Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad
betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het internationale treinverkeer (COM(2004)0143 – C6-0003/2004 – 2004/0049(COD))
(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement
,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2004)0143)(1)
,
– gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 71, lid 1 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij
het Parlement is ingediend (C6-0003/2004),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0123/2005),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen
of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement, in eerste lezing vastgesteld op 28 september 2005, met het oog op de aanneming van Verordening
(EG) nr. .../2005
van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in
het treinverkeer
P6_TC1-COD(2004)0049
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 71, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie
,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1)
,
Gezien het advies van het Comité van de Regio's(2)
,
Handelend volgens
de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3)
,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) In het kader van het gemeenschappelijke vervoerbeleid is het belangrijk de kwaliteit van de spoorwegdiensten en gebruikersrechten
voor reizigers in het treinverkeer
te waarborgen en de kwaliteit en effectiviteit van de diensten voor reizigers in het treinverkeer
te verbeteren teneinde te helpen bij het vergroten van het aandeel van het spoorwegvervoer in verhouding tot andere vervoermodaliteiten.
(2) De strategie voor het consumentenbeleid 2002-2006(4)
legt als doel op het bereiken van een hoog niveau van consumentenbescherming op het gebied van vervoer, en het toepassen van
consumentenbescherming op het gebied van vervoer zoals voorgeschreven bij artikel 153, lid 2, van het Verdrag.
(3)Het momenteel van kracht zijnde Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980 omvat uniforme
regels betreffende de overeenkomst van internationaal spoorwegvervoer van reizigers en bagage (CIV- Aanhangsel A bij het Verdrag)
(hierna: "CIV"). Het COTIF-verdrag werd gewijzigd door het Vilnius-Protocol van 3 juni 1999. De toetreding van de Gemeenschap
tot het COTIF verdrag wordt mogelijk zodra het Vilnius-protocol in werking is getreden. Het is belangrijk om in deze verordening
rekening te houden met wat reeds is voorzien in het CIV. Het is echter wenselijk om het toepassingsgebied uit te breiden en
niet alleen internationale reizigers maar ook nationale reizigers te beschermen. Met het oog op de rechtszekerheid is het
absoluut noodzakelijk overal waar het CIV al een regeling bevat, ervan af te zien deze regeling letterlijk in deze verordening
over te nemen.
(4) De gebruikersrechten inzake spoorwegdiensten omvatten de ontvangst van informatie betreffende de dienst voor, gedurende en
na de reis.
(5) De treinreiziger is de zwakste partij bij het vervoerconctract, en de reizigersrechten in dit verband moeten worden gewaarborgd.
(6) Geautomatiseerde systemen die gebruikt worden voor het verkopen van vervoerbewijzen voor treinreizigers kunnen, indien goed
gebruikt, een belangrijke en nuttige dienst aan de treinreizigers aanbieden. Het is derhalve nodig om op niet-discriminerende
basis de toegang tot dergelijke systemen te vergemakkelijken.
(7) De spoorwegondernemingen moeten samenwerken om de overgang van het ene net op het andere en van de ene exploitant op de andere
te vergemakkelijken en door deze samenwerking het aanbieden van geïntegreerde vervoerbewijzen aan de treinreizigers bevorderen.
(8) Teneinde te verzekeren dat de spoorreiziger
van de regels in deze verordening profiteert moeten de spoorwegondernemingen die treinreizigersdiensten aanbieden samenwerken.
Deze samenwerking moet op niet-discriminerende voorwaarden openstaan voor elke spoorwegonderneming die een treinreizigersdienst
aanbiedt.
(9)De treinreizigersdiensten
moeten ten goede komen aan alle
burgers in het algemeen. Alle passagiers, ook die met een handicap of een
verminderde mobiliteit, hebben recht op
gelijke kansen bij
het reizen per spoor, en mogen niet gediscrimineerd worden
.
(10)Spoorwegondernemingen en stationsbeheerders dienen steeds rekening te houden met alle mogelijke problemen voor personen met
verminderde mobiliteit, zodat bij aankoop van nieuw rollend materiaal en verbouwingen aan stations, de informatie- en bijstandvoorzieningen
en de gehele toegankelijkheid van het spoorwegnet systematisch verbeteren.
(11)
Een systeem van onbeperkte aansprakelijkheid in geval van dood of letsel van reizigers is aangewezen in de context van een
veilig en modern spoorwegvervoersysteem.
(12)
De invoering van aansprakelijkheidsgrenzen voor verlies of beschadiging van bagage en voor schade veroorzaakt door vertraging,
gemiste aansluiting of uitval van de reis moet tot grotere duidelijkheid leiden en prikkels verschaffen voor de treinreizigersmarkt
, ten voordele van de reizigers.
(13)
Het is wenselijk slachtoffers van ongevallen en hun personen ten laste te ontlasten van financiële zorgen op korte termijn
in de periode onmiddellijk na het ongeval.
(14)
Het is belangrijk dat de regels van deze verordening zelfs van toepassing zijn wanneer, als onderdeel van de treinreis of
tengevolge van tijdelijke veranderingen, het reizigersvervoer wordt verricht met andere modaliteiten, met name over zee of
de binnenwateren. Deze voorrang van de aansprakelijkheid van de spoorwegexploitant is in overeenstemming met internationale
verdragen, met name artikel 1, lid 3, van CIV
, het "Vilnius-Protocol", en artikel 2, lid 2, van het Verdrag van Athene betreffende het vervoer van reizigers en hun reisgoed
over zee 2002.
(15)
Wanneer de reis opeenvolgend door verschillende spoorwegondernemingen wordt verzorgd moet een reiziger tegen elke spoorwegonderneming
die deelneemt aan het vervoer een vordering kunnen instellen.
(16)
Het is in het belang van de treinreizigersmarkt dat een hoog veiligheidsniveau in stand wordt gehouden op stations en aan
boord van de trein.
(17)
In het belang van andere reizigers en van de spoorwegonderneming dient een reiziger aan bepaalde gedragsregels te voldoen.
(18)
De effecten van deze verordening moeten met name worden getoetst aan de inflatie en aan ontwikkelingen van het concurrentieniveau
op de relevante treinreizigersmarkten.
(19)
Deze verordening mag geen afbreuk doen aan Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende
de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer
van die gegevens(5)
.
(20)
De lidstaten moeten sancties vaststellen die van toepassing zijn op inbreuken op de bepalingen van deze verordening.
