Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Europese Raad en de Raad betreffende de uitwisseling van informatie en inlichtingen
op het gebied van strafbare feiten van terroristische aard (2005/2046(INI))
Het Europees Parlement
,
– gezien de door Antoine Duquesne namens de ALDE-Fractie ingediende ontwerpaanbeveling aan de Europese Raad en de Raad betreffende
uitwisseling van informatie en inlichtingen, en samenwerking op het gebied van strafbare feiten van terroristische aard (B6-0128/2004),
– gezien de verklaring van de Europese Raad van 25 maart 2004 betreffende bestrijding van terrorisme,
– gelet op artikel I-51 van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa, dat handelt over de bescherming van
persoonsgegevens(1)
,
– gelet op artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat handelt over de bescherming van persoonsgegevens,
– gelet op Conventie 108 van de Raad van Europa voor de bescherming van personen in verband met de automatische verwerking
van persoonsgegevens,
– gelet op de beginselen die zijn vastgelegd in Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995
betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije
verkeer van die gegevens(2)
,
– gelet op artikel 114, lid 3 en artikel 94 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0165/2005),
A. overwegende dat de aanslagen die op 11 maart 2004 het Koninkrijk Spanje zwaar hebben getroffen, hebben aangetoond dat de
terroristische dreiging op Europese bodem of tegen Europese belangen nog steeds aanwezig is,
B. eraan herinnerend dat na de aanslagen van Madrid, de Europese Raad in zijn zitting van 18 juni 2004 heeft besloten het actieplan
van de Europese Unie voor de bestrijding van terrorisme te herzien, omdat het drama in Spanje helaas heeft laten zien dat
de door de Unie sinds 2001 gevolgde werkwijze, die hoofdzakelijk berustte op een empirische benadering, zijn grenzen had bereikt
en plaats moest maken voor een nieuwe, meer proactieve benadering,
C. krachtig benadrukkend dat alle vormen van terrorisme, ongeacht de ideologische aankleding die men eraan wil geven, misdaden
zijn en uit dien hoofde nooit te rechtvaardigen zijn en dat er om ze op doelmatige wijze te bestrijden een specifieke strategie
moet worden ontwikkeld die optreedt tegen elke afzonderlijke terroristische organisatie,
D. overwegende dat een doelmatige reactie op dit kwaad een moderne benadering vergt die rekening houdt met de nauwe banden die
kunnen bestaan tussen de verschillende terroristische organisaties, alsook tussen het terrorisme en de grote georganiseerde
misdaad, welke benadering het mogelijk maakt dat snel duidelijke overeenkomsten worden gesloten met betrekking tot de uitwisseling
van informatie in de transatlantische betrekkingen, op basis van gemeenschappelijke normen die doelmatig zijn en de rechten
respecteren,
E. menende dat een veelvoud aan juridische instrumenten voor de bestrijding van terrorisme per se moet worden vermeden en dat
integendeel moet worden gestreefd naar uniformering en vereenvoudiging van de bestaande normen.
F. overwegende dat stelselmatige evaluatie van het gevoerde beleid en de bereikte resultaten de in de praktijk ondervonden leemten
en tekortkomingen aan het licht kan brengen, maar ook de maatregelen kan aanwijzen die wèl doelmatig zijn gebleken,
G. overwegende dat een grotere betrokkenheid van de actoren in het veld bij het ontwerpen van strategieën en actie-instrumenten
een betere afstemming van de in de toekomst te nemen maatregelen mogelijk zou maken,
H. eraan herinnerend dat de Europese Raad in zijn bovenvermelde verklaring van 25 maart 2004 verlangt dat de uitwisseling van
informatie en inlichtingen tussen de wetshandhavingsdiensten van de lidstaten wordt vereenvoudigd met het oog op een zo doelmatig
mogelijke bestrijding van terrorisme, en dat de lidstaten erop toezien dat stelselmatig een optimaal gebruik wordt gemaakt
van de in de Unie reeds bestaande organen, met name Europol en Eurojust, teneinde de samenwerking bij de bestrijding van
het terrorisme te bevorderen, onder meer door verbetering van de inlichtingenstroom naar Europol in verband met alle aspecten
van het terrorisme,
I. overwegende dat een hoge mate van vertrouwen tussen wethandhavingsautoriteiten van de lidstaten en in Europol en Eurojust
moet worden geschapen; het gebrek hieraan heeft tot dusver aan doelmatige uitwisseling van informatie en inlichtingen in
de weg gestaan; tot de maatregelen hiertoe behoren:
