wachten. In het geval van een acute situatie, zoals met examens, wil je niet in zo'n lange strijd verzeild raken. Nu zit de spoedaanwijzing niet in de wet. We hadden in dit geval dus uiteindelijk het geluk, zou je kunnen zeggen, of in ieder geval de situatie dat er wel werd meegewerkt, maar dat is geen garantie. Dat is waarom we een borging nodig hebben in de wet.
De heer Verkerk i (ChristenUnie):
Nog even in navolging van collega Ganzevoort wat betreft nut en noodzaak. Ik wil graag in herinnering roepen dat de Onderwijsraad in zijn rapport Grenzen stellen, ruimte laten eigenlijk ook zegt dat het huidige instrumentarium voldoende is. Ook de Raad van State hint daarop. Die zegt namelijk: al die situaties waarin de minister wil ingrijpen met deze wet liggen op de grens van strafrecht of zitten er al overheen, dus daar is voldoende ruimte. Graag een reactie van de minister.
Minister Wiersma:
Dit element zit zo meteen ook specifiek in de beantwoording van de vragen van de heer Verkerk. Die neem ik zo meteen mee. Het is niet zo dat het strafrecht automatisch — er is een verschil met de beslotenheid in de openbare ruimte — in alle gevallen voldoende is voor onderwijs, omdat we ook een bepaalde lat in het onderwijs leggen. Die matcht met onderwijswetten en niet automatisch met het strafrecht. Ik zal daar zo meteen specifieke antwoorden op gegeven. Als dat niet voldoende is, moet u het mij vooral zeggen.
De voorzitter:
De minister vervolgt.
Minister Wiersma:
Dan kom ik — dat is denk ik het meest behulpzaam — op terughoudendheid. Dat is het grote thema, naast nut en noodzaak. Ik denk dat de borging voor nut en noodzaak ook kan zitten … Daar zitten vragen aan vast over wanneer dit nou nodig is, maar vooral over wanneer het wel en niet toegepast wordt en wat dat materieel betekent. Daar zijn verschillende vragen over gesteld. Ik realiseer me dat er in het kader van terughoudendheid ook vragen zijn gesteld over burgerschap, maar die behandel ik straks apart.
Ik begin even in algemene zin met terughoudendheid en een aantal duidelijke wensen van uw Kamer om daar toezeggingen op te krijgen. Die begrijp ik goed. Bij alle aanpassingen geldt dat er al veel waarborgen voor gelden. Dat wilde ik in mijn inleiding ook duidelijk maken. Dit wetsvoorstel ademt daardoor ook op heel veel elementen al die terughoudendheid. Uw Kamer vraagt daar terecht aandacht voor. Die waarborgen zijn met een reden wettelijk vastgelegd. Gisteren werd het "politieke willekeur" genoemd. De heer Rietkerk vroeg daar terecht aandacht voor. Daarmee geldt dat het zware middel van een aanwijzing of een spoedaanwijzing niet kan worden misbruikt, ook niet als er een nieuwe minister aantreedt. Ik zal eerst ingaan op de meer procedurele waarborgen met betrekking tot de aanwijzing en de spoedaanwijzing, en daarna op de meer inhoudelijke waarborgen, via de begrippen die ook door de Kamer zijn benoemd.
Eerst de procedurele waarborgen. Bij de aanwijzing en de spoedaanwijzing geldt dat er altijd een rapport van de inspectie aan ten grondslag moet liggen. Ik zei dat eerder ook. Daaruit moet blijken dat er aanleiding is voor een aanwijzing. Er moet dus sprake zijn van de vaststelling van een overtreding. Ik noemde eerder het begrip "onverwijlde spoed", maar de minister moet ook motiveren waarom hij daarna dan kiest voor het instrument van de aanwijzing en waarom een lichter middel niet ook kan volstaan.
Daarbij gelden natuurlijk altijd de algemene waarborgen uit het algemeen bestuursrecht. Het werd gisteren ook door u genoemd. Dat is het evenredigheidsbeginsel. Het middel moet natuurlijk in verhouding staan tot het doel. Er is ook sprake van het zorgvuldigheidsbeginsel. Er moet zorgvuldig onderzoek gedaan zijn naar de feiten. Dan is er nog het subsidiariteitsbeginsel: je moet geen zwaarder middel kiezen als een lichter middel ook oplossing kan bieden.
De terughoudendheid volgt ook uit de begrippen die in het wetsvoorstel zijn opgenomen. Dat zijn de inhoudelijke waarborgen. Ik noemde net de procedurele waarborgen, maar er zijn dus ook inhoudelijke waarborgen. Voordat de aanwijzing kan worden gegeven, moet er sprake zijn van wanbeheer. Dat is een hoge drempel, ook als je kijkt naar de casuïstiek. Er is op veel scholen soms best wel wat aan de hand, maar voordat wij op wanbeheer uitkomen, zijn we echt een heel stuk verder. Dat is dus een hoge drempel. Door de in het wetsvoorstel gehanteerde begrippen kan ook alleen met een aanwijzing worden opgetreden tegen de meest ernstige overtredingen. Dat zit ook in de artikelen in de wet. Dat soort situaties doen zich, gelukkig, zou ik willen zeggen, zelden voor. Ik ga zo nog nader in op de betekenis van de begrippen "structureel" en "flagrant", waar u vragen over heeft gesteld. Voordat een spoedaanwijzing kan worden gegeven, moet er ook sprake zijn van een overtreding van een wettelijke deugdelijkheidseis. Er moet een wezenlijk vermoeden van wanbeheer zijn en er moet sprake zijn van onverwijlde spoed. Ook op de betekenis van deze begrippen, waarover u vragen heeft gesteld, ga ik zo nader in.
Ik kom eerst op een aantal vragen die betrekking hebben op die terughoudendheid. Waarom heeft de minister bij de eerste aanwijzing van de wet niet teruggegrepen op de visie van de Afdeling, namelijk dat het toezicht terughoudend of sterk marginaal moet zijn en sancties daarom niet gepast zijn? Na het advies van de Raad van State is het voorstel — dat was nog onder de vorige minister — voorzien van extra drempels om ingrijpen lastiger te maken. Ik heb na mijn aantreden een andere afweging gemaakt, die meer in lijn was met het wetsvoorstel zoals dat oorspronkelijk ook aan de Raad van State is voorgelegd. Dat is dan weer gebaseerd op de wensen en voorstellen van de Tweede Kamer van daarvoor. Dat heb ik gedaan in het belang van de slagvaardigheid en vooral ook van leerlingen en studenten zelf. Ik heb ook gemerkt dat dat niet op alle punten met open armen werd ontvangen. Daarom heb ik vervolgens toch ook weer aanvullende waarborgen in het voorstel opgenomen. Daarmee ligt er uiteindelijk een afgewogen voorstel dat ook een goede balans kent tussen die slagvaardigheid en autonomie van de instelling. Ik benadruk dat dit wetsvoorstel echt geldt voor uitzonderlijke gevallen, voor uitzonderingsgevallen.
De heer Verkerk (ChristenUnie):
De minister zegt hier dat hij bij zijn aantreden eigenlijk is teruggegaan naar het oorspronkelijke voorstel. Terecht merkt hij op dat dat niet met open armen is ontvangen, maar dat zeg ik even als tussenzin. Maar als de minister terugging naar het oorspronkelijke voorstel, dan was het toch heel logisch geweest als hij ook had gekeken naar het advies van de Raad van State? De Raad van State, ons meest gezaghebbende orgaan op wettelijk gebied, zegt: de lastige begrippen "burgerschapsopdracht", "sociale veiligheid" en "zorgplicht" zijn allemaal zo verweven met alle grondrechten; een spoedaanwijzing past daarbij niet. Dus ik zou gedacht hebben: als de minister daarnaar teruggaat, dan neemt hij ook deze overwegingen van de Raad van State serieus.
Minister Wiersma:
Volgens mij is de spoedaanwijzing daarna niet uit het wetsvoorstel gegaan. Naar aanleiding van de Raad van State is het wetsvoorstel aangepast door de vorige minister. Die heeft het naar de Kamer gestuurd. Dat zat op een aantal begrippen, maar de spoedaanwijzing was onderdeel van dat wetsvoorstel. Die afweging is dus gemaakt. Maar goed, los daarvan: waarom is die afweging gemaakt? Dat is natuurlijk omdat je soms in een situatie kan belanden waarin niet het algemene uitgangspunt opgaat dat schoolbestuurders — daar hebben we natuurlijk verschillende vormen van toezicht op — meewerken of zich voldoende bewust zijn van de grote risico's, en dan met name de acute risico's. Dan zie je dat je bij die acute risico's met elkaar voor een probleem staat. Dat kan betekenen dat je dan heel erg gaat proberen om dat alsnog op te lossen. Soms lukt dat, maar soms ook niet. Soms duurt dat langer en soms duurt dat te lang.
Dat risico is de aanleiding geweest om te zeggen: daar hebben we een vorm, een instrumentarium voor nodig die er nu niet is. Gaan we dat dan vaak inzetten? Nee, wij vermoeden van niet. Is dat een extra stok achter de deur voor bestuurders om toch altijd aan de slag te gaan, ook met de hulp die wij op dat moment in acute situatie aanbieden? Dat denken wij eerlijk gezegd wel. Kunnen wij erop vertrouwen dat dat bij heel veel bestuurders altijd gebeurt? Ik denk dat dat in heel veel gevallen ook zo is. In een aantal gevallen zou deze wet eraan kunnen bijdragen dat dat net wat makkelijker gaat, en zou die daarmee juist kunnen voorkomen dat je tot een spoedaanwijzing moet komen. Want zo'n spoedaanwijzing helpt eerlijk gezegd niemand, want wij willen het liefst dat die überhaupt niet nodig is. En als je in een situatie terechtkomt waarin iets echt acuut voor leerlingen in het geding is, dan wil je dat het bestuur dat ook acuut zelf oplost of dat met onze hulp kan oplossen. Dat is altijd het eerste doel en het meest belangrijke. Maar als dat niet werkt, dan is de vraag: is die situatie dan niet zo belangrijk dat je dan wel iets meer zou moeten kunnen doen met elkaar? Daar komt de gedachte van de spoedaanwijzing erbij.
Ik heb de indruk dat de Raad van State de onderliggende gedachte daarvan best begrijpt in acute situaties, maar dat die meer zorgen heeft over de vraag hoe je dan borgt dat dat niet tot politieke willekeur leidt, zoals u gisteren zei, maar ook dat die dan alleen in echt noodzakelijke situaties wordt toegepast. Ik begrijp uw zorg daarover, maar ik denk dat dat precies is waarom we dit debat voeren en waarom al die waarborgen er zijn, die ik net heb geprobeerd te benoemen.
De heer Verkerk (ChristenUnie):
In mijn bijdrage heb ik voorstellen genoemd waarbij ik me kan voorstellen dat zo'n wet nodig is, maar ik constateer gewoon dat het oorspronkelijke advies van de Raad van State was om geen spoedaanwijzing in te voeren voor zaken rond burgerschap en veiligheid vanwege het feit dat daarvoor marginaal getoetst moet worden. De Raad van State zegt: dat past daar gewoonweg niet bij. Dan kan ik niets anders zeggen dan dat ik constateer dat de minister het oorspronkelijke voorstel van Slob weer heeft overgenomen — laat ik het maar even zo uitdrukken — en dat advies van de Raad van State dus niet mee heeft genomen. Ik vind het in ieder geval belangrijk om dat in het kader van dit debat te constateren, omdat de uitspraak van de Raad van State heel duidelijk was.
Minister Wiersma:
"Niet meegenomen" suggereert dat wij daar niet over hebben nagedacht. Daar heeft natuurlijk een weging plaatsgevonden. Die weging hebben wij ook in de Tweede Kamer gedeeld. Dat heeft geleid tot een debat over de vorm en de woorden. Daar kom ik zo meteen op terug. Daarbij zitten ook een aantal van uw vragen over terughoudendheid en interpretaties van de Raad van State. Die vragen begrijp ik goed, dus ik zal zo in het volgende blokje een aantal duidelijke dingen willen zeggen over de helderheid van de begrippen, ook over wat u eerder de "slip of the pen" noemde. Maar die moeten de waarborgen en de goede invulling van een spoedaanwijzing bieden. Los daarvan zijn er al bestaande waarborgen waaraan moet worden voldaan om überhaupt tot een aanwijzing te mogen komen. Maar ik begrijp uw punt. U had misschien een andere weging gemaakt op dat moment. Wij hebben de weging gemaakt om met de geest van het oorspronkelijke voorstel naar de behandeling in de Tweede Kamer te gaan. In het verleden was daar — eerder werd dat een zekere hijgerigheid genoemd — namelijk heel veel over casuïstiek te doen. Dan wordt er meteen gevraagd om een wet. Die is er niet meteen. Dus als we dan een wet hebben, vind ik dat ik wat betreft alle bezwaren die bij de casuïstiek altijd opkomen, in de Kamer maximaal open moet leggen wat daarop aan appreciatie gewenst is. Daar is een debat uit voortgevloeid met een aantal wijzigingen op begrippen. Er is een reactie van de Raad van State gekomen op de invulling van die begrippen. Er zijn wat zorgen bij uw Kamer opgekomen over de duidelijkheid van de invulling van die begrippen en de invulling van die terughoudendheid. Die zorgen begrijp ik en die neem ik zo meteen mee. Ik denk dat we daarop een heel eind tot elkaar kunnen komen.
De voorzitter:
De minister is zeer uitvoerig in zijn reactie en zegt tegelijkertijd dat hij straks op een aantal punten nog terug zal komen. Ik vraag de heer Verkerk of hij nog een dringende aanvullende vraag heeft en ik zou ook de minister willen vragen om kort te antwoorden. Ik kijk ook naar de klok.
De heer Verkerk (ChristenUnie):
Ik geef even heel kort een reactie. Ik constateer dat de minister zegt: ik ben doorgegaan op de weg van de afbakening. Ik snap dat. Terwijl de Raad van State zegt: voordat je gaat afbakenen, moet je de vraag stellen of het terecht is en of je, als echt marginale toetsing noodzakelijk is, überhaupt kunt spreken van een aanwijzing of een spoedaanwijzing. Daarvan zegt de Raad van State heel expliciet: schrap het.
Minister Wiersma:
Dank. Tot slot. Ik zei het net ook, maar ik zal het nog iets explicieter zeggen. Ik hecht daar ook aan. Na het advies van de Raad van State was het niet zo dat de vorige minister, Slob, de aanwijzing, de spoedaanwijzing ten aanzien van burgerschap en veiligheid eruit heeft gehaald. Dat is niet zo. Hij heeft hem erin laten staan. Daarmee praat ik niets goed, maar het is niet zo dat ík die wijziging heb gemaakt toen ik mijn termijn startte. Dat was al de keuze van de vorige minister. U denkt mogelijk dat, nu er een VVD'er zit, we een heel andere kant op roeien, maar dat viel op dat punt zeer mee, zou ik tegen de heer Verkerk willen zeggen.
De heer Schalk i (SGP):
Afgelopen zaterdag deed ik een rondje rechtsstaat en was ik bij de Raad van State. Daar werd uitgelegd hoe dat nu zit met het verschillende dictum dat de Raad van State geeft. Als we kijken naar het eerste advies van de Raad van State, dan was dat eigenlijk vernietigend: doe dit niet, tenzij dingen enorm veranderen. Minister Slob heeft dat gedaan. Deze minister pakt eigenlijk gewoon de oorspronkelijke route terug en gaat niet meer in op dat zware oordeel van de Raad van State, met name ten aanzien van die terughoudendheid. Ik constateer nu dat de minister eerst probeert om het woord "terughoudend" vooral naar de procedurele kant te trekken. Straks komen we bij alle andere woorden. Maar die kun je niet van elkaar lostrekken, want die terughoudendheid gaat juist mank in dat schuren met de grondrechten. Kan de minister daarop reageren?
Minister Wiersma:
Die terughoudendheid is de algehele overtuiging, zou je kunnen zeggen, die eigenlijk op dit moment al in onze wetgeving zit. Die zetten we door. Uw vraag is, en die snap ik, of dat algemeen leidende principe van terughoudendheid ook in deze wet het leidende principe is. Daarop is het antwoord ja. Vervolgens is de vraag hoe dat uiting krijgt in deze wet. Daar horen een aantal concrete begrippen bij. Ik heb de behoefte om die overtuiging, dat leidende principe van terughoudendheid, hier expliciet te bevestigen, maar daarbij ook aan te tekenen dat er in uitzonderlijke gevallen redenen kunnen zijn waarom je daar iets mee moet. Dat zijn overigens gevallen waarover wij, denk ik, over het algemeen niet van mening verschillen. Waarschijnlijk zijn we het ook met elkaar eens dat het in sommige gevallen heel lang kan duren voordat je tot een goede oplossing in het belang van de leerlingen kan komen. Daar zit een onderdeel van de noodzaak. Maar dat staat er los van dat er algemeen, altijd, en zo meteen ook op de specifieke invulling van begrippen, die terughoudendheid geldt. Wij hebben een systeem van stimulerend toezicht, juist gericht op besturen, vanuit de gedachte dat daar het primaat ligt, dat daar de checks liggen, dat het intern toezicht daar de checks heeft liggen, om juist daar op alle elementen die wij zo belangrijk vinden in het onderwijs, de goede checks te doen. In heel veel gevallen is dat ook voldoende. Dat ontken ik helemaal niet. Maar in uitzonderlijke gevallen is de vraag of het voldoende is, en daar biedt dit wetsvoorstel in mijn beleving een aantal oplossingen voor. De Kamer hier heeft een aantal vragen over de toepassing van die oplossingen. Die vragen begrijp ik en daar kom ik zo meteen op terug.
De heer Schalk (SGP):
Als we spreken over die terughoudendheid — we spreken zo meteen ook over die termen — dan valt mij in het antwoord van de minister naar aanleiding van de extra voorlichting op dat hij steeds wegduikt onder die terughoudendheid, die wordt geadviseerd door de Raad van State. Zo meteen, bij de behandeling van die woorden, ben ik heel erg benieuwd of de minister zijn eigen brief zou kunnen intrekken en kan zeggen: ik ben te ruimhartig geweest, want daarmee maak ik het wetsvoorstel juist kwetsbaarder.
Minister Wiersma:
Dat punt begrijp ik. Dat is eigenlijk een lichte verwijzing naar wat ik daar zo meteen over ga zeggen. Als de heer Schalk het mij toestaat, doe ik dat in één keer goed. Er waren in dit kader nog wel een aantal vragen over terughoudendheid. Daar zit ook nog een vraag van de heer Schalk bij. Die beantwoord ik eerst en dan kom ik direct op die begrippen.
De voorzitter:
Ik zou de Kamer willen vragen om iets terughoudender te zijn met de interrupties, in afwachting van wat de minister gaat zeggen.
Minister Wiersma:
Dank, voorzitter. De heer Rietkerk van het CDA zei: je moet veel zorgvuldigheid betrachten bij de inzet omwille van rechtszekerheid; je moet willekeur bij de toepassing vermijden. Hij had een beetje een prikkelende vraag: tilt de minister daar dan niet zo zwaar aan? Natuurlijk til ik daar wel zwaar aan. Rechtszekerheid is belangrijk. Ik heb aangegeven dat we juist veel waarborgen in het wetsvoorstel hebben zitten, en ook al in de huidige wetgeving, vanwege rechtszekerheid, maar ook vanwege de bescherming van autonomie van scholen en van alles wat we in artikel 23 regelen, zeg ik er expliciet bij. Een aanwijzing of een spoedaanwijzing komt dus echt alleen in uitzonderlijke gevallen voor toepassing in aanmerking. Aan een aanwijzing of spoedaanwijzing moet altijd een rapport ten grondslag liggen van de onafhankelijke inspectie. Als uit dat rapport niet blijkt dat een aanwijzing of spoedaanwijzing gegeven mag worden, mag de minister daar dan ook niet toe overgaan. Dat is een extra belangrijke waarborg tegen willekeur.
Dan nog iets technisch. Het is, denk ik, goed om daar nog even wat over te zeggen. Ik kom op de waarborgen. Er moet volgens een aanwijzing sprake zijn van wanbeheer. Dat is al een hoge drempel. Zie met name de definitie van wanbeheer, ook met betrekking tot veiligheid en burgerschap. Uit het inspectierapport moet blijken of daarvan sprake is. Dat hebben we verduidelijkt in de derde nota van wijziging. Daarin hebben we dat geëxpliciteerd, omdat het ook onderdeel was van het debat in de Kamer: hoe kunnen we het dan zeker weten? Er moet dus eerst een expliciet inspectierapport zijn. Daar moet dat in vastgesteld zijn. Daar moet dan ook een advies aan de minister in staan om een aanwijzing te geven. In ieder geval moet het advies niet zijn om geen aanwijzing te geven. Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing. De minister moet onderbouwen waarom minder zware maatregelen niet voldoen. Dat is ook nog geëxpliciteerd in de derde nota van wijziging. De oplegging als zodanig en de inhoud van de wijzing moeten evenredig zijn. Er is natuurlijk altijd een mogelijkheid van bezwaar en beroep. Overigens zien we dat in de praktijk echt toegepast worden. Bij de spoedaanwijzing moet er een overtreding zijn van de deugdelijkheidseis. Denk ook aan wanbeheervermoeden en onverwijlde spoed. Alle elementen die ik net noemde, zitten daarbij.
Ik kom straks op het antwoord op de vraag van de heer Schalk, zoals ik net zei. Hij zei ook: "De rol van de onafhankelijke inspectie is een bewuste schokdemper tegen de invloed vanuit de politiek. Waarom wordt deze schokdemper weggehaald?" Ik heb het antwoord net willen geven: die schokdemper wordt niet weggehaald. Alle elementen die ik net noemde, maken duidelijk dat die schokdemper juist niet wordt weggehaald. Sterker nog, in de derde nota van wijziging is nog verder geëxpliciteerd dat het onderzoek er moet zijn geweest, het rapport et cetera. Sancties kunnen dus enkel aan de orde zijn als daarvoor een basis is in een inspectierapport. Hetzelfde geldt voor het opleggen van een aanwijzing. Die kan alleen worden opgelegd als de inspectie in het rapport heeft geconcludeerd dat er sprake is van wanbeheer. Voordat een spoedaanwijzing kan worden opgelegd, moet er op z'n minst sprake zijn van een wezenlijk vermoeden van wanbeheer. We hebben zo meteen een discussie over de interpretatie van de begrippen.
Dan nog de heer Verkerk. Ik heb nog twee vragen in dit blokje en dan kom ik op de helderheid van de begrippen. Daar wacht u namelijk met smart op, zo weet ik.
De heer Verkerk zei: "Ik noteer dat de Raad van State eigenlijk twee dingen doet. Als eerste omschrijft hij kort wat de regering beoogt, namelijk terughoudende toepassing, en als tweede, denkend vanuit de afbakening, een weg die het kabinet sinds het oorspronkelijke advies van de Raad van State is gevaren, dat een terughoudende toepassing vereist is c.q. marginale toetsing, om in lijn te kunnen denken met het algemeen bestuursrecht. Graag een reactie van de minister." Ik heb daar een aantal dingen over gezegd. Het klopt dat de aanwijzing ten aanzien van burgerschap en veiligheid alleen in uitzonderlijke gevallen kan worden ingezet. Het is dan ook een zwaar middel. Dat bevestig ik ook hier. Vandaar dat in het wetsvoorstel die zware eisen worden gesteld aan de toepassing ervan. Wat betreft terughoudend toezicht vraag ik me wel af of we daar niet ook een beetje langs elkaar praten, want elke school heeft de ruimte om zijn eigen verhaal en zijn eigen versie te vertellen. De school moet daarbinnen natuurlijk het basisverhaal van de democratische rechtsstaat vertellen, maar daar houdt het toezicht ook wel op. Dus de leerling moet weten wat de basiswaarden zijn van de democratische rechtsstaat, maar dat is niet in plaats van de eigen visie van de school, maar naast de eigen visie van de school. Daar heeft dus elke school ruimte om het eigen verhaal en eigenlijk de eigen versie daarin te vertellen.
De heer Schalk (SGP):
Nog even terug naar de rol van de schokdempende inspectie. De minister geeft aan dat er een rapport van de inspectie zou moeten liggen, maar de hoofdlijn nu is dat misstanden en problemen in het onderwijs worden opgelost door toezicht van de inspectie op de wettelijke deugdelijkheidseisen, zoals ik dat gisteren heb verwoord. Nu geeft de minister in feite ook de opdracht aan de inspectie om op de burgerschapsopdracht en sociale veiligheid en dergelijk diep in te grijpen, want dan moet er een rapport komen. Dat gaat toch verder dan die algemene stelselbepalingen? Met andere woorden: wordt door de extra opdracht die de inspectie hierbij krijgt richting de burgerschapsopdracht niet ook ingegrepen op artikel 23?
Minister Wiersma:
Het antwoord daarop is nee. Ik zou de toelichting daarop zo meteen in dat uitgebreide blokje burgerschap willen geven.
De heer Pijlman i (D66):
Ik kom even terug op wat de minister net zei: de school moet minimaal de beginselen van de democratische rechtsstaat overdragen. Ja. Vervolgens zei u: maar dat wil niet zeggen dat de school niet zijn eigen visie daarnaast kan zetten. Dat begrijp ik niet. De democratische rechtsstaat is leidend voor alle scholen in Nederland, lijkt mij. Je kunt daarnaast een pedagogische of een religieuze visie hebben, maar die kan nooit in strijd zijn met de grondbeginselen van de democratische rechtsstaat. U liet dat net in het midden en dat kan volgens mij niet. Graag een reactie.
Minister Wiersma:
Nee. Ik zal me herstellen. Dat is eigenlijk de minimale basis, negatief geformuleerd, of het fundament waarop we Nederland en het Nederlandse onderwijs vormgeven. Dat is niet onderhandelbaar. Dat is volgens mij wat de heer Pijlman zoekt. Er zijn — daar kom ik straks in het blokje burgerschap op — vragen gesteld over hoe concreet die dan zijn, die democratische basiswaarden. Er is ook gevraagd om die verder invulling te geven in de deugdelijkheidseisen. Ik zal daar straks een aantal dingen over zeggen, want u heeft ook om een toezegging gevraagd om dat te gaan doen. De heer Verkerk vroeg dat. Of de heer Pijlman, excuus.
De heer Pijlman (D66):
Dat is buitengewoon essentieel, vind ik zelf.
Minister Wiersma:
Dat begrijp ik. Het is goed dat u dat nog even zegt. Daarvoor geldt dat het alleen zo is dat hoe je burgerschap verder invult, hoe je dat verder doet en welke methode je daarbij gebruikt et cetera, kan passen bij de overtuiging en de visie die een school heeft. Daar hoort in ieder geval dan die fundamentele basis in te zitten. Daar zit ook het enige punt — daar ga ik straks bij burgerschap iets over zeggen — dat terughoudendheid wel even heel goed geknipt moet worden, dat we wel begrijpen waar die wel over gaat en waar die niet over gaat. Want als die fundamentele basis er niet is, dan hebben we natuurlijk wel een probleem. Alleen, in de kern gaan we ervan uit dat elke school daar invulling aan geeft, met behoud van eigen overtuiging. Er zit terughoudendheid op die ruimte, op die vrijheid.
De voorzitter:
De heer Verkerk.
Minister Wiersma:
Dat betekent dat ze de invulling en de methode zelf kunnen bedenken en kiezen, zodat die passen bij de visie van de school.
De voorzitter:
De heer Verkerk.
De heer Verkerk (ChristenUnie):
Ik verwees naar de opmerking van de Raad van State. De Raad van State zegt over een wezenlijk vermoeden: dat kan, mits een terughoudende toepassing vereist is. De minister heeft meerdere woorden gebruikt. Ik snap die allemaal. Ik wil het volgende echter even heel helder hebben. Zegt de minister nou ja of nee? Zegt de minister: ja, ik ga een terughoudende toepassing doen, namelijk een die past bij een marginale toepassing? Of zegt de minister: nee, ik kan niet beamen wat de Raad van State zegt?
Minister Wiersma:
Dat antwoord ga ik geven, nadat ik het antwoord op de vraag van de VVD heb gegeven. In mijn blokje kom ik namelijk meteen op dit punt. Is dat goed?
De voorzitter:
De minister vervolgt.
Minister Wiersma:
De VVD-fractie zei dat het belangrijk is dat de minister niet te snel naar een middel als sluiting van een school grijpt. Ook zei de VVD-fractie dat het met de voorliggende wet van belang is dat daarin terughoudendheid wordt betracht en dat er een evaluatiemoment komt om juist op dit punt te toetsen en dit te evalueren. Er werd gevraagd of ik dat kan toezeggen. Dat wil ik hier even specifiek doen. Dat zeg ik in ieder geval toe. Ik zeg toe om op dit punt algemene terughoudendheid te betrachten. Ik kom zo nog op de invulling van de begrippen, maar ik zeg toe om algemene terughoudendheid specifiek en expliciet mee te nemen in de evaluatie. Ik zeg ook toe om daarin mee te nemen welke uitwerking dat heeft. Dat neem ik dus expliciet mee. Naar aanleiding van het amendement-Van Baarle is al een evaluatiebepaling in de wet opgenomen. De wet wordt vijf jaar na inwerkingtreding geëvalueerd. De punten waarvoor u aandacht vraagt, neem ik daar expliciet in mee. Dat zeg ik dus toe.
Dan kom ik op de helderheid van de begrippen, of eigenlijk op de onhelderheid van de begrippen, waarnaar u heeft gevraagd. De eerste categorie daarin is "structureel" of "flagrant". Daarmee zou ik willen beginnen. Daarna kom ik op het begrip "wezenlijk". Bij overtredingen ten aanzien van de burgerschapsopdracht geldt dat het moet gaan om structurele of flagrante overtredingen. Daar is veel over gewisseld. Er is met name veel gewisseld over het begrip "flagrant". Onder andere GroenLinks en de VVD — eigenlijk gaat het om velen van u — hebben daar vragen over gesteld.
Het begrip "structureel" behandel ik eerst even. Dat houdt het volgende in. Van een structurele overtreding is sprake indien een bevoegd gezag meermaals herstelopdrachten heeft gekregen, maar daar onvoldoende gevolg aan heeft gegeven. Voor uw beeld zeg ik erbij dat aan herstelopdrachten soms ook bekostigingssancties vastzitten. Als je meermaals herstelopdrachten heb gekregen, dan heb je die bekostigingssancties mogelijk ook nog overleefd. Dan is er echter wel degelijk lang iets aan de hand. Dat duurt soms jarenlang, want een herstelopdracht kan een paar maanden tot een jaar daarna duren. Een structurele overtreding betekent dus dat een bevoegd gezag meerdere herstelopdrachten heeft gekregen, maar daar onvoldoende gevolg aan heeft gegeven. Ook kan het structurele karakter van een overtreding blijken uit de duur. Dat benoemde ik net. Indien de inspectie constateert dat een overtreding al jarenlang aan de gang is, kan er dus ook sprake zijn van een structurele overtreding. Daar was minder discussie over in deze Kamer.
Dan het begrip "flagrant". Ik pak even de toelichting van het amendement erbij. Daarmee begon een deel van de discussie met de Raad van State, zou je kunnen zeggen. Ik houd het dus bij de toelichting van het amendement. Daarin wordt gezegd: het betreft hier uitzonderlijke, incidentele overtredingen die zodanig ernstig zijn dat zij direct aanleiding geven tot een zware sanctie, zoals een aanwijzing. U heeft aangegeven dat u vanuit het principe van terughoudendheid en duidelijkheid graag wilt dat uit de interpretatie van dit begrip volgt dat scholen eerst de gelegenheid krijgen om zelf op te treden naar aanleiding van een incident voordat er gesproken wordt van wanbeheer. Dat heeft de Raad van State ook aangegeven. Ik heb eerder gezegd dat ik uitga van de interpretatie die in de toelichting van het amendement is opgenomen. Daarover ontstond hier gisteren een discussie. Ik heb dit in de beantwoording gezegd, omdat de wetshistorie ook een belangrijke interpretatiebron is. Ik heb echter ook gezegd dat ik alleen maar een aanwijzing zal geven als een school zelf niet voldoende handelt naar aanleiding van het incident. Dat onderstreep ik. In de praktijk komt dat in mijn interpretatie op hetzelfde neer. Maar ik begrijp ook de wens van de Kamer om waarde te hechten aan het algemene beginsel van rechtszekerheid en om ook vanuit dat perspectief de wet te interpreteren en niet alleen via de omweg die ik noemde. Om dat heel duidelijk te maken zeg ik bij dezen toe dat ik de interpretatie van de Raad van State deel. Deze interpretatie maakt onderdeel uit van de wetsgeschiedenis.
Voor de helderheid: indien de term "flagrant" zodanig wordt uitgelegd dat een enkel ernstig incident nog geen wanbeheer hoeft te betekenen maar het bevoegd gezag de ruimte gegeven wordt om snel te reageren op het incident, ziet de Afdeling ook geen bezwaar tegen het gebruik ervan in relatie tot het bestuursrecht. Ik onderschrijf die interpretatie en ik zeg dit toe.
De heer Verkerk heeft gevraagd om nog een brief te sturen over een aantal elementen. Naast de evaluatie en de punten die mevrouw De Blécourt vroeg, is dit het tweede punt dat ik in die brief zal meenemen en bevestigen.
Zo heb ik er nog een paar, maar ik probeer het aan elkaar te rijgen als een ketting. Ik snap dat u daar ondertussen vragen over stelt, maar ik kom zo op "wezenlijk vermoeden".
De heer Schalk (SGP):
Even naar aanleiding van het schriftelijke antwoord van de minister. Daarin zegt hij dat hij niet de interpretatie deelt die de Afdeling aan het begrip "flagrant" geeft. Zegt de minister nu: inmiddels deel ik wel de opvatting van de Raad van State over de betekenis van het woord "flagrant"? Wat bedoelt de minister vervolgens met de opmerking dat de interpretatie in materiële zin echter wel weergeeft op welke wijze de aanwijzing in de praktijk zal moeten worden toegepast? Voor mij is het abracadabra.
De voorzitter:
Twee vragen aan de minister.
Minister Wiersma:
Het woord "inmiddels" suggereert dat we een ander pad ingeslagen zijn. Mijn beeld is dat we elkaar feitelijk niet op een ander pad wilden ontmoeten, maar dat er ruis is ontstaan over wat het straks feitelijk betekent en hoe het in de interpretatie van de Raad van State matcht. Dat voelt een beetje als een wat-verder-wegdiscussie van waar we het hier met elkaar gewoon over eens zijn. Of je daarvoor nou "inmiddels" wilt gebruiken of het voortschrijdend inzicht of gewoon verduidelijking wilt noemen: ik verduidelijk bij dezen dat de interpretatie van de Raad van State door het kabinet wordt gedeeld en daarmee ook deel uitmaakt van wetsgeschiedenis. Daarover mag en kan geen ruis meer ontstaan.