(21)
Aangezien de doelstellingen van het overwogen optreden, dit wil zeggen de ontwikkeling van de communautaire spoorwegen en
de invoering van reizigersrechten in het spoorwegverkeer, niet
voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap
kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig
het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde
subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig
het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel
gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
(22)De voor
de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen
worden vastgesteld overeenkomstig
Besluit 1999/468/EG van de Raad
van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(6)
,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
1.Deze verordening geeft uitvoering aan een aantal bepalingen van het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer
(COTIF) en bevat een aantal aanvullende bepalingen.
2. Deze verordening stelt rechten en verplichtingen in voor alle
reizigers in het treinverkeer
.
Ook openbare dienstcontracten moeten tenminste het niveau van bescherming garanderen waarin door deze verordening wordt voorzien.
Lidstaten mogen verdergaande rechten vastleggen in nationale wetgeving of openbare dienstcontracten. Gedurende een periode
van vijf jaar vanaf de inwerkingtreding van deze verordening kunnen lidstaten verzoeken te worden vrijgesteld van deze bepaling.
De Commissie houdt bij haar besluit over de vrijstelling rekening met de situatie en ontwikkeling van de spoorwegmarkt in
de betrokken lidstaten.
3.Indien
de Gemeenschap een overeenkomst betreffende spoorwegvervoer heeft gesloten met een derde land is deze verordening eveneens
van toepassing op internationale reizen naar, vanuit of door dat land
.
Artikel 2
Definities
In het kader van deze verordening zijn de volgende definities van toepassing:
1)
"spoorwegonderneming": elke publieke of particuliere onderneming met een vergunning overeenkomstig de van toepassing zijnde
communautaire wetgeving, waarvan de activiteit bestaat uit
het regelmatig
verlenen van diensten voor het vervoer van reizigers per spoor en
die daarvoor de tractie levert;
2)
"infrastructuurbeheerder": elke instantie of onderneming die met name belast is met de aanleg en het onderhoud van de spoorweginfrastructuur,
of een deel daarvan, zoals gedefinieerd in artikel 3 van Richtlijn 91/440/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap(7)
, hetgeen eveneens het beheer van de regelings- en veiligheidssystemen van de infrastructuur kan omvatten. De functies van
de infrastructuurbeheerder op een net of deel van een net kunnen aan verschillende instanties of ondernemingen worden toegewezen;
3)
"toewijzingsinstantie": de organisatie verantwoordelijk voor de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit;
4)
"aanrekenende instantie": de organisatie verantwoordelijk voor het aanrekenen van het gebruik van de spoorweginfrastructuurcapaciteit;
5)
"touroperator": een organisator of doorverkoper buiten een spoorwegonderneming in de zin van artikel 2, punten 2 en 3 van
Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten(8)
;
6)
"hoofdspoorwegstation": een spoorwegstation dat op grond van verkeersvolume, internationaal karakter en/of geografische ligging als zodanig wordt aangeduid door de betreffende
lidstaat;
7)
"stationsbeheerder": de organisatorische entiteit in een lidstaat die verantwoordelijk is gemaakt voor het beheer en/of onderhoud
van spoorwegstations;
8)
"vervoercontract": een contract tussen een spoorwegonderneming en/of touroperator enerzijds en de reiziger anderzijds voor
de levering van een of meer reizen
en, voorzover van toepassing, een of meer boekingen, ongeacht door welke spoorwegonderneming of andere vervoeronderneming
het vervoer wordt uitgevoerd en/of het feit dat het uitbesteed wordt door een spoorwegonderneming en/of touroperator die het
contract sluit;
9)
"vervoerbewijs": een geldig document dat als bewijs dient van de opstelling van een vervoercontract en recht geeft op vervoer,
of een equivalent in papierloze vorm, inclusief elektronische vorm, verstrekt of goedgekeurd door de spoorwegonderneming;
10)
"abonnement": een vervoercontract dat de houder toestaat op regelmatige basis gedurende een bepaalde periode op een bepaald
traject te reizen;
11)
"boeking": een tussen de reiziger en de spoorwegonderneming afgesloten contract in verband waarmee een vervoerbewijs of een ander bewijs
werd uitgeschreven en aan de reiziger ter hand gesteld
;
12)
"rechtstreeks vervoerbewijs": een vervoerbewijs of vervoerbewijzen die een vervoercontract vertegenwoordigen nodig om een
internationale reis uit te voeren van het punt van vertrek tot het punt van bestemming met gebruikmaking van een aantal diensten
en/of spoorwegondernemingen;
13)
"internationale reis": een personenreis per spoor waarbij minstens een interne gemeenschapsgrens wordt overgegaan, en die
kan worden geëffectueerd door middel van een internationale dienst en/of door middel van een nationale dienst voor het binnenlandse
deel van de reis;
14)
"internationale dienst": een treinreizigersdienst waarbij de trein minstens één interne gemeenschapsgrens overgaat; de trein
kan worden gecombineerd en/of gesplitst en de verschillende delen kunnen verschillende punten van vertrek en bestemming hebben;
15)
"vertraging"
: de tijd tussen de aankomsttijd
die is opgenomen in de dienstregeling en
de werkelijke aankomsttijd
van de dienst
. Aanpassingen aan de dienstregeling die minstens 48 uur op voorhand aan de reizigers bekend worden gemaakt worden niet als
vertraging beschouwd;
16)
"uitval": het niet doorgaan van een geplande dienst met uitzondering van diensten waarvan de annulering tenminste 48 uur op voorhand aan de reizigers bekend werd
gemaakt;
17)
"geautomatiseerd
informatie- en boekingssysteem voor spoorwegvervoer": een geautomatiseerd systeem dat informatie bevat over alle door spoorwegondernemingen
aangeboden reizigersdiensten; de in het systeem opgeslagen informatie over reizigersdiensten omvat:
a)
roosters en dienstregelingen van reizigersdiensten;
b)
beschikbaarheid van zitplaatsen op reizigersdiensten;
c)
tarieven en speciale voorwaarden;
d)
toegankelijkheid van treinen voor personen met verminderde mobiliteit;
e)
faciliteiten via welke boekingen kunnen worden gedaan of vervoerbewijzen kunnen worden verstrekt voor zover sommige of al
deze faciliteiten beschikbaar worden gesteld voor abonnees;
18)
"systeemverkoper": een entiteit en haar filialen die verantwoordelijk zijn voor de exploitatie of het op de markt brengen
van geautomatiseerde informatie- en boekingssystemen voor spoorwegvervoer; spoorwegondernemingen die hun eigen verkoop ondersteunen met geautomatiseerde informatie- en boekingssystemen zijn geen systeemverkoper
in de zin van deze definitie;
19)
"persoon met verminderde mobiliteit": elke persoon wiens
onafhankelijkheid, oriëntatie- of communicatievermogen of wiens mobiliteit bij het gebruik van vervoer verminderd is tengevolge van een lichamelijke, zintuiglijke of motorische handicap,
een intellectuele deficiëntie, leeftijd, ziekte, of enige andere oorzaak van invaliditeit en wiens situatie bijzondere aandacht
en de aanpassing aan de persoonlijke behoeften van de voor alle reizigers beschikbaar gestelde dienst vereist;
20)
"opvolgende spoorwegonderneming": een spoorwegonderneming die een deel van een
internationale dienst uitvoert;
21)
"ondervervoerder": een spoorwegonderneming die geen vervoercontract met de reiziger gesloten heeft maar waaraan de spoorwegonderneming
de uitvoering van het vervoer geheel of gedeeltelijk heeft toevertrouwd;
22)"CIV": Uniforme regels betreffende de overeenkomst van internationaal spoorwegvervoer van reizigers en bagage, zoals gewijzigd door het Vilnius-Protocol, Aanhangsel A bij het COTIF-Verdrag.
