|
Door het Parlement aangenomen tekstenDinsdag 16 december 2003 | Definitieve uitgave |
Moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten *Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 90/435/EEG betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (COM(2003) 462 – C5-0427/2003 – 2003/0179(CNS))
(Raadplegingsprocedure) Het Europees Parlement
,– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2003) 462)(1)
, – gelet op artikel 94 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C5-0427/2003), – gelet op artikel 67 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Economische en Monetaire Commissie en het advies van de Commissie juridische zaken en interne markt (A5-0472/2003), 1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement; 2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen; 3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; 4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; 5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. Door de Commissie voorgestelde tekst | | Amendementen van het Parlement | Amendement 1
| OVERWEGING 7 | (7) Teneinde de voordelen van
Richtlijn 90/435/EEG uit te breiden
, moet de minimale deelnemingsvereiste waarbij de ene vennootschap als moedermaatschappij en de andere als dochteronderneming kan worden aangemerkt, van 25% tot 10%
worden verlaagd. | | (7) De meeste lidstaten hanteren nationaal geen of een zeer lage deelnemingsvereiste voor de fiscale behandeling van dividenden in concernverband, en om de behandeling van de onder
Richtlijn 90/435/EEG vallende grensoverschrijdende gevallen meer te laten aansluiten bij die van nationale concerns
, moet de minimale deelnemingsvereiste waarbij de ene vennootschap als moedermaatschappij en de andere als dochteronderneming kan worden aangemerkt, van 25% tot 5%
worden verlaagd. | Amendement 2
| ARTIKEL 1, PUNT 1 | Artikel 1, lid 1, streepje 3 (Richtlijn 90/435/EEG) | - op uitkeringen van winst die door in deze staat gelegen vaste inrichtingen van vennootschappen uit andere lidstaten zijn ontvangen van hun dochterondernemingen uit een lidstaat. | | - op uitkeringen van winst die door in deze staat gelegen vaste inrichtingen van vennootschappen uit andere lidstaten zijn ontvangen van hun dochterondernemingen uit een andere
lidstaat dan het land waar de vaste inrichting is gelegen
. | Amendement 3
| ARTIKEL 1, PUNT 2 | Artikel 3, lid 1, punt a) (Richtlijn 90/435/EEG) | a) wordt de hoedanigheid van moedermaatschappij ten minste toegekend aan iedere vennootschap van een lidstaat die voldoet aan de voorwaarden van artikel 2 en die een deelneming van ten minste 10%
bezit in het kapitaal van een vennootschap van een andere lidstaat die aan dezelfde voorwaarden voldoet; | | a) wordt de hoedanigheid van moedermaatschappij ten minste toegekend aan iedere vennootschap van een lidstaat die voldoet aan de voorwaarden van artikel 2 en die een deelneming van ten minste 5%
bezit in het kapitaal van een vennootschap van een andere lidstaat die aan dezelfde voorwaarden voldoet; | Amendement 4
| ARTIKEL 1, PUNT 3, LETTER a) | Artikel 4, lid 1, streepje 2 (Richtlijn 90/435/EEG) | - ofwel de winst belasten, maar in dat geval de moedermaatschappij en de vaste inrichting toestaan dat gedeelte van de belasting van de dochteronderneming en iedere kleindochteronderneming dat op deze winst betrekking heeft, van hun eigen belasting af te trekken, zulks binnen de grenzen van het bedrag van de overeenstemmende belasting. | | - ofwel de winst belasten, maar in dat geval de moedermaatschappij en de vaste inrichting toestaan dat gedeelte van de belasting van de dochteronderneming en iedere kleindochteronderneming, mits deze laatste aan dezelfde eisen voldoet,
dat op deze winst betrekking heeft, van hun eigen belasting af te trekken, zulks binnen de grenzen van het bedrag van de overeenstemmende belasting. | Amendement 5
| ARTIKEL 1, PUNT 3, LETTER c) | Artikel 4, lid 2, alinea 2 (Richtlijn 90/435/EEG) | De moedermaatschappij moet worden toegestaan
haar werkelijke beheerkosten, die als niet-aftrekbaar moeten worden beschouwd, aan te tonen
. | | Wanneer
de moedermaatschappij aantoont dat
haar werkelijke beheerkosten, die als niet-aftrekbaar moeten worden beschouwd, lager zijn dan het forfaitaire bedrag, mag het niet-aftrekbare bedrag niet hoger zijn dan de werkelijke kosten
. | Amendement 6
| ARTIKEL 1, PUNT 4, LETTER a) | Artikel 5, lid 1 (Richtlijn 90/435/EEG) | 1. De door een dochteronderneming aan de moedermaatschappij uitgekeerde winst wordt, althans wanneer laatstgenoemde een minimumdeelneming van 10%
bezit in het kapitaal van de dochteronderneming, van bronbelasting vrijgesteld. | | 1. De door een dochteronderneming aan de moedermaatschappij uitgekeerde winst wordt, althans wanneer laatstgenoemde een minimumdeelneming van 5%
bezit in het kapitaal van de dochteronderneming, van bronbelasting vrijgesteld. | Amendement 7
| BIJLAGE | Bijlage, punt z bis (nieuw) (Richtlijn 90/435/EEG) | | | z bis. De vennootschappen opgericht overeenkomstig Verordening van de Raad (EG) nr. 1435/2003 van 22 juli 2003 betreffende het statuut voor een Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE)1 en Richtlijn 2003/72/EG van de Raad van 22 juli 2003 tot aanvulling van het statuut van een Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers2
. _______________ 1PB L 207 van 18.8.2003, blz. 1. 2PB L 207 van 18.8.2003, blz. 25. |
(1) |
Nog niet in het PB gepubliceerd. |
|
|