Dan kom ik op de term "wezenlijk vermoeden" en de spoedaanwijzing. De inspectie moet ten eerste — ik heb het al een paar keer gezegd; excuus voor de herhaling — een overtreding vaststellen. Dat doet ze overigens wel vaker. In al die gevallen wordt normaal gesproken een herstelopdracht gegeven. Daarvoor geldt de gewone bewijsmaatstaf die altijd geldt. Daar wijzigen wij niks aan. Die waarborgen zitten er dus al standaard in. Bij een overtreding volgen de eerste herstelopdrachten et cetera. Maar dan zijn er nog meer waarborgen, ten eerste het begrip "wezenlijk vermoeden", waar de discussie begon. Dat is zwaarder dan het begrip "redelijk vermoeden". De Raad van State heeft daarover gezegd dat hoewel deze maatstaf nieuw is, blijft gelden dat de rechtmatigheid van een spoedaanwijzing staat of valt met de zorgvuldigheid waarmee het vermoeden met feiten — met feiten — is gemotiveerd. In die zin sluit deze nieuwe terminologie aan bij de door de regering beoogde terughoudende toepassing van de spoedaanwijzingsbevoegdheid dan wel aanwijzingsbevoegdheid. De Afdeling concludeert dat de term "wezenlijk" als grond voor het geven van een spoedaanwijzing in het onderwijs afwijkt — dat klopt dus — van het algemeen bestuursrecht, maar zich goed verhoudt tot de door de regering beoogde terughoudende toepassing van de spoedaanwijzing. Ik sluit me daarbij aan en zeg voor alle duidelijkheid op dit punt ook toe dat ik de exacte interpretatie van de Raad van State op dit punt volg. Dat is het derde punt dat ik hier zou willen markeren en dat ik ook toevoeg aan de brief waar de heer Verkerk om heeft gevraagd. Ik sluit dus ook op het punt "wezenlijk" aan bij de interpretatie.
Er zijn een aantal vragen gesteld. Ik loop ze even langs, voorzitter. De VVD vroeg of ik de opvatting van de Afdeling advisering onderschrijf over de term "flagrant", namelijk dat er geen bezwaar is tegen het gebruik van die term, die ongebruikelijk is in het bestuursrecht, als die zodanig wordt uitgelegd dat een enkel ernstig incident nog geen wanbeheer hoeft te betekenen. Ja, en dat zeg ik ook toe. Ik heb daar volgens mij zelfs net al een aantal dingen over gezegd.
De heer Ganzevoort vroeg ook of ik kan toezeggen dat ik de duiding van het begrip "flagrant" door de Raad van State deel. Ja, dat zeg ik dus toe.
Er was ook een vraag van de heer Rietkerk: kan de minister het begrip "flagrant" specifieker duider? Zoals aangegeven zeg ik toe dat ik hierbij de interpretatie van de Raad van State overneem of hanteer; het is maar net hoe je dat wil zien.
Dan vroeg de heer Schalk hoe het nu zit met "structureel en flagrant handelen in strijd met". Hij vroeg: betekent dit dat het het een of het ander is, of vullen deze begrippen elkaar aan? In wetgevingsterminologie betekent "of" "en/of". Een flagrante schending kan dus ook een structurele schending zijn, maar dat hoeft niet. Ik wijs op de toelichting bij de aanwijzing 3.12 van de aanwijzingen voor de regelgeving. Ik kan het citeren: "Indien in een opsomming van gevallen 'of' wordt gebruikt, is daaronder mede begrepen de situatie dat meer dan een van de genoemde gevallen zich tegelijk voordoen. Om tot uitdrukking te brengen dat twee of meer genoemde gevallen zich niet gelijktijdig kunnen voordoen, kan gebruikgemaakt worden van woorden als 'hetzij' of 'dan wel'."
De heer Schalk vroeg hoe we voorkomen dat de incidentele problemen op scholen kunnen uitgroeien tot politieke willekeur waartegen zelfs de beste procedures geen weerstand kunnen bieden. Het begrip "flagrant" geeft echt heel duidelijk aan dat het gaat om zeer extreme overtredingen. Ik verwijs nog maar een keer naar de bevestiging van de interpretatie van de Raad van State. En op grond van het subsidiariteitsbeginsel kan ik alleen ingrijpen als de school zelf niet handelt naar aanleiding van het incident. We zijn het namelijk met elkaar eens dat we willen dat de school zelf handelt. Dat willen we allemaal. Als dat niet gebeurt, dan wil ik vanuit het rapport en het oordeel van de inspectie de aanleiding op mijn bord krijgen om daar iets mee te doen. Ik zal dan ook wettelijk verplicht zijn om te motiveren waarom ik naar een zwaar middel van de aanwijzing grijp, met aandacht voor alle borgen die daarvoor gelden om überhaupt tot die mogelijkheid te kunnen komen. Ik kan dus ook alleen een aanwijzing geven als er echt uit het inspectierapport blijkt dat dat harde feit van wanbeheer wordt vastgesteld. Dat wordt in onafhankelijkheid vastgesteld. Scholen kunnen ook altijd tegen een aanwijzing of spoedaanwijzing in bezwaar en beroep gaan. Dat is dus de rechterlijke toets. Bij de rechter kan ook een verzoek tot voorlopige voorziening gedaan worden. Dat gebeurt in de praktijk ook. Die rechtsbescherming is dus ook een waarborg tegen willekeur.
U voelt al aan dat dit in sommige gevallen echt op gespannen voet kan staan met de leerlingen. Toch hebben we die waarborgen juist daarom opgeschreven, omdat we wel heel zeker willen weten dat we in die uitzonderlijke gevallen al die waarborgen ook echt hebben georganiseerd. Dit wetsvoorstel verandert niets aan wat daar ook al voor geldt. Dat is dus ook van toepassing op dat wat we hier met dit wetsvoorstel extra toevoegen.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
We zoeken heel erg naar de precisie nu. Ik raak even in de war, want de minister zei volgens mij net "als wanbeheer wordt vastgesteld", maar het ging toch over een vermoeden van wanbeheer en niet over een vaststelling van wanbeheer? Dit is beetje de vraag die ik gisteren ook heb gesteld: wanneer is het een feit en wanneer is het een vermoeden?
Minister Wiersma:
Hiervoor geldt dat ik alleen een aanwijzing kan geven als uit een inspectierapport blijkt dat er sprake is van wanbeheer. Dat moet in onafhankelijkheid worden vastgesteld, in het kader van de waarborgen voor dat begrip "flagrant". Daar hoort dit bij. Die waarborg zit daarin.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Dit is geen verduidelijking. Een wezenlijk vermoeden van wanbeheer is gebaseerd op een feitelijke vaststelling, maar dan is er volgens artikel 153 sprake van wanbeheer, waarmee het dus opeens een feit is geworden. Wanneer is het een vermoeden en wanneer is het een feit?
Minister Wiersma:
Ik pak meteen even het antwoord op deze vraag van de heer Ganzevoort mee in het antwoord op een andere vraag die hij stelde. Hij vroeg hoe het zit met dat wezenlijke vermoeden en hoe we het verduidelijken als dat een grond is. Het besluit om een spoedaanwijzing op te leggen moet niet te lichtvaardig kunnen worden genomen. Zorgvuldigheid is essentieel. Tegelijkertijd moet in urgente situaties wel gehandeld kunnen worden. Dat kan niet goed met het begrip "ernstig vermoeden", dat eerder werd aangehouden. De term "wezenlijk vermoeden" houdt het midden tussen "redelijk vermoeden" en "ernstig vermoeden". Als met een substantiële mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat een nog te verrichten onderzoek het oordeel "wanbeheer" zou opleveren, dan is er sprake van een wezenlijk vermoeden. Dit waarborgt de vrijheid van onderwijs, maar leidt ook tot een slagvaardig instrumentarium om in spoedeisende gevallen leerlingen en studenten te kunnen beschermen. Dan het feitelijke aspect.
De heer Ganzevoort zei gisteren daarvan filosofisch in de war te raken. De inspectie doet feitelijke constateringen naar aanleiding van een onderzoek. De vervolgvraag is: hoe kwalificeren we dan die geconstateerde feiten en kunnen we op basis daarvan vaststellen dat er sprake is van wanbeheer? Zo ja, dan kan een aanwijzing worden gegeven. Maar als er op basis van feiten alleen een wezenlijk vermoeden is, is het wel mogelijk om een spoedaanwijzing te geven, mits aan alle andere voorwaarden is voldaan. Maar dat is ook een tijdelijke aanwijzing. Voordat je naar de echte, de oorspronkelijke aanwijzing gaat, moet dat wanbeheer vastgesteld zijn. Ik denk dat hierin het verschil zit tussen de spoedaanwijzing en de aanwijzing.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Misschien gaat dit een beetje boven mijn pet, hoor, maar ik zie het als volgt gebeuren. De inspectie moet eerst een feit vaststellen. Dat feit bestaat uit een overtreding van deugdelijkheidseisen of op z'n minst een wettelijk voorschrift. Dat moet een feitelijk voorschrift zijn dat valt onder de categorieën van wanbeheer. Dat feit is vastgesteld. Dat vastgestelde feit is dan een wezenlijk vermoeden van wanbeheer, of dat kan het in ieder geval worden. Maar hoe kan het nou een wezenlijk vermoeden van wanbeheer zijn als er al een feitelijke vaststelling is van datzelfde wanbeheer, terwijl dat later nog onderzocht moet worden?
Minister Wiersma:
Ik trek dat uit elkaar. Even los van de spoedaanwijzing: we kunnen een aanwijzing geven bij wanbeheer, waarvoor we een aantal gronden toevoegen. Je kan daar pas gebruik van maken op het moment dat dat is vastgesteld. Er is ook een andere situatie, een acutere situatie. Dan moet er een wezenlijk vermoeden zijn waar je meteen op wil acteren. Dat betekent nog steeds dat je het uiteindelijk wel moet aantonen. We treffen de feiten aan en vervolgens bepalen die of er daadwerkelijk sprake is van wanbeheer. Er is ook nog steeds een inspectierapport. Door de tijdsdruk, en de acute aard van de situatie, heb je in dit geval dat wezenlijke vermoeden en niet automatisch dat hele proces waarbij je het al meteen vast hebt kunnen stellen. Maar je hebt wel de afweging gemaakt dat het noodzakelijk is om wel al te handelen, in het kader van dat wezenlijke vermoeden. Dan geldt echter nog steeds dat daarna die feiten wel geconstateerd moeten worden. Er moet geconstateerd worden dat er daadwerkelijk sprake is van wanbeheer. Daarom wordt in de tekst ook gesproken van ernstige gevolgen. Die moeten wel geconstateerd worden. Er moet een wezenlijk vermoeden zijn — ik denk dat daar een beetje ruis ontstaat — dat de feiten zich ook gaan kwalificeren als wanbeheer.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Misschien heb ik het dan verkeerd gelezen. Ik had begrepen dat de inspectie ook bij een spoedaanwijzing wel feiten moet hebben vastgesteld. Maar als ik dat verkeerd begrepen heb, dan wordt dat nu opgehelderd.
Minister Wiersma:
Er moet een wezenlijk vermoeden zijn dat de feiten zich als zodanig kwalificeren. Wat u zegt, klopt. Die moeten wel vastgesteld zijn.
De heer Rietkerk (CDA):
Ik heb een vraag aan de minister over de term "wezenlijk vermoeden". We hoorden net dat het kabinet de uitleg van de Raad van State wil volgen. Dat is wat ons betreft een stap voorwaarts. Maar de woorden "ernstig langdurig nalaten" of "ernstig verwaarlozen" zijn de begrippen in de onderwijswetgeving in algemene zin. Dan is in de praktijk en voor rechters duidelijk hoe moet worden gehandeld. Geeft de minister eigenlijk aan, los van voorbeelden, dat je hier materieel het woord "ernstig" moet lezen, ook in deze wetgeving, net zoals in de wetten met betrekking tot het primair onderwijs? Daarin staat namelijk ook: "ernstige mate van langdurig nalaten" of "ernstige mate van verwaarlozen".
Minister Wiersma:
Ik moet dat wel precies doen, want anders maak ik een fout.
De voorzitter:
Het mag ook in tweede termijn.
Minister Wiersma:
Ja, dat kan altijd, maar in dit artikel zelf — ik kan het nu niet direct vinden — zit die dubbeling. Het gaat om het vermoeden en dan om de ernst van de overtreding. Dat is eigenlijk een dubbele borging in het artikel zelf, zou je kunnen zeggen. Daar zit nu alleen geen actie in, in de zin dat je op basis daarvan als minister een aanwijzing zou kunnen geven. Die actie wordt toegevoegd aan de ernst. De ernst kan in de praktijk leiden tot een aanwijzing. Dat is nu ook zo. Daar worden een aantal dingen aan toegevoegd, met betrekking tot de stelseleis et cetera. Maar die moet je wel aantonen, net als eerder, zodat je er een aanwijzing voor kunt geven. De spoedaanwijzing is natuurlijk nieuw. Als je daarmee wilt gaan werken, moet je dus in ieder geval een wezenlijk vermoeden hebben van ernstige overtredingen. Zoals ik net al tegen de heer Ganzevoort zei: je moet die feiten wel daadwerkelijk gaan constateren. Die moeten dan wel door de inspectie geconstateerd worden, zoals ik net ook zei.
De voorzitter:
De heer Rietkerk nog een keer.
De heer Rietkerk (CDA):
In lijn met wat de heer Ganzevoort zei: het moet geconstateerd zijn voordat de spoedaanwijzing volgt. Hoor ik het goed dat de minister nu zegt dat het "wezenlijke" wat in de wet staat, is gekoppeld aan het "ernstige" verder? Waarom is er hier dan een middenweg gekozen in relatie tot de andere wetgeving in het primair onderwijs? Daar staat namelijk twee keer het woord "ernstig".
Minister Wiersma:
Dat specifieke laatste punt zou ik even moeten checken als het gaat om wat daaronder zit. Ik weet dat er over deze begrippen veel discussie en debat is geweest. Dat leidt op een gegeven moment tot keuzes waarvan je achteraf kan zeggen: hadden we initieel een andere keuze moeten maken over die begrippen? Dan was het wat duidelijker geweest en hadden we daarmee een deel van de discussie kunnen voorkomen. Mogelijk wel. Ik erken dat gelijk. Ik probeer daarom nu, in het verlengde van de vraag van de heer Verkerk, en de vraag om een aantal toezeggingen om dat te verduidelijken, zo duidelijk mogelijk te zijn over wat we zo meteen bevestigen aan elkaar. Dan is dat duidelijk.
De heer Schalk (SGP):
Ik ga nog heel even door op de verwarring die bij mij toegeslagen is naar aanleiding van de antwoorden op de vraag van de heer Ganzevoort, namelijk: als er feiten zijn vastgesteld, dan zou daar vervolgens een wezenlijk vermoeden van kunnen zijn. Ik probeer het even heel praktisch te maken. Het is een feit dat ik hier sta. Ik ga ervan uit dat de minister niet denkt dat het een wezenlijk vermoeden is dat ik hier sta. Met andere woorden: hiermee maken we de verwarring toch compleet?
Minister Wiersma:
Het is een wezenlijk vermoeden dat we dat feit kunnen constateren in dit geval. Voordat daar een karikatuur van ontstaat: volgens mij is het goed om even … Ik heb aangegeven dat er ruis zit op wat er geconstateerd moet worden en wanneer je dan een aanwijzing kunt geven. Er zit volgens mij geen ruis op wat er allemaal nodig is om een daadwerkelijke aanwijzing te geven. Daarvoor gelden een heleboel elementen. Volgens mij zit de ruis en de zoektocht — blijkbaar leg ik dat onduidelijk uit; dat trek ik me aan — op: wanneer kom je tot die spoedaanwijzing? Daarvoor geldt dat het karakter van de situatie urgent is. Er moet een wezenlijk vermoeden zijn dat die aanwijzing noodzakelijk is. Dat betekent dat je de spoedaanwijzing op dat moment benut, maar daarmee wel moet aangeven — daarom is die spoedaanwijzing tijdelijk — of er daadwerkelijk een aanwijzing van gemaakt moet worden of niet. Dat betekent dat je die feiten wel moet constateren voordat je daadwerkelijk aan een aanwijzing kan gaan. Dat is het onderscheid tussen een spoedaanwijzing en een aanwijzing.
Ik begrijp van u dat u iets preciezer wil weten — dat begrijp ik — wat het betekent dat de inspectie dat concreet in een rapport moet hebben gedaan en het daarna moet hebben geconstateerd. Wat is die constatering dan? Is dat het vermoeden of het feit? Ik wil even dubbelchecken of dat in de tijd altijd hetzelfde is. Soms is in een acute situatie misschien snelheid geboden. Ik weet niet of dat dan om een iets andere benadering vraagt dan al die feiten, want op het moment dat je die feiten hebt, kun je gewoon de systematiek van de aanwijzing volgen. Ik wil dit punt even extra terugpakken in de tweede termijn, want blijkbaar komen we in dit debat niet helemaal scherp uit. Dan wordt ie even helemaal helder gemaakt. Anders gaan we elkaar nu verwarren; dat maakt het niet beter.
De voorzitter:
Helder. De heer Schalk toch nog.
De heer Schalk (SGP):
Heel fijn als dat in de tweede termijn terugkomt. Anders nemen we een enorm zware maatregel, terwijl we niet weten of er daadwerkelijk een grond voor is.
De voorzitter:
Ik stel voor dat de minister vervolgt. Wellicht kan hij langzaam maar zeker richting een afronding van zijn beantwoording gaan. Anders gaat het wezenlijke vermoeden dat we uit de tijd lopen wel heel erg de realiteit worden.
Minister Wiersma:
Ik kom daar straks even op terug; dat lijkt me het beste.
Dan waren er nog een aantal vragen van de heer Schalk. Wat is de norm die gehanteerd moet worden ten aanzien van het wezenlijk vermoeden en is die te objectiveren? Ik ga die vragen nu meteen meenemen en als er dan nog onduidelijkheid over is, neem ik dat natuurlijk mee in de tweede termijn, maar ik zal proberen onduidelijkheid zo veel mogelijk te voorkomen. Er is sprake van een wezenlijk vermoeden als met een substantiële mate van waarschijnlijkheid kan worden gesteld dat een nader onderzoek het oordeel "wanbeheer" zou opleveren. Uiteraard vereist dat een weging. Helemaal geobjectiveerd kan die term dus niet worden, maar dat geldt ook voor begrippen als "redelijk vermoeden" en "ernstig vermoeden". De Raad van State heeft geen bezwaar tegen het gebruik van die termen, ook al zijn die ongebruikelijk in het bestuursrecht. Ik heb dat net ook geciteerd.
Hoe oordeelt de minister zelf over het springen van "redelijk" naar "ernstig", naar "redelijk", naar "wezenlijk"? Op advies van de Raad van State is het voorstel, dus na het advies en nog onder de vorige minister, voorzien van een aantal aanpassingen. Ik heb daar een afweging in gemaakt in het belang van de leerlingen en de slagvaardigheid voor hen. Ik heb dat eerder gezegd. Dat heeft geleid door dit met de Kamer afgewogen voorstel en tot voorstellen van de Kamer daarin. De Kamer heeft die borging dus nog willen benadrukken.
Is de term "wezenlijk" nu sterker of zwakker? Waarom die wat wazige terminologie? Ik heb aangeven wat de term "wezenlijk vermoeden" betekent, namelijk een substantiële mate van waarschijnlijkheid. Dat is dus sterker dan het begrip "redelijk vermoeden". Zoals ik aangaf, heb ik daarmee een midden trachten te vinden tussen slagvaardigheid en het belang van autonomie van scholen. Dat is geen wazig begrip, zou ik zeggen, en de Raad van State heeft er ook geen moeite mee, ook al is het een term die niet gebruikelijk is in het bestuursrecht.
Het CDA dan nog. De fractie van het CDA vindt het begrip "wezenlijk" niet toereikend omdat het niet duidelijk is voor de uitvoering in de praktijk. Het zou daarom aangepast dienen te worden naar "ernstig vermoeden". Het CDA vroeg mijn reactie daarop. Dat het bij wanbeheer gaat om een ernstige situatie staat niet ter discussie; dat is dat punt van net weer. De vraag is hoe zwaar het vermoeden dat er sprake is van wanbeheer moet zijn voordat er een aanwijzing gegeven wordt. In de Tweede Kamer is daar uitgebreid bij stilgestaan. Moet er sprake zijn van een redelijk of een ernstig vermoeden? Geeft een redelijk vermoeden te veel ruimte of een ernstig vermoeden te weinig? Met de nota van wijziging is gekozen voor de middenweg van "wezenlijk vermoeden". Ik vind het belangrijk dat het instrumentarium slagvaardig is. De term "wezenlijk" vind ik passend. Ik kom zo even terug op die koppeling tussen "wezenlijk" en "ernstig", die het CDA noemt.
Een spoedaanwijzing kan ik onder meer geven als er een wezenlijk vermoeden is van wanbeheer. Wanbeheer houdt ook ernstige nalatigheid in met betrekking tot kwaliteit. Daarmee is die koppeling er expliciet.
Voorzitter. Dan kom ik op burgerschap. Daar heeft uw Kamer veel vragen over gesteld. Er lopen denk ik ook een aantal dingen door elkaar. Het is veel gegaan over toezicht op de burgerschapsopdracht. Is dat wel terughoudend genoeg gezien de open norm uit de burgerschapswet? Daar wil ik in ieder geval het volgende over zeggen. Ja, er is eigenlijk een dubbele terughoudendheid. In eerste instantie zijn in het wetsvoorstel dat nu voorligt al meerdere lagen van terughoudendheid ingebakken. Het instrumentarium kan ik alleen inzetten als er een inspectierapport onder ligt. Bovendien kan alleen het structureel of flagrant schenden van de burgerschapsopdracht een reden zijn om dit instrumentarium in te zetten. Dan hebben we het echt over heftige zaken, waarbij we allemaal waarschijnlijk vinden dat ingrijpen nodig is.
De tweede laag van terughoudendheid zit in de burgerschapsopdracht zelf. Het is belangrijk om wel te zeggen — ik zei het ook in mijn inleiding — dat die wet vandaag hier niet het onderwerp van discussie is. Het zit niet in dit wetsvoorstel. Het is eerder uitgebreid besproken met beide Kamers. Het is in november 2020 door de Tweede Kamer en in juni 2021 door de Eerste Kamer aangenomen. Die wet is voor mij en voor de meerderheid van beide Kamers van groot belang omdat die ervoor zorgt dat we onze kinderen in staat stellen om actief en goed deel te nemen aan de samenleving. Bovendien willen we allemaal niet dat kinderen onderwezen worden in zaken die in strijd zijn met heel basale democratische waarden. De heer Pijlman noemde dat terecht.
Over deze wet en het toezicht daarop is met de Raad van State en beide Kamers veel gewisseld. Uit die wetsgeschiedenis is een scherp beeld te krijgen. Dat ga ik proberen zo veel mogelijk toe te lichten en eventueel nog wat te verdiepen. Uiteindelijk is er een balans gevonden: in de memorie van toelichting is heel helder aangegeven dat scholen de ruimte hebben om de burgerschapsopdracht zelf in te vullen, maar er zijn wel wettelijke kaders. Die zijn deels meer procedureel, dus dat het onderwijs doelgericht en samenhangend moet zijn, en deels inhoudelijk. Dan gaat het over de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. Die zijn in de wetsgeschiedenis gespecificeerd als vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. Je kan twisten over de vraag in hoeverre dat een specificatie is.
De wet stelt dus wel zeker grenzen. De inspectie ziet toe op het voldoen aan de eisen van die wet. Binnen de grenzen is de invulling uiteraard echt aan scholen. Dat bedoelde ik met de eigen versie. Ze mogen binnen hun eigen opvattingeninterpretatie dus ook burgerschap uitdragen. Daar zit de tweede vorm van terughoudendheid in. Er is wel degelijk een kern in de wet waar de inspectie onverkort toezicht op houdt. Dat is wat ik wisselde met de heer Pijlman. Als we nu zouden zeggen dat het hele toezicht op de burgerschapswet terughoudend moet zijn, dan zouden we ook uitstralen dat we het onderwerp niet belangrijk genoeg vinden en dat je als school kunt doen wat je wilt. Het moet zich wel verhouden tot het fundament. Dat is volgens mij ook wat we hier met elkaar willen. We willen grote ruimte geven voor de opvattingen van elke school, maar wel binnen de kaders van de burgerschapsopdracht. Dat is zoals de inspectie nu ook toezicht houdt: scherp op de kaders van de wet en terughoudend op de invulling binnen die kaders.
Gezien de discussie van vandaag, denk ik dat het verstandig is om het gesprek over burgerschap te vervolgen, ook over de mate van specificatie en vervolgens de mate van voorschrijven, zou je kunnen zeggen. Ik merk dat daar in de Tweede Kamer ook veel discussie over is. Ik herinner me nog een motie van de heer De Hoop van de PvdA om extra nadruk te leggen op de burgerschapsopdracht en het verscherpen van de invulling van die opdracht. Ik denk dat het verstandig is dat we de burgerschapsopdracht vier jaar na inwerkingtreding gaan evalueren. Dat is dus over twee jaar, in 2025. Dan kijken we ook naar de punten die hier gewisseld zijn over de begrippen en de invulling van de basiswaarden: helpen die in het verduidelijken van waar de grens ligt op de scholen of niet? Ik merk in de praktijk dat scholen daar nu een zoektocht in beleven, ook omdat burgerschap straks in de leerdoelen een betere positie krijgt en verduidelijkt wordt. Wij ondersteunen hen daar ook bij, net als het Expertisepunt Burgerschap dat doet, om dat op een goede manier te doen. Wij schrijven dus niet de methode voor, maar we helpen om dat op de goede manier invulling te kunnen geven, met inachtneming van de overtuiging van de school, zoals ik net zei.
Als daar vragen over zijn, kan ik nog iets preciezer langslopen hoe dat in de geschiedenis bij elkaar gekomen is. Het raakt niet in de kern de wet, maar het raakt wel in de kern de vragen over burgerschap. Als u daar interesse in heeft, ga ik dat doen.
De voorzitter:
We gaan niet te veel aan uitlokking doen, maar de heer Pijlman heeft sowieso een vraag.
De heer Pijlman (D66):
Zeker, voorzitter. Als de microfoon het doet.
De voorzitter:
Ja, die doet het.
De heer Pijlman (D66):
Hij deed het niet, maar nu wel. Ik had wel degelijk het knopje ingedrukt.
Ik heb de volgende vraag. De Raad van State heeft erop gewezen dat de doelen en kernbegrippen van burgerschap niet zijn ingevuld. Daar doelde ik in eerste instantie op. De motie van de Partij van de Arbeid in de Tweede Kamer gaat daarover. Vervolgens heeft de inspectie die wel ingevuld in de uitwerking burgerschap en basisvaardigheden. Dan wijst de Raad van State erop dat dat wel een handvat is, maar dat je er juridisch weinig mee kunt en dat dat ook een risico is. Vervolgens was mijn vraag: betekent dat dan dat u dat ook wat betreft burgerschap veel concreter gaat maken als u met de curriculumherziening komt, zodat scholen met de autonomie die ze hebben wel een steviger handvat hebben dan nu?
Minister Wiersma:
Het klopt dat de burgerschapsopdracht in de wet een abstracter karakter heeft. Dat noemen we een open norm. Dat wil niet zeggen dat de wet vaag is. Je kunt altijd twisten over de vraag of hij duidelijker moet of niet. Daarom zei ik dat we dat volgens mij mee moeten nemen in de evaluatie. Maar de inspectie geeft uiteraard wel een concretisering in haar onderzoekskader, ook om het werkbaar te maken voor scholen. Dat is voor scholen ook helder. Dat maakt het ook werkbaar voor dat toezicht. Op basis van de huidige wet mag de inspectie toezien op de vraag of scholen kennis over en respect voor de basiswaarden van de democratische rechtsstaat bijbrengen en hun schoolcultuur daarmee ook in lijn brengen. Zo zou je het kunnen zeggen. Daar is geen verdere aanscherping voor nodig. Maar ik wil u wel toezeggen dat ik bereid ben de wet ter verduidelijking van de burgerschapsopdracht vier jaar na inwerkingtreding te evalueren en dan ook mee te nemen hoe de terughoudendheid van het toezicht in de praktijk werkt. Ik zal precies de vraag die u stelt daarin meenemen, namelijk of dat nog verduidelijking nodig heeft.
In de tussentijd — u verwijst daar terecht naar — werken we hard om scholen te helpen die burgerschapsopdracht in het onderwijs vorm te geven. Ik noemde net dat Expertisepunt Burgerschap. Wij zijn ook bezig met het aanscherpen van de kerndoelen en de eindtermen. U noemt dat terecht. Dat is onderdeel van de curriculumherziening. Eind dit jaar zijn de nieuwe kerndoelen er ook in concept. Dan kunnen we ook kijken hoe die zich verhouden tot de verdere concretisering, of het wettelijk meer vraagt of niet. Er komen nieuwe onderzoekskaders aan. Die worden per jaar vastgesteld. We hebben de inspectie specifiek gevraagd om te kijken of de deugdelijkheidseisen voldoende duidelijk zijn voor scholen of dat die in de wet soms om iets anders vragen. Als dat het geval is, dan zullen we dat voor de zomer aan de Tweede Kamer voorleggen om te kunnen wisselen of dat wetswijzigingen vraagt of niet. Dat heb ik de Tweede Kamer toegezegd.
De voorzitter:
Dit is een toezegging in de richting van de heer Pijlman. Ook deze toezegging is genoteerd. De minister vervolgt.
Minister Wiersma:
De heer Verkerk vroeg om twee toezeggingen. Hij vroeg ten eerste of de minister de Kamer kan toezeggen dat het toezicht op burgerschapsonderwijs en de zorgplicht voor een schoolcultuur terughoudend zal zijn, onder verwijzing naar de Raad van State. Als ik de heer Verkerk goed begrijp, maakt hij zich vooral druk over de ruimte van scholen om hun eigen en bijvoorbeeld Bijbelse opvattingen te onderwijzen. Ik zou hem op dat punt graag geruststellen. Ik heb net ook geprobeerd te zeggen dat die ruimte er heel expliciet is, maar leerlingen moet natuurlijk ook onderwezen worden wat er in Nederland mag en moet. Een Bijbelse opvatting over het huwelijk mag onderwezen worden, maar leerlingen moeten ook weten dat iedereen in Nederland mag trouwen met iemand van hetzelfde geslacht.
Los daarvan begrijp ik een en ander dan als volgt. Zoals ik al heb aangegeven, is het toezicht op de burgerschapsopdracht terughoudend, maar de wet stelt ook grenzen en daar wordt niet terughoudend op toegezien. Dat is het punt van de heer Pijlman. Een school die bijvoorbeeld handelt in strijd met de basiswaarden wordt daar natuurlijk op aangesproken. Dit onderscheid is in de behandeling van de burgerschapswet ook herhaaldelijk precies zo besproken met de Tweede en Eerste Kamer. Ik heb de wettelijke opdracht geconcretiseerd in de onderzoekskaders, zoals ten aanzien van de wettelijke eisen gebeurt. Daarmee geef ik aan welke interpretatie de inspectie zal hanteren van het wettelijke begrip "basiswaarden van de democratische rechtsstaat". In het juridisch jargon zijn dit wetsinterpreterende beleidsregels. Hiermee krijgen scholen dan de nodige duidelijkheid over toezicht op de burgerschapsopdracht.
Wat betreft sociale veiligheid zien we soms ook enige spanning met artikel 23 ontstaan. Denk aan lesstof die leerlingen een gevoel van ongemak of onveiligheid geeft. Er zijn hier gisteren allemaal verschillende voorbeelden in het debat benoemd. Uiteraard moet een school ook dan zorg dragen voor een leerling. Maar de school mag een eigen opvatting hebben en die onderwijzen. Op dat vlak geldt de terughoudendheid van toezicht in dezelfde lijn zoals ik die zojuist schetste. Dus ik wil ook hier toezeggen dat ik bereid ben om de wet tot verduidelijking van de burgerschapsopdracht in lijn met de heer Pijlman te evalueren en dan dit punt, dus de manier waarop de terughoudendheid van toezicht in de praktijk uitwerkt, daar expliciet in mee te nemen. Dat is een toezegging die ik ook aan de heer Verkerk doe.
De heer Verkerk (ChristenUnie):
Heel hartelijk dank aan de minister voor deze toezeggingen. Ik mag uw toezegging zo interpreteren dat u, ook gezien wat u net zei over de termen "wezenlijk" en "flagrant", zegt: de inspectie toetst terughoudend; als bij die terughoudende toetsing blijkt dat er sprake is van een flagrante overtreding of iets wezenlijks dat fout gaat, dan grijpt de inspectie in.
Minister Wiersma:
Ja, volgens mij is dat correct, inclusief de stelling en de aanvulling die de heer Pijlman daar toen bij had. Ik zou daaraan voor meneer Verkerk — dan hebben we dat ook meteen gedaan — nog toe willen voegen dat ik ook nog een brief stuur over de manier waarop dat in het onderzoekskader zou kunnen landen.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik ben bang dat we niet alle problemen in het onderwijs kunnen oplossen met deze wet, maar dat hoeft misschien niet. Maar ik ga toch nog in op dit punt voor een stukje verheldering. Mijn vraag gaat over structureel en flagrant, de sociale veiligheid en de hele concrete situatie dat we vanuit onderzoek weten dat bijvoorbeeld homoseksuele en biseksuele jongeren in een homonegatieve omgeving ernstige psychische problemen oplopen, tot een verhoogd zelfdodingspercentage aan toe. Is dat dan niet een structurele dan wel flagrante schending van sociale veiligheid en de burgerschapsdoelen? En als dat zo is, betekent dat dan niet toch dat het ten aanzien van wat de minister net zei over de vrijheid van scholen om hun eigen opvattingen uit te dragen — die vind ik overigens zeer belangrijk; volgens mij delen we het dilemma daarin — iets te makkelijk is om te zeggen: dat mag allemaal? Is dat niet iets te makkelijk als we tegelijkertijd weten dat een van implicaties van het uitdragen van bepaalde opvattingen over seksualiteit en gender, schadelijke gevolgen heeft voor die leerlingen? Is die spanning niet toch een beetje onoplosbaar?
Minister Wiersma:
Het is een goede vraag, maar het is best ingewikkeld om daar een goed antwoord op te geven. Het is namelijk ook een beetje de filosofische kant, maar niet helemaal, want het gaat in de praktijk echt tot ingewikkelde afwegingen leiden. Ik kan wat voorbeelden geven, want ik had dit soort vragen natuurlijk zelf ook. Ik kan die geven en dan zal u zien dat daarin een spanning zit.
We hebben het bijvoorbeeld vaak over identiteitsverklaringen waarin de visie staat: het huwelijk is tussen een man en een vrouw. Is hier dan al die vraag van toepassing? Dan zeggen wij met deze wet in de hand, ter geruststelling: nee, daar is geen sprake van overtreding van de burgerschapsopdracht of de zorgplicht voor de veiligheid, dus daar is per definitie geen sprake van wanbeheer. Die visie mag je namelijk geven. Dan de situatie waarin een school een identiteitsverklaring heeft waarin staat dat die het homohuwelijk verwerpt. Dat is dus een stap verder. Dan zeggen wij: nee, want een identiteitsverklaring alleen zal zelden op zichzelf tot het oordeel kunnen leiden van overtreding van de burgerschapsopdracht of de zorgplicht voor de veiligheid. Het gaat hier dus niet om het expliciet verwerpen van homoseksualiteit, maar om het verwerpen van het huwelijk, en dus is er op basis hiervan nog geen overtreding en is er dus ook geen aanwijzing mogelijk. Het verwerpen van het homohuwelijk is iets anders dan het homohuwelijk verwerpelijk vinden. Maar goed, dat is voor de fijnproevers. Er zijn daarover veel verschillende discussies te voeren.