INFORMATIE EN VERVOERBEWIJZEN
Artikel 3
Reisinformatie
De spoorwegondernemingen en/of touroperators verstrekken aan de reiziger desgevraagd
de informatie bedoeld in bijlage I over de diensten die zij aanbieden.
De
informatie wordt gratis
verstrekt in een toegankelijk en begrijpelijk
formaat. Bijzondere aandacht zal worden besteed aan de behoeften van slechthorenden en slechtzienden
.
Spoorwegondernemingen en touroperators zijn aansprakelijk voor de juistheid van de gedrukte of elektronisch verstrekte informatie
over de diensten die zij aanbieden.
Artikel 4
Vervoercontract en vervoerbewijzen
1. Bij het vervoercontract verbinden de spoorwegonderneming of spoorwegondernemingen zich ertoe de reiziger, handbagage en bagage
te vervoeren naar de plaats van bestemming. Ze vervoeren de fiets van de reiziger in alle treinen, inclusief internationale treinen en hogesnelheidstreinen, eventueel
tegen betaling.
Het contract moet worden bevestigd door een of meer aan de reiziger verstrekte vervoerbewijzen. Het vervoerbewijs geldt als
volledig bewijs, behoudens tegenbewijs, van het sluiten van het vervoercontract. Voor vervoercontracten geldt het bepaalde in de artikelen 6 en 7 van het CIV.
2. Onverminderd lid 1, verstrekken de spoorwegondernemingen
vervoersbewijzen, die minstens de informatie bevatten bedoeld in bijlage II.
Artikel 5
Toegang tot reisinformatiesystemen
1. Onverminderd Verordening
(EEG) nr. 2299/89 van de Raad van 24 juli 1989 betreffende gedragsregels voor geautomatiseerde boekingssystemen(9)
, met name artikel 21 ter daarvan, zijn de onderstaande leden 2 tot 7 van toepassing.
2. Een systeemverkoper geeft
iedere spoorwegonderneming die daartoe een verzoek indient de gelegenheid om, binnen de grenzen van de beschikbare capaciteit
van het systeem en behoudens technische eisen die buiten de controle van de systeemverkoper vallen, op gelijke en niet-discriminerende
wijze aan distributiefaciliteiten
deel te nemen.
3.
a)
mag geen onredelijke voorwaarden stellen voor een contract met een deelnemende spoorwegonderneming;
b)
mag geen extra voorwaarden opleggen die, naar hun aard of volgens de geldende handelsgebruiken, geen verband houden met deelneming
aan zijn informatiesysteem, en dient dezelfde voorwaarden voor hetzelfde niveau van dienstverlening te stellen.
4. Een systeemverkoper mag niet als voorwaarde voor deelneming aan zijn informatiesysteem stellen, dat een deelnemende spoorwegonderneming
niet terzelfder tijd aan een ander systeem mag deelnemen.
5. Een deelnemende spoorwegonderneming heeft het recht haar contract met een systeemverkoper op te zeggen, met een opzeggingstermijn
van minstens zes maanden die niet eerder dan aan het einde van het eerste jaar verstrijkt, zonder dat haar enige sanctie kan
worden opgelegd.
6. Door een systeemverkoper aangeboden invoer- en verwerkingsfaciliteiten staan zonder discriminatie ter beschikking van alle
deelnemende spoorwegondernemingen.
7. Indien de systeemverkoper verbeteringen aanbrengt aan de verstrekte distributiefaciliteiten of in de bij de verstrekking van
deze faciliteiten gebruikte outillage, stelt hij deze verbeteringen onder dezelfde voorwaarden ter beschikking van alle deelnemende
spoorwegondernemingen, voor zover de op dat ogenblik bestaande technische beperkingen dit toelaten.
Artikel 6
Beschikbaarheid van vervoerbewijzen, rechtstreekse vervoerbewijzen en
boekingen
1.De
spoorwegondernemingen werken, onverminderd de bepalingen van de artikelen 81, 82 en 86 van het Verdrag, samen teneinde aan
de reiziger rechtstreekse vervoerbewijzen voor internationale reizen aan te bieden. De samenwerking staat open voor elke spoorwegonderneming
op niet discriminerende voet. De voor het verstrekken van vervoerbewijzen verrichte diensten worden aangerekend op kostenbasis.
De spoorwegondernemingen stellen de Commissie één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening in kennis van samenwerkingsovereenkomsten.
2.
a)
loketten en, indien beschikbaar, automaten op alle hoofdspoorwegstations;
of
b)
telefoon/toegankelijke internetsites
of enige andere op grote schaal beschikbare informatietechnologie zonder extra kosten
voor het gebruik van dit distributiekanaal.
3.
a)
loketten en, indien beschikbaar, toegankelijke automaten op alle hoofdspoorwegstations; en
b)
telefoon/toegankelijke internetsites of enige andere op grote schaal beschikbare informatietechnologie zonder extra kosten
voor het gebruik van dit distributiekanaal.