–
invoering van gemeenschappelijke normen voor gegevensbescherming binnen de derde peiler onder het gezag van een onafhankelijk
gemeenschappelijk toezichthoudend orgaan,
–
uitrusting van de politiekorpsen met een handboek van goede praktijken waarin hun verantwoordelijkheden en taken op gebied
van gegevensbescherming op eenvoudige en praktische wijze worden uitgelegd,
–
vaststelling van minimumnormen voor straf- en procesrecht,
–
algemene bevoegdheid van het Hof van Justitie in de derde peiler,
–
waarborging van volledig parlementair toezicht;
J. vaststellende dat in vervolg op de bovenvermelde verklaring van de Europese Raad van 25 maart 2004 twee initiatieven zijn
genomen, een van de Commissie (COM(2004)0221), en het andere van het Koninkrijk Zweden(3)
, die beide verbetering en vereenvoudiging van de informatie-uitwisseling op het gebied van terrorismebestrijding beogen,
K. overwegende dat het met deze voorstellen nagestreefde doel gepaard moet gaan met de invoering van geharmoniseerde minimale
garanties op het gebied van gegevensbescherming in de derde pijler, met name waar het gaat om toegang tot de gegevens voor
de betrokken personen, een en ander in volkomen overeenstemming met de rechten die aan de burger worden toegekend door het
Handvest van de grondrechten, artikel 6 EU-Verdrag en artikel I-51 van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor
Europa, alsmede met de terzake door het Haags programma geformuleerde beginselen,
L. overwegende dat de grondrechten van de burgers bij alle maatregelen op het gebied van terrorismebestrijding gewaarborgd moeten
blijven,
M. overwegende dat een voldoende niveau van gegevensbescherming een absolute vereiste is voor de uitwisseling van gegevens en
inlichtingen, waarbij ten minste hetzelfde niveau moet worden bereikt als in de eerste pijler is geregeld,
N. nota nemende van het feit dat de Europese Raad in punt 9 van zijn bovenvermelde verklaring van 25 maart 2004 aankondigt dat
"op de ontwikkeling van de betrekkingen tussen Europol en de inlichtingendiensten eveneens zal worden toegezien", en menende
dat de inzameling en uitwisseling van gegevens van primair belang zijn waar het gaat om bestrijding van het terrorisme, aangezien
informatie in de nasleep van een juridische procedure of politieel onderzoek zeer vaak te laat komt,
O. zich bewust van de praktische problemen die onvermijdelijk zijn verbonden aan de inrichting van een Europees strafregister,
maar niettemin met klem wijzende op de dwingende noodzaak om werkelijke prioriteit toe te kennen aan de realisering van deze
doelstelling en wel binnen een nauwkeurig en strak tijdschema,
1. richt de volgende aanbevelingen aan de Raad en de Europese Raad:
a)
het opstellen van een gemeenschappelijk en pro-actief beleid op het gebied van terrorismebestrijding tot prioritaire doelstelling
verheffen,
b)
zolang er geen gemeenschappelijk Europees beleid is, een meer systematische en gecoördineerde aanpak te volgen en voortdurend
toe te zien op de samenhang van de uit te vaardigen wetgeving, in de wetenschap dat deze onontbeerlijke samenhang impliceert
dat men handelt in het kader van een werkelijke politieke lijn die op duidelijke concepten berust,
c)
tegen deze achtergrond hun optreden af te stemmen langs drie leidslijnen:
–
zich voorzien van de nodige middelen en capaciteiten om nauwkeurig elk van de doelen te kunnen aanwijzen die men wil bereiken,
zich wel bewust van het feit dat terrorisme geen eenvormige werkelijkheid is, maar integendeel een fenomeen met vele facetten
die variëren naargelang het soort daden die worden begaan, de verschillende terroristische organisaties en de beoogde doeleinden;
–
de doelmatigheid versterken van de instrumenten voor een antwoord op het verschijnsel terrorisme door middel van een moderne
en realistische benadering, waarin rekening wordt gehouden met de zeer nauwe banden die zeer vaak bestaan tussen verschillende
terroristische organisaties alsook tussen terrorisme en de zware georganiseerde misdaad, met name op het gebied van financiering;
–
een veelvoud van juridische instrumenten ter bestrijding van terrorisme vermijden en in plaats daarvan te streven naar uniformisering
en vereenvoudiging van de bestaande normen, met name door te zorgen voor stelselmatige evaluatie waardoor hun doelmatigheid
kan worden getoetst, en eerst besluiten tot invoering van nieuwe regels wanneer vaststaat dat zij een meerwaarde zullen toevoegen