Dan zou je nog een laagje dieper kunnen: een school heeft een docent rondlopen die in zijn les verkondigt dat homohuwelijken verwerpelijk zijn. Nee, de vraag of een mogelijke aanwijzing kan worden gegeven, hangt af van de opstelling van het bestuur daarover. Dan kan je nog een stapje verder; ik loop ze met uw af omdat daarmee een beeld ontstaat van de referenties die we dan met elkaar hebben. De volgende stap is: een school heeft een docent rondlopen die in zijn les verkondigt dat homohuwelijken verwerpelijk zijn en de school grijpt niet in. Dan komen we op casuïstiek die we in het verleden gezien hebben of die in de lucht hing. Dan is het antwoord: mogelijk. Dan hangt het af van de context en de intensiteit van deze uitingen, hoe het verder met de schoolcultuur is gesteld, of hier kan worden gesproken van een overtreding en of daar ernstige schade uit voortkomt. Dat punt noemde de heer Rietkerk ook.
Ik kan het nog verder aflopen, maar …
De voorzitter:
Ja, maar de heer Ganzevoort heeft een interruptie.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Het beeld is duidelijk. Ik denk inderdaad precies dat daar de spanning zit. Scholen mogen best iets vinden van ideeën over gender en diversiteit en het gebruik van een term als "genderideologie" om emancipatie tegen te gaan. Dat mogen ze allemaal wel vinden, maar de vrijheid van de school om dat te vinden, schuurt met de vrijheid van de leerling die op die school zit. Ik ben bang dat die spanning principieel een dilemma blijft dat we hier niet helemaal gaan oplossen. Maar we moeten het uiteindelijk wel over die zaken hebben, omdat we een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor die leerling.
Minister Wiersma:
Dat begrijp ik helemaal van de heer Ganzevoort. Ik heb zelf hetzelfde gevoel en ik heb eerlijk gezegd dagelijks ... Nou, dagelijks is wat overdreven, maar ik heb deze casuïstiek wekelijks op mijn bureau. Ik ken verschillende voorbeelden en daar zit soms wel zorg. We hebben er juist ter bescherming van artikel 23 belang bij dat we zo duidelijk mogelijk zeggen wat daar wel en niet inzit. Als we dat niet met elkaar bespreken, wordt het een grote container, waarin iedereen in zijn eigen bubbel kan blijven zitten, de andere bubbels ook niet meer hoeft te ontmoeten en niet meer openstaat voor de opvattingen van die andere bubbels. Ik constateer dat dat hier soms gebeurt en dat dat soms leidt tot de misvatting dat artikel 23 dan maar weg zou moeten. Mijn instelling is dat we juist met dit soort instrumentarium, maar ook met de deugdelijkheidseisen in de burgerschapsopdracht elkaar een beetje ... De heer Verkerk of de heer Pijlman zei dat goed. De heer Pijlman was het, die zei: dan moeten we hier dat moeilijke debat maar wat langer voeren en daar heel veel uren voor uittrekken, maar dan hebben we het debat wel gevoerd. Anders ligt het altijd én op mijn bureau én, erger, bij leerlingen in een school en bij ouders thuis op het bordje. Voor je het weet, gaat iedereen dan toch denken: nou, dan kies ik hier lekker met de wet nieuwe scholen voor mijn eigen zuil. Ik denk dat we daar niet gelukkig van worden. Ik herken dat dus, maar tegelijkertijd hebben we dit soort situaties ook nu op waarde te schatten, uiteraard zorgvuldig, maar wel in lijn met onze fundamenten.
De voorzitter:
Dank. Mag ik de minister vragen hoelang hij nog denkt nodig te hebben, zonder al te uitputtend in te gaan op de suggestie die hij zojuist deed?
Minister Wiersma:
Ja, dat snap ik. Ik heb net zo lang nodig als ik nodig heb om de Kamer te overtuigen uiteraard, maar ik ga kijken of ik een aantal dingen wat sneller kan doen. De terughoudendheid heb ik benoemd en aan de heer Verkerk een aantal toezeggingen daarover gedaan. De open normen hebben we ook besproken. Ik kan de hele geschiedenis met u langslopen — dat zal ik nu niet doen — van hoe dat destijds na het advies van de Raad van State in 2019 is opgeschreven, hoe we dat vervolgens in debat met elkaar gewisseld hebben en hoe dat heeft geleid tot én de wet vaststellen, én de onderzoekskaders die daaruit voortkwamen. Ik zal dat niet doen, maar het is wel degelijk zo dat er ruimte is voor verdere discussie over de interpretatie en de specificatie ervan.
De voorzitter:
Er zijn geen brandende vragen meer.
Minister Wiersma:
Nee, ik denk dat we die op dit punt gedaan hebben. Dan heb ik nog het blokje overig.
De voorzitter:
Oké. Dan stel ik voor dat de minister vervolgt met zijn laatste blok. Ik zeg dat omdat de Kamer heeft aangegeven dat alle woordvoerders behoefte hebben aan een korte tweede termijn. De minister.
Minister Wiersma:
Voorzitter. Ik heb nog een aantal overige vragen. De heer Schalk vroeg: wil de minister het materiaal aanpakken dat door de Rutgers Stichting over scholen wordt uitgestort. "Pak dan gewoon de subsidie af." Nee, dit wetsvoorstel is niet gericht op partijen die lesmateriaal aanbieden. Het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om in te grijpen bij bestuurlijk wanbeheer door schoolbesturen. Ik wil daarbij ook graag benadrukken, mevrouw Blécourt deed dat ook, dat de Rutgers Stichting goed en belangrijk werk verricht op het terrein van seksuele gezondheid en rechten voor iedereen. Ik wil u uitnodigen om daarover met hen mogelijk een gesprek te hebben. Het is, denk ik, altijd goed om ervoor te zorgen dat we de goede informatie met elkaar delen.
De heer Schalk liep een aantal elementen af. Wil de minister dat antisemitisme wordt tegengegaan? Daar helpt deze wet niet tegen. Daar hebben we het strafrecht voor. Gaat het om het indammen van haatzaaien, gebruik dan gewoon het strafrecht, volgens de woorden "behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet". Dat vind ik een goede vraag, omdat dat wel wat toevoegt aan deze behandeling, denk ik. De heer Schalk vraagt of we het strafrecht niet beter kunnen inzetten of in ieder geval terminologie kunnen hanteren die daarin past, bijvoorbeeld "aanzetten tot haat". Ik citeer de strafbepaling die hierover gaat, artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht: "hij die in het openbaar" — dat onderstreep ik — "mondeling of bij geschrift of afbeelding, aanzet tot haat tegen of discriminatie van mensen of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun geslacht, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap (…)." Dit gaat over een openbare setting. Onderwijs wordt gegeven in een besloten setting, dus niet in een openbare setting. Daarom citeerde ik. Daarom is het strafrecht dus ook niet van toepassing. Het strafrecht biedt dus ook geen oplossing. Het gaat overigens niet alleen om haatzaaien. Dat is een heel hoge drempel. In de memorie van toelichting staat: bij een ernstige aantasting van de basiswaarden kan worden gedacht aan intolerantie ten opzichte van bepaalde bevolkingsgroepen, of het niet erkennen van het gezag van Nederlandse instituties. Antisemitisme in de klas kan met deze wet sneller worden aangepakt.
De heer Schalk zei dat de bevoegdheid om in te grijpen juist makkelijker wordt gemaakt bij de relatief nieuwe zorgplicht voor sociale veiligheid. Hij vroeg: wat is de ratio daarachter en wat heeft dit voorstel voor gevolgen voor de bestuurlijke verhoudingen? De ratio achter de uitbreiding van de definitie van "wanbeheer" met "veiligheid" is natuurlijk gelegen in het belang van de leerling. Als de inspectie vaststelt dat de zorgplicht niet wordt nagekomen en dat het dreigt te leiden tot ernstige schade aan leerlingen, dan mag van de overheid verwacht worden dat er wordt ingegrepen. Veranderen daardoor de bestuurlijke verhoudingen? Nee. Mocht er sprake zijn van een onveilige situatie, dan is het namelijk aan het bestuur om in te grijpen, al dan niet na overleg met de interne toezichthouder. Pas als het bestuur niet wil of kan ingrijpen, zal die aanwijzing in beeld komen. Als het wetsvoorstel ertoe leidt dat het gedrag van bestuurders verandert, in de zin dat de veiligheid van leerlingen geborgd is, dan vind ik dat natuurlijk een goede zaak.
De heer Schalk zei: "Ik heb de beslisnota ingezien en dan slaat de schrik je om het hart als je keer op keer leest: dit raden wij af. Waarom legt de minister alle waarschuwingen naast zich neer? Is hij doof voor de signalen?" Ik heb indertijd inderdaad de afweging gemaakt en daarbij uiteraard de adviezen van ambtenaren meegenomen. Daarop heb ik de eerste nota van wijziging gemaakt, waarmee ik het wetsvoorstel vrijwel geheel in overeenstemming gebracht heb met de versie die aan de Raad van State is voorgelegd. Ik heb daar net ook al iets over gezegd. Uiteindelijk is vanuit de Tweede Kamer op die afweging kritiek gekomen. Daar heb ik ook naar verwezen richting de heer Verkerk, in mijn inleiding. Dat deed ik ook specifiek vanuit het perspectief van artikel 23, dus daar ben ik zeker niet doof voor gebleven. Ik heb door middel van de derde nota van wijziging extra waarborgen opgenomen, zoals we die hebben besproken. Het amendement van de ChristenUnie om de woorden "flagrant" en "structureel" te introduceren, heb ik oordeel Kamer gegeven.
De heer Schalk vroeg ook: "Voor zover de minister zelf bestuurlijk moet kunnen ingrijpen, moet het gaan om uitzonderlijke situaties die raken aan zijn stelselverantwoordelijkheid. Denk aan de situatie waarin een school dreigt om te vallen en grote groepen leerlingen op straat komen te staan. Daarvan is geen sprake bij ernstige problemen met een paar leerlingen, hoe verkeerd het ook is. Dat kan de inspectie prima zelf afhandelen. Is de minister het met deze zienswijze eens?" Nee. Dit wetsvoorstel is niet bedoeld voor situaties die de inspectie zelf kan afhandelen op basis van het huidige instrumentarium. Ernstige problemen met een paar leerlingen kunnen grote impact hebben op een school. Daarom wordt de stelseleis ook losgelaten. In dit wetsvoorstel wordt expliciet ingekaderd in welke gevallen daar dan wel of geen sprake van kan zijn. Dat hebben we net uitvoerig met elkaar gewisseld.
De heer Rietkerk zegt: "In de nota naar aanleiding van het verslag staat een wat merkwaardige zin: 'De onderzoekskaders zijn niet te beschouwen als zelfstandige normstelling die de wettelijke kaders te buiten zou gaan.' Wat zijn het dan wel?" De onderzoeksraden van de inspectie vormen, waar het gaat om burgerschap, een concretisering van de wettelijke eisen. Er staat in hoe de inspectie invulling geeft aan het toezicht op basis van de wet. Dat is ook om het werkbaar te maken voor scholen. Zo eist de wet dat scholen onder meer het begrip van vrijheid bevorderen en hun schoolcultuur daarmee ook in lijn brengen. Het onderzoekskader concretiseert dat in de begrippen "vrijheid van meningsuiting" en "autonomie". De wet heeft het over "gelijkwaardigheid" en het onderzoekskader onder andere over "het afwijzen van discriminatie". Het werkbaar maken daarvan is dus het enige doel. Kortom, het gaat hier om interpretaties van al bestaande wettelijke begrippen en dus niet om nieuwe zelfstandige normen. Dat was wat ik dat net in dat juridische jargon "wetsinterpreterende beleidsregels" noemde. Deze concretiseringen vallen daarom binnen de kaders van de wet.
Dan de vraag — een goede vraag, ook — van de heer Rietkerk: hoe ziet u het wetsvoorstel in de trend dat de rechterlijke toetsing bij open normen steeds belangrijker wordt en de rechter deze invult, ook met grondrechten en beginselen? In de jurisprudentie wordt aanvaard dat het niet altijd mogelijk is om concreet geformuleerde normen in de wetgeving op te nemen. Open normen hebben als voordeel dat ze niet steeds aan de snel veranderende omstandigheden hoeven te worden aangepast. Wel stellen ze hoge eisen aan de motivering van concrete besluiten. Dat is terecht. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn daar natuurlijk onverkort op van toepassing. De toepassing van de norm "een wezenlijk vermoeden van wanbeheer" zal altijd gebaseerd zijn op een door de inspectie geconstateerde overtreding. Daar kom ik zo nog even extra op terug bij vragen die daarover zijn gesteld ten aanzien van de werkwijze van de inspectie.
Wat is de grondslag voor de minister om extra eisen te stellen bij ministeriële regeling? Moet dit niet via de formele wet? Er is wat mij betreft geen sprake van het stellen van extra eisen in de ministeriële regeling. Van schending van het legaliteitsbeginsel is dan ook geen sprake. De kern van deze zaak is of bij de uitwerking in de ministeriële regeling binnen de norm is gebleven van artikel 1.3, vijfde lid, van de formele wet, de WHW. Deze norm is het bevorderen van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef van studenten en dat dit bevorderen van dat besef van studenten ten minste inhoudt dat de instellingen, met inbegrip van degenen die hen formeel of informeel vertegenwoordigen, zich onthouden van discriminatoire gedragingen en uitlatingen. "Ten minste" betekent dat er in het kader van de bevordering van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef ook andere aspecten kunnen zijn die daarmee in strijd komen.
De Commissie beoordeling uitingen maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef gebruikt als toetsingsmaatstaf de in deze regeling opgenomen nadere uitwerking van deze verplichting dat een uiting — daar komt ook het woord — flagrant in strijd is met de kernwaarden van de Nederlandse rechtsstaat. Deze nadere uitwerking blijft wat mij betreft binnen de voorgestelde wettelijke norm, aangezien het flagrant handelen in strijd met de beginselen van de Nederlandse democratische rechtsstaat haaks staat op het bevorderen van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef van studenten. De uitwerking die in die regeling is opgenomen, is dus naar zijn aard een beleidsregel waarmee invulling wordt gegeven aan de genoemde verplichting. Hierdoor is er dan ook geen noodzaak om een grondslag in de formele wet op te nemen, waardoor een nadere uitwerking in de regeling kan worden gegeven. Ik moet u zeggen dat ik me realiseer dat dit een vrij technisch antwoord is.
De voorzitter:
Mag ik de minister vragen om iets korter en bondiger nog in te gaan op de laatste gestelde vragen, ook gelet op de tijd?
Minister Wiersma:
Dat kan. Hoe staat het met de ratificatie met het derde facultatief protocol van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind? Dat is mijn laatste vraag, een belangrijke vraag. Het kabinet heeft het principebesluit genomen om dit protocol te ratificeren. Ik verwijs naar de brief aan de Tweede Kamer van 26 mei jongstleden van de minister voor Langdurige Zorg en Sport en de staatssecretaris van VWS. De ratificatieprocedure zal starten na afronding van de ratificatie van het facultatief protocol van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Voorafgaand zal nog een expliciet weegmoment plaatsvinden. Ik denk zomaar dat de heer Ganzevoort aan dat expliciete weegmoment nog zijn bijdrage zal leveren op een later moment. Ik moet u verwijzen — ik kijk even naar de heer Ganzevoort — naar die brief van 26 mei. Als daar nog specifieke vragen over zijn, kunt u die natuurlijk meenemen in de tweede termijn. Maar ik kan u daar nu niet heel veel over vertellen, behalve dat de ratio achter die volgtijdelijkheid is dat het kabinet heeft meegewogen dat de Raad van State in zijn voorlichting vaststelde dat een betrouwbare voorspelling van de financiële gevolgen voor de Staat van ratificatie van protocollen niet zo eenvoudig te geven is. Dus daar zit een overweging in.
Voorzitter. Ik heb nog tien seconden nodig om even te kijken of ik meteen terug kan komen op het antwoord van de inspectie. Dat zal namelijk helpen, denk ik. Als u het mij toestaat, dan kijk ik heel even of dit het antwoord is dat u zoekt.
De voorzitter:
Uw tien seconden zijn voorbij.
Minister Wiersma:
Ja, het worden er toch twintig. Het worden er misschien zelfs wel 30.
De voorzitter:
Oké. Het mag ook in tweede termijn.
Minister Wiersma:
Dat is goed. Misschien zijn er nog vragen over. Dan zouden die nog beantwoord kunnen worden. Maar als u graag schorst, dan doe ik het in de tweede termijn. U bent de baas.
De voorzitter:
Ja. Dan stel ik vast dat hiermee een einde is gekomen aan de eerste termijn van de zijde van de regering. Ik stel voor om thans meteen over te gaan tot de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Ik geef als eerste het woord aan de heer Verkerk. Zoals ik aangaf, hebben alle fracties gevraagd om een korte inbreng in tweede termijn te mogen leveren. Ik kijk even naar de klok. Uiterlijk om 11.30 uur moet dit debat zijn afgerond, willen we vanmiddag alles ordentelijk kunnen afhandelen.
Meneer Verkerk, aan u het woord.
De heer Verkerk i (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik wil als eerste de minister heel hartelijk danken voor zijn antwoorden. Ik wil hem ook danken voor zijn toezeggingen. Ik kom daarop terug.
Dit is ook mijn laatste vergadering. Ik wil de collega's hartelijk danken voor de geweldige samenwerking en de heel spannende debatten die wij hebben gehad, ook zeker over heel fundamentele zaken. Denk aan debatten over grondrechten en de Grondwet. Ik wil ook de Griffie, de Voorzitter en de plaatsvervangend voorzitters heel hartelijk danken voor de geweldige opstellingen van uw kant.
Een van mijn kleinkinderen zit op de tribune. Hij heeft gisterenavond ook het debat gevolgd. Hij is lid van een debatclub. Ik vroeg: heb je nog iets gezien? Zijn opmerking was: nou, ik heb debattrucs gezien waarmee ik op school niet weg zou zijn gekomen. Ik zal er niet op ingaan of hij deze morgen nog iets over de minister heeft gezegd; dat laten we even zitten.
Voorzitter. Ik wil de minister hartelijk danken dat hij ten aanzien van de termen "flagrant" en "wezenlijk" expliciet heeft toegezegd de interpretatie van de Raad van State te volgen. Ik heb hem daar net nog op doorgevraagd in een interruptie. Ik ben blij dat hij zegt dat op beide gebieden terughoudend getoetst wordt. Hij zei ook dat als uit de terughoudende toetsing blijkt dat er sprake is van een wezenlijk vermoeden of een flagrante overtreding, er dan pas wat volgt, enzovoort, enzovoort. Ik wil dit graag noteren. Ik vind deze formulering namelijk heel belangrijk.
Ik wil doorgaan op wat collega Ganzevoort zei. Natuurlijk blijft er een spanning bestaan. Die spanning bestaat niet alleen op christelijke scholen, maar ook op humanistische scholen. Als een docent zegt dat een huwelijk ook openstaat voor personen van hetzelfde geslacht en er een kind op school zit dat thuis iets anders leert, dan moet het voor het kind veilig zijn. Mijn indruk is dus dat het goed is dat we die spanning hier ook benoemen. We hebben twee dingen. Aan de ene kant hebben we de vrijheid van onderwijs, natuurlijk wel binnen de wettelijke grenzen. Aan de andere kant hebben we de eis van veiligheid. Ik vind dat we die punten steeds weer heel scherp tegen elkaar moeten zeggen.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Dit is een vorm van both-sidism van de heer Verkerk die volgens mij niet helemaal werkt. Als een docent op een school uitdraagt dat het huwelijk ook openstaat voor mensen van hetzelfde geslacht en een leerling thuis iets anders hoort, dan staat daar niet het bestaansrecht van die leerling ter discussie. Op een school waar uitgedragen wordt dat homoseksualiteit niet kan, staat het bestaansrecht van een homoseksuele leerling als persoon ter discussie. Dit is dus een vergelijking die niet opgaat, volgens mij. Ik ben het helemaal met de heer Verkerk eens dat het dilemma blijft bestaan, maar het is niet zoals hij het nu beschrijft, denk ik.
De heer Verkerk (ChristenUnie):
Even rekening houdend met de tijd: misschien heeft u gelijk dat het wel of niet opgaat. De essentie is echter dat er een spanning ontstaat. De opdracht voor de school is dat er altijd een veilige situatie moet zijn, ook als de school bepaalde opvattingen heeft die misschien niet overeenkomen met puntje, puntje, puntje.
Voorzitter. Als ik terugkijk op het debat, dan is de symbolische waarde van deze wet wat onze fractie betreft heel groot. Die waarde is: denk erom, er zijn grenzen. Er zijn situaties — die zijn hier ook genoemd — waarin het mogelijk is dat de minister moet ingrijpen. Als die heel dicht bij de overtreding van de wet zit, dan kan de gerechtelijke procedure soms wel maanden, jaren of veel langer duren. We hebben ook gezien dat in de uitvoering van de wet de handhaving een stuk lastiger is, omdat dat altijd in de weg staat van de terughoudendheid. Maar als het in de weg staat — de minister heeft dat toegezegd — dan zal de uitvoering niet makkelijk zijn, maar zijn er wat ons betreft wel heldere grenzen.
Voorzitter. Ik wil nog één punt naar voren halen, omdat het zo mooi is. Als Abraham Kuyper spreekt over de vrijheid van de verbanden, gebruikt hij op een gegeven ogenblik de woorden "geheiligde denkkracht als weerstandskracht". Dat betekent dat het heel diep zit. Dat merkte ik ook bij de heer Ganzevoort, die mij net interrumpeerde: dat zit heel diep. Juist omdat het zo diep zit, vind ik ook dat we dit soort debatten hier moeten voeren.
Voorzitter. Ik zal de discussie en de toezegging van de minister voorleggen aan de fractie. Wij zullen met elkaar beslissen hoe wij met deze wet omgaan.
Ik dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw De Blécourt. Zij spreekt namens de fractie van de VVD.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse i (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Allereerst wil ik de minister bedanken voor de uitgebreide beantwoording van de vragen en ook voor de toezegging ten aanzien van de evaluatie. Ik bedank hem ook voor de toezegging dat hij "flagrant" conform de uitleg van Raad van State zal uitvoeren, namelijk dat terughoudendheid wordt betracht bij het toepassen van deze wet en dat aanwijzing een ultiem middel is.
Het gaat in dit wetsvoorstel om ingrijpen in uitzonderlijke situaties. Een aanwijzing kan alleen als het gaat om onderwijs dat haaks staat op de democratische rechtsstaat.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Pijlman. Hij spreekt als altijd namens de fractie van D66.
De heer Pijlman i (D66):
Ja, nog steeds, voorzitter.
Dank aan de minister; helder, duidelijk. Ik denk dat hij velen van ons heeft overtuigd van hoe hij het toezicht ziet en dat dit ook in de wetsgeschiedenis wordt opgenomen en daarmee zo werkt.
Wat misschien niet veel of te weinig aandacht heeft gekregen, is dat deze wet ook preventief gaat werken. Dat is mijn stellige overtuiging. Het is de opdracht aan scholen en aan schoolbesturen om binnen de kaders, ook van de vrijheid van onderwijs, hun verantwoordelijkheid te nemen. De wet is ook voldoende ingekaderd en terughoudend en de rol van de inspectie is benoemd, maar er zijn altijd uitzonderingen waarin je moet kunnen handelen. Gisteren hebben we daarvan een aantal benoemd. Dan gaat het om de borging van de kwaliteit van onderwijs en vooral om het borgen van de veiligheid van leerlingen.
Ik kom nog op één punt terug: de doelen en kernbegrippen van burgerschap. Dank voor de toezegging. Ik neem aan dat de minister de informatie die hij aan de Tweede Kamer toestuurt ook naar de Eerste Kamer stuurt. Dat debat moet gevoerd worden. Het was mij uit het hart gegrepen. Minister, u zei: "Misschien is het wel een heel lastig debat. Wat moet je nu verder vastleggen en wat niet?" Maar voer dat debat, want dat geeft helderheid aan scholen en dat geeft de discussie waar collega Ganzevoort ook over sprak de diepgang, de eerlijkheid, de ruimte en de helderheid die scholen nodig hebben.
Ik zal dat debat op afstand maar met belangstelling volgen.
Dank u wel. Ik zal de fractie uiteraard positief adviseren over het wetsvoorstel en vragen om voor te stemmen.
Ik zie de heer Schalk nog. Hij zit alweer. Nee, nu staat hij weer.
De voorzitter:
De heer Schalk schrijdt naar het spreekgestoelte, omdat hij de volgende woordvoerder is. Hij spreekt, ook als altijd, namens de fractie van de SGP.
De heer Schalk i (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Ik was mij inderdaad alleen maar aan het gereedmaken om hiernaartoe te komen. Ik dank natuurlijk ook de minister voor de beantwoording. Ik had het gevoel dat het allemaal een beetje gehaast moest.
Voorzitter. Ik heb een paar reflecties hierop. Dit debat leent zich er uitstekend voor om naast de toetsing van de voorliggende wet in te zoomen op ideologische of levensbeschouwelijke opvattingen. Dat hebben we ook weer gedaan en dat is belangrijk, maar in deze tweede termijn wil ik dat aspect wat laten rusten. We concentreren ons op wat deze wet bedoelt en hoe die kan uitwerken. We maken ons namelijk allemaal zorgen om artikel 23. Sommigen maken zich zorgen omdat artikel 23 er ís. Anderen, zoals ik, maken zich zorgen omdat ze bang zijn dat artikel 23 zomaar uitgehold kan worden door ondoordachte stappen van deze minister of door een van zijn opvolgers.
Voorzitter. In 2013 is de aanwijzingsbevoegdheid van de minister op grond van artikel 23 nog bewust gebonden aan de stelselverantwoordelijkheid. Ik heb al betoogd dat ik het zorgelijk vind dat die principiële rechtsstatelijke lijn tien jaar later zomaar dreigt weg te vallen doordat de minister een steeds langere lijst met deugdelijkheidseisen creëert op grond waarvan hij zelf direct kan ingrijpen. Ook in het debat vanmorgen bleek weer dat er wel nader bezien moet worden bij de evaluatie van de aanscherping van kerndoelen of de burgerschapsopdracht misschien verduidelijkt moet worden. Maar dit is straks allemaal een extra risico wanneer deze wet daadwerkelijk is aangenomen.
De Raad van State, ons hoogste adviesorgaan, waarschuwt daar nadrukkelijk voor. De vreemde, vage termen, zoals "wezenlijk", "structureel" en "flagrant", vergroten dat risico. Vandaar dat ik een extra voorlichting heb gevraagd, waarin de Raad van State een verwoede poging heeft gedaan om enerzijds de zorgen nogmaals stevig te benoemen en anderzijds een interpretatie te geven die alle kenmerken van terughoudendheid in zich draagt. Helaas was de schriftelijke reactie van de minister van dien aard dat de zorgen niet minder werden. Inmiddels blijkt ook uit het debat van vandaag en gisteren dat breed in deze Kamer gedeeld wordt dat terughoudendheid van belang is.
Voorzitter. Laat ik het scherp stellen. Onze ideologische uitgangspunten lopen ver uiteen, maar ten aanzien van de reikwijdte van de voorliggende wet ten opzichte van de Grondwet sluiten zich hopelijk de rijen. Juist op dat terrein kan deze Kamer op de laatste dag van deze zittingsperiode nog eenmaal laten zien dat we als Eerste Kamer, als hoeder van de Grondwet, onze eigenstandige rol vasthouden. Vandaar de volgende motie.
De voorzitter:
Door de leden Schalk en Van Dijk wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat in de Wet uitbreiding bestuurlijk instrumentarium onderwijs twee nieuwe gronden zijn geïntroduceerd op basis waarvan een aanwijzing wegens wanbeheer gegeven kan worden, namelijk het "handelen in strijd met de zorgplicht voor de veiligheid" en "het structureel of flagrant handelen in strijd met de burgerschapsopdracht";
overwegende dat (voor alle onderwijssectoren) een spoedaanwijzing mogelijk wordt indien uit het tekortschieten van het bevoegd gezag van de betreffende onderwijsinstelling "een wezenlijk vermoeden van wanbeheer" kan worden afgeleid;
overwegende dat de Eerste Kamer een verzoek om extra voorlichting door de Raad van State heeft gevraagd over de betreffende formuleringen;
constaterende dat de Raad van State nadrukkelijk de noodzakelijke terughoudendheid ten aanzien van de reikwijdte van de betreffende formuleringen beschrijft;
verzoekt de regering bij een (spoed)aanwijzing de terughoudendheid te betrachten op de wijze zoals deze door de Raad van State is geadviseerd,
en gaat over tot de orde van de dag.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt letter K (35920).
De heer Schalk (SGP):
Voorzitter. Misschien vindt niet iedereen in de Kamer het vandaag per se nodig dat er nog een motie over wordt ingediend omdat er toezeggingen zijn gedaan, maar tijdens het debat was duidelijk dat we juist over deze terminologie toch heel gemakkelijk weer onduidelijkheid hebben. Vandaar dat ik dit in de motie heel precies heb geformuleerd. Ik neem aan dat de motie dan ook oordeel Kamer zou kunnen krijgen. Maar voor het eerst in de periode dat ik mag dienen, na acht jaar, vraag ik ook aan de minister: als in deze motie inderdaad staat wat hij vandaag heeft gezegd, dan kan hij de motie ook overnemen, want dan hoeven we er niet meer over te stemmen. Ik ben benieuwd naar het oordeel van de minister.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u. Dan is het woord aan de heer Rietkerk, die spreekt namens de fractie van het CDA. Hij is de voorlaatste spreker die zich heeft gemeld. De heer Rietkerk.
De heer Rietkerk i (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Via u dank ik de minister voor de antwoorden op de vragen die door deze Kamer gesteld zijn in de eerste termijn. Dank ook voor een aantal toezeggingen.
Ik heb een aantal punten. Allereerst het debat over nut en noodzaak. Kortheidshalve sluit ik me aan bij de onderbouwing en de inbreng van de heer Ganzevoort. Wellicht komt de minister daar in de tweede termijn nog op terug. Mijn fractie is er namelijk niet van overtuigd dat het in de genoemde casus in Limburg met een spoedaanwijzing anders had gelopen, los van de ernst van de situatie daar — want die ernst was aanwezig — en los van de aanpak voor de leerlingen die inderdaad hun PTA's en examen zouden moeten doen. Het heeft ons niet overtuigd.
Het tweede punt betreft terughoudend toezicht. Dank voor de uitleg en voor de toezeggingen op dat punt.
Die uitleg en toezeggingen staan ook in verbinding met het derde punt dat ik wil delen, namelijk het punt over de term "flagrant". De combinatie van de termen "flagrant" en "structureel" hebben we toegelicht gekregen. De minister heeft toegezegd dat hij de uitleg van de Raad van State volgt. Dat is een toezegging, die ook is onderbouwd. Daar heb ik nog één aanvullende vraag over. Diezelfde Raad van State zegt dat de term "flagrant" juridisch kwetsbaar is. Dat willen we denk ik beiden niet. Dit vraagt om duidelijkheid en om de duidelijke uitleg dat we de Raad van State daarin volgen. Maar hoe gaat de minister dan om met de term "juridisch kwetsbaar"? Want voor de praktijk en voor de rechters vraagt dat duiding.
Het vierde punt is het wezenlijk vermoeden. We hebben in het debat gezien dat de term "ernstig vermoeden" een duiding is die in het bestuursrecht en in de onderwijswetgeving helder is. De minister komt in de tweede termijn terug op de vraag over de relatie met de wetgeving in bijvoorbeeld het primair onderwijs, artikel 143, lid 2. Onze fractie heeft dit nodig om uiteindelijk tot een eindafweging te komen. Het gaat om de duidelijkheid voor de praktijk, ook op dit punt, en ook voor de rechterlijke macht.
Ik sta het langst stil bij mijn laatste punt: de basiswaarden, de democratische rechtsstaat. In eerste termijn heeft onze fractie daar aandacht voor gevraagd. We hebben ook gevraagd om dat begrip te duiden. Naar ons idee stimuleert het burgerschapsonderwijs de gehechtheid aan de democratische waarden, zoals gelijkwaardigheid, vrijheid en solidariteit — de minister noemde die begrippen — maar ook pluraliteit, vanuit het besef dat deze zeer uiteenlopend kunnen worden ingevuld en onderling ook op gespannen voet kunnen staan. De heer Ganzevoort heeft daar volgens mij ook een voorbeeld van gegeven. Burgerschapsonderwijs schrijft naar ons idee niet voor hoe leerlingen en studenten zich moeten gedragen of wat ze moeten denken. Wel dienen de democratische waarden en de democratische gezindheid bevorderd te worden. Is het zo, vraag ik de minister, dat collega-minister Dijkgraaf vanuit deze gedachte op dit moment bezig is om die begrippen te gaan voeden, met experts, studenten, bestuurders en samenleving? Het rapport Burgerschapsonderwijs in een veranderende samenleving gaat naar de Tweede Kamer. Zij gaan er eerst over. Maar kan de minister toezeggen — dit in het verlengde van wat de heer Pijlman zei — dat hij de opbrengst van die nota ook al met de Eerste Kamer deelt? Dat kan namelijk een interessante noot zijn, want het gaat over de democratische waarden en de democratische gezindheid.
Dan rest mij nog te zeggen dat wij op basis van de antwoorden van de minister in tweede termijn in onze fractie zullen afwegen hoe wij tot een eindoordeel komen. Daarmee geef ik aan dat wij op onderdelen nog niet overtuigd zijn. Die tweede termijn doet er dus zeker nog toe.
Voorzitter. Ik sluit af met dank aan de Kamerleden die ons gaan verlaten. Daarmee sluit ik me aan bij iedereen. Een enkeling gaat nog door. Die zien we in de debatten in de toekomst. Ook dank aan de Griffie en de ondersteuning. Ik dank ook deze functionerend, feitelijk voorzitter voor zijn bijdrage in de afgelopen periode.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank. Ten slotte van de kant van de Kamer de heer Ganzevoort. Hij spreekt namens de fracties van GroenLinks en de Partij van de Arbeid.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Dank, voorzitter. Dank aan de minister voor de antwoorden, zeker voor die antwoorden die al helder werden. Ik wil nog even een aantal onderdelen langslopen. Allereerst de nut en noodzaak. In alle eerlijkheid: de minister heeft niet dwingend aangetoond dat deze wet noodzakelijk is. Dat wil niet zeggen dat we niet snappen dat hij noodzakelijk zou kunnen zijn, dat er situaties zijn waarin je zou moeten kunnen ingrijpen. Dat nemen we natuurlijk mee in onze weging. Maar de argumentatie voor de noodzakelijkheid hebben we eigenlijk niet zo dwingend gezien.
Dan het punt van de terminologie "flagrant". Het is inderdaad belangrijk dat we het er niet alleen maar praktisch over eens zijn, zoals de minister in eerste instantie zei, of materieel bij hetzelfde uitkomen. We zijn hier namelijk bezig met wetgeving. Bij wetgeving is het essentieel dat de betekenis van de woorden formeel helder is. Het is goed dat dat in het debat is vastgelegd voor de rechtszekerheid. Wat mij betreft is dat ook een deel van de kracht van deze Kamer. Als ik me een heel klein zijstapje mag veroorloven: in dat opzicht zie ik ook de waarde van een tweekamerstelsel. Daar wordt ook in onze achterban weleens verschillend over gedacht, maar een van die waarden is dat waar de Tweede Kamer heel nadrukkelijk kijkt wat er bereikt moet worden, wat ze willen veranderen en hoe ze dat kunnen doen, deze Kamer daarbij ook steeds stelt: ja, dat kun je wel willen, en misschien willen wij dat ook wel, maar we moeten het dan wel doen op een manier die wetstechnisch volledig klopt, helder is, rechtszekerheid geeft, uitvoerbaar en doelmatig is en al die dingen meer. Ik denk dat we in dit debat die beide kanten gezien hebben. Wat mij betreft is de waarde van deze Kamer nog maar weer een keer gebleken, zeg ik maar eventjes op mijn laatste dag.