4.
a)
over de mogelijkheid een vervoerbewijs te kopen per telefoon, via internet of in de trein en de te volgen procedures;
b)
over het dichtstbijzijnde spoorwegstation of de meest nabije plaats waar loketten en/of automaten beschikbaar zijn.
5.
a)
gesloten loketten;
b)
defecte automaten;
c)
afwezigheid van loketten of automaten in het spoorwegstation van vertrek;
d)
afwezigheid van toegankelijke loketten of toegankelijke automaten in het geval van een reiziger met beperkte mobiliteit.
De reiziger moet onverwijld het bevoegde treinpersoneel hiervan op de hoogte stellen.
1.Teneinde de reizigers in staat te stellen de in artikel 3 bedoelde informatie in te winnen en spoorwegondernemingen in de
gelegenheid te stellen vervoersbewijzen te verstrekken als bedoeld in artikel 4, alsmede via vervoersbewijzen en boekingen
als bedoeld in artikel 6, zijn de leden 2 tot en met 4 van toepassing.
2.De technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI), als bedoeld in Hoofdstuk II en bijlage II 2.5.a (telematicatoepassingen
voor reizigers) van Richtlijn 2001/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 over de interoperabiliteit
van het conventionele spoorwegstelsel(10), zullen, in het kader van de onderhavige verordening van toepassing zijn voor alle diensten die de spoorwegondernemingen
aanbieden, met inbegrip van de hogesnelheidsdiensten.
3.Eén jaar na de goedkeuring van deze verordening zal de Commissie, op grond van een voorstel van het Europees spoorwegbureau,
haar goedkeuring hechten aan de technische specificaties inzake de interoperabiliteit van de telematicatoepassingen voor reizigers.
Door de TSI kunnen de bepalingen over de informatie in bijlage I in werking treden.
4.Spoorwegondernemingen zullen uiterlijk één jaar na de goedkeuring van de TSI door de Commissie hun geautomatiseerde informatie-
en reserveringssystemen aanpassen aan de in de TSI opgenomen eisen.
AANSPRAKELIJKHEID
EN SCHADEVERGOEDING IN GEVAL VAN DOOD OF LETSEL
VAN
REIZIGERS
Artikel 8
Dood en letsel van reizigers
1. De spoorwegonderneming is in geval van dood of fysiek of psychisch letsel van een reiziger aansprakelijk
indien het ongeval dat de dood of het letsel heeft veroorzaakt, niet het gevolg was van natuurrampen, oorlogsdaden of terrorisme.
2.Zelfs indien de spoorwegonderneming haar aansprakelijkheid voor het door een door haar vervoerde reiziger opgelopen lichamelijk
letsel betwist, blijft zij de enige gesprekspartner van de reiziger en de enige instantie waarvan de reiziger schadevergoeding
kan eisen, onverminderd rechtsvorderingen in verband met aansprakelijkheid die door de spoorwegonderneming jegens derden kunnen
worden ingesteld.
3. De bij artikel 9 van Richtlijn 95/18/EG van de Raad van 19 juni 1995 betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen(11)
opgelegde verzekeringsplicht, voor zover zij te maken heeft met de aansprakelijkheid ten aanzien van reizigers, houdt in dat
een spoorwegonderneming zich verzekert tot een niveau dat toereikend is om te waarborgen dat alle schadevergoedingsgerechtigden
het volledige bedrag ontvangen waarop zij overeenkomstig deze verordening recht hebben.
De minimale verzekeringsdekking per reiziger bedraagt 310 000 EUR.
Artikel 9
Schadevergoeding in geval van dood of letsel van reizigers
1.De aansprakelijkheid van een spoorwegonderneming voor opgelopen schade in geval van dood of lichamelijk letsel van een reiziger
is financieel niet begrensd.
2.Voor in artikel 8, lid 1, bedoelde schade die niet meer bedraagt dan 120 000 EUR per reiziger kan de spoorwegonderneming haar
aansprakelijkheid niet uitsluiten of begrenzen. Boven dat bedrag is de spoorwegonderneming niet aansprakelijk voor schade
indien zij bewijst dat zij niet onachtzaam was of op een andere manier schuld droeg.
3.Indien door de dood van de reiziger personen jegens wie de reiziger een wettelijke onderhoudsplicht had of gehad zou hebben,
hun onderhoud verliezen, worden ook dezen voor dit verlies schadeloosgesteld.
Artikel 10
Voorschotten
In geval van dood of letsel van reizigers, betaalt de spoorwegonderneming een voorschot ter dekking van onmiddellijke economische
behoeften binnen vijftien dagen na de identificatie van de schadegerechtigde persoon.
In geval van dood bedraagt deze betaling ten minste 19 000 EUR.
Dit voorschot houdt geen erkenning van aansprakelijkheid in en kan met de eventueel later op grond van de aansprakelijkheid
van de spoorwegonderneming betaalde bedragen worden verrekend.
AANSPRAKELIJKHEID EN SCHADEVERGOEDING IN GEVAL VAN SCHADE AAN OF VERLIES VAN BAGAGE, HANDBAGAGE, DIEREN EN VOERTUIGEN
Artikel 11
Bagage, dieren en voertuigen
1. Aansprakelijkheid en vergoeding ingeval van totale of gedeeltelijke vernietiging, verlies of beschadiging van handbagage,
andere bagage, rolstoelen, kinderwagens, fietsen of andere voertuigen alsmede dieren vallen onder de bepalingen van de CIV,
Hoofdstuk III, en met name de artikelen 33 tot en met 46 daarvan.
2. Onverminderd lid 1, moet de spoorwegonderneming of stationsbeheerder die aansprakelijk is voor schadevergoeding in geval van
totale of gedeeltelijke vernietiging, verlies of beschadiging van mobiliteitsapparatuur/medische hulpmiddelen van een mindervalide
reiziger de schade betalen die maximaal de vervangwaarde van de apparatuur bedraagt. De spoorwegonderneming biedt de betrokken
reiziger in voorkomen geval ook tijdelijke apparatuur aan ter vervanging.
AANSPRAKELIJKHEID,
SCHADEVERGOEDING EN BIJSTAND IN GEVAL VAN VERTRAGINGEN
Artikel 12
Vertraging
1.De spoorwegonderneming is aansprakelijk voor een vertraging, of een vertraging die leidt tot een gemiste aansluiting en/of
de uitval van een dienstverlening aan reizigers en/of het vervoer van bagage.