aan de bestaande regels,
d)
erop toe te zien dat de actoren in het veld zoveel mogelijk worden betrokken bij de uitvaardiging van maatregelen, teneinde
met hun ervaring rekening te houden en deze in de nieuwe instrumenten te integreren,
e)
uitgaande van de eerste beginselen voor informatie-uitwisseling, maar rekening houdende met de behoeften van de wetshandhavingsdiensten
op dit terrein, een handboek van goede praktijken op te stellen voor gebruik door politiemensen, waarin hen in eenvoudige
en concrete termen wordt uitgelegd in welk kader zij moeten optreden, met name op het gebied van doorgifte en verkrijging
van informatie, en bescherming van gegevens,
f)
er bij alle lidstaten op aandringen de bevoegdheid van het Hof van Justitie te accepteren om prejudiciële uitspraken te doen
over de geldigheid en de interpretatie van alle wetgeving die in het kader van gegevensuitwisseling en de samenwerking op
het gebied van terroristische overtredingen wordt aangenomen,
g)
een instrument uit te werken waarmee de doorgifte van inlichtingen ("intelligence") kan worden vergemakkelijkt, onder meer
in het kader van de invoering van een "early warning system",
h)
de bestaande regels op het gebied van bescherming van persoonsgegevens te harmoniseren in de instrumenten van de huidige
derde pijler door deze in één instrument onder te brengen dat hetzelfde niveau van bescherming garandeert als de eerste pijler,
en wel op basis van de volgende fundamentele beginselen, met overneming van met name de in het Haags programma genoemde beginselen,
die geen dode letter mogen blijven, willen de instellingen van de Unie niet aan geloofwaardigheid inboeten:
–
de kwaliteit en de relevantie van de verzamelde gegevens moet zijn gewaarborgd;
–
de inzameling van gegevens mag slechts plaatsvinden om de uitvoering van legale taken mogelijk te maken;
–
gegevens met betrekking tot de persoonlijke levenssfeer, alsmede gegevens met betrekking tot niet-verdachte particulieren
mogen slechts worden ingezameld in uitzonderlijke gevallen van absolute noodzaak en onder eerbiediging van strikte voorwaarden;
–
particulieren moeten worden ingelicht omtrent het bestaan van hen betreffende gegevens, tenzij zich hier een belangrijk beletsel
voordoet;
–
particulieren moeten het recht hebben van toegang tot hen betreffende gegevens en tot rectificatie van onjuiste gegevens,
behalve wanneer zulke toegang afbreuk kan doen aan de veiligheid en de openbare orde of aan rechten en vrijheden van derden
of wanneer het onderzoek hierdoor kan worden belemmerd;
–
particulieren moeten worden beschermd tegen misbruik van de gegevens;
–
de integriteit en vertrouwelijkheid van de gegevens moeten worden gewaarborgd;
–
de onthulling van gegevens moet plaatsvinden in het kader van gemeenschappelijke normen, die met name regelen dat de informatiebronnen
worden beschermd en dat de vertrouwelijkheid van gegevens is gewaarborgd in alle stadia van uitwisseling en na de uitwisseling
zelf;
–
het toezicht op de eerbiediging van de regels voor de gegevensbescherming moet zijn gewaarborgd, met name door tussenkomst
van een toezichthoudende autoriteit;
–
eenieder heeft aanspraak op rechtsherstel en schadevergoeding in geval van niet-eerbiediging van de genoemde beginselen,
j)
een werkelijke prioriteit toe te kennen aan een snelle invoering van een operationeel register van strafrechtelijke veroordelingen
en ontzeggingen op Europees niveau (Europees strafregister), en aan de harmonisering van de delictsomschrijvingen van ernstige
strafbare feiten, aangezien de noodzaak daarvan is gebleken bij de bestrijding van zowel terrorisme als georganiseerde misdaad,
k)
in het algemeen, resoluut door te gaan op de ingeslagen weg, ook waar het gaat om omstreden of gecompliceerde aangelegenheden,
en deze in te passen in een nauwkeurig en strak tijdschema, zowel bij de uitvaardiging van de instrumenten als bij de invoering
ervan, zodra zij als werkelijke vooruitgang op het gebied van terrorismebestrijding worden gezien, zoals het geval is bij
het Europees strafregister,
l)
het Parlement te informeren omtrent de uitwisselingen waarin wordt voorzien in het kader van de uitvaardiging van juridische
instrumenten die de registratie van bankrekeningen en maatregelen ter verbetering van de transparantie van rechtspersonen
mogelijk maken;
2. verzoekt zijn Voorzitter deze aanbeveling te doen toekomen aan de Europese Raad en de Raad en ter informatie aan de Commissie.