Voorzitter. Waar we nog niet uit zijn, is de relatie tussen het feit en het wezenlijk vermoeden. Dat heeft iets te maken met de volgorde in het proces, maar het heeft ook iets te maken met woorden als "constateren", "observeren" en "feitelijk vaststellen". Daar ontstaat heel veel ruis omheen. Ik denk dat we in de tweede termijn niet alleen de tijdsvolgorde van dat proces nog helder moeten krijgen, maar dat we er ook heel precies in moeten zijn hoe die woorden gebruikt worden en wat nou precies bedoeld is met een wezenlijk vermoeden dat niet al een feitelijke constatering is.
Dank voor het antwoord over het facultatief protocol en de brief van 26 mei. Die was me eerlijk gezegd ontgaan, dus daar gaan we zeker naar kijken. Ik ben heel benieuwd wanneer het weegmoment zal zijn. In alle eerlijkheid: we zijn al heel veel jaren over deze ratificatie in gesprek. Iedere keer moet eerst dit uitgezocht worden, dan dat en dan moet er nog wat gewogen worden. Het zal allemaal wel. We willen graag dat het gaat gebeuren. Daarbij zeg ik maar vast: financiële implicaties zijn zeker interessant, of ze nou wel of niet uit te rekenen zijn, maar principiële overwegingen zijn uiteindelijk belangrijker dan de financiële implicaties die hier genoemd worden.
Positief in het wetsvoorstel — laat ik dat ook nog een keer expliciet noemen — vinden wij de uitbreiding van de gronden met de zorgplicht voor sociale veiligheid en de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. Dat zijn namelijk precies de thema's waar het uitgebreide debat over gevoerd moet worden, waar de heer Pijlman over spreekt. Daar moeten we het over hebben. Daar ligt ook de gezamenlijke verantwoordelijkheid, met alle verschillen en met alle ruimte en respect voor pluraliteit. Essentieel is de zorg voor en het recht van de leerling. Daar ging mijn eerdere interruptie van vanochtend over. In alle eerlijkheid: ik heb soms kromme tenen als ik zie wat er op scholen gebeurt. Dat heb ik bij het repressieve beleid dat op sommige scholen bestaat als het gaat om gender en om seksuele diversiteit. Ik heb geen kromme tenen omdat ik vind dat men bepaalde opvattingen niet mag hebben: be my guest. Maar ik heb kromme tenen omdat er een klimaat kan ontstaan waarin voor bepaalde leerlingen het leven intrinsiek onveilig wordt. Dat geeft mij kromme tenen.
Tegelijkertijd wil ik ook niet toe naar een situatie waarin de overheid dwingend voorschrijft dat we daar allemaal hetzelfde over zouden moeten denken. Daar zit precies de spanning die we met elkaar zoeken. Maar als het ons gaat om het recht van en de zorg voor de leerlingen, dan is dwang uiteindelijk niet de oplossing. Dat kan wel nodig zijn. Het kan zo zijn dat de overheid moet ingrijpen, omdat het echt uit de hand loopt. "Flagrant" noemen we dat dan. Maar uiteindelijk is dwang niet de oplossing. Wat uiteindelijk de oplossing is, is de pedagogische dialoog. Ik moet eerlijk zijn: ik heb daar goede gesprekken over gehad, ook in het reformatorisch en het islamitisch onderwijs. Wat is nu pedagogisch nodig om je leerlingpopulatie verder te helpen, ook wanneer daar homoseksuele, lesbische, transgenderleerlingen tussen zitten? Hoe maak je het voor hen veilig? Dat pedagogische gesprek kunnen en moeten we voeren, ook met alle verschillen.
Voorzitter. Dat was mijn zwanenzang. Dank aan de collega's en aan de ondersteuning. Het was een voorrecht om hier te mogen meewerken aan de wetskwaliteit.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan kijk ik of er nog andere leden van deze Kamer zijn die het woord wensen te voeren in de tweede termijn. Dat is niet het geval. Op verzoek van de minister schors ik de vergadering voor een drietal minuten alvorens de minister overgaat tot de beantwoording.
De vergadering wordt van 11.18 uur tot 11.21 uur geschorst.
De voorzitter:
Het woord is aan de minister, en op dit moment aan niemand anders.
Minister Wiersma i:
Voorzitter, dank. Ik wil iedereen hier bedanken. Ik ben me er bewust van dat het voor een aantal van u de laatste keer is dat we hier met elkaar in debat zijn. Het is goed dat we de tijd hebben genomen om, ondanks dat er vandaag wat druk op de agenda zit, zo begrijp ik, goed stil te staan bij wat toch best een principiële discussie is. Hoever mag de overheid de autonomie in het belang van leerlingen en studenten nou beperken? Er zijn een aantal vragen gesteld en ook wat beschouwingen gegeven. Het is altijd heel verleidelijk om op die beschouwingen nog verder in te gaan, maar ik ga proberen dat niet te doen door alleen de specifieke vragen te beantwoorden.
Dan begin ik met het punt dat u nog tegoed had van mij. Dat was een punt van de heer Ganzevoort, maar het is door meer mensen gewisseld. Er ontstond wat ruis over de feiten en het constateren ervan bij de spoedaanwijzing. Belangrijk is dat er eerst feiten geconstateerd moeten worden door de Inspectie van het Onderwijs. Vervolgens moeten die gewogen worden. Dat betekent dat de inspectie feiten heeft, een weging maakt en daar een rapport bij nodig heeft. Er moet dus een rapport bij gebruikt worden, waarin dat wezenlijk vermoeden moet worden onderbouwd. En niet alleen het wezenlijk vermoeden, maar ook de onverwijlde spoed. Die twee elementen zijn essentieel.
Dan is het vervolgens aan het bestuur om daar iets mee te doen. Ze kunnen daarop acteren. Als dat onvoldoende gebeurt, dan komt er een advies van de inspectie naar de minister. Dat is een advies voor een spoedaanwijzing. Vervolgens maakt de minister de weging. Meestal volgen we dan de inspectie. Vervolgens tref je voorlopige maatregelen. In die afweging neem je uiteraard ook mee welke maatregelen je eigenlijk oplegt. Neem je meteen de zwaarste maatregelen? Dat ligt met de spoedaanwijzing minder voor de hand. Het is meer dat je het bestuur wilt bewegen om te gaan doen wat nodig is.
Vervolgens is een tweede onderzoek nodig om daadwerkelijk wanbeheer vast te stellen en om überhaupt te kunnen komen tot een definitieve aanwijzing. Als dat het geval is, dan kunnen daaruit definitieve maatregelen volgen, dan wel geen maatregelen, want dat kan uiteraard ook.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Sorry, ik kreeg de microfoon niet aan. Ik ben een beetje nieuw hier.
(Hilariteit)
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik snap de volgorde wel, maar dat eerste feit dat is vastgesteld, is toch al een feit in de zin van elementen van wanbeheer uit artikel 153? Dat is toch niet een heel ander type feit?
Minister Wiersma:
Ik zal proberen een voorbeeld te geven waarin dit zit en dat in het verleden weleens gespeeld heeft. Stel de inspectie komt op een school en treft daar meerdere leerlingen aan die zeggen dat op die school kinderen weleens opeens niet meer op school zijn, kwijt zijn, niet meer in het vizier zijn. Dat klinkt misschien een beetje wonderlijk, maar dit is een voorbeeld dat waargebeurd is. Kinderen liepen buiten rond en de school had eigenlijk geen toezicht op de leerlingen. De inspectie constateert dat kinderen zo'n verklaring hebben afgelegd. In het strafrecht zouden we dan een proces-verbaal opnemen. Dat is dan het feit. De vervolgvraag is hoe we die verklaring kwalificeren. Wat mogen we daar juridisch uit afleiden? Is dat voldoende feit voor de vaststelling? Is er sprake van wanbeheer? Is de veiligheid van kinderen ernstig in het geding of niet? Of is er op dat moment alleen nog maar een vermoeden van wanbeheer? En zo ja, is het vermoeden dan zwaar genoeg dat je kan spreken van een wezenlijk vermoeden van wanbeheer?
Hier speelt natuurlijk ook de tijd een rol, dus vandaar dat de inspectie wel dat onderzoek doet, een rapport moet opstellen en dat moet onderbouwen. Daar zit tijd in, want als je daarna meer tijd nodig hebt om echt hard te onderbouwen dat er wanbeheer is, dan zal er mogelijk nog een extra onderzoek bij gelden. Daar loopt de tijd een klein beetje door elkaar, maar dit is een voorbeeld om aan te geven dat daar wat fijnmazigheid in zou kunnen zitten.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Maar dat betekent dat een vastgesteld feit van bijvoorbeeld bestuurlijke verrijking of van strijdigheid met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat feiten kunnen zijn die uiteindelijk niet tot een wezenlijk vermoeden leiden. Kan dat ook?
Minister Wiersma:
Het kunnen feiten zijn die niet tot de constatering van wanbeheer leiden. Die zijn nodig om uiteindelijk een definitieve aanwijzing te kunnen geven. Dat moet hard vastgesteld worden.
Ik heb nog een voorbeeld. Misschien helpt dat ook. Stel dat ouders de inspectie bellen omdat op een school lijfstraffen uitgedeeld worden en de kinderen dat bevestigen. Normaal gesproken moet je dat checken en dubbelchecken bij het bestuur: hoe zit dat? Op dat moment zijn er genoeg feiten om te zeggen dat er een wezenlijk vermoeden van wanbeheer is met betrekking tot de veiligheid. Dan moet ik een spoedaanwijzing geven. Dan stellen we het bestuur bijvoorbeeld tijdelijk op non-actief. Dat geeft de gelegenheid om het goed uit te zoeken en definitieve maatregelen in de vorm van een definitieve aanwijzing te treffen. Als hier dan sprake is van dat wezenlijk vermoeden, moet dat wel eerst volgen uit een rapport van de inspectie. Dat is per definitie de eerste stap. Dat oordeel zal ik dan volgen.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
De minister heeft ons een brief toegezegd waarin hij allerlei punten nog wat preciezer toelicht na afloop van dit debat. Wellicht kan hij dit daarin meenemen, dus de precieze formulering van wanneer iets als een feit kwalificeert en wanneer als een wezenlijk vermoeden van wanbeheer. Ik denk dat het voor de toekomst van de wet van belang kan zijn dat we dat wat preciezer krijgen.
Minister Wiersma:
Ja, dat zal ik doen. Er moeten feiten geconstateerd worden en vervolgens leiden die feiten tot het vermoeden van wanbeheer. Wat zijn de stappen in dat proces? Wat voor borging zit daarin? Ik noemde de rapporten al. Dat zal ik …
De voorzitter:
De minister zegt toe dit in een brief mee te zullen nemen. De minister vervolgt.
Minister Wiersma:
Ja, dat zal ik helder uiteenzetten. Dat lijkt me heel nuttig voor de wetsgeschiedenis. Dank.
Dan was er nog een vraag van het CDA over het feit en het vermoeden. Die heb ik net geprobeerd te beantwoorden. Die heb ik meegenomen. De toezegging die ik net deed, zal ik ook aan het CDA doen. Dat helpt denk ik ook. Ik zal het duidelijk opschrijven, zodat helder is wat de volgorde der dingen is.
Het CDA had ook nog een vraag over de termen "flagrant" en "juridisch kwetsbaar". Hoe gaat de minister daarmee om? De Raad van State zegt dat de term "flagrant" juridisch kwetsbaar is, maar er is geen bezwaar als de interpretatie van de Raad van State wordt gevolgd. Ik heb ook toegezegd dat ik die interpretatie volg. De woorden die hieruit zijn gekomen, waren niet de eerste woorden die ik heb gekozen. Dat zijn woorden die uit de Tweede Kamer zijn gekomen. We hebben zo goed mogelijk geprobeerd, en hier gedubbelcheckt, dat we dat zo meteen op de goede manier in de praktijk gaan brengen en op een duidelijke manier kunnen invullen. Daarbij helpt het dat u zo scherp naar mij toe heeft gezegd om de invulling van de Raad van State daarbij te doen. De maximale zekering heb ik hier op die manier willen geven.
Dan de koppeling tussen "wezenlijk" vermoeden en "ernstig" wanbeheer. Dat hebben we net ook gewisseld, maar ik zal het expliciet nog een keer doen, omdat de heer Rietkerk daar ook naar vroeg. Die koppeling is er. Wanbeheer is mede gedefinieerd als: ernstige nalatigheid om maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn met het oog op de kwaliteit van het onderwijs. Een spoedaanwijzing is mogelijk als er een wezenlijk vermoeden is van wanbeheer, zoals we net bespraken. Het wezenlijk vermoeden moet dus ook zien op de ernstige nalatigheid. Dat is de koppeling. Met andere woorden: zijn er voldoende feiten die het wezenlijk vermoeden rechtvaardigen dat het bestuur zo'n ernstige nalatigheid heeft laten zien? Dan moet de inspectie dat nog in het rapport onderbouwen en constateren. Laat ik een voorbeeld geven. Dat is altijd lastig, want in de praktijk liggen dingen altijd genuanceerder dan op papier, maar u heeft mij toch verleid om in de tweede termijn meer voorbeelden te geven. Stel, de inspectie constateert dat in een bepaalde mate ongelofelijk veel lessen niet gegeven worden en door leraren wordt verklaard dat dat komt omdat het bestuur de leraren niet serieus neemt en er een potje van maakt. De vraag is dan of er op basis van die feiten wel een wezenlijk vermoeden is dat het bestuur ernstig nalatig is. Het is aan de inspectie om dat te bepalen en vast te leggen in het rapport. Daar komt dan ook de vraag bij kijken of dat de noodzaak van iets met spoed oplevert of niet. Dat is dan de afweging die de inspectie meeneemt in haar rapport. Dat op dat punt.
Voorzitter. De heer Rietkerk noemde ook nog het punt van het rapport over het burgerschapsonderwijs. Het ging over de kwalificatie-eis voor het burgerschapsonderwijs in het mbo. Dat ging meer over mijn collega. Hij verwacht dat hij de Kamer daarover voor de zomer informeert. We zullen deze woorden even doorgeven aan de minister van OCW en we zorgen er ook voor dat het gevraagde vervolgens naar de Eerste Kamer wordt gestuurd. Dat zeg ik dus graag toe.
Voorzitter. Dan heb ik nog de motie van de heer Schalk. Die ziet op de terughoudendheid. Daarvan zou ik het volgende zeggen. Bij een flagrant en wezenlijk vermoeden heb ik u toegezegd dat ik de interpretatie van de Raad van State volg. Ten aanzien van de burgerschapsopdracht heb ik vandaag, en eerder ook bij de behandeling van die wet, die ik heb toegelicht in de Eerste en Tweede Kamer, ook aangegeven hoe ik invulling geef aan die terughoudendheid. Dat is dus ook de opmerking van de heer Pijlman daarbij. Als u deze combinatie van redeneringen volgt, dan neem ik de motie graag over.
De voorzitter:
Toch even een procedureel punt: volgens het huidige Reglement van Orde kan de minister de motie op dit moment niet overnemen. Dat zal in de toekomst wel kunnen. Een aantal van u zal daar ongetwijfeld bij zijn.
Minister Wiersma:
Het was het verzoek van de heer Schalk, dus toen dacht ik: dan kan dat vast.
De voorzitter:
De heer Schalk is zo nu en dan ons geweten als het gaat om het Reglement van Orde, maar op dit punt moet ik hem hier toch even op wijzen. Maar de toezegging dat de inhoud van de motie wordt gedeeld door de minister is natuurlijk ook al heel wat.
De heer Schalk i (SGP):
We staan op het punt om het nieuwe Reglement van Orde over te nemen. Ik ben waarschijnlijk in verwarring omdat we dat wel alvast konden doen bij de bespreking die we hadden over ons Reglement van Orde. Maar ik begrijp dat de minister dan in feite zegt: oordeel Kamer. We moeten het dan namelijk wel op de juiste wijze afhandelen. Ik kan de interpretatie zoals de minister die gaf ook volgen. En als het dan oordeel Kamer is … Overigens betekent dat nog niet dat ik voor de wet zal stemmen; daar ben ik ook heel duidelijk in.
Minister Wiersma:
Aan die ruilhandel doen we natuurlijk wel. Nee, dat doen we hier natuurlijk niet; dat begrijp ik! Dus: oordeel Kamer.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Even voor de duidelijkheid: de minister zegt feitelijk toe wat de inhoud van de motie is. De motie wordt dan onnodig en overbodig. Het wordt voor ons dan wel een beetje ingewikkeld om daar voor te stemmen, terwijl we er inhoudelijk gewoon blij mee zijn. Een toezegging is sterker dan een motie, want met een toezegging zegt de minister dat hij het gaat doen en dat hij het zo doet. Mijn suggestie aan de heer Schalk zou dan toch zijn om geen nieuwe verwarring te creëren en de motie in te trekken, want we hebben de toezegging al.
De heer Schalk (SGP):
Helemaal aan het einde van deze zittingsperiode ben ik natuurlijk flexibel genoeg om daar even op de juiste manier op in te gaan. De minister geeft aan dat hij het gaat doen zoals het in de motie staat. Dat betekent dat ik de motie inderdaad kan intrekken. Ik ben daar ook extra dankbaar voor, omdat de vragen die de heer Ganzevoort zojuist in deze termijn nog heeft gesteld ook in het oordeel van de Raad van State op pagina 7 uitstekend worden verwoord. Zo zijn er twee vliegen in één klap. Dus als de minister dat inderdaad zo overneemt, dan kan ik de motie intrekken.
Minister Wiersma:
Ik was in de war met dat overnemen. Ik dacht: dan gaat het allemaal zo. Maar blijkbaar gaat het dan niet. Dan doen we het op deze manier. Ik denk dat dat werkbaar is. Ik heb die twee opmerkingen gemaakt. Ten aanzien van de Raad van State en de burgerschapsopdracht heb ik hier natuurlijk wat uitgebreider bij stilgestaan, ook bij die fundamentele kern en die dubbeling in de terughoudendheid. Ik doel dan zowel op de dubbele borging als natuurlijk op de feitelijke fundamentele kern die we hier in dit huis zeker met elkaar verdedigen. Maar daarmee kan ik inderdaad die toezegging bevestigen. Dan constateer ik dat we daarmee geen motie hebben, maar een goede toezegging.
De heer Schalk (SGP):
Zo is dat. Dank u wel.
De voorzitter:
Over deze motie hoeft dus vanmiddag niet te worden gestemd.
Aangezien de motie-Schalk c.s. (35920, letter K) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
De minister was helder in zijn toezegging. Excuus voor het feit dat ik even moest verwijzen naar het huidige Reglement van Orde.
Minister Wiersma:
Tot slot. Dank voor deze behandeling. Er werden nog goede dingen gezegd. De heer Verkerk had erover dat het ook een symbolische werking heeft. Dat zou je ook een preventieve werking kunnen noemen. Ik denk dat de heer Ganzevoort terecht de spanning noemde en het recht van en de zorg voor de leerling. Ik denk dat dat per definitie een fine line is. Soms is het lastig om vanuit dit huis helemaal te knippen hoe die loopt. Mensen en leerlingen moeten erop kunnen vertrouwen dat wij daar voldoende duidelijkheid over hebben gegeven en dat we handvatten hebben geboden om daar in eerste instantie op de manier waarop we het hebben ingericht via het bestuur de juiste stappen voor te zetten. Daarmee hebben we een extra basis waarmee we zeker weten dat dat op de goede manier werkt zoals wij hopen dat het werkt.
Ik vond het een mooi debat. Ik denk dat het ook aangaf welke fijnmazigheid nog in de ruimte zit in de invulling. Dat is ook de fijnmazigheid die ik eerlijk gezegd vaak opmerk als de inspectie toch nog de keuze maakt om extra onderzoek te doen en iets niet te escaleren naar een volgende fase. Daar is allemaal terminologie voor. Ik merk ook dat dat echt handwerk is, dat in goede handen is bij de inspectie. Daarmee wordt ook die politieke willekeur voorkomen. Ik denk dat we hier vandaag op heel veel elementen expliciet gewisseld hebben, wat straks in de interpretatie helpt om dit uitvoerbaar te maken. Ik hoop vooral voor leerlingen dat ze hier dan zo weinig mogelijk van merken.
Voorzitter. Ik wil u bedanken. Ik voel mij bevoorrecht dat ik dit debat met dit principiële onderwerp met u heb mogen voeren. U gaat daar ook nog over stemmen. Ik hoop natuurlijk op een bepaalde uitslag, maar los daarvan hoop ik dat we vooral met alles wat we doen, en hopelijk met deze wet, leerlingen en studenten nog beter beschermen en hen helpen aan goed onderwijs, met name in de gevallen waarin dat niet goed gaat.
Dank aan u, en vooral aan de leden die vandaag afscheid nemen. Ik kan me zo voorstellen dat het bijzonder is als je daar voor het laatst je woorden uitspreekt, zeker voor sommigen. U noemde twaalf jaar; dat zijn nogal mijlpalen. Dat is ook bijzonder. Ik hoop dat u vandaag veel tijd vindt om daar met elkaar bij stil te staan en daar een beetje van te genieten, want u heeft belangrijk werk gedaan.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik dank de minister voor zijn beantwoording in tweede termijn.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik kijk of een van de leden stemming over dit wetsvoorstel wenst vanmiddag. Dat is inderdaad het geval. Vanmiddag zal over het wetsvoorstel worden gestemd. Dan kan ik op dit moment de vergadering schorsen, maar niet dan nadat ik u allen in de tweede rijkstaal heb gezegd: tige tank. Dat geldt zowel in de richting van de minister als in de richting van de collega's. Ik schors nu de vergadering tot 12.15 uur voor de lunchpauze.
De vergadering wordt van 11.45 uur tot 12.18 uur geschorst.
Voorzitter: Bruijn
De voorzitter:
Ik deel aan de Kamer mee dat de volgende leden zich hebben afgemeld:
Rombouts, wegens ziekte;
Koffeman, wegens verblijf in het buitenland.
Deze mededeling wordt voor kennisgeving aangenomen.
De voorzitter:
Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.
Aan de orde is het voorstel om de vervaltermijn van de aangehouden moties van het lid Kox over het fixeren van de huurprijzen (36120-IX/36120-XV, letter C) en over de energietoeslag voor uitwonende studenten (36120-IX/36120-XV, letter D) met zes maanden te verlengen. Op grond van artikel 93, derde lid van het Reglement van Orde zullen de moties op 13 juni 2023 van rechtswege vervallen.
Kan de Kamer instemmen met het voorstel tot verlenging van de termijn van deze moties? Dat is het geval.
Wenst een van de leden aantekening? Dat is niet het geval.
Daarmee zijn de moties aangehouden.
Aan de orde is de behandeling van:
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2023 (Incidentele suppletoire begroting) (36307);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met enkele wijzigingen inzake het bestuur en de inrichting van academische ziekenhuizen (36276);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (XIII) voor het jaar 2023 (Tweede incidentele suppletoire begroting inzake lening Invest-NL in verband met SIF) (36304);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de Binnenvaartwet in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2017/2397 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de erkenning van beroepskwalificaties in de binnenvaart en tot intrekking van de richtlijnen 91/672/EEG en 96/50/EG van de Raad (36308).
Deze wetsvoorstellen worden zonder beraadslaging en zonder stemming aangenomen.
De voorzitter:
Verlangt iemand aantekening? De heer Otten namens de Fractie-Otten.
De heer Otten i (Fractie-Otten):
Voorzitter. Wij willen aantekening bij het wetsvoorstel inzake Invest-NL met de subsidie voor SIF, 36304.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Otten. Verlangt iemand anders aantekening? Dat is niet het geval.
De leden van de fractie van Fractie-Otten wordt conform artikel 112 van het Reglement van Orde aantekening verleend dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (XIII) voor het jaar 2023 (Tweede incidentele suppletoire begroting inzake lening Invest-NL in verband met SIF) (36304) te hebben kunnen verenigen.
Stemming Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs
Aan de orde is de stemming in verband met het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs, de verstrekking van een tegemoetkoming aan studenten die onder het studievoorschotstelsel hebben gestudeerd en de verruiming van de 1-februariregeling voor ho-studenten die zijn doorgestroomd vanuit het mbo (Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs) (36229).
(Zie vergadering van 30 mei 2023.)
De voorzitter:
Aan de orde zijn de stemmingen. Ik heet de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, die namens de regering bij de stemmingen aanwezig is, van harte welkom in de Eerste Kamer.
Hebben alle leden de presentielijst getekend? Dat is het geval.
Allereerst de stemming over het wetsvoorstel 36229, Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs, de verstrekking van een tegemoetkoming aan studenten die onder het studievoorschotstelsel hebben gestudeerd en de verruiming van de 1-februariregeling voor ho-studenten die zijn doorgestroomd vanuit het mbo, kortweg de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs.
Wenst een van de leden een stemverklaring af te leggen? Dat is niet het geval, ware het niet dat mevrouw Fiers daar toch de ambitie voor heeft. Mevrouw Fiers.
Mevrouw Fiers i (PvdA):
Ik was nog zo aan het zwaaien, voorzitter! De fracties van GroenLinks en de Partij van de Arbeid stemmen vandaag voor de herinvoering van de basisbeurs.
Voorzitter. Mag ik meteen ook de moties doen? Ik zie u knikken. Onze fracties stemmen voor de motie van de SP om de kansengelijkheid van jongeren in het mbo te vergroten. We zien dit als een steun in de rug voor de minister.
We steunen de motie van de Partij voor de Dieren om meer ruimte te geven aan maatwerkoplossingen voor studenten met een chronische ziekte of functiebeperking, vanwege de bijzondere situatie van deze studenten. Onze fracties zijn voor een ruimhartige compensatie van de pechgeneratiestudenten. Dat komt tot uitdrukking in de tegenbegroting die onze beide partijen in de Tweede Kamer hebben voorgelegd. In het voorliggend wetsvoorstel wordt anders dan in ons voorstel gekozen voor een bescheiden tegemoetkoming. De Tweede Kamer heeft hier echter na rijp beraad voor gekozen en wij vinden het niet passend om hier in de Eerste Kamer een andere koers per motie te regelen. We wachten op de uitkomsten die de minister heeft toegezegd naar aanleiding van de monitoring en wij zullen daarom tegen de motie — ja, daar kom ik, voorzitter — 36222 letter F van de Partij voor de Dieren stemmen.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Fiers.
Wenst een van de andere leden nog een stemverklaring af te leggen? Dat is niet het geval.
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer dat dit wetsvoorstel met algemene stemmen is aangenomen.
Stemmingen moties Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs
Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs, de verstrekking van een tegemoetkoming aan studenten die onder het studievoorschotstelsel hebben gestudeerd en de verruiming van de 1-februariregeling voor ho-studenten die zijn doorgestroomd vanuit het mbo (Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs),
te weten:
-
-de motie-Van Apeldoorn c.s. over kansengelijkheid voor studenten in het middelbaar en het hoger onderwijs (36229, letter E);
-
-de motie-Koffeman c.s. over dekking in de begroting 2024 voor compensatie van studenten van de pechgeneratie (36229, letter F);
-
-de motie-Koffeman c.s. over het structureel maken van de tijdelijke verhoging van de basisbeurs (36229, letter G);
-
-de motie-Koffeman c.s. over de door de afschaffing van de korting op het collegegeld vrijkomende middelen (36229, letter H);
-
-de motie-Koffeman c.s. over een maatwerkoplossing voor studenten met een chronische ziekte of functiebeperking (36229, letter I).
(Zie vergadering van 30 mei 2023.)
De voorzitter:
Dan stemmen we over de motie 36229, letter E, de motie van het lid Van Apeldoorn c.s. over kansengelijkheid voor studenten in het middelbaar en het hoger onderwijs. Wenst een van de leden een stemverklaring over deze motie af te leggen? De heer Van der Voort namens D66.
De heer Van der Voort i (D66):
Voorzitter. Wij waarderen de inspanning die de minister heeft gepleegd om het mbo gelijk te stellen aan het hbo en het wo, zeer. Wij denken ook dat wat in deze motie voorgesteld wordt, namelijk om de gelijkheid nog verder vorm te geven, een heel goed plan is. Tegelijkertijd heeft de minister uitgelegd dat daar budgettaire beperkingen aan zitten en dat het op dit moment niet mogelijk is. Wij hopen dat de minister dit snel geregeld gaat krijgen, maar we zullen op dit moment tegen deze motie stemmen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van der Voort. Wenst een van de andere leden nog een stemverklaring af te leggen? Dat is niet het geval.
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt de motie-Van Apeldoorn c.s. (36229, letter E).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de OSF, Fractie-Nanninga, de PvdA, GroenLinks, de SP, de PvdD, de SGP, 50PLUS, FVD en Fractie-Frentrop voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van D66, Fractie-Otten, de PVV, de ChristenUnie, het CDA en de VVD ertegen, zodat zij is verworpen.
Dan stemmen wij over de motie 36229, letter F, de motie van het lid Koffeman c.s. over dekking in de begroting 2024 voor compensatie van studenten van de pechgeneratie. Wenst een van de leden een stemverklaring over de motie af te leggen? Dat is niet het geval.
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt de motie-Koffeman c.s. (36229, letter F).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de OSF, Fractie-Nanninga, de SP, de PvdD, de SGP, 50PLUS, FVD en Fractie-Frentrop voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de PvdA, GroenLinks, D66, Fractie-Otten, de PVV, de ChristenUnie, het CDA en de VVD ertegen, zodat zij is verworpen.
Dan stemmen wij over de motie 36229, letter G, de motie van het lid Koffeman c.s. over het structureel maken van de tijdelijke verhoging van de basisbeurs. Wenst een van de leden een stemverklaring over deze motie af te leggen? Mevrouw Nanninga namens de Fractie-Nanninga.
Mevrouw Nanninga i (Fractie-Nanninga):
Dank u wel, voorzitter. Mijn fractie is van mening dat de middelen die worden ingezet voor de tijdelijke verhoging van de studiefinanciering, beter kunnen worden ingezet om de zogenaamde pechgeneratie van studenten te helpen. In deze motie wordt voorzien in een structurele verhoging van de studiefinanciering per jaar, die hoger is dan de totale compensatie die studenten van de pechgeneratie hebben ontvangen. Dat vinden wij scheef en daarom kunnen wij deze motie niet steunen.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Nanninga. Wenst een van de andere leden een stemverklaring af te leggen? Dat is niet het geval.
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt de motie-Koffeman c.s. (36229, letter G).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de OSF, de PvdA, GroenLinks, de SP, de PvdD, Fractie-Otten, de PVV en 50PLUS voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van Fractie-Nanninga, D66, de SGP, de ChristenUnie, het CDA, de VVD, FVD en Fractie-Frentrop ertegen, zodat zij is verworpen.
Dan stemmen wij over de motie 36229, letter H, de motie van het lid Koffeman c.s. over de door de afschaffing van de korting op het collegegeld vrijkomende middelen. Wenst een van de leden een stemverklaring over deze motie af te leggen? Dat is niet het geval.
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt de motie-Koffeman/Van Apeldoorn c.s. (36229, letter H).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdD, FVD en Fractie-Frentrop voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de OSF, Fractie-Nanninga, de PvdA, GroenLinks, D66, Fractie-Otten, de PVV, de SGP, de ChristenUnie, het CDA, de VVD en 50PLUS ertegen, zodat zij is verworpen.
Dan stemmen wij over de motie 36229, letter I, de motie van het lid Koffeman c.s. over een maatwerkoplossing voor studenten met een chronische ziekte of functiebeperking. Wenst een van de leden een stemverklaring over de motie af te leggen? Dat is niet het geval.
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt de motie-Koffeman c.s. (36229, letter I).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de OSF, de PvdA, GroenLinks, D66, de SP, de PvdD, FVD en Fractie-Frentrop voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van Fractie-Nanninga, Fractie-Otten, de PVV, de SGP, de ChristenUnie, het CDA, de VVD en 50PLUS ertegen, zodat zij is verworpen.
Stemming Wet uitbreiding bestuurlijk instrumentarium onderwijs
Aan de orde is de stemming in verband met het wetsvoorstel Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met onder andere de uitbreiding van het bestuurlijk handhavingsinstrumentarium (Wet uitbreiding bestuurlijk instrumentarium onderwijs) (35920).
(Zie vergadering van heden.)
De voorzitter:
Vervolgens stemmen wij over het wetsvoorstel 35920, Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met onder andere de uitbreiding van het bestuurlijk handhavingsinstrumentarium, kortweg de Wet uitbreiding bestuurlijk instrumentarium onderwijs. Wenst een van de leden een stemverklaring af te leggen? De heer Ganzevoort namens GroenLinks.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Voorzitter, dit is nieuwigheid. We willen de minister niet langer in onzekerheid laten over wat we gaan doen. Was deze wet nou nodig? We zijn niet door de minister overtuigd van nut en noodzaak van deze wet, in alle eerlijkheid, maar we kunnen ons wel voorstellen dat er situaties zijn die zo extreem zijn dat het wel heel goed zou zijn als die wet er is. We zijn geholpen door het feit dat we bij de wetsuitlegging en de betekenis echt goede stappen hebben gezet in het debat om dingen te preciseren en ook in lijn te brengen met het advies van de Raad van State. Dat bij elkaar brengt onze fracties ertoe om voor deze wet te stemmen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ganzevoort. De heer Verkerk namens de ChristenUnie.
De heer Verkerk i (ChristenUnie):
Voorzitter. Ook onze fractie heeft eerlijk gezegd nog steeds vragen bij het nut en de noodzaak van deze wet. Evenals de heer Ganzevoort kunnen wij ons voorstellen dat er situaties zijn waarbij je deze wet echt wilt toepassen. De minister heeft ons er in het debat van overtuigd dat hij als het over de essentiële punten van deze wet gaat met betrekking tot de zorgplicht en de burgerschapsopdracht de wet op dezelfde manier interpreteert als de Raad van State dat doet. Dat geeft ons voldoende zekerheid om ook voor deze wet te stemmen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Verkerk. Wenst een van de andere leden nog een stemverklaring af te leggen? Dat is niet het geval.
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de OSF, Fractie-Nanninga, de PvdA, GroenLinks, D66, de SP, de PvdD, Fractie-Otten, de PVV, de ChristenUnie, het CDA, de VVD, 50PLUS, FVD en Fractie-Frentrop voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de leden van de fractie van de SGP ertegen, zodat het is aangenomen.
Stemming Wet vaststellingsprocedure staatloosheid
Aan de orde is de stemming in verband met het wetsvoorstel Regels met betrekking tot de vaststelling van staatloosheid (Wet vaststellingsprocedure staatloosheid) (35687).
(Zie vergadering van 5 juni 2023.)
De voorzitter:
Dan stemmen wij over het wetsvoorstel 35687, Regels met betrekking tot de vaststelling van staatloosheid, kortom de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid. Wenst een van de leden een stemverklaring af te leggen? Dat is niet het geval.
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de OSF, de PvdA, GroenLinks, D66, de SP, de PvdD, de SGP, de ChristenUnie, het CDA en de VVD voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de leden van de fracties van Fractie-Nanninga, Fractie-Otten, de PVV, 50PLUS, FVD en Fractie-Frentrop ertegen, zodat het is aangenomen.
Stemming Intrekking voorbehouden Verdrag status van staatlozen in verband met de vaststelling van staatloosheid
Aan de orde is de stemming in verband met het wetsvoorstel Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap en de Paspoortwet alsmede intrekking van voorbehouden bij het Verdrag betreffende de status van staatlozen in verband met de vaststelling van staatloosheid (35688-(R2151)).