2.De spoorwegonderneming is niet aansprakelijk voor vertraging, gemiste verbinding of uitval van een dienstverlening indien
deze het gevolg zijn van:
(a) uitzonderlijke weersomstandigheden, natuurrampen, oorlogsdaden of terrorisme;
(b) omstandigheden buiten de uitoefening van het spoorwegbedrijf, die de vervoerder ondanks de in deze omstandigheden vereiste
zorgvuldigheid niet kon vermijden en waarvan hij de gevolgen niet kon verhinderen;
(c) schuld van de reiziger, of
(d) het gedrag van een derde, dat de vervoerder, ondanks de in deze omstandigheden vereiste zorgvuldigheid, niet kon vermijden
en waarvan hij de gevolgen niet kon verhinderen; een andere onderneming die dezelfde spoorweginfrastructuur gebruikt wordt
niet aangemerkt als een derde.
3.De spoorwegonderneming en/of de stationsbeheerder is ook aansprakelijk voor vertragingen bij het verlenen van hulp op stations
of in treinen die ertoe leidt dat de reiziger met verminderde mobiliteit een vertrekkende trein of bij aankomst een aansluiting
mist.
Artikel 13
Schadevergoeding in geval van vertragingen
1.De spoorwegonderneming zal de reiziger toeslagen/meerprijzen terugbetalen wanneer de daadwerkelijk geleverde diensten niet
in overeenstemming zijn met de aangegeven criteria (zie bijlage II, zin 6) voor de toeslagen/meerprijzen.
2. Zonder het recht op vervoer te verliezen kan een reiziger de spoorwegonderneming om schadevergoeding verzoeken in geval van
vertragingen indien hij geconfronteerd wordt met een vertraging. De minimale schadevergoedingen in geval van vertragingen
bedragen:
-
25% in geval van een vertraging van 60 minuten of meer;
-
50% in geval van een vertraging van 120 minuten of meer;
-
75% in geval van een vertraging van 180 minuten of meer.
3.Reizigers die houder zijn van een treinabonnement en die geconfronteerd worden met opeenvolgende vertragingen of uitval gedurende
de looptijd van hun abonnement, kunnen op verzoek schadevergoeding ontvangen. De schadevergoeding kan worden uitbetaald in
de vorm van vrij reizen, prijsverminderingen en verlenging van de geldigheidsduur van het bestaande abonnement.
Spoorwegondernemingen bepalen vooraf, in nauw overleg met vertegenwoordigers van de gebruikers en met de overheid in het kader
van openbare dienstcontracten, de criteria van stiptheid en betrouwbaarheid van de betrokken dienst die gehanteerd zullen
worden bij toepassing van dit lid.
4. De in lid 2
bedoelde schadevergoeding wordt uitbetaald binnen 1 maand
na de indiening van het verzoek voor schadevergoeding. De schadevergoeding kan in
bonnen en/of andere diensten worden uitbetaald, mits de voorwaarden daarvan soepel zijn (met name waar het de geldigheidsduur en bestemming betreft). De schadevergoeding
wordt op gestaafd verzoek van de reiziger in geld uitbetaald
.
5. De in de leden 2 en 3
bedoelde schadevergoeding wordt niet verminderd met financiële transactiekosten zoals vergoedingen, telefoonkosten of zegels.
De spoorwegondernemingen kunnen een minimumdrempel invoeren waaronder geen schadevergoeding wordt uitbetaald. Deze drempel
bedraagt niet meer dan 4 EUR.
6.Dit artikel is van toepassing onverminderd de rechten van een passagier op verdere schadevergoeding. De uit hoofde van dit
artikel toegekende schadevergoeding kan op eventuele verdere schadevergoeding in mindering worden gebracht.
Artikel 14
Gemiste aansluitingen en uitval
1.Het waarborgen van verbindingen en het met alle beschikbare middelen voorkomen van uitval moeten voor spoorwegondernemingen
de hoogste voorrang hebben.
2. In geval van een vertraging, ook van een vertraging bij het verlenen van hulp aan een persoon met verminderde mobiliteit door een spoorwegonderneming,
die leidt tot een gemiste aansluiting of uitval van een dienst
is lid 3
van toepassing, behalve wanneer de spoorwegonderneming kan bewijzen dat de dienst enkel tengevolge van uitzonderlijke omstandigheden
is vertraagd of
uitgevallen.
3. Wanneer een spoorwegonderneming geconfronteerd wordt met een vertraging die zal leiden tot een gemiste aansluiting of wanneer,
vóór de geplande vertrektijd, een spoorwegonderneming een spoorwegverbinding
laat uitvallen of redelijkerwijs verwacht dat te zullen doen, stelt zij alles in het werk om de reizigers te informeren en om ervoor te zorgen dat deze eindbestemming kan worden bereikt.
De reizigers wordt minstens een keuze geboden uit:
a)
terugbetaling van de volledige kostprijs van het vervoerbewijs, onder de voorwaarden waarop het is betaald, voor de niet
gemaakte gedeelten van hun reis en voor de reeds gemaakte gedeelten indien de reis
niet langer aan enige bedoeling beantwoordt in verband met het oorspronkelijke reisplan van de reiziger, samen met, voor zover
relevant, een retourdienst naar het eerste vertrekpunt bij de vroegste gelegenheid. De terugbetaling gebeurt onder dezelfde
voorwaarden als de betaling van schadevergoeding bedoeld in artikel 13, leden 4 en 5
; of
b)
voortzetting van de reis langs de gebruikelijke of langs een andere route, onder vergelijkbare vervoersomstandigheden en met een gelijke mate van toegankelijkheid
, naar de eindbestemming bij de vroegste gelegenheid eventueel gebruik makend van duurdere treinen zonder extra kosten
; of
c)
voortzetting van de reis langs de gebruikelijke of langs een andere route, onder vergelijkbare vervoersvoorwaarden, naar
de eindbestemming op een latere datum.
Artikel 15
Bijstand
1. In geval van vertraging, vertraging die leidt tot een gemiste aansluiting of dienstuitval worden de reizigers uiterlijk tien
minuten na de geplande vertrektijd of na de dienstonderbreking door de spoorwegonderneming of door de stationsexploitant op
de hoogte gehouden van de situatie en de verwachte vertrektijd en verwachte aankomsttijd.