(Zie vergadering van 5 juni 2023.)
De voorzitter:
Ten slotte stemmen wij over het wetsvoorstel 35688-(R2151), Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap en de Paspoortwet alsmede intrekking van voorbehouden bij het Verdrag betreffende de status van staatlozen in verband met de vaststelling van staatloosheid. Wenst een van de leden een stemverklaring af te leggen? Dat is niet het geval.
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de OSF, de PvdA, GroenLinks, D66, de SP, de PvdD, de ChristenUnie en het CDA voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de leden van de fracties van Fractie-Nanninga, Fractie-Otten, de PVV, de SGP, de VVD, 50PLUS, FVD en Fractie-Frentrop ertegen, zodat het is aangenomen.
Hiermee zijn we gekomen aan het einde van de stemmingen. Ik schors de vergadering voor een kort ogenblik.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Aan de orde is het onderzoek van de geloofsbrieven (Uitbrengen van rapporten van de Geloofsbrieven van benoemde leden der Staten-Generaal).
De voorzitter:
Aan de orde is het onderzoek van de geloofsbrieven van de nieuw benoemde leden van de Kamer.
Ik deel aan de Kamer mee dat door mij op grond van artikel 4, tweede lid, Reglement van Orde van de Eerste Kamer, zijn benoemd tot leden van de commissie tot onderzoek van de geloofsbrieven van de benoemde leden der Kamer in groep I: mevrouw De Bruijn-Wezeman (voorzitter), mevrouw Baay-Timmerman en de heer Van Dijk.
In groep I zijn in alfabetische volgorde opgenomen: de heer E.B. van Apeldoorn, de heer R. Baumgarten, de heer C.F. van den Berg, mevrouw I.A. Bezaan, mevrouw K. van Bijsterveld, de heer T.J.F.M. Bovens, de heer J.A. Bruijn, de heer J. Dessing, de heer B.O. Dittrich, mevrouw P.W. Geerdink, de heer A.S. van der Goot, de heer A. Griffioen, de heer A.W.J.A. van Hattem, de heer E.H.J. Heijnen, de heer R.A. Janssen, mevrouw M.J. Kaljouw, de heer J. Klopman, mevrouw S.M. Kluit-Sledsens, de heer F. van Knapen, de heer M.J.M. Kox, mevrouw I.M. Lagas, de heer H.A. Marquart Scholtz, de heer R.O. Martens, de heer P.H. van Meenen, mevrouw T.E. Monzón, mevrouw A. Nanninga, de heer J.C.M. van den Oetelaar, de heer G.J. Oplaat, de heer K. Petersen, de heer T.W. Rietkerk, de heer M.J. van Rooijen, mevrouw E.I. Schippers, de heer G.A. van Strien, de heer H.J.J. Talsma, mevrouw M.M. van Toorenburg, mevrouw I.J. Visseren-Hamakers en mevrouw H.W. Vogels.
Ik deel aan de Kamer mede …
Er is een opmerking van mevrouw Jorritsma. Kunt u dat bij de interruptiemicrofoon aan de andere kant, aan de kant van de bewindspersonen, doen? Dan kunnen we elkaar namelijk in de ogen kijken.
Mevrouw Jorritsma-Lebbink i (VVD):
Volgens mij bent u één naam vergeten. U heeft mevrouw Klip namelijk niet genoemd.
De voorzitter:
Dit was groep I.
(Hilariteit)
De voorzitter:
Maar het is goed dat u mij aanspoort om dadelijk ook bij groep II aan te komen.
Ik deel aan de Kamer mede dat de reeds ingekomen missiven van de voorzitter van het centraal stembureau en de geloofsbrieven van eerdergenoemde leden in groep I inmiddels in handen zijn gesteld van de commissie tot onderzoek van deze geloofsbrieven. Het is mij gebleken dat de commissie haar taak reeds heeft verricht.
Ik geef derhalve het woord aan mevrouw De Bruijn-Wezeman, voorzitter van de commissie, tot het uitbrengen van rapport.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman i (voorzitter van de commissie):
Dank u wel, voorzitter. De commissie die de geloofsbrieven van de benoemde leden van de Kamer in alfabetische volgorde opgenomen in groep I heeft onderzocht, heeft de eer te rapporteren dat de geloofsbrieven en de daarbij ingevolge de Kieswet overgelegde bescheiden van de volgende personen in orde zijn bevonden. U heeft net de namen genoemd, maar ik heb de opdracht gekregen om ze nog een keer op te noemen. Het betreft: de heer E.B. van Apeldoorn te Haarlem, de heer R. Baumgarten te Amersfoort, de heer C.F. van den Berg te 's-Gravenhage, mevrouw I.A. Bezaan te Blaricum, mevrouw K. van Bijsterveld te Soest, de heer T.J.F.M. Bovens te Maastricht, de heer J.A. Bruijn te Wassenaar, de heer J. Dessing te Zaandam, de heer B.O. Dittrich te Amsterdam, mevrouw P.W. Geerdink te Groningen, de heer A.S. van der Goot te Groningen, de heer A. Griffioen te Zandvoort, de heer A.W.J.A. van Hattem te Vinkel, de heer E.H.J. Heijnen te Margraten, de heer R.A. Janssen te Wassenaar, mevrouw M.J. Kaljouw te Buurmalsen, de heer J. Klopman te Biddinghuizen, mevrouw S.M. Kluit-Sledsens te Utrecht, de heer F. van Knapen te Harderwijk, de heer M.J.M. Kox te Tilburg, mevrouw I.M. Lagas te Vinkenbuurt, de heer H.A. Marquart Scholtz te Haren, de heer R.O. Martens te Groningen, de heer P.H. van Meenen te Leiden, mevrouw A. Nanninga te Amsterdam, de heer J.C.M. van den Oetelaar te Schijndel, de heer G.J. Oplaat te Markelo, de heer K. Petersen te Amsterdam, de heer T.W. Rietkerk te Kampen, de heer M.J. van Rooijen te Oegstgeest, mevrouw E.I. Schippers te Baarn, de heer G.A. van Strien te Arcen, de heer H.J.J. Talsma te 's-Gravenhage, mevrouw M.M. van Toorenburg te Rosmalen, mevrouw I.J. Visseren-Hamakers te Rotterdam, en mevrouw H.W. Vogels te Heemstede.
Het rapport van de commissie is neergelegd ter Griffie, ter inzage voor de leden. De commissie heeft geconstateerd dat de volgende benoemde persoon de benoeming niet heeft aangenomen: mevrouw T.E. Monzón te Haarlem. De Kamer hoeft over de toelating van voornoemde persoon dan ook geen beslissing te nemen.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw De Bruijn-Wezeman, voor het uitbrengen van het rapport en dank aan de commissie voor het verrichten van haar taak.
Ik stel aan de Kamer voor het advies van de commissie te volgen en het rapport in de Handelingen te doen opnemen. Kan de Kamer zich daarin vinden? Dat is het geval.
Daartoe wordt besloten.
(Het rapport is opgenomen aan het eind van deze editie.)
De voorzitter:
Dan deel ik aan de Kamer mede dat door mij op grond van artikel 4, tweede lid, Reglement van Orde van de Eerste Kamer zijn benoemd tot leden van de commissie tot onderzoek van de geloofsbrieven van de benoemde leden der Kamer in groep II: de heer Van der Linden (voorzitter), mevrouw Kluit en de heer Talsma.
In groep II zijn in alfabetische volgorde opgenomen: mevrouw W.J.M. Aerdts, mevrouw J. Bakker-Klein, de heer W.T. van Ballekom, mevrouw F. Belhirch, de heer R.S. Croll, de heer F.J.M. Crone, de heer D.J.H. van Dijk, de heer H. Doornhof, mevrouw M.H.M. Faber, mevrouw M.C.T. Fiers, de heer R.J. van Gurp, de heer E.W. Hartog, de heer F.W.J. Holterhues, mevrouw J.C. Huizinga-Heringa, mevrouw H.A.M. Janssen-van Helvoort, de heer W.C.P.H. Jaspers, mevrouw F. Karimi, de heer E. Kemperman, mevrouw T. Klip-Martin, de heer B. Kroon, mevrouw A. van Langen-Visbeek, de heer H.J. Meijer, mevrouw C.P.M. Moonen, de heer P. Nicolaï, de heer T. Panman, mevrouw G.K. Perin-Gopie, mevrouw G. Prins-Modderaar, mevrouw N.U. Ramsodit, de heer J. Recourt, mevrouw D.M.G. Roovers, de heer P. Rosenmöller, de heer P. Schalk, mevrouw N.C. Thijssen, mevrouw G.V.M. Veldhoen, mevrouw M.L. Vos, de heer P.V.A. Walenkamp, mevrouw A.P.M. van Wijk.
Ik deel aan de Kamer mede dat de reeds ingekomen missiven van de voorzitter van het centraal stembureau en de geloofsbrieven van eerdergenoemde leden inmiddels in handen zijn gesteld van deze commissie tot onderzoek van deze geloofsbrieven. Het is mij gebleken dat de commissie haar taak reeds heeft verricht.
Ik geef derhalve het woord aan de heer Van der Linden, voorzitter van de commissie, tot het uitbrengen van rapport.
De heer Van der Linden i (voorzitter van de commissie):
Dank, voorzitter. Wij hebben ons werk zeer serieus genomen en zelfs nog een evaluatiepuntje in de Kieswet gevonden. Het is aan de heer Talsma om daar in de volgende periode op door te pakken.
Voorzitter. De commissie die de geloofsbrieven van de benoemde leden van de Kamer in alfabetische volgorde opgenomen in groep II heeft onderzocht, heeft de eer te rapporteren dat de geloofsbrieven en de daarbij ingevolge de Kieswet overgelegde bescheiden van de volgende personen in orde zijn bevonden: mevrouw W.J.M. Aerdts te 's-Gravenhage, mevrouw J. Bakker-Klein te Huizen, de heer W.T. van Ballekom te Lasne in België, mevrouw F. Belhirch te Rotterdam, de heer R.S. Croll te Laren (Gelderland), de heer F.J.M. Crone te Haarlem, de heer D.J.H. van Dijk te Benthuizen, de heer H. Doornhof te Bussum, mevrouw M.H.M. Faber te Hoevelaken, mevrouw M.C.T. Fiers te Esbeek, de heer R.J. van Gurp te Tilburg, de heer E.W. Hartog te Sint-Lambrechts-Woluwe in België, de heer F.W.J. Holterhues te Utrecht, mevrouw J.C. Huizinga-Heringa te Heerenveen, mevrouw H.A.M. Janssen-van Helvoort te Leeuwarden, de heer W.C.P.H. Jaspers te Someren, mevrouw F. Karimi te 's-Gravenhage, de heer E. Kemperman te Scherpenzeel, mevrouw T. Klip-Martin te Hilvarenbeek, de heer B. Kroon te Amerongen, mevrouw A. van Langen-Visbeek te Andijk, de heer H.J. Meijer te Zwolle, mevrouw C.P.M. Moonen te Breda, de heer P. Nicolaï te Amsterdam, de heer T. Panman te 's-Gravenhage, mevrouw G.K. Perin-Gopie te 's-Gravenhage, mevrouw G. Prins-Modderaar te Nieuwkoop, mevrouw N.U. Ramsodit te Haarlem, de heer J. Recourt te Haarlem, mevrouw D.M.G. Roovers te Amsterdam, de heer P. Rosenmöller te Driebergen-Rijsenburg, de heer P. Schalk te Veenendaal, mevrouw N.C. Thijssen te Amsterdam, mevrouw G.V.M. Veldhoen te Amsterdam, mevrouw M.L. Vos te Amsterdam, de heer P.V.A. Walenkamp te Utrecht, mevrouw A.P.M. van Wijk te Snelrewaard.
Het rapport van de commissie is neergelegd ter Griffie, ter inzage voor de leden. De commissie adviseert de Kamer voornoemde personen als leden van de Kamer toe te laten.
De commissie: de heer L.P. van der Linden, mevrouw S.M. Kluit en de heer H.J.J. Talsma.
De voorzitter:
Ik dank de heer Van der Linden voor het uitbrengen van het rapport en de commissie voor het verrichten van haar taak. Ik stel aan de Kamer voor het advies van de commissie te volgen en het rapport in de Handelingen te doen opnemen.
Kan de Kamer zich daarin vinden? Dat is het geval.
Daartoe wordt besloten.
(Het rapport is opgenomen aan het eind van deze editie.)
De voorzitter:
Ik constateer dat één persoon, te weten de heer N.K. Koffeman, benoemd is verklaard door het centraal stembureau en zijn benoeming heeft aangenomen, maar nog niet alle bij de wet voorgeschreven documenten heeft overgelegd.
Verder constateer ik dat één persoon, te weten mevrouw T.E. Monzón, benoemd is verklaard door het centraal stembureau, maar haar benoeming niet heeft aangenomen. Het centraal stembureau zal in haar plaats een andere persoon benoemd verklaren.
Ik verwacht dat de nieuwe Kamer volgende week over de toelating van de laatst genoemde twee leden zal kunnen besluiten.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Aan de orde is het afscheid van de huidige Kamer.
De voorzitter:
Aan de orde is het afscheid van de vertrekkende leden. Ik heet de minister-president van harte welkom in de Eerste Kamer.
"Ik kan het heusch niet helpen, maar ik heb altijd nog neiging om op m'n teenen te gaan loopen, als ik in de Eerste Kamer binnen-kom. Een cynicus zal zeggen dat ik het doe, om de heeren niet wakker te maken. Maar dat is onjuist. Het algemeen belang eischt juist dat ze wakker worden. Neen, ik doe het omdat ik me voel komen in een andere sfeer. Een museum-sfeer."
Dit schreef parlementair journalist Doe Hans 100 jaar geleden in zijn boek Parlementsfilm, een verzameling van zijn bijdragen in staatkundig weekblad De Vrijheid. Als hij anno 2023 de weg had gevonden naar deze tijdelijke huisvesting, was hem de schrik om het hart geslagen. Want van een museumsfeer is, althans in dit deel van de Kamer, nauwelijks sprake, en ook zijn er niet langer alleen "heeren" in de zaal. Dat wordt ook duidelijk in deze terugblik.
Collega's. De plenaire vergadering van de Eerste Kamer der Staten-Generaal van vandaag is de laatste in de parlementaire periode 2019-2023. Op 30 mei jongstleden vonden de verkiezingen voor de Eerste Kamer plaats. Volgende week, op 13 juni, wordt de nieuwe Kamer geïnstalleerd. Maar liefst 39 leden van deze Kamer keren niet terug. De Kamer verliest met hen veel kennis, ervaring, visie en denkkracht, maar mag zich anderzijds verheugen in de komst van nieuwe senatoren die evenals hun voorgangers veelal geworteld zijn in de samenleving en hun kennis, ervaring, ambities en idealen meebrengen in dit huis.
Elke vier jaar wordt zo de voortgang van het werk van de fracties, de commissies, de interparlementaire delegaties en de Kamer als geheel op de proef gesteld. Dat vervolgens de wetgevende en controlerende arbeid van de Kamer gewoon doorgaat, is een teken van de vitaliteit, het vernieuwend vermogen, maar vooral de continuïteit en stabiliteit van onze parlementaire democratie.
Voordat ik de 39 collega's die afscheid nemen individueel toespreek, wil ik kort een aantal zaken aanstippen die in deze Kamerperiode belangrijk zijn geweest.
Als een schaduw heeft de uitbraak van het coronavirus boven de afgelopen periode gehangen. Deze Kamer was nog geen jaar geïnstalleerd toen het virus en de maatregelen van het kabinet om de gevolgen van het virus in te perken, leidden tot de eerste lockdown, in maart 2020. Net als in de rest van de samenleving had de coronacrisis ook grote gevolgen voor het parlementaire werk.
De Eerste Kamer kwam de eerste drie weken van de lockdown digitaal bijeen, en daarna enkele weken in de coronaproof gemaakte plenaire zaal aan het Binnenhof, voordat wij na het meireces op volle sterkte verhuisden naar de Ridderzaal. Vanwege de coronabeperkingen vergaderde de Kamer uiteindelijk tot en met februari 2022 op 1,5 meter afstand van elkaar en deed het digitaal quorum zijn intrede.
Ook voor de organisatie van de verenigde vergadering op Prinsjesdag hadden de coronamaatregelen grote gevolgen. In 2020 en 2021 vergaderden de Eerste en Tweede Kamer op Prinsjesdag in de Grote Kerk in Den Haag. Het waren bijzondere tijden die ons twee jaar lang voor steeds weer nieuwe uitdagingen stelden. Terugkijkend kunnen we vaststellen dat we ondanks alle turbulentie iedere keer weer, met enige aanpassingen, ons parlementaire werk hebben voortgezet: voor zover mogelijk, zo normaal mogelijk.
Net toen de laatste maatregelen in februari vorig jaar werden afgeschaft en we uitkeken naar een enigszins zorgenvrije periode, viel Rusland Oekraïne binnen. De oorlog, die inmiddels al ruim vijftien maanden duurt, heeft aan vele, vele burgers en militairen het leven gekost. De waarden van vrijheid, veiligheid en democratie, die in Europa zo zwaar zijn bevochten, werden zwaar beproefd. Tijdens onze ontmoetingen met de collega's van de Verchovna Rada, het Oekraïense parlement, en natuurlijk vorige maand met president Zelensky hier in deze zaal, viel steeds de standvastigheid op waarmee zij zich verzetten tegen de onrechtmatige inval en de rotsvaste overtuiging waarmee zij blijven hopen op een goede afloop.
Terug naar de kern van ons werk: de beoordeling van voorgestelde wetgeving. Ik kan daar nu kort over zijn. Veel cijfermateriaal over het aantal behandelde wetsvoorstellen, moties, interpellaties, schriftelijke vragen en toezeggingen is immers terug te vinden op de website van de Eerste Kamer. Toch wil ik wel een aantal kerncijfers geven. Zo heeft deze Kamer de afgelopen periode 998 wetsvoorstellen behandeld. Vijf keer heeft de Kamer een wetsvoorstel verworpen en zeven keer kwam de regering met een novelle. Acht keer trok de regering een wetsvoorstel in.
De afgelopen periode hebben wij opnieuw ervaren dat de Eerste Kamer een gewaardeerde kweekvijver of opstap is naar andere functies in de politiek of het openbaar bestuur. Vier Kamerleden werden lid van het kabinet en nog eens vier Kamerleden verruilden de Kamer voor de Tweede Kamer en het Europees Parlement. In totaal zijn de afgelopen vier jaar zestien leden tussentijds om verschillende redenen uit de Kamer vertrokken; dat zijn er zes minder dan vier jaar geleden. Dat is een verbetering, want liever zie ik als Voorzitter Kamerleden niet vertrekken. Dat is immers geen goed signaal aan de kiezer, ook al zijn wij indirect gekozen.
Een halfjaar geleden moesten wij bovendien afscheid nemen van onze gewaardeerde collega Peter Ester. Peter was een hardwerkende en toegewijde collega, deskundig en krachtig in het debat. Hij was humoristisch en harmonieus over de fracties heen. Een collega die als geen ander de kunst van het reflecteren verstond. Het is zeer verdrietig dat hij de feestelijke afsluiting van deze Kamerperiode niet meer heeft mogen meemaken.
De Kamer heeft in de periode 2019-2023 een groot aantal opvallende debatten gevoerd. Een kleine, willekeurige greep uit de reeks: de coronawetten, zoals die over de avondklok, de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 en drie weken geleden nog de wijziging van de Wet publieke gezondheid. Maar de debatten gingen ook over andere wetten, die geen verband hadden met corona. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de Spoedwet aanpak stikstof, het debat met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de Tijdelijke wet verlenging tijdelijke huurovereenkomsten, verschillende wetten die verband houden met de invoering van de Omgevingswet en natuurlijk de Wet toekomst pensioenen, waarover de Kamer vorige week nog in derde termijn debatteerde. In al deze gevallen leidde de behandeling tot intense debatten waarin de Kamer ernaar streefde de kwaliteit van de voorstellen in brede zin te beoordelen en waar nodig te verbeteren.
Voor volgers van constitutionele ontwikkelingen bood deze parlementaire periode ook voldoende interessante voorstellen, zoals de introductie van het kiesrecht voor niet-ingezetenen, de Nederlanders in den vreemde, waardoor dit jaar voor het eerst het gekozen kiescollege heeft deelgenomen aan de Eerste Kamerverkiezingen, het opnemen van de gronden handicap en seksuele gerichtheid in artikel 1 van de Grondwet, en voorstellen, in tweede lezing, om in de Grondwet het recht op een eerlijk proces en een algemene bepaling dat de Grondwet de grondrechten en de democratische rechtsstaat waarborgt, op te nemen. En niet te vergeten: het debat van vorige week over de grondwettelijke kanten aan de Wet toekomst pensioenen.
Deze periode heeft de Kamer op verschillende momenten en op verschillende manieren invulling gegeven aan de bijnaam chambre de réflexion. Dat deed ze niet alleen door te reflecteren op de kwaliteit van wetsvoorstellen en door de regering te controleren, zoals tot de kerntaken van de senaat behoort. De Kamer heeft in de periode 2019-2023 ook indringend gekeken naar haar eigen rol over een langere periode in het ontstaan van de toeslagenaffaire. De Kamer deed een parlementair onderzoek — het derde in haar bestaan — naar de effectiviteit van antidiscriminatiewetgeving en heeft naar aanleiding van de actualisering van het Reglement van Orde de eigen werkwijze nog eens onder de loep genomen.
Zowel de werkgroep zelfevaluatie als de parlementaire onderzoekscommissie heeft aanbevelingen gedaan om de kwaliteit van het werk van de Kamer verder te verbeteren. Bovendien heeft de Kamer middels een werkgroep uit uw midden ook gekeken hoe er meer grip op algoritmische besluitvorming bij de overheid kan komen. Dit alles is uitgewerkt in een advies over hoe uitvoering te geven aan deze aanbevelingen. Dat advies zal aan de nieuwe Kamer worden aangeboden.
De nieuwe Kamer beschikt straks ook over een geactualiseerd Reglement van Orde. De laatste keer dat het reglement dusdanig is herzien, was bijna 30 jaar geleden, in 1995. Voor de buitenwacht is ons reglement geen populaire staatsrechtelijke literatuur. Voor de leden vormt het reglement daarentegen de kaders, of spelregels zo u wilt, waarbinnen wij in deze politieke arena ons werk doen.
In de afgelopen periode hebben wij bovendien de Gedragscode Integriteit geïmplementeerd en verschillende malen over de werkwijze en rolneming van de senaat gesproken. Ook van buiten is daar weer meer aandacht voor, bijvoorbeeld voor het onderscheidend vermogen van de Eerste Kamer ten opzichte van de Tweede Kamer. Het is goed dat de Kamer zich over deze vraagstukken heeft gebogen, en ik hoop en verwacht dat de nieuwe Kamer die zelfreflectie zal voortzetten.
Niet alleen het Reglement van Orde maar ook het aloude Binnenhof was toe aan een broodnodige renovatie, zoals u weet. De verhuizing naar deze locatie werd met een jaar vertraagd en onlangs is ook bekend geworden dat het zeker twee jaar langer gaat duren voor we kunnen terugkeren. Sinds de zomer van 2021 hebben we hier onze burelen, al duurde het vanwege de coronamaatregelen en de mogelijkheid om nog in de Ridderzaal te vergaderen tot januari 2022 voordat we in deze zaal plenaire debatten begonnen te voeren.
Ook al missen we de historische omgeving en de gebouwen van het Binnenhof, we zijn inmiddels gewend aan de gebouwen aan het Lange Voorhout en de Kazernestraat. Het helpt dat we enkele souvenirs hebben meegenomen, zoals een deel van de kunstcollectie. Die is aangevuld met andere werken, waaronder sommige nieuwe, zoals het werk achter mij van Navid Nuur. Over de hele collectie in de tijdelijke huisvesting is het boekje Oud en Nieuw verschenen, waarin de nieuwe en oude werken worden beschreven.
2020 was het jaar waarin we herdachten dat Nederland 75 jaar geleden bevrijd werd en de parlementaire democratie hersteld. Ter gelegenheid hiervan heeft de Kamer een boek uitgebracht over de gebeurtenissen in de senaat in aanloop naar, tijdens en vlak na de oorlog. Het boek, getiteld Oorlogslichting, gaat over de leden van de Eerste Kamer in de periode van 1937 tot 1946 en is een herinnering dat leven in vrijheid echte rijkdom is.
In 2020 vierden we tevens dat 100 jaar eerder Carry Pothuis-Smit de eerste vrouw in de Eerste Kamer was. Dat hebben we onder andere gedaan met de onthulling van een portret dat van haar is geschilderd. Het hangt in de gang op weg naar de plenaire zaal als een herinnering aan het werk dat Pothuis en andere pioniers hebben verricht voor de emancipatie van vrouwen en andere groepen in de samenleving.
In ons werk is goede ondersteuning onontbeerlijk. Die komt van een relatief kleine griffie van betrokken, enthousiaste en deskundige medewerkers, die de afgelopen periode voortreffelijk werk hebben geleverd, in het bijzonder tijdens de coronaperiode.
Onder leiding van onze onvolprezen en zeer gewaardeerde Griffier Remco Nehmelman is de Griffie deze periode versterkt om nog beter het hoofd te kunnen bieden aan de vraagstukken van deze tijd, zowel op het vlak van de inhoudelijke ondersteuning aan ons als leden, als waar het vraagstukken betreft op bijvoorbeeld het gebied van digitale en fysieke veiligheid, maar ook juridisch advies. Dat laatste is niet onbelangrijk nu het parlement onder de Wet open overheid valt. Ondanks deze vele veranderingen is de dienstverlening van een onverminderd hoog niveau.
Ik meen uit naam van u allen te spreken wanneer ik de Griffier én alle medewerkers van harte dankzeg voor de professionele ondersteuning en de grote toewijding in de afgelopen periode.
(Applaus)
De voorzitter:
Ook zij hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan het plezierige en ontspannen werkklimaat in onze senaat.
Dat brengt mij opnieuw bij de observaties van Doe Hans uit 1923. Ik citeer: "Zoodra iemand het woord krijgt, schuifelen de meeste leden toe en gaan zitten hooren. Roerloos. Geluidloos. Zij doen of alles belangrijk is, woord voor woord. Beleefdheid. Het kan."
Er is veel veranderd in 100 jaar, maar ik bespeur toch wel enige trots bij mezelf dat dit niet wezenlijk veranderd is. We luisteren in deze Kamer altijd naar elkaar, met respect en interesse. De tijdelijke commissie die in het afgelopen jaar zorg heeft gedragen voor de actualisering van het Reglement van Orde schreef daarover ook in haar verslag. Niet alles hoeft te worden vastgelegd: veel van de mores in de Eerste Kamer moeten ook kunnen voortbestaan zonder codificering, zoals het luisteren naar en het respecteren van elkaar.
Collega's, ik kom toe aan het afscheid van de individuele leden. Ik heb fors wat spreektijd ingeschreven. Er zijn vandaag geen interrupties. Ik heb vier jaar moeten wachten.
Vandaag nemen 39 leden afscheid van de Eerste Kamer. Dat is een fors aantal, maar nog geen record. Bij de laatste Kamerwisseling, in 2019, waren dat er 44. Een groot aantal van u heeft er zelf voor gekozen om het lidmaatschap te beëindigen en bij een aantal anderen dwingt de uitslag van de verkiezingen tot een vertrek.
Het is een goed gebruik in deze Kamer om bij ieder van de vertrekkende leden kort stil te staan, in het besef dat ik in deze beknoptheid eenieder tekortdoe. Ik ga dit in alfabetische volgorde doen, zodat u ook een beetje weet wanneer uw wapenfeiten aan de orde zijn.
We beginnen bij de A, bij Alfred Arbouw. Toen u vier jaar geleden lid werd van de Eerste Kamer voor de VVD bracht u een voor de politiek, en zeker ook voor dit huis, bijzondere en bijzonder nuttige combinatie van ervaringen mee. U bent begonnen als officier bij het Korps Rijdende Artillerie — dat kennen wij van de jaarlijkse saluut- en minuutschoten op Prinsjesdag — en u ging na een carrière in de militaire diplomatie aan de slag als wethouder en locoburgemeester in Breda.
In de Eerste Kamer voerde u het woord over uiteenlopende onderwerpen die als gemene deler ook diezelfde ervaring vanuit Defensie en lokaal bestuur hadden. Zo hield u uw maidenspeech tijdens het debat over de voorgenomen plaatsing van een militair radarstation in Herwijnen. Het maakt nog steeds emoties los, merk ik. U sprak ook over de Aanvullingswet geluid van de Omgevingswet — dat maakt bij anderen weer emoties los — en bij de Wet handhaving kraakverbod. Een van de laatste debatten waaraan u deelnam, ging over de goedkeuring van de toetreding van Finland en Zweden tot de NAVO. U wees er toen op dat de toetreding niet alleen veel betekent voor de twee landen zelf, maar dat het ook voor de verdragsorganisatie van groot belang is, omdat die ook de Europese pijler binnen de NAVO versterkt. Als lid van de Parlementaire Assemblee van de NAVO heeft u sowieso sinds februari 2022 veel gesproken over de oorlog in Oekraïne en de agressie van Rusland.
Naast uw werk als volksvertegenwoordiger bent u in uw vrije tijd wielrenner en verschijnt u ook weleens aan de start van wielerrondes. Zo reed u afgelopen juli nog de Ronde van Prinsenbeek. Onze spionnen zijn overal! Eddy Merckx zei eens: "Wielrennen is een goede school voor het leven. Het maakt je hard en geeft je ambitie, maar je kunt nooit zeggen dat je het hebt gemaakt." Het lijkt de Eerste Kamer wel.
Joop Atsma. Ook u heeft een voorliefde voor het fietsen: u was 12 jaar voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Wielerunie, u bent ruim 40 jaar bestuurslid van de stichting die de illustere wielerronde van Surhuisterveen organiseert, u was chef d'equipe van de Nederlandse wielerploeg bij vijf verschillende Olympische Spelen en sinds 5 jaar bent u voorzitter van Club 48, de vereniging van oud-wielrenners. Maar voordat iedereen denkt dat het vandaag meer over wielrennen gaat dan over politiek, trap ik snel door naar uw werk in de Eerste Kamer.
U bent sinds juni 2015 lid van de Eerste Kamer. Tijdens het debat over de aankoop van de schilderijen Marten & Oopjen van Rembrandt hield u uw maidenspeech. Maar dat was opmerkelijk genoeg niet uw eerste debat in de Eerste Kamer. Als staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu tijdens het kabinet-Rutte I had u al eens plaatsgenomen achter de regeringstafel, onder andere over de bestrijding van muskusratten. Van muskusratten naar Marten & Oopjen is maar een kleine stap in politiek Den Haag.
In 2016 was u woordvoerder bij een van de spraakmakende wetgevingsdossiers van de afgelopen jaren: de Mediawet. Als woordvoerder van de CDA-fractie bij dit wetsvoorstel plaatste u vraagtekens bij onder andere de rechtmatigheid van de wet. Het CDA stemde dan ook tegen de wet, die in opdracht van deze Kamer overigens niet van kracht mocht worden tot de staatssecretaris met de toegezegde aanpassingen zou komen.
Inmiddels heeft u alle plekken in de senaat ingenomen, want op 16 maart 2021 bent u gekozen als tweede Ondervoorzitter. U heeft dus ook regelmatig vanaf het rostrum de orde in deze zaal gehouden en u weet wat dat inhoudt. Ik heb u leren kennen als een fijn en deskundig collega in de Huishoudelijke Commissie.
Buiten de landsgrenzen was u een zeer actief lid van de Interparlementaire Unie, de IPU, waarin parlementariërs van bijna alle parlementen ter wereld bijeenkomen, en van de Interparlementaire Commissie van de Taalunie, waar u aandacht vroeg voor de relatie tussen het Nederlands en het Fries. Binnen de IPU was u onder andere leider van de Nederlandse delegatie. Tijdens de bijeenkomst in Bahrein in maart van dit jaar sprak u onder meer over de oorlog in Oekraïne. U zei toen, in antwoord op de Russische delegatie die de inval verdedigde, dat er — en ik citeer — "geen enkele twijfel is over de werkelijke positie van Rusland in dit conflict".
Martine Baay-Timmerman. In 2017 werd u tussentijds lid van de Eerste Kamer, als opvolger van Martin van Rooijen, die toen naar de Tweede Kamer ging. U was woordvoerder op enkele grote dossiers, zoals de invoering van de Omgevingswet, de tweejaarlijkse debatten over de staat van de rechtsstaat en natuurlijk de initiatiefwet voor een actief donorregistratiesysteem, beter bekend als de Donorwet. Wij mochten dat samen doen.
Het persoonlijke verhaal dat u tijdens de plenaire behandeling van de donorwet vertelde, liet precies de worsteling zien die de actieve donorregistratie was voor veel Kamerleden en voor velen in de samenleving. Het wetsvoorstel is uiteindelijk met een nipte meerderheid aangenomen. De 50PLUS-fractie stemde verdeeld. In uw stemverklaring legde u uit waarom. Ik citeer: "Een deel van de fractie vindt dat dit wetsvoorstel een te grote inbreuk maakt op het recht op de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam, zoals dat is verankerd in artikel 11 van de Grondwet." U gaf niet aan welk deel van de fractie dat was, maar dat kunnen we allemaal raden. U vervolgde: "Dat deel van de fractie meent dat onvoldoende garanties zijn ingebouwd dat er geen donortransplantatie zal plaatsvinden zonder instemming van de donor en diens nabestaanden. Daarom zal het lid Baay tegenstemmen." We wisten het uiteindelijk toch.
Het lid Baay was zowel in de vorige Kamerperiode als in de huidige periode ook lid van twee tijdelijke commissies. In 2019 maakte u deel uit van de commissie die de Gedragscode Integriteit van de Eerste Kamer uitwerkte en in 2022 was u lid van de parlementaire onderzoekscommissie die de effectiviteit van antidiscriminatiewetgeving onderzocht. Bovendien was u zeer betrokken bij het onderwijsproject Derde Kamer en coachte u meerdere keren de teams bij de finaledebatten. Dat mochten we ook samen doen.
Tijdens het debat over de staat van de rechtsstaat in het voorjaar van 2022 diende u een motie in die de regering vroeg te bezien of de tijdelijke maatregel om gepensioneerde rechters in te zetten bij extra strafzittingen kon worden verlengd. Reden voor uw motie was het gebrek aan ervaren en voldoende rechters in de strafrechtketen. U trok uw motie in nadat de minister toezegde dat hij de mogelijkheid zou creëren om gepensioneerde rechters ook na hun 70ste verjaardag nog in te zetten bij gerechtelijke procedures. Een mooi resultaat voor uw partij, die zich onder andere inzet voor de langdurige inzetbaarheid van mensen. De Kamer zal u missen en ik vermoed dat dat zeker geldt voor uw fractiegenoot.
Joris Backer. Tijdens een van uw laatste debatten, het debat over de dubbele achternamen, vertelde u het familiegeheim van de naam Backer, dat overigens geen geheim meer is nu het is vastgelegd in de Handelingen van de Eerste Kamer, met dank aan de Dienst Verslag en Redactie. De familienaam Backer, zo vertelde u, komt voort uit de vrouwelijke lijn. De broers Joris Joriszoon en Cornelis Joriszoon waren in de zestiende eeuw succesvolle kooplieden, zonder achternaam. Zij ontmoetten Anne en Grietje, die de achternaam Backer droegen. Joris en Cornelis mochten met hen trouwen, mits ze de achternaam Backer aannamen. Die prijs betaalden ze kennelijk graag. Was dit niet gebeurd, dan hadden we vandaag afscheid genomen van Joris Joriszoon de zoveelste …
Van de leden van wie we vandaag afscheid nemen, bent u een van de langst zittenden. Alleen senator Essers zat langer in deze Kamer. U werd senator namens D66 in 2011 en trad in 2015 toe tot de Huishoudelijke Commissie, toen u werd gekozen als tweede Ondervoorzitter. Overigens verandert de naam "Huishoudelijke Commissie" volgende week in "College van Voorzitter en Ondervoorzitters", met dank aan de SGP, als het geactualiseerde Reglement van Orde in werking treedt. U was vicevoorzitter van de commissie die die verandering — en vele andere! — voorstelde in maart van dit jaar. In de vorige Kamerperiode was u net als senator Baay lid van de tijdelijke commissie die de integriteitscode van de Eerste Kamer opstelde.
U was woordvoerder op de terreinen justitie, financiën en Europese Zaken. In die hoedanigheid deed u mee aan de jaarlijkse Algemene Financiële Beschouwingen en Algemene Europese Beschouwingen, en aan het tweejaarlijkse debat over de staat van de rechtsstaat, grote beleidsdebatten waarin u uw visie op deze onderwerpen uiteenzette. In 2021 schreef u in een artikel dat het bewaken van het aanzien van de publieke zaak van het allerhoogste belang is, als we de burger vragen zich in te zetten voor de publieke zaak en vertrouwen te houden in de politiek. U verwees daarbij naar de ideeën van de Franse denker en staatsman Alexis de Tocqueville, over wie u dit jaar een boek publiceert. Ik heb het eerste besteld.
In 2016 zei u tijdens een bijeenkomst die ProDemos organiseerde, dat het geen geheim is — weer dat geheim! — dat de Eerste Kamer niet voor genoeg sensatie zorgt, omdat de wildebeestenlucht — hiermee refereerde u aan Hans van Mierlo — daar afwezig is. Ik citeer: "We zijn heel beleefd en bezondigen ons niet aan 'Doe zelf normaal, man!'-achtige quotes. Het achtuurjournaal kan van ons niet leven." De minister-president schrikt op. Ik ben toch wel benieuwd of u daar vandaag, zeven jaar na dato, nog net zo over denkt.
Hugo Berkhout. In de tweeënhalf jaar dat u lid bent van deze Kamer, heeft u drie fracties gediend. Dat moet even bezinken. Een flitscarrière, kunnen we wel zeggen. In oktober 2020 begon u als lid van de fractie van Forum voor Democratie, een maand later splitste u zich met een aantal collega's af en ging u verder in de Fractie-Van Pareren. Nadat uw collega Nanninga terugkeerde van zwangerschaps- en bevallingsverlof werd dat de Fractie-Nanninga.
Over uw motivatie om politiek actief te worden, meneer Berkhout, zei u ooit dat u naast uw expertise als rente- en valutahandelaar ook een bijzonder groen hart heeft — als patholoog ga ik mij dan zorgen maken — en dat u groots wilt inzetten op duurzaamheid. Uw maidenspeech hield u tijdens een debat over precies deze onderwerpen: stikstofreductie en natuurverbetering. U was in dat debat kritisch op het, in uw woorden, "op één hoop vegen" van deze twee onderwerpen. Dit kwam volgens u de kwaliteit van de wetgeving niet ten goede.
Bij een ander debat, over het ondersteunen van windenergie op zee, diende u een motie in die de regering vroeg om bij de aanbesteding van nieuwe windmolenparken op zee uitsluitend nog in zee te gaan met bedrijven die per windturbine ten minste één rotorblad zwart kleuren om zo vogelsterfte tegen te gaan. Uw motie werd met algemene stemmen aanvaard. Tot op de dag van vandaag is de motie echter niet uitgevoerd, althans ik heb die turbines nog niet zien staan. Dat blijkt te komen doordat nog gewacht wordt op resultaten van onderzoek dat de regering laat uitvoeren. Dat kan soms even duren. Ik ga ervan uit dat de nieuwe Kamer een vinger aan de pols zal houden!
Toine Beukering. Net als bij senator Arbouw kwam uw ervaring als beroepsmilitair onder andere van pas als lid van de Parlementaire Assemblee van de NAVO. Uw maidenspeech hield u bovendien bij het debat over de toetreding van Noord-Macedonië tot de NAVO. Forum voor Democratie, waarvan u toen nog deel uitmaakte, was niet overtuigd van de noodzaak van toetreding van dit Balkanland. Maar bovenal was uw redenaarsdebuut een pleidooi voor het verhogen van de defensie-uitgaven en de financiële bijdrage van Nederland aan de NAVO. Het eerste werd twee jaar later geregeld in het coalitieakkoord van het kabinet-Rutte IV. U was daar de drijvende kracht, schat ik zo in, maar daar kan de minister-president straks nog iets over zeggen. En op Prinsjesdag vorig jaar kondigde de regering aan dat Nederland in 2024 de NAVO-norm van 2% wil halen.
Behalve woordvoerder op defensieonderwerpen was u vicevoorzitter van de commissie Koninkrijksrelaties. Toen u in 2022 met de commissie het Caribisch deel van Nederland bezocht, werd Paul Rosenmöller, voorzitter van KOREL, op Saba, aan het begin van de reis, geveld door corona. Als vicevoorzitter nam u de leiding van de delegatie voor het vervolg van de reis over. Met twee formuleringen maakte u zich die reis onsterfelijk bij de rest van de delegatie. Uw vaste toelichting op de afwezigheid van de heer Rosenmöller luidde: "Paul Rosenmöller is ons ontvallen."
(Hilariteit)
De voorzitter:
Ten tweede ondersteunde u de woorden "we gaan nu afronden" steevast met uw handen door een cirkel te maken. De andere leden keken iedere keer weer uit naar deze vaste opening en afsluiting van uw speeches.
Als reden om politiek actief te worden gaf u onlangs aan dat het echt anders moet. Daar kunt u aan blijven werken. Uw politieke loopbaan eindigt hier immers niet. Voor JA21 bent u op 15 maart gekozen als lid van de Provinciale Staten van Zuid-Holland. Ik wens u veel succes met het voortzetten van uw politieke loopbaan in de provincie en hoop dat u uw doelen kunt bereiken, net zoals u zich daarvoor heeft ingezet in de Eerste en niet te vergeten de Derde Kamer. Dank u wel.
Mirjam de Blécourt-Wouterse. Toen u uw maidenspeech hield bij het debat over de staat van de rechtsstaat op 10 maart 2020, waren de eerste coronamaatregelen van kracht. Er werden geen handen geschud, maar ellebogen getikt. Daar zijn nog foto's van. We deden er die dinsdag nog wat lacherig over, maar een week later zat Nederland op slot.
Ook al was u vier jaar gelden als senator nieuw in de politiek, als advocaat had u jaren eerder al wel meegeschreven aan een wet die in 2011 in de Eerste Kamer werd aangenomen. Deze wet regelde dat er streefcijfers kwamen om meer vrouwen in raden van bestuur en raden van commissarissen te krijgen. U maakte, en maakt, zich binnen en buiten dit huis overigens al langer hard voor dit onderwerp.
Tijdens uw Kamerlidmaatschap volgde tien jaar later de Wet evenwichtiger verhouding tussen mannen en vrouwen in bestuur en raad van commissarissen. U werd toen het vuur na aan de schenen gelegd door de collega's in de Kamer, omdat de VVD in de Tweede Kamer geen voorstander was van een wetsvoorstel om die evenwichtiger verhouding te regelen. De VVD in de Eerste Kamer was echter van mening dat, zo zei u, "het heel liberaal is om dingen te repareren die niet juist zijn". Partijdiscipline! In een interview in het Advocatenblad ter gelegenheid van uw vertrek uit de Eerste Kamer zei u dat het geweldig was om het wetsvoorstel "erdoorheen te krijgen", zoals u dat formuleerde.
Binnen de Kamer zocht u altijd de samenwerking met leden van andere fracties en van de Tweede Kamer, omdat u ervan overtuigd was dat men meer kan bereiken als verschillende partijen zich verbinden om hetzelfde doel te bereiken. Dat deed u niet alleen over de partijgrenzen, maar ook over de landsgrenzen heen, als lid van het Benelux-parlement.
Margreet de Boer. U bent de vierde advocaat die vandaag de Kamer verlaat, na senator Baay, senator Backer en senator De Blécourt, en overigens nog niet de laatste. U bent tweemaal lid van de Eerste Kamer geweest voor GroenLinks: van 2011 tot 2015 en de afgelopen vier jaar. U was voorzitter van de commissie voor Justitie en Veiligheid en bovendien samen met senator Klip, uit groep II …
(Hilariteit)
De voorzitter:
Ik zeg het er maar even bij! U was samen met senator Klip voorzitter van de covid-combi — zo zal die de komende vier jaar ook blijven heten, denk ik — zoals wij hier in huis de gecombineerde vergaderingen noemen van de commissies die vanaf 2020 intensief samenwerkten in de beoordeling van het coronabeleid van de regering.
In die gecombineerde commissie kwamen alle wetsvoorstellen aan bod over het coronabeleid, zoals de invoering van de avondklok en het testen van inreizigers, maar ook de wijziging van de Wet publieke gezondheid, waarvan deze Kamer de eerste tranche drie weken geleden behandelde. Het waren, zoals ik al eerder zei, bijzondere tijden, waarin de Kamer en ook de commissies die betrokken waren bij deze voorstellen samen met de regering soms onontgonnen terrein verkenden.
Met senator Janssen was u in dezelfde periode bovendien het gezicht van de wens van deze Kamer dat alle verlengingen van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 niet alleen aan de Tweede Kamer, maar ook aan de Eerste Kamer zouden worden voorgelegd. Voor u beiden was van groot belang dat ook dit deel van het parlement betrokken was en bleef bij het beoordelen van die wetgeving. De regering voerde uw motie uiteraard uit door middel van het wetsvoorstel Verlengingsprocedures Tijdelijke wet maatregelen covid-19, dat op 13 juli 2021 hier werd aangenomen en een jaar later, in de nadagen van de coronaperiode, zelfs leidde tot de verwerping van de vijfde verlenging van de wet. U zei in dat debat dat er een directe en dringende noodzaak moet zijn. Het simpelweg achter de hand houden van instrumenten "voor het geval dat" was volgens u niet genoeg om aan dat criterium te voldoen.
Als lid van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa, waarin ook leden van dit huis afgevaardigd zijn, schreef u onder meer een rapport over huwelijkse gevangenschap. Dat rapport is in januari van dit jaar aangenomen en een maand later werd een wetsvoorstel over hetzelfde onderwerp in deze Kamer aanvaard. Tijdens het debat zegde de minister voor Rechtsbescherming toe met een uitgebreide reactie te komen op uw rapport. Ik stel me zo voor dat u dat ook na vandaag nauwgezet zult volgen.
Annelien Bredenoord. We nemen vandaag afscheid van zes fractievoorzitters, van wie u de eerste bent die ik hier noem. We hebben u in de acht jaar dat u lid bent van deze Kamer leren kennen als bewaker van de grenzen van wat de taken van de Eerste Kamer volgens u zouden moeten zijn. Als fractievoorzitter gaf u uw mening hierover meermalen te kennen tijdens de jaarlijkse Algemene Politieke Beschouwingen en tijdens de vergaderingen van het College van Senioren, dat overigens vanaf volgende week het College van Fractievoorzitters heet, met dank aan het nieuwe Reglement van Orde.
In januari 2022 vroeg u met een motie aandacht voor zogeheten "geconsolideerde wetgeving". Het is een onderwerp dat ons als Eerste Kamer al langer bezighoudt: het beoordelen van een wetsvoorstel waarbij de originele tekst is bijgewerkt met de wijzigingen die door de Tweede Kamer zijn aangebracht. Voor een buitenstaander is het mogelijk een verrassing dat dit niet al meteen gebeurt na de behandeling in de Tweede Kamer en het levert ons vele hoofdbrekens op als we zo'n wet willen beoordelen. Er zitten veel haken en ogen aan deze wens, zo bleek na een technische briefing van het ministerie van Justitie en Veiligheid die volgde uit uw motie. Momenteel wacht de Kamer op een evaluatie over geconsolideerde wetsteksten.
Tijdens de laatste Algemene Politieke Beschouwingen — ik moet zeggen "de meest recente" — en tevens uw laatste APB, bepleitte u dat de Eerste Kamer terugkeert naar haar zelf aangemeten kerntaak: de kwaliteit van wetgeving beoordelen op rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Ik citeer: "Het langetermijndenken past bij uitstek bij deze kerntaak. De wetgeving die wij beoordelen, is er immers ook voor de volgende generaties." Dat bracht u bij hetgeen waarvoor u ook al vier jaar eerder, tijdens uw eerste APB, aandacht vroeg: de toekomstige generaties. In ons gebouw aan het Binnenhof herinnerde de plafondschildering met afgebeelde kinderen ons eraan dat wat wij hier beslissen van belang is voor de samenleving van straks.
U sprak ook over de toekomststoel. Dat beeld komt van oud-Eerste Kamerlid en D66-coryfee Jan Terlouw: een stoel aan tafel of in de plenaire zaal die de toekomst vertegenwoordigt, onze eigen toekomst, die van toekomstige generaties en de toekomst van de planeet als geheel. In de D66-fractiekamer staat zo'n stoel aan de vergadertafel, naar ik begrijp. Als rector magnificus van de Erasmus Universiteit blijft u ook in de praktijk bezig met onze toekomst en heeft u ongetwijfeld ook een toekomststoel klaarstaan. Ik kom graag binnenkort weer eens kijken.
Reina de Bruijn-Wezeman. Als woordvoerder op het gebied van volksgezondheid, welzijn en sport beleefde u uw vuurdoop in deze Kamer tijdens het debat over de drie wetsvoorstellen die gezamenlijk het kader vormen voor gedwongen zorg in ons land, waarvan de Wet zorg en dwang de bekendste is. Het was dan wel uw vuurdoop als senator, maar in de politiek was u al veel langer actief, onder meer als fractievoorzitter van de VVD in de gemeenteraad van Oss en ook als wethouder. Bovendien was u als voormalig verpleegkundige heel goed bekend met de uitvoeringspraktijk. Die is van grote waarde voor ons werk. Vanuit die ervaring leverde u een waardevolle bijdrage aan de debatten die de zorg betroffen.
Ook als lid van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa was u sterk betrokken bij vraagstukken die betrekking hadden op zorg en welzijn. U presenteerde in Straatsburg meerdere rapporten, waaronder een rapport over onvrijwillige maatregelen in de geestelijke gezondheidszorg. Daarin beschreef u de noodzaak voor lidstaten om hun geestelijke gezondheidszorg in lijn te brengen met het VN-verdrag over de rechten van personen met een handicap. Dit vraagt een overgang van een praktijk waarbij maatregelen zijn gebaseerd op dwang naar een situatie van maatregelen die uitgaan van respect voor en de vrije wil van patiënten, zoals ook het uitgangspunt was in de Wet zorg en dwang, waarover uw maidenspeech ging.
Tijdens de coronapandemie werd u woordvoerder van de VVD-fractie bij de wetsvoorstellen die behandeld werden in de covid-combi, in het bijzonder bij de behandeling van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 en de verlengingen daarvan. Als lid van een partij die deel uitmaakt van de regering was het niet altijd makkelijk om een genuanceerd standpunt naar voren te brengen als er in de Kamer en daarbuiten veel verzet was tegen zo'n wetsvoorstel, zeker wanneer het coronavoorstellen betrof. Het waren, zo hebben we allemaal kunnen ervaren, turbulente tijden. Uw kennis, uw gedrevenheid en uw professionaliteit zullen hier gemist worden.
Peter Essers. In 2015 sprak mijn voorgangster u toe bij een vergelijkbare gelegenheid. Toen nam u afscheid na twaalf jaar Eerste Kamerlidmaatschap. Vier jaar later keerde u terug, weer voor het CDA, en nu neemt u opnieuw afscheid. Van de leden die vandaag afscheid nemen, heeft u met grote voorsprong de langste staat van dienst als senator, zelfs met die onderbreking van vier jaar. Net als in uw vorige periode was u ook in deze periode enige tijd voorzitter van de vaste Kamercommissie voor Financiën.
De namen Peter Essers, Peter Ester en Esther-Mirjam Sent leidden niet zelden tot verwarring in de debatten, en u werd alle drie geregeld weleens met een andere voor- of achternaam aangesproken dan uw eigen. Wat de verwarring vergrootte, was dat u alle drie woordvoerder op financiële en fiscale onderwerpen was.
U was lid van de werkgroep-Recourt, die de rol van de Eerste Kamer onderzocht bij de behandeling van wetsvoorstellen die, naar de afgelopen jaren duidelijk is geworden, leidden tot de toeslagenaffaire. Uit de analyse van de behandeling van wetgeving tussen 2003 en 2019 kwam naar voren dat u bij de behandeling van het Pakket Belastingplan 2014 de vinger op de zere plek legde, toen u de staatssecretaris van Financiën vroeg naar de fraudegevoeligheid van het toeslagensysteem.
U vroeg: "Worden met deze maatregelen werkelijk alleen de fraudeurs gepakt, of dreigen ondanks alle goede voornemens toch ook goedwillende burgers te worden gestraft omdat buiten hun schuld onvoldoende informatie beschikbaar is of als zij buiten hun schuld niet tijdig een aanvraag hebben kunnen doen?" De staatssecretaris zegde toe dat maatregelen voor zover ze een sanctie inhouden alleen fraudeurs betreffen. Naar later is gebleken, zijn vele onschuldige ouders, ondanks deze toezegging, onterecht slachtoffer geworden van de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit.
Uw bijdragen aan de debatten waren, zoals dit voorbeeld al aantoont, altijd inhoudelijk en zeer doordacht. U wachtte de antwoorden op uw vragen altijd rustig af en ging alleen wanneer het naar uw eigen mening echt nodig was naar de interruptiemicrofoon, tot verademing van de voorzitter. De Kamer gaat uw inhoudelijke en buitengewoon correcte en collegiale bijdragen missen.
Paul Frentrop. "Partijloos vanaf 31 maart 2022", staat er in uw biografie op de website van Parlement.com. Op die dag besloten u en senator Hiddema om uw lidmaatschap van Forum voor Democratie op te zeggen en als de Fractie-Frentrop door te gaan in de Eerste Kamer. De aanleiding hiervoor was het pro-Russische standpunt van Forum voor Democratie met betrekking tot de oorlog in Oekraïne. U was op dat moment fractievoorzitter van Forum voor Democratie in deze Kamer en al eerder in conflict gekomen met uw partijleider, toen u in een debat zei dat u zich wel had laten vaccineren, terwijl dat niet diens advies was. Als neutraal voorzitter heb ik daar uiteraard geen oordeel over. U zei: "Ik ben geen medicus en ik zou het afraden om medische adviezen op te volgen van welke partijleider dan ook."
(Hilariteit)
De voorzitter:
Deze uitspraak kenmerkt uw autonome, zeer eigen wijze van politiek bedrijven, zoals u dat in de afgelopen vier jaar in de Eerste Kamer hebt gedaan en waarbij u altijd respect hebt afgedwongen. U wist daarmee zelfs een keer de vergadering enigszins te ontregelen, tot verdriet van de voorzitter, toen u vijf vrijwel identieke stemverklaringen aflegde bij het debat over de regeringsverklaring. U was tegen de betreffende moties omdat financiële dekking ontbrak voor de voorstellen. Als die gefinancierd zouden worden door verstandige maatregelen, dan zou u wel voor stemmen, zo zei u. Vervolgens eindigde u iedere stemverklaring met de woorden: "Maar het staat er niet in, dus wij moeten tegenstemmen." Gelukkig werd u tot de orde geroepen.
Voor een financieel woordvoerder — u was overigens ook even voorzitter van de vaste Kamercommissie voor Financiën — zijn gezonde en verantwoordelijke overheidsfinanciën van groot belang. U hamerde daarop met enige regelmaat. In uw maidenspeech bij de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd ging u in op de verantwoordelijkheid van de overheid voor ouderen. "Dat mensen ouder worden is geen probleem", zei u, "maar de bedoeling." Dat is even een doordenkertje. Mocht u zich toch nog ontdoen van uw status als partijloos burger, dan is de partij van senator Van Rooijen wellicht het overwegen waard.
Ruard Ganzevoort. Net als senator Baay maakte u de afgelopen jaren deel uit van de commissie gedragscode integriteit en de parlementaire onderzoekscommissie naar de effectiviteit van antidiscriminatiewetgeving. Van de laatste was u ook voorzitter. Tijdens het debat over het rapport zei u dat het gaat om vertrouwen in de burger, om oog hebben voor de mensen die het ten diepste aangaat en om de eenvoud van regelingen, zodat mensen niet tussen wal en schip vallen.
Als voorzitter van de vaste Kamercommissie voor Koninkrijksrelaties leidde u onder andere de werkbezoeken aan Caribisch Nederland. Als geschenk aan de gastheren en gastvrouwen gaf u dan de, onder leden vast bekende, presse-papier van de Eerste Kamer, een iconisch kunstwerk. Voor degenen die het niet weten: dat is een vierkant glazen object met daarop het wapen van de Eerste Kamer. Opvallend is het missende hoekje. Bij ieder dankwoord wist u een nieuwe draai te geven aan de symboliek van dat ontbrekende stukje. Dat deed u op zo'n creatieve manier dat de hele delegatie bij een volgend bezoek al reikhalzend uitkeek naar welke interpretatie nu weer zou volgen.
U heeft zich voortdurend sterk gemaakt voor een sociaal minimum voor Caribisch Nederland. In 2016 diende u daartoe een motie in. Vervolgens volgde een jarenlange discussie met opeenvolgende kabinetten, maar u hield stand.
In februari van dit jaar, zeven jaar later, maakte de minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen bekend dat dit kabinet besloten heeft een commissie in te stellen met als opdracht te onderzoeken wat huishoudens op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius nodig hebben om rond te komen en sociaal te participeren. Ik zie uw fractiegenoot Karimi enthousiast reageren. Het gaat er dus toch van komen. Dit is een mooi voorbeeld dat het Kamerwerk niet altijd, meestal niet, gaat om snel scoren, maar om vasthoudendheid en het hebben van een lange adem — en die heeft u. Bovendien past het voortdurend aandacht vragen voor het Caribisch deel van Nederland, zoals u in de afgelopen twaalf jaar heeft gedaan, in de overtuiging dat niemand in welk deel van het Koninkrijk dan ook buitengesloten mag en kan worden.
Ten slotte toonde u zich ook als woordvoerder onderwijs altijd zeer betrokken. We hebben samen diverse debatten gedaan. Zo zei u in een debat: "Ik ben zo gemotiveerd voor het onderwijs, minister. U kunt mij daar dag en nacht voor wakker maken, bij voorkeur overdag natuurlijk."
(Hilariteit)
De voorzitter:
Arda Gerkens. Het Reglement van Orde van de Kamer kwam er in 2017 aan te pas toen wij beiden het woord voerden tijdens het debat over het lerarenregister en het registervoorportaal. Het werd een harde confrontatie waarbij ik mijn gelijk probeerde te halen door te zeggen dat het leek alsof u het wetsvoorstel helemaal niet gelezen had. U zei toen dat er sprake was van een persoonlijk feit. De toenmalig Voorzitter tikte mij toen terecht en hardhandig op de vingers: ik had dat niet mogen insinueren. Uiteraard nam ik het ter plekke terug. Het was het begin van een goede vriendschap.
(Hilariteit)
De voorzitter:
Het heeft onze relatie niet verstoord en we hebben de afgelopen vier jaar geleden zeer goed en intensief samengewerkt in de Huishoudelijke Commissie en u was, net als senator Atsma, een uitstekende vervanger op het rostrum als ik een keer afwezig was. De leden spraken wel van een upgrade. Binnen de HC had het integriteitsbeleid uw speciale aandacht. In het afgelopen jaar was u voorzitter van de Tijdelijke commissie actualisering Reglement van Orde. Het voorstel van uw commissie is, niet in de laatste plaats door uw uitstekende plenaire verdediging ervan, vorige maand door de Kamer aangenomen en gaat volgende week in, tegelijk met de installatie van de nieuwe Kamer.
Behalve onderwijs ging uw aandacht vooral uit naar wetsvoorstellen en debatten die digitalisering betroffen, zoals het debat over de Wet digitale overheid en het beleidsdebat over grip op algoritmische besluitvorming. In dat laatste debat noemde u digitalisering een thema dat als een rode draad door uw politieke loopbaan loopt. Tien jaar geleden ging uw eerste motie in dit huis over de ethische kant van digitalisering. De motie werd unaniem aangenomen.
Ook internationaal was u zeer actief. Zeer onlangs was u nog verkiezingswaarnemer in Turkije, iets wat meerdere Kamerleden doen in verschillende landen. Als lid van de Kamerdelegatie naar de Interparlementaire Unie was u in de afgelopen periode ook voorzitter van de zogeheten 12 Plus-groep, die bestaat uit parlementariërs uit 47 landen — voorwaar een eervolle positie.
Tot besluit zou ik de gasten op de tribune bij het verlaten van de zaal straks nog willen wijzen op de informatie die op de wanden van het trappenhuis in dit gebouw staat. Want als een van de weinigen hier is senator Gerkens daarop vereeuwigd als een zogeheten wist-je-datje, een interessant weetje over de Kamer. Je zou deze vereeuwiging bijna als een echo van koning Willem II kunnen zien: "Opdat ik altoos bij u ben …". En dat is voor een republikeinse SP'er, wat natuurlijk weer een pleonasme is, toch bijzonder.
Otto Hermans. U werd in 2019 met voorkeursstemmen gekozen in de Eerste Kamer voor Forum voor Democratie, maar zag op dat moment af van het Kamerlidmaatschap. De partij deed een halfjaar later geen vergeefs beroep op u om toenmalig senator Pouw-Verweij tijdelijk te vervangen tijdens haar zwangerschaps- en bevallingsverlof. Het moet u toen toch dermate goed zijn bevallen in de Eerste Kamerbankjes dat toen er begin 2020 een plek vrijkwam in de fractie, u ervoor koos alsnog lid te worden.
Net als de heren Berkhout en Beukering besloot u in 2020 Forum voor Democratie te verlaten en u aan te sluiten bij — eerst — de Fractie-Van Pareren en vervolgens de Fractie-Nanninga. We hebben u helaas niet plenair horen spreken, maar u was wel trouw aanwezig in deze zaal. Als tandarts vroeg u in de vaste Kamercommissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport regelmatig aandacht voor het tandartsentekort in Nederland en de gevolgen daarvan voor de mensen. Samen met senator Van Pareren vormde u ook een duo buiten de Kamer. Zo bent u op Prinsjesdag samen op een scooter gesignaleerd, op weg naar de Grote Kerk.
(Hilariteit)
U ziet het voor u. De vraag was natuurlijk wie er achter het stuur zat.
Theo Hiddema. De bekendste advocaat in de Kamer. Ook u werd vier jaar geleden met voorkeursstemmen gekozen voor Forum voor Democratie. U gaf er echter de voorkeur aan om Tweede Kamerlid, wat u toen was, te blijven. Twee jaar later, inmiddels Tweede Kamerlid af, was u alsnog beschikbaar en werd u geïnstalleerd als Eerste Kamerlid. Samen met Paul Frentrop besloot u in 2022 uw lidmaatschap van de Forum voor Democratie-fractie op te zeggen en verder te gaan als tweemansfractie.
U hield uw maidenspeech bij het debat over de staat van de rechtsstaat vorig jaar. Een debat dat overigens noodgedwongen een dag later begon, omdat er eerst geen quorum was. De Voorzitter kon daar niets aan doen. U was het niet eens met de geruststellende betogen van de experts die de Kamer vooraf had gesproken tijdens drie deskundigenbijeenkomsten, meneer Hiddema. U zei: "Ik moet de rechtsstatelijke ontwikkelingen waarover ik het zal hebben toch wel vanuit een iets chagrijniger oogpunt belichten. Ik ben daar mentaal vandaag ook heel goed toe in staat, want ik ben nogal pissig ingericht."
Een van uw laatste inbrengen was tijdens het debat over het wetsvoorstel voor de verhoging van het strafmaximum voor doodslag. U toonde zich tijdens het debat tegenstander van deze verhoging, terwijl u, zoals senator De Blécourt-Wouterse fijntjes voorlas, medeondertekenaar bleek te zijn van een motie drie jaar eerder in de Tweede Kamer die vóór verhoging van de maximumstraf pleitte. U liet zich niet uit het veld slaan door de interruptie van mevrouw De Blécourt en zei: "Nou, dan had ik nog weinig ervaring in het politieke milieu. (…) Ik ben inmiddels een allround politicus. Ik zit nu in de Eerste Kamer. Alle wijsheden neem ik tot mij. Ik kom nu kennelijk tot een heel ander oordeel." Kijk, dat effect heeft het Eerste Kamerlidmaatschap ook.
Annemarie Jorritsma. Wat velen misschien niet meer weten en wat we ons allemaal eigenlijk niet meer kunnen voorstellen, is dat u in 2015 geen lijsttrekker was en dus ook niet direct VVD-fractievoorzitter werd. Dat gebeurde pas ruim vijf maanden later, bij het vertrek van toenmalig fractievoorzitter Hermans. Hij is overigens geen familie van senator Hermans over wie ik zojuist sprak. Tenminste, voor zover mij bekend. Je weet het nooit.
U diende de afgelopen acht jaar twee moties in die beide betrekking hadden op het functioneren van de Eerste Kamer als instituut. In 2019 vroeg u de Kamer om maatregelen om integriteit en transparantie in de Kamer en onder de leden te bevorderen en te bewaken. De motie werd met algemene stemmen aanvaard en leidde tot de Gedragscode Integriteit zoals wij die sinds vier jaar hebben als zelfstandig onderdeel van het Reglement van Orde. De tweede motie — die was overigens niet met algemene stemmen aangenomen; de fracties van de PVV en de SGP waren namelijk tegen — diende u samen met Paul Rosenmöller in tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen. Die motie leidde tot de derde parlementaire onderzoekscommissie in de geschiedenis van de Eerste Kamer: die naar de effectiviteit van antidiscriminatiewetgeving.
Tijdens uw laatste plenaire bijdrage in deze zaal, bij de Algemene Politieke Beschouwingen, stond u zelf al stil bij uw afscheid: niet alleen een afscheid van de Eerste Kamer, maar ook een afscheid van de politiek. 45 jaar geleden begon uw politieke loopbaan immers in de Tweede Kamer, in een tijd die politiek een stuk overzichtelijker was dan nu. Twee partijen konden samen een regering vormen en een meerderheid in beide Kamers hebben. Beide Kamers, twee partijen! De kennersvraag is dan natuurlijk welke partijen dat waren en wie de minister-president was. Dat gaan we straks horen.
Anno 2023 zijn voor een meerderheid in de Tweede Kamer vier partijen nodig. In de Eerste Kamer is die meerderheid er sowieso al lang niet meer, met uitzondering van de periode tussen 2017 en 2019. Maar, zo zei u — en ik citeer: "Dat is helemaal niet erg. Het is vaak juist goed, omdat samenwerking met meer partijen ook kan betekenen dat hopelijk meer kiezers zich kunnen herkennen in datgene wat we hier doen." Net zoals veel andere onderwerpen, benaderde u het gegeven dat het kabinet steeds moet zoeken naar meerderheden in de senaat, op uw eigen, zeer pragmatische wijze. Geen hoogdravend betoog. Nee, u was van mening dat het juist kansen biedt om meer draagvlak onder de Nederlanders te krijgen en het tanende vertrouwen in de politiek te vergroten.
Uw ervaring als minister, maar vooral ook die als burgemeester, kwam op deze momenten duidelijk naar voren. Soms verwees u er zelf naar, op andere momenten hoorden we het tussen de regels. Al begint uw politieke pensioen na deze week, toch bekruipt mij het gevoel dat we nog wel van u gaan horen, al was het alleen al als commentator of bijvoorbeeld als interim-burgemeester. We hebben het er weleens eerder over gehad. In deze zaal heb ik met enige regelmaat meegemaakt dat u, met enig "Statler en Waldorf"-gehalte, uw ongenoegen over de gang van zaken niet voor u kon houden, terwijl u toch op dat moment niet achter de microfoon stond, zelfs niet de interruptiemicrofoon.
(Hilariteit)
De voorzitter:
Collega's, ik schors de vergadering nu voor een kort ogenblik en verzoek de leden in de zaal te blijven. Dan gaan we na de schorsing door met — ik verheug me daarop — Hamit Karakus.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Hamit Karakus. "Als je wilt weten hoe het met Karakus zit, dan is de rode draad: kansen krijgen en kansen grijpen. (…) Je moet ook geluk hebben dat je van je fractie het vertrouwen krijgt om bij drie belangrijke wetgevingsvoorstellen vandaag het woord te mogen voeren." Deze woorden sprak u tijdens uw maidenspeech ruim twee jaar geleden bij het debat over niet één, niet twee, maar drie wetsvoorstellen: over coronatoegangsbewijzen, over een quarantaineplicht voor inreizigers en over de tweede verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19.
De laatste maanden van uw Kamerlidmaatschap, dat in maart 2021 begon, stonden opnieuw volledig in het teken van het wetsvoorstel waarover de Kamer drie weken geleden bijna twee hele dagen debatteerde: het eerste deel van de wijziging van de Wet publieke gezondheid. Het zijn wetsvoorstellen die ook de volle belangstelling van de buitenwereld genieten. Destijds niet op onze publieke tribune, want we ontvingen toen geen belangstellenden vanwege de coronamaatregelen, maar wel op de publieke tribune die sociale — en andere — media heet. Bij het debat drie weken geleden zat de publieke tribune in de Kamer zelf wel vol.
Uw maidenspeech hield u dus meteen bij drie wetsvoorstellen. Als dat al niet bijzonder genoeg was, sprak u bij de begroting van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport niet alleen namens uw eigen PvdA-fractie en de fractie van GroenLinks, iets wat de afgelopen periode voor veel woordvoerders van die twee fracties gold. De fusie is hier het afgelopen jaar al stilletjes in praktijk gebracht, zeg ik tegen de toehoorders. Nee, u sprak namens een zeldzame verbintenis van wel negen fracties, zowel coalitie- als oppositiepartijen, over de jeugdzorg. Deze groep van partijen dacht niet altijd hetzelfde over dat onderwerp, maar in het belang van een goede jeugdzorg voor kwetsbare kinderen, jongeren, ouderen en gezinnen in Nederland vond u elkaar en mocht u daaraan een stem geven.
Simone Kennedy-Doornbos. Waar senator Essers vandaag afscheid neemt als het langstzittende Kamerlid — op senator Kox na, maar die blijft nog even! — … Die blijft nog een tijd, hoor ik.
(Hilariteit)
De voorzitter:
Waar senator Essers vandaag afscheid neemt als het langstzittende Kamerlid, bent u vandaag het Kamerlid dat van deze lichting het kortst in de Eerste Kamer heeft gezeten. U bent dit jaar op 17 januari beëdigd als lid van de ChristenUniefractie. U volgde Peter Ester op, die op 10 december 2022 is overleden. U sprak de hoop uit bij het overnemen van zijn portefeuille de lijn voort te zetten die hij zo helder had geformuleerd. In de afgelopen vijf maanden heeft u dat zeker gedaan.
U sprak bijvoorbeeld tijdens het fondsendebat, waarbij u van de minister van Financiën de toezegging kreeg dat zij een overzicht zou maken van de verschillende fondsen die er bestaan en welke van die fondsen binnen dan wel buiten de begroting opereren.