2.
a)
zo mogelijk
maaltijden en verfrissingen; en/of
b)
overnachtingen, tenzij dit in de gegeven omstandigheden onmogelijk is,
in gevallen waarin een verblijf van een of meer nachten noodzakelijk wordt of een bijkomend verblijf noodzakelijk wordt; en/of
c)
vervoer tussen het spoorwegstation en een dergelijke
plaats van verblijf (hotel of een andere plaats) of
;
d)
wanneer de dienstverlening voor onbepaalde tijd wordt opgeschort om een andere reden dan de buitengewone omstandigheden die
genoemd worden in artikel 12, lid 2,
vervoer tussen het desbetreffende spoorwegstation en
de eindbestemming van de dienst met
een ander vervoermiddel.
3.
De spoorwegondernemingen certificeren, op verzoek van de reiziger, op het vervoerbewijs dat de spoorwegdienst vertraging heeft
opgelopen, geleid heeft tot een gemiste aansluiting of is uitgevallen. Indien een spoorwegonderneming een dergelijke certificering vereist, moet zij de nodige maatregelen nemen opdat passagiers
deze op een eenvoudige en snelle manier kunnen verkrijgen.
4. Bij de toepassing van de leden 1 en 2 besteedt de exploiterende spoorwegonderneming speciale aandacht aan de behoeften van
reizigers met verminderde mobiliteit en vergezellende personen, en aan de behoeften van niet vergezelde kinderen. Informatie over vertragingen en uitval, hotelverblijf of alternatieve vervoersregelingen, terugbetalingsregelingen, voortzetting
van de reis of omleidingen, moeten op toegankelijke wijze worden meegedeeld. Accommodatie of alternatief vervoer die door
de spoorwegonderneming voor reizigers met verminderde mobiliteit wordt geregeld, moet toegankelijk zijn en bij vertraging
of uitval moet adequate hulp worden verleend.
GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN
Artikel 16
Andere vervoersmodaliteiten
Wanneer
spoorwegvoertuigen per veerboot worden vervoerd op gedeelten van de reis of wanneer een vervoer per spoor tijdelijk wordt vervangen door een andere vervoersmodaliteit geldt het bepaalde in
artikel 31 van CIV.
Artikel 17
Opvolgende spoorwegondernemingen
Indien de reis
wordt uitgevoerd door opvolgende spoorwegondernemingen zijn de bij het vervoer betrokken spoorwegondernemingen gezamenlijk
en hoofdelijk aansprakelijk in geval van dood of persoonlijke letsels van de reiziger, of in geval van beschadiging of verlies
van bagage of van vertragingen, vertragingen die leiden tot een gemiste aansluiting of uitval.
Artikel 18
Ondervervoerders
Voorzover een spoorwegonderneming de uitvoering van het vervoer geheel of gedeeltelijk heeft toevertrouwd aan een ondervervoerder,
blijft de spoorwegonderneming niettemin aansprakelijk voor het volledige vervoer zoals bepaald in artikel 39 van het CIV
.
Artikel 19
Personen waarvoor de spoorwegonderneming aansprakelijk is
De spoorwegonderneming is aansprakelijk voor de personen zoals bepaald in artikel 51
van het CIV
.
Artikel 20
Grondslag van rechtsvorderingen – samenvoeging van rechtsvorderingen
In alle gevallen waarin deze verordening van toepassing is kan enige rechtsvordering in verband met aansprakelijkheid, op
welke gronden dan ook, tegen de spoorwegonderneming enkel worden ingesteld onverminderd de in deze verordening neergelegde
voorwaarden en begrenzingen.
Hetzelfde geldt voor enige vordering die wordt ingesteld tegen haar personeel of andere personen waarvoor de spoorwegonderneming
aansprakelijk is overeenkomstig artikel 19
.
Het totale bedrag van de schadevergoeding verschuldigd door de spoorwegonderneming, de ondervervoerder en hun personeel en
andere personen van de diensten waarvan zij gebruik maken voor de uitvoering van het vervoer is niet hoger dan de in deze
verordening vastgestelde maximumbedragen.
Artikel 21
Verjaring
Voor de verjaring van
rechtsvorderingen geldt het bepaalde in artikel 60 van het CIV.
Artikel 22
Recht van regres
Niets in deze verordening doet afbreuk aan de vraag of een persoon die aansprakelijk is voor schade in overeenstemming met
de bepalingen van de verordening recht van regres heeft tegen enige andere persoon.
De spoorwegonderneming heeft het recht om schadevergoeding te eisen van de infrastructuurbeheerder om de schadevergoeding
terug te krijgen die de spoorwegonderneming aan de reizigers heeft betaald. Deze aansprakelijkheid van de infrastructuurbeheerder
doet geen afbreuk aan de toepassing van de in artikel 11 van
Richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik
van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering(12)
neergelegde prestatieregeling en staat in verhouding tot de prijs van het treinpad wanneer de prestatieregeling niet in een compensatiesysteem voorziet
.
Artikel 23
Uitsluiting van verklaring van afstand en beperking
1. Verplichtingen jegens reizigers ingevolge deze verordening mogen niet worden beperkt of er mag geen afstand van worden gedaan
door met name een afwijking of restrictieve clausule in het vervoercontract.
2. Spoorwegondernemingen mogen contractvoorwaarden aanbieden die voor de reiziger gunstiger zijn dan de in deze verordening neergelegde
minimumvoorwaarden.
Artikel 24
Ontheffing
Indien de spoorwegonderneming bewijst dat de schade is veroorzaakt of in de hand gewerkt door de nalatigheid of een andere
onrechtmatige daad of omissie van de persoon die schadevergoeding eist, of de persoon van wie hij zijn rechten verkrijgt,
is de spoorwegonderneming geheel of gedeeltelijk ontheven van haar aansprakelijkheid ten aanzien van de eiser in zoverre deze
nalatigheid of onrechtmatige daad of omissie de schade heeft veroorzaakt of in de hand gewerkt.
PERSONEN MET VERMINDERDE MOBILITEIT
Artikel 25
Voorkoming van weigering van vervoer
Een spoorwegonderneming en/of een touroperator mogen om redenen van verminderde mobiliteit niet weigeren een vervoerbewijs
en boeking te verstrekken voor een dienst
die vertrekt uit een hoofdspoorwegstation.