Drie weken na uw installatie als Kamerlid sprak u uw maidenspeech uit bij het initiatiefwetsvoorstel Wet invoering minimumuurloon. Dat is een voorstel waarbij u uw ervaring als pleegouder van jongeren vanaf 15 jaar betrok, ondanks dat u, zoals u zei, "tot nu niets heeft bijgedragen aan de besluitvorming rond deze wet". Juist door uw ervaring met jongeren kon u duidelijk maken waarom het vastleggen van een minimumuurloon ook voor hen een stap vooruit zou zijn.
Uw lidmaatschap van de Eerste Kamer was van korte duur, maar voor de politiek en uw partij bent u voorlopig nog niet verloren, want in de Provinciale Staten van Utrecht zet u uw carrière voort.
Dan sta ik nu voor een dilemma: als ik de alfabetische volgorde van de roepnamen hanteer, zoals tot nu toe, dan kom ik eerst bij Niek-Jan van Kesteren. Maar wanneer wij op voorletters alfabetiseren, zoals bij hoofdelijke stemmingen, dan gaat A.J.M. van Kesteren voor N.J.J. van Kesteren. Ik moet alweer een knoop doorhakken!
Omdat het ook weleens goed is af te wijken, begin ik nu met Ton van Kesteren, beter gezegd, A.J.M. van Kesteren, helemaal achteraan.
Ton. Nu ik dan toch al afwijk, zou ik bij u willen beginnen met een motie die u indiende in 2018 die het niet haalde. Nu vraagt u zich wellicht af waarom ik er dan toch over begin. Dat zit zo. Uw motie die de regering verzocht om verlaging en uiteindelijk afschaffing van het wettelijk eigen risico in de zorg te overwegen, kreeg de steun van een voor een PVV-voorstel onwaarschijnlijke of in ieder geval ongebruikelijke coalitie, namelijk PvdA, GroenLinks, PvdD, 50PLUS, SP en uw eigen PVV-fractie. Dat gebeurt niet iedere dag!
Uw maidenspeech hield u bij het initiatiefvoorstel Actief donorregistratiesysteem, beter bekend als de donorwet. Volgens u was het geen kwestie van onverschilligheid dat veel Nederlanders tot dan toe de stap nog niet hadden gezet om zich te melden als donor, maar twijfelden veel mensen omdat het een tere medisch-ethische kwestie betreft. De wet dwingt Nederlanders een keus te maken. Het zelfbeschikkingsrecht van de mens, ook om niet te hoeven kiezen, wordt hiermee geweld aangedaan, zo betoogde u.
Behalve over wetsvoorstellen die de zorg betroffen, voerde u ook het woord over onderwijs en media. Als oud-docent in het basis- en middelbaar beroepsonderwijs kon u putten uit ruim 30 jaar ervaring. Toen u in maart 2017 lid van de Eerste Kamer werd, was u al sinds 2011 fractievoorzitter van de PVV in de Groningse Staten. Bovendien was u van 2019 tot 2022 lid van de Groningse gemeenteraad. In 2020 ontving u, heel bijzonder, van Groningse jongeren de Klare Taalbokaal voor de manier waarop u in de Staten de politiek helder en toegankelijk maakte. Dat is gezien uw onderwijsachtergrond niet verbazend, maar toch een enorme prestatie.
Het bestaan van de politicus is vaak ongewis. Uw afscheid van de Eerste Kamer kwam pas afgelopen donderdag vast te staan na het tellen van de voorkeursstemmen. Tegen de Volkskrant zei u in 2018 dat u ooit wethouder of gedeputeerde hoopte te worden. U zei: "Dan sluit ik niemand uit. Maar ik ga niet op de knieën om anderen te overtuigen van mijn redelijkheid." Wij hebben u in de afgelopen zes jaar in ieder geval leren kennen als een alleszins redelijk mens en Kamerlid.
Niek-Jan van Kesteren. In de afgelopen acht jaar in de Kamer was u onder andere voorzitter van de vaste Kamercommissie voor Financiën en van de vaste Kamercommissie voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, vicefractievoorzitter en een half jaar ook nog voorzitter van de CDA-fractie, toen senator Knapen toetrad tot kabinet-Rutte III. In die hoedanigheid nam u deel aan het debat over de regeringsverklaring, maar het vaakst zagen wij u op het spreekgestoelte bij de jaarlijkse Algemene Financiële Beschouwingen.
Uw debuut was echter niet bij een financieel-economisch onderwerp, meneer Van Kesteren. Het was bij een wetsvoorstel over natuurbescherming. In uw maidenspeech beschreef u dat u als middelbare scholier vanaf de andere kant van de Hofvijver het Eerste Kamergebouw had moeten tekenen. "Moeten" was hoe u dat tekenen destijds had ervaren. Dat u decennia later als lid van de senaat het woord mócht voeren, noemde u in 2015 een voorrecht, omdat u het belangrijk vindt om een bijdrage te kunnen leveren aan de stabiele verhoudingen in ons land. Dat deed u voordien al buiten de politiek vanuit VNO-NCW en MKB-Nederland als ongekroonde koning van de polder, zoals uw bijnaam luidt, en de afgelopen twee Kamerperiodes dus ook in de politiek zelf.
Tijdens het debat over de regeringsverklaring van het huidige kabinet ging u opnieuw in op de stabiliteit van Nederland, of beter gezegd: de vermeende instabiliteit. Dat was volgens u een voor de hand liggende gedachte, kijkend naar het grote aantal politieke partijen en naar het feit dat het kabinet geen meerderheid heeft in de Eerste Kamer. Onderbelicht gebleven was volgens u echter dat het vorige kabinet na de verkiezingen nog steeds een meerderheid had in de Tweede Kamer. U besloot: "Verder is het zo dat ik in de kleine 40 jaar dat ik meedraai in de Haagse wereld, een actieve herinnering heb aan vier ministers-president: Lubbers, Kok, Balkenende en Rutte. Vier premiers in 40 jaar: alsof dat niet stabiel is."
Jan Keunen. Net als een aantal andere leden dat vandaag afscheid neemt, bent u tussentijds lid geworden van de Kamer. Uw eerste stappen in de senaat waren op het hoogtepunt van de pandemie in onze tijdelijke vergaderplek: de Ridderzaal. Ik zie u nog binnen lopen. Daar hield u ook uw maidenspeech, in hetzelfde debat als senator Karakus.
Net als vele anderen binnen en buiten de politiek zag u een dilemma in de vrijheidsbeperkende maatregelen. Als VVD-lid bent u van mening dat elke Nederlander in vrijheid zelf verantwoordelijkheid moet kunnen nemen en zelfstandig keuzes moet kunnen maken. Maar, zo zei u in het debat over de quarantaineplicht voor inreizigers en de coronatoegangsbewijzen, als de volksgezondheid in het geding komt, biedt de Grondwet de mogelijkheid om vrijheid te beperken als noodzakelijke en proportionele maatregel.
Als jonge oogarts had u in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw de gevolgen van de aidsepidemie gezien. Uw patiënten werden vaak slechtziend en overleden vrijwel allemaal. Als oudere oogarts werd u in 2020 opnieuw geconfronteerd met een gevaarlijke epidemie die de reguliere medische zorg in de ziekenhuizen ontwrichtte, zoals u zelf op uw werk zag. Er was een parallel tussen beide epidemieën, zei u, namelijk dat in beide gevallen ingrijpende maatregelen nodig waren om het tij te keren. Het is niet anders, zo besloot u.
Als kunstliefhebber haalde u in dit gebouw uw hart op aan de zorgvuldig bijeengebrachte collectie van oude en nieuwe kunst, zoals het werk van Kasper Bosmans aan de buitengevel, dat verwijst naar de opdracht aan de Eerste Kamer om de haalbaarheid van nieuwe wetten en regels te toetsen aan rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid.
Ben Knapen. Dat u tien jaar later lid van de Eerste Kamer zou worden, kon u waarschijnlijk nog niet bevroeden toen u De man en zijn staat schreef, een boek over Johan van Oldenbarnevelt dat in 2005 verscheen. Het leven en lot van de raadpensionaris houdt al eeuwen velen bezig, onder wie onze minister-president. Al jaren zijn er geruchten dat de overblijfselen van Van Oldenbarnevelt nog steeds begraven liggen onder de Eerste Kamer, in de voormalige Hofkapel. Van onderzoek hiernaar tijdens de renovatie wordt afgezien, maar de speculaties blijven hardnekkig.
Uw maidenspeech hield u in 2015 bij de Goedkeuring van de Associatieovereenkomsten van de Europese Unie met Moldavië, Georgië en Oekraïne. De overeenkomst met Oekraïne leidde tot een referendum. Nu, acht jaar later, is de regio verwikkeld in een oorlog en verkeert die in zeer zwaar weer. Want niet alleen is er oorlog in Oekraïne, ook Georgië en Moldavië staan onder grote druk van Rusland. U wees er destijds al op dat de keus van deze drie landen om zich op Europa te richten voor grote onrust zorgde onder de Russische machthebbers.
Als voorzitter van de CDA-fractie heeft u zich deze Kamerperiode wat minder kunnen bezighouden met buitenlandse politiek. Toch hoorden we u ook in de jaarlijkse Algemene Politieke Beschouwingen steeds opnieuw uiteenzetten hoe Nederland "als klein land meedeint met de trends in de wereld", zoals u het formuleerde. Op die manier verbond u altijd het nationale met het internationale.
Tijdens uw laatste plenaire inbreng bij de Algemene Europese Beschouwingen ging u in op de Europese ambitie die Nederland wat u betreft zou moeten hebben. "Nederland heeft nog altijd de keuze een aanjagende rol te spelen dan wel een reactieve toeschouwer te zijn. Zo goed en zo kwaad als het kan doormodderen zou ons lot kunnen zijn. (…) Maar nu ik hier toch voor het laatst spreek, veroorloof ik mij toch deze verzuchting: onze ambitie zou een andere kunnen en wat mij betreft moeten zijn."
Toen u begon in de Kamer zei u dat de politiek wellicht een late roeping was, maar dat de toekomst dat nog moest uitwijzen. Wat is uw eindoordeel? Soms leek u de politiek hier te observeren als de journalist Ben Knapen, die langdurig verdwaald is in de politiek. Sinds 2010 heeft u in veel verschillende rollen de nationale en internationale politiek van binnenuit kunnen beschouwen. Nu, voor zover ik weet, uw actieve rol in de politiek stopt, is er veel tijd en ruimte om terug te blikken. En wellicht een boek te schrijven? Genoeg materiaal voorhanden, zou ik zeggen!
Ruud Koole. In 2011 bent u lid geworden van de Kamer, en net als senator De Boer en senator Essers had u daarna een pauze van vier jaar in uw lidmaatschap. Tijdens die pauze zat u overigens niet stil, want u was lid van de staatscommissie parlementair stelsel, die er op verzoek van deze Kamer was gekomen. Onder leiding van Johan Remkes en samen met onder anderen twee andere oud-senatoren onderzocht u de verkiezing, taken, positie en het functioneren van het parlementaire stelsel en de parlementaire democratie. In december 2018 kwam het langverwachte advies met als titel Lage drempels, hoge dijken, waarover deze Kamer in 2020 debatteerde. U was inmiddels weer senator, en luisterde vanuit de bankjes naar het debat met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Als Europawoordvoerder stond u een jaar geleden binnen en buiten deze zaal in het middelpunt van de belangstelling. De stem van de PvdA-fractie was immers doorslaggevend voor de goedkeuring van het handelsverdrag tussen Canada en de Europese Unie, beter bekend als CETA. De samenwerking van uw fractie met GroenLinks was net goed en wel begonnen, en nu zouden beide partijen mogelijk verdeeld gaan stemmen, zo werd alom gespeculeerd. Veel aandacht dus, ook vanwege de inhoudelijke argumenten.
Later schreef u in een analyse over de CETA-saga, zoals u het noemde, het een en ander. U beschreef daarin bijvoorbeeld uitvoerig de totstandkoming van het uiteindelijke standpunt van uw fractie: "CETA is niet ideaal, maar zet wel stappen in de goede richting", schreef u. Dat standpunt verdedigde u in juli 2022 met verve. U weerstond alle kritiek op het PvdA-standpunt van linker- en rechterzijde stoïcijns en consequent.
Behalve binnen deze zaal was u ook erbuiten actief, als lid van de Parlementaire Assemblee van de NAVO en drie weken geleden nog als deelnemer aan de vergadering van de COSAC, waarin alle commissies Europese Zaken van de parlementen van de Europese Unie samenkomen.
In de zomer van 2021 schreef u een essay over de versterking van het parlement. Daarvoor is volgens u onder andere nodig dat het parlement "bevolkt dient te worden door kundige Kamerleden met de nodige ervaring". Het is dan ook buitengewoon jammer dat met u — evenals met anderen die vandaag afscheid nemen — veel kunde en ervaring uit de Kamer verdwijnt. U zult gemist worden.
Mirjam Krijnen. "Ik ga mijn best doen om mijn bijdrage aan het wetgevingsproces de komende maanden hier" — je weet tegenwoordig niet waar al die GroenLinks-PvdA'ers zitten — "van betekenis te laten zijn," zei u in uw maidenspeech afgelopen november bij de initiatiefwet van de Tweede Kamer over verstrekking van de abortuspil door de huisarts. En dat is gelukt. In datzelfde debat wist u namelijk aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de toezegging te ontlokken dat hij garant zou staan voor een goed landelijk dekkend netwerk voor de abortuszorg in de toekomst.
Drie weken geleden, tijdens het debat over het wetsvoorstel Wijziging van de Wet publieke gezondheid, diende u uw eerste motie in. Die vroeg de regering om zware collectieve maatregelen niet in werking te laten treden als de Eerste of de Tweede Kamer hiermee niet zou instemmen. Nog dezelfde dag kon u uw motie intrekken, toen de minister zei dat als een van de Kamers of het kabinet een voorgestelde maatregel als zwaar kwalificeert, dan de maatregel zelf in die kwalificatie wordt aangepast. Opnieuw resultaat dus!
Binnen de commissie voor Europese Zaken is de deskundigheid die u meebrengt vanuit uw ervaring in de internationale diplomatie, zeer gewaardeerd. In de commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport kon u de kennis inbrengen die u heeft van de internationale gezondheidszorg, door uw werk voor het Aidsfonds. De rode lijn in uw werk is uw inzet voor de bescherming van mensenrechten, en vrouwenrechten in het bijzonder. Daaraan heeft u de afgelopen maanden ook in deze Kamer namens GroenLinks met succes een bijdrage geleverd.
Lennart van der Linden. Ook u maakte een gang langs de fracties van Forum voor Democratie, Fractie-Van Pareren en nu Fractie-Nanninga. Wel één constante in de afgelopen vier jaar, en eigenlijk al veel langer, is uw verbondenheid aan de lokale partij Echt voor Barendrecht. U presteerde het zelfs om daar recent een absolute meerderheid mee te behalen, waarmee we u feliciteren en sterkte wensen. Voor u senator werd, was u al eens vier jaar wethouder namens die partij, en een jaar geleden bent u opnieuw wethouder geworden, nadat, zoals ik al zei, uw partij een absolute meerderheid in de gemeenteraad had verworven. Kom daar nog maar eens om in het huidige landelijk en lokaal versplinterde politieke landschap! Dat is een prestatie. Het betekende dat u uw lidmaatschap van de tijdelijke commissie die het Reglement van Orde actualiseerde, overdroeg aan senator Van Wely. Wel bleef u voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Nu ik ruim over de helft ben van deze toespraak, ben ik wel benieuwd hoe u als trainer van het Nederlands Debat Instituut naar mijn verhaal luistert. Ik zie u ook enigszins kritisch kijken. Voldoet het aan de drie eisen die u stelt aan spreken in het openbaar? Allereerst: spreken leer je door te spreken. Nou, dat ben ik aan het doen; ik spreek al bijna langer dan sommige leden tijdens het pensioendebat. Ik kijk niemand aan! Ten tweede: een goede spreker koppelt vorm en inhoud naadloos aan elkaar. En als laatste: een goede voorbereiding is het halve werk. Ik hoor het oordeel na afloop wel van u.
In uw bijdragen zat het met het naleven van die criteria in ieder geval altijd wel snor, kan ik vanaf deze plek zeggen. In maart nog zei u tijdens het debat over de invoering van de Omgevingswet, met de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, voorheen minister van Volksgezondheid, het volgende: "De komende tijd is er nog wel veel werk aan de winkel. Testen, testen, testen; ik heb het de minister heel vaak horen zeggen. Ik dacht bijna: vervalt hij nog in zijn vorige rol met al dat getest?" We hoorden een spreker die gewend is te spreken in het openbaar. Vorm en inhoud waren gekoppeld én er was sprake van een goede voorbereiding. Eindoordeel? Check, check, check!
Ria Oomen-Ruijten. Bijna 40 jaar geleden — u was sinds een paar jaar lid van de Tweede Kamer voor het CDA — zei u in een interview dat u zeker nog wel één periode Tweede Kamerlid zou willen worden, maar dat — ik citeer — "ik het hier geen twintig jaar meer uithoud". Als we "hier" vertalen naar Den Haag, dan bent u binnen uw eigen limiet gebleven met acht jaar Tweede Kamerlidmaatschap en nu acht jaar lid van de senaat. Met een onderbreking van 25 jaar in de Europese politiek, was u 16 jaar in de nationale politiek actief.
In deze Kamer was u de afgelopen vier jaar voorzitter van — hoe kan het ook anders — de commissie voor Europese Zaken en trouw lid van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa. Belangrijk voor deze Kamer en voor Europa. Binnen de PACE was u onder andere vicevoorzitter namens Nederland, voorzitter van de politieke commissie en rapporteur op verschillende onderwerpen, waaronder de monitoring van Rusland. Zoals u allen weet, is Rusland vorig jaar na de inval in Oekraïne uit de Raad van Europa gezet.
Behalve Europa hebben ook de onderwerpen van de commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid uw grote belangstelling. In 2020 stelde u de toenmalig minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een standbeeld in het vooruitzicht — dat was nog in de Ridderzaal — als diens Inburgeringswet ertoe zou bijdragen dat meer mensen geïntegreerd zouden raken in de samenleving. Ik weet niet of de eerste evaluaties van de wet al binnen zijn en of het standbeeld wat u betreft de vorm krijgt van een flinke mees, of toch meer van een koolmeesje. We wachten het af.
Uw maidenspeech hield u in 2015 bij de Wet algemeen pensioenfonds. En twee weken geleden — uw laatste plenaire optreden in de Eerste Kamer — sprak u bij de behandeling van de Wet toekomst pensioenen. De cirkel was rond. U zei toen dankbaar te zijn dat u de afgelopen decennia een steentje hebt mogen bijdragen aan een betere samenleving.
Henk Otten. Even een slokje water. De teller van uw plenaire inbrengen staat op 227 en als u nu nog een stemverklaring over deze speech aflegt of er een ordevoorstel over indient, komen er daar nog een of twee bij. Voor een periode van vier jaar is dat, zelfs voor een inmiddels kleine fractie, wel bijzonder veel en mogelijk een record. "Inmiddels" zei ik, want in 2019 kwam u nog binnen als lijsttrekker van de grootste fractie in de Eerste Kamer, van een partij, Forum voor Democratie, die nota bene voor het eerst in dit huis vertegenwoordigd was. Na enkele weken besloot u samen met senator De Vries en senator Rookmaker verder te gaan als de Fractie-Otten.
Financieel-economische onderwerpen hebben uw grote interesse, wat gezien uw professionele achtergrond ook geen verrassing is. Een ander belangrijk punt voor u was de inrichting van het Nederlands openbaar bestuur en ook van de volksvertegenwoordiging. U maakte er onlangs bijvoorbeeld geen geheim van dat de Eerste Kamer wat u betreft fuseert met de Tweede Kamer. Ik zie u instemmend knikken. Gelukkig klopt het. Bovendien was u allergisch voor grote overheidsfondsen — ik zal de naam Invest-NL hier nu niet noemen, om de sfeer goed te houden — en u was ook allergisch voor grote overheidsprojecten. Volgens u tonen ze vaak onrealistische ambities en schort het nogal eens aan de uitvoering en ook aan de parlementaire controle.
De Omgevingswet is zo'n overheidsproject waar u zich, samen met andere fracties, hevig tegen heeft verzet. In maart van dit jaar nog leverde dat in het debat over de inwerkingtreding van de Omgevingswet een hilarisch onderonsje op tussen u en senator Klip. Zij zei in reactie op uw bezwaren tegen één loket voor de burger: "Als het over de inhoudelijk gedetailleerde uitwerking gaat, kom je natuurlijk bij de specialist uit." "Maar u gaat ook eerst naar de huisarts, u kunt niet regelrecht doorlopen naar een uroloog", zei mevrouw Klip tegen u. Einde citaat.
(Hilariteit)
De voorzitter:
Ze schudde het zo uit haar mouw. In zulke gevallen is het misschien beter dat er niet altijd via de voorzitter wordt gesproken, zeg ik dan.
"U kent ons als een constructieve fractie", zei u een paar weken geleden. "En u kent mij als een constructieve voorzitter", had ik bijna willen antwoorden. Vanuit het perspectief van de ander hebben wij beiden het wellicht niet altijd zo ervaren, maar dat hoort erbij. Een paar maanden geleden kondigde u bij Harry Mens uw politieke sabbatical aan. Het is dus geen politiek pensioen. Een comeback zit er wel in, denk ik zo. Ik zie daarnaar uit.
Bob van Pareren. Elf weken droeg de fractie die we nu kennen als de Fractie-Nanninga uw naam. Historisch! Een aantal leden, onder wie uzelf, besloot namelijk in november 2020 uit de fractie van Forum voor Democratie te stappen en verder te gaan in een nieuwe fractie. Vanwege het zwangerschaps- en bevallingsverlof van senator Nanninga, de beoogd fractievoorzitter, stond de fractie enige tijd bekend onder de naam Fractie-Van Pareren.
In 2020 diende u een motie in die de regering verzocht om de Wajongers te compenseren die er in inkomen op achteruit zouden gaan door de harmonisering van verschillende Wajong-regels. De motie werd met algemene stemmen aanvaard, en inmiddels heeft het kabinet laten weten dat de motie is uitgevoerd.
Oud-senator Cliteur, uw toenmalige fractievoorzitter, noemde u in de beginperiode van Forum voor Democratie in de Eerste Kamer "een steunpilaar voor ons allemaal". Dat ging over u. Dat herken ik zeker, en dat heeft niet alleen te maken met uw lengte. Niet alleen was u voor uw eigen fracties een steunpilaar als onder andere vicefractievoorzitter en fractiesecretaris, ook was u ondervoorzitter van de vaste Kamercommissie voor Volksgezond, Welzijn en Sport.
De medewerkers van de Kamer konden, net als ikzelf, altijd rekenen op een warme groet, en als u een nieuw gezicht zag, dan stelde u zichzelf direct voor. Ook internationaal was u bijzonder actief, zoals in de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa, het Benelux-parlement en het Benelux-jongerenparlement.
Daarbij dacht u graag mee met het wel en wee van de Kamer. Zo stuurde u mij voorafgaand aan het bezoek van president Zelensky nog een suggestie voor een toepasselijke wens in het Oekraïens, waarvoor alsnog veel dank. Bovendien leverde u vorig weekend, samen met senator Gerkens, als lid van de Kunstcommissie van de Kamer een enthousiasmerende bijdrage aan de Binnenhofparade met kunstenaar Tirzo Martha. Ook de Griffie kon altijd een beroep op u doen voor ontvangsten van internationale gasten. Vooral ook uw hulp op Open Monumentendag en als debatcoach voor de basisschoolleerlingen bij de finaledebatten van de Derde Kamer zijn zeer gewaardeerd. Dank u wel!
Henk Pijlman. Het onderwijs loopt als een rode draad door uw maatschappelijke en politieke carrière. U bent begonnen als leraar geschiedenis, werd vervolgens in Groningen wethouder Onderwijs en was ruim twintig jaar topbestuurder van de Hanzehogeschool in Groningen. U was woordvoerder Onderwijs voor de D66-fractie in de Eerste Kamer. U was vicevoorzitter van de vaste Kamercommissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Uw laatste plenaire bijdrage — die was vanochtend nog — ging over het onderwijs. U zult wel blij zijn dat ook in de nieuwe D66-fractie iemand zit die ooit begonnen is als docent en vele jaren ervaring in het onderwijs én in de politiek met zich meebrengt. Het onderwerp zal ongetwijfeld in goede handen blijven.
Onderwijs was echter niet het onderwerp van uw maidenspeech. Die ging over een ander onderwerp waarover u zich de afgelopen acht jaar heeft gebogen: energie. Die ging, om precies te zijn, over wind op zee. U zei in uw bijdrage in 2015 dat Nederland te veel gewend is geraakt aan Groningse aardgasvelden, die onuitputtelijk leken. "Bovendien zagen we niet welke maatschappelijke nadelen bij de winning van aardgas optreden. Daar worden we in Groningen mee geconfronteerd." In april van dit jaar sprak deze Kamer over de versterking van de gebouwen in Groningen. Toen gaf u ook voorbeelden van het leed dat veroorzaakt wordt door de bevingen. U beschreef verder hoe door de acht jaren van uw Kamerlidmaatschap heen de "panelen zijn verschoven", maar dat hoe dan ook de nadelen van de gaswinning te laat zijn onderkend, dat het herstel te traag is en het vertrouwen van de Groningers op een dieptepunt is beland. Het is dan ook goed, om even een uitstapje naar "de overkant" te maken, waar later vandaag in de Tweede Kamer het langverwachte debat over de kabinetsreactie op het rapport van de parlementaire enquêtecommissie naar de gevolgen van de gaswinning in Groningen plaatsvindt.
Henriëtte Prast. Samen met senator Pijlman kwam u in 2015 voor D66 in de Kamer. Toen u in februari 2019 bekendmaakte uw D66-lidmaatschap op te zeggen, kwam er een voortijdig einde aan uw Kamerlidmaatschap. Nadat Christine Teunissen in 2021 de overstap maakte naar de Tweede Kamer, werd u opnieuw geïnstalleerd als senator — dit keer voor de Partij voor de Dieren.
U combineert grote deskundigheid op financieel-economische onderwerpen, onderwerpen ook van uw hoogleraarschap, met even zo grote vasthoudendheid, met als resultaat dat u met succes enkele moties indiende om het kabinetsbeleid bij te sturen. Zoals begin dit jaar een motie voor financiële compensatie voor zorgverleners met long covid, eind 2022 nog een motie voor gelijkstelling van de uitkering voor kinderen en pleegkinderen die slachtoffer zijn van de toeslagenaffaire, en bij het Belastingplan 2022 een motie om zo snel mogelijk een einde te maken aan het op basis van fictief rendement belasten van vermogen dat als spaargeld wordt aangehouden.
Tijdens de Algemene Europese Beschouwingen had u een interruptiedebat met senator Faber over het aantal zogenoemde klimaatvluchtelingen volgens de Verenigde Naties; ik zie mevrouw Faber nu ook knikken. U dacht dat het er 200 miljoen waren, zoals voorspeld door de Wereldbank, maar senator Faber zei dat het er nul waren; voorwaar een kloof! In uw tweede termijn kwam u hierop terug en gaf u ruiterlijk senator Faber gelijk. Volgens de definities van de VN zijn er namelijk geen klimaatvluchtelingen. Dat was natuurlijk niet zo vreemd, voegde u eraan toe — eigenlijk wist u het dus wel — want het Vluchtelingenverdrag dateert uit 1951 en toen was er nog helemaal niet de gedachte dat mensen op de vlucht zouden moeten gaan als gevolg van klimaatverandering. Zo had u beiden een punt.
Ton Raven. De OSF, die vanaf volgende week als OPNL verdergaat, met u als fractiemedewerker, is als regionale partij sinds 1999 met één zetel vertegenwoordigd in de Eerste Kamer, met een kleine onderbreking tussen 2011 en 2015. U kwam in 2021, midden in de coronapandemie, in de Kamer als opvolger van senator Gerbrandy; we herinneren hem ons nog goed. Op de dag van uw installatie hield u meteen uw maidenspeech. Bij mijn weten is dat in de geschiedenis van de Eerste Kamer niet eerder voorgekomen, zeker niet wanneer die persoon ook meteen fractievoorzitter wordt.
En dat lijkt niet uw enige record. In juli 2021 diende u een motie in die de regering verzocht om te beoordelen of er ruimte is om de beperkende maatregelen ter bestrijding van COVID-19 niet van toepassing te verklaren op volledig gevaccineerden. De motie werd verworpen met 74 tegen 1. Voor zover we hebben kunnen nagaan is ook dat niet eerder gebeurd, dus dat een motie slechts door één lid werd gesteund.
Het is lastig om als kleine fractie, laat staan als eenmansfractie, het werk van de Kamer goed te doen. Het is dan ook bewonderenswaardig hoe u dat heeft gedaan in de afgelopen twee jaar. Uw verleden in de lokale politiek — u was raadslid en wethouder in Sittard-Geleen — zal u daarbij zeker hebben geholpen. En u vond ook nog tijd om aan internationale bijeenkomsten mee te doen, zoals de bijeenkomst van de Interparlementaire Unie in Rwanda en die van het Benelux-parlement.
Uw plenaire bijdragen waren altijd goed voorbereid. Met enige regelmaat kwam u bovendien met verrassende "out of the box"-voorstellen. Zo liet u in december 2022 als een van de eersten, zo niet het enige Kamerlid, uw plenaire bijdrage met behulp van kunstmatige intelligentie schrijven door het programma ChatGPT. We hadden dat allemaal niet in de gaten! En u deed tijdens het debat over de wijziging van de Wet publieke gezondheid een voorstel om vrijheidsbeperkende maatregelen die grondrechten aantasten niet bij gewone meerderheid door het parlement te laten goedkeuren, maar bij tweederdemeerderheid. Een week later kwam het onderwerp opnieuw aan bod in het debat over de toekomst van de pensioenen.
In dat debat deed u ook uw levensmotto uit de doeken. Misschien te laat voor veel van de aanwezigen hier, in ieder geval voor mij, maar jongeren, knoop 'm in je oren. Het levensmotto van de heer Raven is: voorkom een rimpel; hou het simpel!
(Hilariteit)
De voorzitter:
Ton Rombouts kan hier vandaag niet zijn, maar volgt deze vergadering wel via de livestream. Hallo Ton!
Gezien zijn achtergrond als burgemeester was het niet vreemd dat hij de CDA-woordvoerder was over onderwerpen die het binnenlands bestuur en de veiligheid aangingen. Zo sprak senator Rombouts in debatten die gingen over gemeentelijke herindelingen, een onderwerp waarop hij overigens ook gepromoveerd is, maar ook over de Wet experiment gesloten coffeeshopketen. In dat debat diende hij een motie in voor een deltaplan tegen de ondermijnende drugscriminaliteit. Na een toezegging van de minister trok hij de motie in.
Een andere motie die succes had en daarmee leidde tot steun van het CDA voor het wetsvoorstel, was die bij de behandeling van de initiatiefwet van de Tweede Kamer om de benoeming van de commissaris van de Koning en van de burgemeester uit de Grondwet te halen. De motie verzocht de regering bij een nieuwe aanstellingswijze te waarborgen dat enerzijds de gemeenteraad aan het hoofd van het gemeentebestuur staat en dat anderzijds de positie van de burgemeester onafhankelijk blijft. Toen zowel de initiatiefnemer als de minister de motie omarmden — ze vielen elkaar bijkans snikkend in de armen — stemde de CDA-fractie op zijn advies voor het voorstel.
Tot slot was er nog de motie die senator Rombouts indiende tijdens het laatste debat over de staat van de rechtsstaat. Die motie richtte hij aan mij. Hij verzocht de Voorzitter in afstemming met het College van Senioren een commissie te formeren die voorstellen doet hoe de Eerste Kamer een proces van zelfreflectie het beste kan inrichten. In het College van Senioren is recent afgesproken dat de wijze waarop deze motie zou kunnen worden uitgevoerd — zij zal worden uitgevoerd — op een later moment wordt besproken, gezien onder andere de aanbevelingen die de werkgroep zelfevaluatie en de parlementaire onderzoekscommissie ook al hebben gedaan. De nieuwe Kamer zal zich er dus over gaan buigen, hetgeen senator Otten groot plezier zal doen!
Petra Stienen. Ook voor u is de cirkel rond. In 2015 hield u uw maidenspeech bij een wetsvoorstel over de opvang van vreemdelingen en gisteren sprak u nog bij de plenaire behandeling van een wetsvoorstel voor een vaststellingsprocedure voor staatlozen. Bovendien was u de afgelopen periode ondervoorzitter van de vaste Kamercommissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad.
Maar immigratie en asiel waren niet de enige onderwerpen waarmee u zich bezig heeft gehouden. Zo was u voor D66 in de vorige periode woordvoerder Ontwikkelingssamenwerking, Defensie en Ruimtelijke ordening, waaronder de Omgevingswet. In die periode was u bovendien woordvoerder op het terrein van werkgelegenheid.
Taal is natuurlijk van groot belang in de politieke en maatschappelijk arena. U heeft als auteur niet voor niets enkele boeken op uw naam staan, onder meer over wat er 30 jaar na dato is geworden van de wijk in Roermond waar u bent opgegroeid. Maar met taal gaat soms ook wel het een en ander mis. Zo vroeg u bij de behandeling van de wijziging van de Participatiewet op een onbewaakt moment, maar wel geregistreerd, per abuis om steun voor gedeputeerden in plaats van gedupeerden. Het kabinet steunt het, hoor ik!
U bent internationaal zeer actief en heeft internationaal ook een groot netwerk. Zo was u de afgelopen acht jaar ook lid van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa, en de afgelopen periode zelfs voorzitter van de Nederlandse delegatie. In Straatsburg zette u zich met name in voor onderwerpen met betrekking tot gender, gelijkheid en inclusiviteit, met als hoogtepunt een debat dat u in januari van dit jaar leidde over de rol van mannen en jongens in het stoppen van gendergerelateerd geweld. Het debat maakte deel uit van een tweedaagse bijeenkomst van de Standing Committee van de PACE in het Vredespaleis hier in Den Haag, ter gelegenheid van 75 jaar Congres van Den Haag, waar de basis werd gelegd voor de Raad van Europa.
Vlak voor u acht jaar geleden werd geïnstalleerd, zei u in een interview met dagblad Trouw dat in de Eerste Kamer de wijsheid van heel Nederland bij elkaar zit — iets om over na te denken. Met uw bijdragen de afgelopen jaren heeft u aan die wijsheid duidelijk bijgedragen.
Maarten Verkerk. Over wijsheid gesproken. U heeft de gemiddelde wijsheid van deze Kamer de afgelopen vier jaar naar een hoger niveau getild met uw bijdragen die altijd begonnen en eindigden met een beschouwing aan de hand van een filosoof of een schrijver. Twee weken geleden nog gebruikte u De stad der blinden van de Portugese schrijver José Saramago tijdens het debat over de wijziging van de Wet publieke gezondheid, ter onderbouwing van uw pleidooi dat pessimisme het uiteindelijk aflegt tegen het geloof in de liefde.
Na het vertrek van uw fractiegenoot senator Bikker naar de Tweede Kamer, werd u voorzitter van de vaste Kamercommissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. U kreeg in die hoedanigheid ook te maken met de overgang naar openbaarheid van alle commissievergaderingen. Dat was even schrikken voor sommigen van ons. Toen de commissies nog vergaderden via Teams, leverde de openbaarheid van een deskundigenbijeenkomst over de Omgevingswet u even landelijke bekendheid op. Dat kwam door een uitzending van Arjen Lubach waarin u te zien was terwijl u doodgemoedereerd een bakje yoghurt leeg zat te eten.
(Hilariteit)
De voorzitter:
Het deed natuurlijk geen recht aan de inhoudelijke discussies die wij hier voeren, maar heeft ons allemaal nogmaals geleerd hoe belangrijk het is je bewust te zijn van de camera's, ook als je niet aan het woord bent.
Terug naar de inhoud. U probeert zich altijd in het standpunt van de ander te verdiepen en de verbinding te zoeken. Maar met het citaat van de filosoof Latour in uw maidenspeech gaf u aan dat dat niet altijd even makkelijk is. Latour zegt namelijk dat in de postmoderne samenleving mensen niet meer met elkaar verbonden zijn, dat de elites voor hun eigen belangen gaan en geen verantwoordelijkheid meer voelen voor de samenleving als geheel. Tijdens debatten zakte de moed u soms weleens in de schoenen, meen ik gezien te hebben. Maar toch vond u altijd een sprankje hoop dat het goed zou komen, zoals Saramago ook eindigde met hoop.
Peter van der Voort. U was nog geen maand Eerste Kamerlid voor D66 toen de coronacrisis in Nederland uitbrak. Voor u als intensivist betekende dat dat u zowel hier in Den Haag als in het Universitair Medisch Centrum in Groningen, waar u als hoogleraar verantwoordelijk bent voor de afdeling intensive care voor volwassenen, in een stroomversnelling moest werken. Bovendien werd u een graag geziene gast aan de talkshowtafels om uit te leggen wat er in de ziekenhuizen gebeurde.
Drie weken geleden deed u dat opnieuw, bij de behandeling van de wijziging van de Wet publieke gezondheid. U vertelde hoe het ziekenhuis in Groningen in 2020 van drie naar uiteindelijk zeven intensivecarelocaties ging. Ik citeer: "Zaal na zaal met beademde patiënten. Vele hardwerkende professionals in blauwe pakken, in een bijna serene stilte, doorbroken door het gepuf van beademingsmachines."
Waar het in deze Kamer de voorkeur heeft dat een Kamerlid geen woordvoerder is over een onderwerp waar hij professioneel te nauw bij betrokken is, was het in die periode goed voorstelbaar dat u als intensivist ook aan de coronadebatten meedeed. Die debatten deed u vaak samen met uw fractiegenoot senator Backer. U begon echter — we kunnen het ons bijna niet voorstellen — als opvolger van senator Van Huffelen met voornamelijk financieel-economische onderwerpen. Die bleven, maar daar kwamen in de loop van de tijd covid-gerelateerde onderwerpen voor u bij: een breed spectrum.
In een interview zei u in de coronaperiode over de combinatie van werk en politiek dat u het belangrijk vond dat u niet alleen de c van corona op uw bureau had staan. Naar ik begrijp, had u graag door willen gaan met de combinatie van zorg en politiek — ik kan me daar alles bij voorstellen — maar dat is u gezien uw plek op de kandidatenlijst op dit moment niet gegeven.
Lucas Vos. "Zit ik wel bij de juiste partij?" vroeg u in reactie op complimenten die u kreeg van de heren Van Gurp en Rosenmöller. U gaf zelf direct het antwoord dat u zich comfortabeler voelde bij de VVD. Als neutraal voorzitter blijf ik daar uiteraard buiten. U kreeg complimenten van senator Van Gurp omdat u had gezegd dat uw fractie niet moest worden aangesproken op het regeerakkoord, omdat de Eerste Kamerfractie niet aan dat akkoord gebonden is.
De aanleiding voor de complimenten van senator Rosenmöller was uw maidenspeech bij de behandeling van het rapport van de parlementaire onderzoekcommissie antidiscriminatiewetgeving van dit huis. Hierin gaf u aan dat het uw drijfveer in de politiek is om op te komen voor mensen als uw zus Esther en haar collega's, die niet voor zichzelf kunnen opkomen, en dat u uw bijdragen in deze Kamer steeds langs die lat zou leggen. U concludeerde dat de titel van het rapport "Gelijk recht doen" betekent dat elke senator uitgaat van het goede van de mens en dit als basis neemt om in zijn, haar of hun eigen afwegingskader tot goede wetgeving en een rechtvaardige uitvoering daarvan te komen.
Wat ik persoonlijk in ieder geval niet snel zal vergeten uit uw maidenspeech is de anekdote die veel zegt over lhbti+-rechten wereldwijd. Toen u voor uw werk in India woonde, besloten u en uw man niet te liegen over uw burgerlijke stand, maar ook niet direct te zeggen wat het dan wel was, als goed politicus. Het werd: "In Holland you would call us cousins."
(Hilariteit)
De voorzitter:
Jeroen de Vries. De namen van uw beide grootvaders zijn voor altijd opgenomen in de Handelingen van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. U noemde hen als uw naamgevers toen u zich kandideerde voor het ondervoorzitterschap van de Kamer in juli 2019. Ik denk dat niet veel Kamerleden u dat na kunnen zeggen. Uw sollicitatie was de eerste keer dat u plenair sprak, maar ging niet de boeken in als maidenspeech. Uw redenaarsdebuut hield u een halfjaar later bij het debat over de plaatsing van het militair radarstation in Herwijnen, al eerder genoemd.
Inmiddels was u geen lid meer van de fractie van Forum voor Democratie, maar vormde u samen met senator Otten en senator Rookmaker de Fractie-Otten. Overigens overlegt deze Kamer nog steeds met het kabinet over datzelfde radarstation in Herwijnen in de rol van controleur van de regering, ook al is een besluit eenmaal genomen. Misschien kan de minister-president daar zo nog wat over zeggen.
Net als uw fractievoorzitter sprak u in uw plenaire bijdragen herhaaldelijk over modernisering van de Nederlandse overheid en het Nederlandse bestuur, zoals bij de behandeling van de wijziging van de Mediawet, waarin u pleitte voor een aanpassing van het mediabeleid aan de huidige tijd.
Als fractie nam u daarin vast het voortouw door wekelijks vele fragmenten uit de plenaire vergaderingen te knippen en via sociale media te verspreiden, zodat heel Nederland en omstreken daarvan kon genieten. Ik vraag me daarom toch af, naar aanleiding van vragen tijdens het pensioendebat twee weken geleden: hoeveel communicatiemedewerkers heeft de Fractie-Otten eigenlijk?
(Hilariteit)
De voorzitter:
Loek van Wely. De King heb ik voor het laatst bewaard. Het komt alfabetisch ook zo uit, maar niettemin. "King Loek" is uw bijnaam in de schaakwereld. U bent als topschaker werkelijk internationaal bekend. Vorig jaar ontmoette ik tijdens een internationale bijeenkomst in Ljubljana mijn Litouwse collega-Kamervoorzitter. Zij is zelf, behalve partijvoorzitter en moeder van vier kinderen, ook nog Europees schaakkampioene, en nog geen 30 jaar oud. Toen ik mij voorstelde als de Voorzitter van de Nederlandse senaat, reageerde zij buitengewoon enthousiast. Nog voordat ik dat onze Kamer of mijzelf kan aanrekenen, riep zij uit: "Oh, your Senator Loek van Wely, he is an absolute chess grandmaster!" U bent daar dus echt beroemd.
In 2019 zette u uw eerste stappen op het schaakbord van de politiek. Eerst als lid van Provinciale Staten in Noord-Brabant voor Forum voor Democratie en drie maanden later als lid van deze Kamer. Net als een aantal anderen in deze zaal besloot u in november 2020 Forum voor Democratie te verlaten en werd u lid van de Fractie-Van Pareren en later de Fractie-Nanninga.
U diende één motie in — en met succes — waarin de regering verzocht werd waar passend de opsporingsambtenaren in een handhavende rol te voorzien van bodycams. De motie is aangenomen, alleen laat de uitvoering nog op zich wachten. De nieuwe Kamer en de nieuwe fractie, die vanaf volgende week als JA21 bekendstaat, zullen de voortgang zeker nauwgezet volgen.
"Politiek is abstracter dan schaken, maar verloopt ook volgens patronen: drieënhalf jaar je gang gaan, een half jaar mooi weer spelen en na de verkiezingen de kiezer met de gebakken peren laten zitten. Zo'n patroon herken ik." Het zijn uw woorden in de Volkskrant vier jaar geleden toen u net was gekozen.
U heeft inmiddels vier jaar ervaring opgedaan in het, zoals sommigen het ook wel noemen — ik niet! — politieke spel. Ik ben benieuwd hoe u daar met de ogen van een grootmeester op terugkijkt. Ik zet in ieder geval nu de klok stil; tijd voor uw volgende zet!
Collega's. Hiermee ben ik aan het eind gekomen van het toespreken van de collega's van wie het lidmaatschap van de Eerste Kamer op 12 juni om 24.00 uur zal eindigen.
Tot besluit neem ik u nog één keer mee terug in de tijd. Doe Hans schrijft over de allereerste interruptie in de Eerste Kamer. Ik citeer: "Die sliepen, werden wakker. Die wakker waren, vielen flauw. De voorzitter stuurde om een bataljon grenadiers. Alleen de griffier bleef kalm en fluisterde: 'Dat is het begin van de democratie.' 'Democratie?', fluisterde de praeses terug, 'is dat gevaarlijk?' 'Neen', schudde de griffier."
Collega's. Het was een zeer groot genoegen om met u allen, vanzelfsprekend ook met de leden die blijven, samen te mogen werken aan onze parlementaire democratie. Ik wens u alle goeds.
Dank u wel.
(Applaus)
De voorzitter:
Ik deel aan de Kamer mee dat het Zijne Majesteit de Koning heeft behaagd een aantal leden, die voldoen aan de reglementen voor de decoraties, een koninklijke onderscheiding toe te kennen.
Ik heb de eer die onderscheiding aan de desbetreffende personen te mogen overhandigen. Daarom vraag ik de volgende leden om zich in het midden van de zaal op te stellen, hier voor het rostrum, van links naar rechts: de heer Backer, mevrouw De Boer, mevrouw De Bruijn-Wezeman, mevrouw Gerkens en de heer Raven.
(Applaus)
(De bij de onderscheiding behorende versierselen worden door de Voorzitter opgespeld.)
(Applaus)
De voorzitter:
Ik deel de leden en de overige aanwezigen mee dat straks na afloop van de vergadering, vanaf ongeveer 16.00 uur, in Pulchri Studio ruimschoots de gelegenheid zal zijn om de gedecoreerden met hun onderscheiding geluk te wensen.
Dan kijk ik nu naar de heer Essers. Ik geef hem graag het woord als het langstzittende vertrekkende lid. De heer Essers.
De heer Essers i (CDA):
Voorzitter. Partir c'est mourir un peu. Aan deze levenswijsheid moet je meteen denken bij een afscheid en zeker bij een afscheid van de Eerste Kamer. Zoals bij elk cliché zit er ook nu een kern van waarheid in. We sluiten met dit afscheid immers een belangrijke periode van ons leven af, een periode die hoe dan ook impact heeft gehad. Maar ik kan ervan getuigen dat er ook na de Eerste Kamer nog leven is. Ik heb dat duidelijk ervaren toen ik in 2015 na drie termijnen voor de eerste keer afscheid nam. De ervaring die je als oud-senator meeneemt en de vriendschappen die je hebt opgedaan, blijven altijd bestaan.
Toen ik in 2019 weer terugkwam in de Kamer, voelde dat dan ook niet als een wederopstanding, maar als het doorgaan van mijn leven als Eerste Kamerlid op de oude, vertrouwde wijze. De Eerste Kamer laat je nooit los. Dit zeg ik ter geruststelling van de vertrekkende collega's die bang zijn om na vandaag in een groot gat te vallen. Overigens is de uitdrukking "partir c'est mourir un peu" in het verleden ook een enkele keer gehanteerd door een kennelijk over zijn ex-collega's zeer ontevreden gepensioneerde. Hij deed de uitspraak "partir c'est mourir un peu" in zijn afscheidstoespraak en voegde eraan toe: en dat wens ik u allemaal toe.
(Hilariteit)
De heer Essers (CDA):
Dat kan natuurlijk nooit in deze Kamer gebeurd zijn, want daarvoor zijn de onderlinge verhoudingen veel te goed.
Voorzitter. De afgelopen periode was om twee volstrekt unieke redenen extra bijzonder: de uitbraak van de coronapandemie en het vertrek van het Binnenhof naar de huidige locatie in de Kazernestraat. Beide zaken hebben grote invloed gehad — u noemde ze ook zelf al — op het functioneren van de Eerste Kamer.
Eerst corona. Ik herinner me dinsdag 10 maart 2020 nog zeer levendig, niet alleen omdat ik die dag jarig was en mijn fractie op heerlijke Bossche bollen had getrakteerd, maar vooral ook omdat toen in de grootste commissiezaal, de voormalige fractiekamer van het CDA, met de commissies Financiën en SZW een eerste briefing met de ministers Koolmees en Hoekstra plaatsvond over het nieuwe pensioenstelsel. Veel van de punten die we de afgelopen weken in het Kamerdebat over de nieuwe pensioenwet hebben besproken, kwamen toen ook al aan de orde. Maar wat deze bijeenkomst het waard maakt om nog een keer extra te worden herinnerd, is dat we toen zowat schouder aan schouder, opgepakt, als haringen in een ton in die commissiekamer zaten, terwijl een goede week daarvoor de eerste officiële Nederlandse coronapatiënt werd gemeld. Die was nota bene woonachtig in mijn eigen woonplaats Loon op Zand.
Een week na deze briefing werd een complete lockdown afgekondigd en konden we niet meer in de oude vergaderzaal vergaderen. Het is eigenlijk een wonder dat er toen geen besmettingen zijn geweest. Deze zouden dan ongetwijfeld mede aan het nieuwe pensioenstelsel zijn toegeschreven. De Eerste Kamer toonde toen haar grote creativiteit en flexibiliteit. Commissievergaderingen werden voortaan digitaal gehouden, vanaf mei 2020 werd de Ridderzaal omgetoverd tot de plenaire vergaderzaal van de Eerste Kamer, waarin de leden anderhalve meter afstand van elkaar moesten nemen, en mondkapjes werden verplicht. Handen schudden, tot dat moment het ritueel dat je tientallen keren per vergaderdag deed, werd taboe. Over kussen spreken we helemaal niet. Ik heb groot respect voor de wijze waarop u dit, Voorzitter, samen met de Griffie en alle medewerkers van de Eerste Kamer heeft gemanaged.
De tweede zeer bijzondere gebeurtenis in de afgelopen vier jaar is natuurlijk de verhuizing van het Binnenhof naar de huidige locatie aan de Kazernestraat geweest. De overgang van de schitterende, historische vergaderzaal met het grote portret van Willem II die op ons toekeek naar de even historische en prachtige Ridderzaal was nog wel te doen geweest. Je verwachtte elk moment Van Oldenbarnevelt ergens tegen te komen, met of zonder hoofd. De overgang naar de huidige vergaderzaal annex huisvesting was voor de meesten van ons toch wel een cultuurshock, waar we eigenlijk nog steeds niet van zijn bekomen. Nadere uitleg is niet nodig, denk ik. Maar toch geef ik één voorbeeld, als u mij toestaat, voorzitter. In de locatie aan het Binnenhof plachten we te lunchen en te dineren in de prachtige, historische Noenzaal. Ik heb nog niemand deze aanduiding horen gebruiken voor de huidige eetgelegenheid, ook niet per ongeluk. Gelukkig is het slechts een tijdelijke huisvesting, maar niemand weet wat "tijdelijk" is in Den Haag.
Voorzitter. Wat niet veranderd is en hopelijk ook nooit zal veranderen, is de even professionele als hartelijke ondersteuning die de leden zowat dagelijks mogen ondervinden van de Griffie, de overige staf en de medewerkers. Dat is werkelijk grote klasse!
(Applaus)
De heer Essers (CDA):
Dankzij deze prima ondersteuning leer je ook de waarde van een protocol en Reglement van Orde te waarderen. Ik kwam bijvoorbeeld laatst vroeg in de ochtend na een lange file aan in de Eerste Kamer en werd daar met applaus begroet door diverse collega's. Ik dacht een fractie van een seconde dat het ging om waardering die men had voor mijn inbreng voor het belastingdebat, maar ik realiseerde me vlak daarna dat men vooral blij was dat met mijn handtekening het quorum was bereikt, zodat de vergadering kon beginnen. Dat is nou structuur.
De kwaliteit van de ambtelijke ondersteuning kan niet genoeg worden geprezen, of het nu gaat om het verzorgen van de restauratieve benodigdheden, de onmisbare koffie en thee (het valt me wel op dat er in het verleden na afloop van de debatten meer alcohol in de vorm van jenever en wijn werd genuttigd, maar vandaag heb ik weer een uitzondering gezien), de informatievoorziening, de IT-ondersteuning, de steun van de Griffie, of om al die andere services die de Kamerleden mogen ondervinden. Heel veel dank daarvoor.
Ten slotte, voorzitter, zeer veel dank voor uw hartelijke toespraken. Ook heel veel dank aan alle collega's voor de praktisch altijd collegiale en hartelijke sfeer onderling. Laten we ons blijven realiseren dat dit niet vanzelfsprekend is, maar dat dit een voortdurende opdracht is voor alle leden van de Kamer om de Kamer datgene te laten doen wat nodig is in het belang van de democratische rechtsstaat. Ik wens mijn medevertrekkende collega's heel veel succes in de post-Eerste Kamerperiode. Ik wens u, voorzitter, en de andere doorgaande leden, heel veel succes in de nieuwe termijn. We zullen u in de gaten blijven houden.
Dank u wel.
(Applaus)
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Essers. Dan geef ik nu het woord aan de minister-president.
Minister Rutte i:
Dank u wel, meneer de voorzitter. Ook van mijn kant van harte gefeliciteerd aan de gedecoreerden met hun prachtige decoratie namens de Koning, die hun is opgespeld door de Voorzitter. Ik denk dat dat zeer verdiend is. Ook dank voor de gelegenheid om hier iets te mogen zeggen. Voor mij is dit nu de vierde keer dat ik bij een gelegenheid als deze iets mag zeggen, maar dat was nog nooit in deze zaal. U zei het al, voorzitter: de architecten hebben echt hun best gedaan om toch de sfeer ook hier te laten terugkeren met de indeling, de gedeelde bankjes en de messing lampjes. Maar het ziet er inderdaad toch wel heel anders uit. Ik laat het er verder bij.
Des te indrukwekkender is het volgens mij wel dat het ook op deze plek toch lukt om weer heel veel mee te nemen van het Binnenhof. Dat is die sfeer van rust, traditie en politiek vakmanschap. Al hielp het in de afgelopen periode niet dat zo veel Eerste Kamerleden steeds wisselden van fractie en ook die fracties nogal eens van naam wisselden, waardoor we ook vanuit het kabinet vaak fouten hebben gemaakt door te denken "die zit nog bij Forum", maar die zat dan bij Nanninga, en Nanninga was terug. Dat was dus af en toe wel ingewikkeld, dus mijn verzoek aan degenen die doorgaan, zou zijn: blijf alsjeblieft in je eigen fractie, dan blijft het ook voor ons overzichtelijk. Maar goed, wij gaan daar natuurlijk niet over.
Die wijsheid, die traditie en dat politieke vakmanschap kunnen er alleen zijn als de mensen die hier zitten dat vooral zelf doen. Wat dat betreft is ook van dit instituut één ding vast te stellen: dat de kracht in de mensen, de opgetelde kennis en de kunde van de senatoren zit. Dat is denk ik ook de grote waarde voor ons politieke stelsel, en de wijsheid. We hebben vandaag weer een prachtig voorbeeld gehoord van die wijsheid: "Voorkom een rimpel, houd het simpel". Aan die wijsheid maar ook aan andere wijsheden, daar laven wij ons aan.
Ook een gezonde afstand tot de waan van de dag, gecombineerd met de instelling om te doen wat nodig is in het algemeen belang, kenmerken en typeren de Eerste Kamer, misschien nog wel meer dan de andere politieke instituties. Ik wil dan ook namens de collega's van mij in het kabinet, of eigenlijk in de twee kabinetten die met deze Eerste Kamer hebben gewerkt, vandaag mijn grote waardering uitspreken, zeker ook nu zo veel Kamerleden afscheid nemen. Ik vind dat de Voorzitter daar prachtige woorden aan heeft gewijd. Wat deed u dat mooi! Mag ik u dat ook hier zeggen? U zou kunnen applaudisseren voor de Voorzitter.
(Applaus)
Minister Rutte:
Ik zeg daarbij dat de afgelopen jaren moeilijk waren. Dat is gewoon een feit. Ze zijn niet makkelijk geweest. Niet voor u, niet voor het kabinet. Dit was namelijk de periode die ook — het is al vaak gememoreerd — helemaal samenviel met de coronacrisis. Bij de Tweede Kamer is er tussentijds een verkiezing geweest, maar deze Kamer heeft die hele coronacrisis meegemaakt. Daarnaast zijn er tot op het laatste moment ongelofelijk ingewikkelde dossiers op deze Kamer afgekomen. Het was niet altijd zo dat de hele Eerste Kamer het met het kabinet eens was. Dat was natuurlijk een tegenvaller, maar het betekende tegelijkertijd dat wij onze plannen met goede argumenten moesten onderbouwen, dat we moesten proberen om onze voorstellen hier op het scherpst van de snede te verdedigen. Het blijkt zelfs dat er acht voorstellen zijn ingetrokken voordat het hier mis zou gaan, begrijp ik.
En toch, hoe lastig het ook was, heb ik zelf al die keren dat ik hier was, bij de Algemene Beschouwingen en bij andere debatten, altijd gevoeld dat de debatten constructief en op de inhoud werden gevoerd. Ik weet dat ook van mijn collega's. De debatten werden altijd gevoerd met als doel om het beste besluit voor Nederland te nemen. En ja, er waren rode draden. Ze zijn ook genoemd, bijvoorbeeld de Omgevingswet, de pensioenen en, zo mag daar vandaag aan worden toegevoegd, het radarstation in Herwijnen. Dat waren een paar grote rode draden die erdoorheen liepen.
Als je daar steeds uit wilt komen, vraagt dat van iedereen de wil om elkaar steeds weer te vinden, over alle verschillen heen. Ik merkte steeds dat die bereidheid er was en ís. En inderdaad, ik noemde de pensioenen, maar het debat over de pensioenhervorming, vorige week nog, is daarvan het bewijs, met afgelopen dinsdag nog de stemmingen. Tot op het laatst toe ingewikkelde discussies, ook staatsrechtelijk, wel of geen tweederdemeerderheid, we hebben het allemaal gezien: dat is precies waar de Eerste Kamer voor is, om dat soort discussies in alle diepte en in alle grondigheid te voeren.
Misschien mag ik daaraan toevoegen dat die samenwerking ook zo belangrijk is omdat we zien dat het niet vanzelfsprekend is dat de Nederlanders vertrouwen hebben in de instituties. We zagen ook recent weer bij het Sociaal en Cultureel Planbureau dat driekwart van de Nederlanders zich zorgen maakt over instituties, over polarisatie, zeker ook in de politiek en niet alleen in hun eigen leven. Dat zijn conclusies, denk ik, waarover wij ons allemaal achter de oren mogen krabben.
In dat licht zou ik wel één punt willen uitlichten, en wel dat de uitkomsten van de stellingen die de Eerste Kamer zelf vorig jaar op Open Monumentendag organiseerde, ons allemaal gelukkig maken. Bezoekers van de Open Monumentendag, u weet dat, konden die dag melden hoe zij over de Eerste Kamer dachten. U weet het, maar ik breng het graag in herinnering: een van die stellingen was heel duidelijk, namelijk "de Eerste Kamer kan beter worden afgeschaft". Dat was de stelling die voorlag. Een gewaagde stelling, maar u weet ongetwijfeld de uitslag van die stelling, want het merendeel van de bezoekers was daartegen. Wat zegt u, mevrouw Fiers?
Mevrouw Fiers i (PvdA):
We hebben zelf die stickertjes geplakt.
Minister Rutte:
Ja, zie je! Daar was ik al ... Ja, ja, ja. Het viel ook op dat er precies 75 ... Maar goed, ik beschouw dat als een toeval. Maar een beter bewijs dat uw werk gezien en gewaardeerd wordt, is er niet en dat laat ook zien hoeveel anderen hechten aan uw oordeel, aan uw vakmanschap en ook aan de belangrijke rol die de Eerste Kamer speelt in het politieke bestel. Ik kan alleen maar zeggen, vanuit mijn ervaring: volkomen terecht.
Dames en heren, nogmaals heel veel dank voor ieders inzet en betrokkenheid. Tegen de mensen die doorgaan: ik hoop dat u het kabinet met dezelfde mildheid blijft volgen. En tegen de mensen die stoppen: ontzettend bedankt voor de goede samenwerking. Wij zien ernaar uit om die samenwerking voort te zetten met de mensen die doorgaan. We zullen het niet altijd eens zijn. Het zal er regelmatig om spannen. In deze Eerste Kamer zijn er ook momenten geweest waarop kabinetten bijna ten val kwamen of in ieder geval belangrijke wetsvoorstellen het niet haalden. We zullen opnieuw alles uit de kast moeten halen om jullie te overtuigen. Ik kijk ernaar uit. Want het cement van elke gezonde democratie is en blijft de dialoog, en daar staat de Eerste Kamer voor.
Voorzitter, dank u voor deze gelegenheid.
(Applaus)
De voorzitter:
Dank u wel, minister-president. Dan geef ik nu het woord aan de Griffier voor enkele huishoudelijke mededelingen. Daarna zal ik nog even het woord nemen voor een afsluiting.
De heer Nehmelman (Griffier Eerste Kamer):
Dank u, voorzitter. Voor alle vertrekkende leden biedt de Kamer als herinnering een houtskoolprent aan van de Eerste Kamer aan het Binnenhof. Hierbij heeft u de keuze uit een afbeelding van de Kamer vanaf de Binnenhofzijde of vanaf de Hofvijverzijde. In de Mariskamer, kamernummer 103, naast de hoofdentree aan het Lange Voorhout gelegen, staat van beide afbeeldingen een voorbeeld opgesteld. Die kunt u bezien. Na afloop van de receptie in de Pulchri Studio zo dadelijk kunt u een exemplaar van uw keuze meenemen.
Na sluiting van deze vergadering treft u uw gast, die nu op de tribune zit, als het goed is weer terug in de Hall, hier voor. Vervolgens kunt u zich onder aanwijzingen van het personeel van de Kamer met uw gast, via de uitgang aan het Lange Voorhout naar de Pulchri Studio begeven.
Dan misschien het allerbelangrijkste: ter herinnering aan de afgelopen Kamerperiode is ook een fotoboekje gemaakt. Dat is vrij dik geworden, dankzij onze fotografen. Voor alle leden van de huidige Kamer is er een exemplaar beschikbaar. Het is buitengewoon mooi geworden. Bij het verlaten van de zaal wordt u zo dadelijk zo'n boekje aangeboden. Ik bied heel graag het eerste exemplaar nu aan de Voorzitter aan.
(Applaus)
De voorzitter:
Dank u wel, Griffier. Beste collega's, we zijn aan het einde gekomen van deze vergadering. Ik wil nogmaals iedereen heel hartelijk danken voor wat zij hebben betekend voor de Eerste Kamer. Alle vertrekkende leden krijgen direct na sluiting van de vergadering bloemen uitgereikt. Ik wil daarna alle leden uitnodigen voor het maken van een groepsfoto in deze zaal. Daarna gaan wij naar de Pulchri Studio.
(Applaus)
Lijst van besluiten en ingekomen stukken
Lijst van besluiten:
De Voorzitter heeft na overleg met het College van Senioren besloten om:
a. de behandeling van de volgende hamerstukken te doen plaatsvinden op 6 juni 2023:
Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2023 (Incidentele suppletoire begroting) (36307);
Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met enkele wijzigingen inzake het bestuur en de inrichting van academische ziekenhuizen (36276);
Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (XIII) voor het jaar 2023 (Tweede incidentele suppletoire begroting inzake lening Invest-NL in verband met SIF) (36304);
Wijziging van de Binnenvaartwet in verpand met de implementatie van Richtlijn (EU) 2017/2397 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de erkenning van beroepskwalificaties in de binnenvaart en tot intrekking van de richtlijnen 91/672/EEG en 96/50/EG van de Raad (36308);
b. de plenaire behandeling van het volgende wetsvoorstel te doen plaatsvinden op 27 juni 2023:
Wijziging van de Klimaatwet (implementatie Europese klimaatwet) (36169);
c. het voorbereidend onderzoek van de volgende wetsvoorstellen door de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit te doen plaatsvinden op 27 juni 2023:
Tijdelijke regels over de instelling van een begrotingsfonds voor het landelijk gebied en de natuur (Tijdelijke wet Transitiefonds landelijk gebied en natuur) (36277);
d. de plenaire behandeling van het volgende wetsvoorstel te doen plaatsvinden op 4 juli in plaats van 27 juni 2023:
Wijziging van een aantal wetten op het terrein van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Verzamelwet VWS 2022) (36002);
e. het voorbereidend onderzoek van de volgende wetsvoorstellen door de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid te doen plaatsvinden op 4 juli 2023:
Wijziging van de Gemeentewet, de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en enkele andere wetten in verband met uitbreiding van de sluitingsbevoegdheid van de burgemeester en de gezaghebber ter handhaving van de openbare orde en om enkele omissies te herstellen (36217).
Lijst van ingekomen stukken, met de door de Voorzitter ter zake gedane voorstellen:
1. het volgende door de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangenomen wetsvoorstel:
Wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de overgangsperiode bij de invoering van een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens (36205).
Dit wetsvoorstel zal in handen worden gesteld van de desbetreffende commissie;
2. de volgende regeringsmissives:
een, van de minister van Defensie, inzake Stand van Defensie voorjaar 2023 (griffienummer 173303);
een, van de staatssecretaris van Defensie, inzake Defensie Projectenoverzicht afwijkingsrapportage (griffienummer 173295);
een, van alsvoren, inzake financiële verantwoording 2022 project Verwerving F-35 (griffienummer 173293);
een, van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, inzake halfjaarlijks rappel toezeggingen (griffienummer 173317);
een, van de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, inzake voorhang wijziging Besluit bouwwerken leefomgeving en Bouwbesluit in verband met uitzondering keuringsplicht airconditioning en verwarmingssystemen (griffienummer 173309);
een, van de minister-president, minister van Algemene Zaken c.s., inzake Nij begun. Op weg naar erkenning, herstel en perspectief (griffienummer 169243.13);
een, van de minister van Buitenlandse Zaken, inzake jaarbericht over de inbreng van de Nederlandse regering in zaken waarin het Hof van Justitie van de Europese Unie in 2022 uitspraak heeft gedaan (griffienummer 173292);
een, van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, inzake verslag informele EU-Gezondheidsraad van 5 mei 2023 (griffienummer 173082.01);
een, van de minister voor Klimaat en Energie, inzake voorstel van wet tot wijziging van de Klimaatwet (griffienummer 166685.09);
een, van de minister van Financiën, inzake voortgang beleidsagenda aanpak witwassen (griffienummer 173291);
een, van de staatssecretaris Fiscaliteit en belastingdienst, inzake afschrift van de Kamerbrief over de uitkomsten evaluatie staatsaandeelhouderschap Nederlandse Loterij en Holland Casino (griffienummer 173302);
een, van de minister van Infrastructuur en Waterstaat c.s., inzake schriftelijk overleg naar aanleiding van het verslag van de informele bijeenkomst van EU-energie- en transportministers d.d. 27 en 28 februari 2023 (griffienummer 172846.02);
een, van alsvoren, inzake jaarverslag ILT 2022 (griffienummer 173304);
een, van alsvoren, inzake voorhang ontwerpbesluit tijdelijke tolheffing Blankenburgverbinding en ViA15 (griffienummer 173306);
een, van de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, inzake verslag informele bijeenkomst milieuministers 18 en 18 april 2023 (griffienummer 173021.01);
een, van de minister voor Rechtsbescherming, inzake voorhang subsidieregeling rechtsbijstand en aanverwante kosten Tijdelijke wet Groningen (griffienummer 172662.03);
een, van alsvoren c.s., inzake afschrift verzamelbrief opdracht staatscommissie rechtsstaat aan de Tweede Kamer (griffienummer 173318);
een, van de minister voor Langdurige Zorg Sport, inzake besluit kabinet rond facultatieve protocollen VN-verdrag Handicap, IVRK en IVESCR (griffienummer 68737.05);
een, van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, inzake meer maatwerk in de uitvoering van studiefinanciering (griffienummer 173319);
een, van alsvoren, inzake reactie op nadere vragen herinvoering basisbeurs en tegemoetkoming huidige studenten zonder basisbeurs (griffienummer 171047.12);
een, van de staatssecretaris Cultuur en Media, inzake reactie op nadere vragen inzake Europees voorstel voor een verordening betreffende mediavrijheid (griffienummer 172301.04);
een, van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, inzake aanbiedingsbrief EK verslag informele Raad 3 en 4 mei 2023 (griffienummer 173058.01);
een, van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, inzake geannoteerde agenda formele EU-Gezondheidsraad 13 juni 2023 (griffienummer 173305);
een, van alsvoren, inzake stand van zaken European Health Data Space (griffienummer 169506.23).
De Voorzitter stelt voor deze missives voor kennisgeving aan te nemen. De bijlagen zijn neergelegd bij de Directie Inhoud ter inzage voor de leden;
3. de volgende geschriften:
een, van F.M., inzake "Uitrusting Suriname" (griffienummer 173315);
een, van T.D., inzake "Amazonehoutkap naar Suriname verplaatst" (griffienummer 173301).
Deze geschriften worden van belang geacht voor de leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking;
een, van T.G., inzake "Windmolens veroorzaken veel meer CO2 dan de boeren ooit kunnen verminderen" (griffienummer 173300).
Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
een, van H.A., inzake "Geert Wilders (PVV) lanceert een PVV-meldpunt en plant bezoek aan Ter Apel. 'Dit tuig moet het land uit'" (griffienummer 173313).
Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden van de vaste commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad;
een, van R.B., inzake "Spaarndam en de illegaal aangelegde Polderbaan Schiphol" (griffienummer 173294).
Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving;
een, van K.K., inzake "Legale medicinale thuiskweek cannabis op basis van amendement L. van Tongeren" (griffienummer 173299);
een, van K.K., inzake "Legale medicinale thuiskweek op basis van amendement L. van Tongeren 2" (griffienummer 173299.01).
Deze geschriften worden van belang geacht voor de leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid;
een, van M.R., inzake "commissie KOREL" (griffienummer 173314).
Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties;
een, van C.L., inzake "Bezwaar vrijheid van meningsuiting, persvrijheid in gevaar" (griffienummer 173311).
Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
een, van A.B., inzake "Pensioenen van politici hoeven niet te voldoen aan de nieuwe pensioenwet" (griffienummer 170746.121);
een, van A.B., inzake "commissie SZW APPA Wtp" (griffienummer 170746.125);
een, van P.B., inzake "Jammer dat APPA-leden niet kunnen genieten van het geweldige Wtp" (griffienummer 170746.123);
een, van P.B., inzake "Wet toekomst pensioenen (Wtp)" (griffienummer 170746.122);
een, van J.P., inzake "Wet toekomst toepassing Wtp" (griffienummer 170746.124).
Deze geschriften worden van belang geacht voor de leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
een, van L.L.V., inzake "Aanpassingen van de verdragen met de WHO" (griffienummer 172631.13).
Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
De Voorzitter stelt voor deze geschriften voor kennisgeving aan te nemen.