Artikel 26
Speciale faciliteiten in de trein
Indien reizigers met verminderde mobiliteit speciale faciliteiten in de trein nodig hebben die niet zonder zeer grote extra
inspanning ter beschikking kunnen worden gesteld, geldt de vervoersplicht van de spoorwegonderneming slechts in het kader
van de beschikbare capaciteit.
De spoorwegondernemingen worden verzocht hun desbetreffende capaciteit overeenkomstig de behoeften op te voeren.
Artikel 27
Verbod van tariefdiscriminatie
Spoorwegondernemingen en/of touroperators zorgen ervoor dat gehandicapte reizigers vervoersbewijzen kunnen kopen voor dezelfde
prijs als niet-gehandicapte reizigers.
Artikel 28
Bereikbaarheid van stations en treinen voor gehandicapten
Spoorwegondernemingen en stationsbeheerders moeten de bereikbaarheid van stations, perrons en treinen voor mensen die beperkt
mobiel zijn geleidelijk verbeteren door alle resterende belemmeringen weg te nemen als treinen worden gemoderniseerd of vervangen,
of als perrons en/of stations worden gemoderniseerd of gebouwd.
Artikel 29
Bijstand op spoorwegstations
1. Bij vertrek, overstap of aankomst op een spoorwegstation van een persoon met verminderde mobiliteit verleent
de stationsbeheerder bijstand op zodanige wijze dat de persoon kan instappen, overstappen of uitstappen in verband met de
dienst waarvoor deze een vervoerbewijs heeft gekocht.
2. De in lid 1 bedoelde bijstand wordt verleend op voorwaarde dat de spoorwegonderneming en/of touroperator waarbij het vervoerbewijs
is gekocht minstens 48
uur voordat de bijstand nodig is in kennis worden gesteld van de behoefte van de persoon aan deze bijstand.
3.
Indien geen kennisgeving wordt gedaan in overeenstemming met lid 2
levert de stationsbeheerder van het vertrekstation, overstaphoofdstation of aankomststation alle redelijke inspanningen om bijstand
te verlenen in de zin van lid 1
.
4.Tijdens de opleiding van het verantwoordelijke spoorweg- en stationspersoneel wordt, opdat zij het juiste soort hulp kunnen
bieden, met name gelet op de belangrijkste problemen waarmee mensen met verminderde mobiliteit te kampen hebben als zij met
de trein reizen; dit gebeurt in samenspraak met de betrokken organisaties.
Artikel 30
Verzoeken om bijstand
1. De stationsbeheerder is verantwoordelijk voor het verlenen van de bijstand aan personen met verminderde mobiliteit.
2. De stationsbeheerder wijst punten aan, binnen en buiten het hoofdspoorwegstation
, waar personen met verminderde mobiliteit hun aankomst op het hoofdspoorwegstation
kunnen aankondigen en, zo nodig, om bijstand kunnen verzoeken.
Artikel 31
Bijstand aan boord
Een spoorwegonderneming, stationsbeheerderen/of touroperator
verlenen een persoon met verminderde mobiliteit bijstand aan boord van een trein en tijdens het in- en uitstappen overeenkomstig artikel 29
.
Artikel 32
Kennisgeving van behoefte aan bijstand
De spoorwegondernemingen en touroperators dragen zorg voor een mechanisme waardoor reizigers met verminderde mobiliteit de spoorwegmaatschappij op de hoogte kunnen
stellen van hun behoefte aan bijstand, en zij stellen hen van dit mechanisme in kennis op de verkooppunten.
persoonlijke
VEILIGHEID VAN DE
PASSAGIERS EN KLACHTEN
Artikel 33
Persoonlijke veiligheid van de passagiers
1. De spoorwegondernemingen en de stationsbeheerders
nemen de nodige maatregelen om te zorgen voor een hoog niveau van persoonlijke
veiligheid op de spoorwegstations en in de treinen. Zij voorkomen risico's voor de veiligheid van de reizigers en pakken,
binnen hun verantwoordelijkheidssfeer, deze risico's effectief aan waar en wanneer deze zich voordoen.
2. Onverminderd de bepalingen van artikel 81, 82 en 86 van het Verdrag werken de spoorwegondernemingen samen om een hoog niveau
van veiligheid te verwezenlijken en in stand te houden en informatie uit te wisselen over beste praktijken betreffende de
preventie van activiteiten die het veiligheidsniveau kunnen verslechteren
.
Artikel 34
Onafhankelijke evaluatie
Het Europese Spoorwegbureau maakt een onafhankelijke evaluatie van de effectiviteit van deze zelfregulering door de sector
en zal vergelijkingen tussen spoorwegondernemingen mogelijk maken.
Artikel 35
Klachten
1. De spoorwegondernemingen zetten
een klachtenbehandelingsmechanisme op. De spoorwegonderneming maakt de contactgegevens voor haar klachtenbehandelingsdienst
op grote schaal bekend aan de reizigers.
2. De reizigers kunnen een klacht indienen bij
elk van de bij de dienst betrokken spoorwegondernemingen of bij het verkooppunt waar het vervoerbewijs is gekocht.
3. Een klacht kan tenminste
worden ingediend in de talen van de lidstaten op het grondgebied waarvan de reis heeft plaatsgevonden of
in het Engels.
4.De
spoorwegonderneming of het verkooppunt die een krachtens lid 2 ingediende klacht ontvangen moeten aan de reiziger een gemotiveerd
antwoord geven binnen 20 werkdagen na ontvangst van de klacht. In het antwoord worden de mogelijkheden aangegeven voor een
procedure van buitengerechtelijke geschillenbeslechting en voor verhaal in rechte. Voorzover wegens gebrek aan informatie
een substantieel antwoord binnen 20 werkdagen niet mogelijk is, wordt de klager in kennis gesteld van de verwachte vertraging.
In ieder geval moet het antwoord aan de klager beschikbaar zijn binnen drie maanden.
Artikel 36
Adressaat van vorderingen buiten rechte
Vorderingen buiten rechte met betrekking tot de aansprakelijkheid van de spoorwegonderneming worden schriftelijk bij de spoorwegonderneming
ingediend.
In het geval van een door opvolgende spoorwegondernemingen of door een of meer ondervervoerders uitgevoerde internationale
reis mag de vordering buiten rechte worden ingediend bij een van de bij het vervoer betrokken spoorwegondernemingen. Een bij
één van de aan het vervoer deelnemende spoorwegondernemingen ingediende vordering buiten rechte wordt geacht ook bij de andere
te zijn ingediend.
Artikel 37
Verplichtingen van reizigers
Onverminderd de rechten waarin wordt voorzien door artikel 6, lid 5, geldt voor de verplichtingen van de reizigers het bepaalde
in artikel 9 van het CIV.
INFORMATIE EN HANDHAVING
Artikel 38
Informatie aan de reizigers over hun rechten
De spoorwegondernemingen, stationsbeheerders en touroperators
brengen reizigers
op de hoogte van de rechten en verplichtingen
die zij hebben krachtens deze verordening.
De Commissie stelt hiertoe een samenvatting van deze verordening ter beschikking van de spoorwegondernemingen, stationsbeheerders
en touroperators in een voor de reiziger begrijpelijke taal.
Artikel 39
Handhaving
1.
a)
een instantie aan die verantwoordelijk is voor de naleving ervan, of
b)
een instantie die bemiddelt bij geschillen over de toepassing ervan en die voldoet aan de beginselen in Aanbeveling 2001/310/EG
van de Commissie van 4 april 2001 met betrekking tot de beginselen voor de buitengerechtelijke organen die bij de consensuele
beslechting van consumentengeschillen betrokken zijn(13)
.
In voorkomende gevallen nemen
deze instanties
de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de rechten van de reizigers worden gerespecteerd. De spoorwegondernemingen geven brede bekendheid onder de reizigers aan bijzonderheden over de wijze waarop met de daartoe
in de betrokken lidstaat aangewezen handhavingsinstantie in contact kan worden getreden.
De instantie is in haar organisatie, financieringsbeslissingen, rechtsstructuur en besluitvorming onafhankelijk van enige
infrastructuurbeheerder, aanrekenende instantie, toewijzingsinstantie of spoorwegonderneming.
De lidstaten stellen de Commissie op de hoogte van de in overeenstemming met dit lid aangestelde instantie.
2. Elke reiziger kan bij enige krachtens lid 1 aangewezen instantie of bij enige andere door een lidstaat aangewezen bevoegde
instantie een klacht indienen over een vermeende schending van deze verordening.
3.Spoorwegondernemingen en stationsbeheerders zorgen er voor dat de reizigers op aangepaste wijze in het station en in de trein
worden geïnformeerd over de wijze waarop zij in contact kunnen treden met deze instantie.
4.De krachtens lid 1 aangewezen instantie publiceert op regelmatige basis het aantal en de categorieën van ontvangen klachten
van reizigers.
Artikel 40
Samenwerking van handhavingsinstanties
De in artikel 39
, lid 1, bedoelde handhavingsinstanties wisselen informatie uit over hun werk en besluitvormingsprincipes en –praktijk met
het oog op het coördineren van hun besluitvormingsprincipes in de Gemeenschap. De Commissie helpt hen hierbij.
SLOTBEPALINGEN
Artikel 41
Sancties
De lidstaten stellen de regels vast betreffende de sancties die van toepassing zijn op schendingen van de bepalingen van deze
verordening en nemen alle maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat deze worden uitgevoerd. De vastgestelde sancties
moeten effectief, proportioneel en afschrikwekkend zijn. De lidstaten doen van deze bepalingen uiterlijk op ...(14)
kennisgeving aan de Commissie en stellen de Commissie onverwijld in kennis van elke daaropvolgende wijziging die op deze bepalingen
van invloed is.
Artikel 42
Bijlagen
De bijlagen worden gewijzigd in overeenstemming met de in artikel 44
, lid 2, bedoelde procedure.
Artikel 43
Wijzigingsbepalingen
1. De maatregelen nodig voor de uitvoering van de artikelen 3 tot 6 en 28 tot en met 32
worden vastgesteld in overeenstemming met de in artikel 44
, lid 2, bedoelde procedure.
2. De in artikel 10 en 13
genoemde bedragen worden gewijzigd in overeenstemming met de in artikel 44
, lid 2, bedoelde procedure.
Artikel 44
Comité
1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 11 bis van Richtlijn 91/440/EEG opgerichte
comité.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van
artikel 8 van dat besluit.
De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn
wordt vastgesteld op drie maanden.
3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.
Artikel 45
Rapport
De Commissie brengt drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad
over de uitvoering en de resultaten van deze verordening, met name over de dienstkwaliteitniveaus.
Het rapport is gebaseerd op ingevolge artikel 40
, lid 1, van deze verordening alsook artikel 10ter van Richtlijn 91/440/EEG te verstrekken informatie. Het rapport gaat voor
zover nodig vergezeld van passende voorstellen.
Artikel 46
Deze verordening treedt in werking 1 jaar
na de datum van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De Voorzitter De Voorzitter
BIJLAGE I
DOOR SPOORWEGONDERNEMINGEN TE VERSTREKKEN MINIMUMINFORMATIE
Informatie vóór de reis
- Alle op het contract van toepassing zijnde relevante voorwaarden;
- Tijdschema's en voorwaarden betreffende de snelste reisweg;
- Tijdschema's en voorwaarden betreffende de laagste tarieven;
- Toegankelijkheid en toegangsvoorwaarden voor personen met verminderde mobiliteit;
- Toegankelijkheid en toegangsvoorwaarden betreffende fietsen en andere voertuigen
;
- Beschikbaarheid van zitplaatsen in rook- en niet-rookcoupés, eerste en tweede klas en couchettes en slaapwagens;
- Activiteiten die de diensten kunnen verstoren of vertragen;
- Informatie inzake procedures en contactgegevens voor de indiening van klachten en bij verlies van bagage.
Informatie tijdens de reis
- Diensten aan boord;
- Volgend station;
- Vertragingen;
- Belangrijkste aansluitende diensten;
- Beveiligings- en veiligheidskwesties.
Deze informatie wordt verstrekt in minstens de talen van de lidstaten waar de dienst wordt uitgevoerd.
Informatie na de reis
- Procedures en contactgegevens bij verlies van bagage;
- Procedure en contactgegevens
betreffende de indiening van klachten.
Deze informatie wordt verstrekt in minstens de talen van de lidstaten waar de dienst wordt uitgevoerd.
BIJLAGE II
OP HET VERVOERBEWIJS TE VERSTREKKEN MINIMUMINFORMATIE
Spoorwegondernemingen die het vervoer uitvoeren;
Geldigheid van de vervoerbewijzen (datums; diensten, klas);
Het feit of het vervoerbewijs gevalideerd moet worden vóór de reis en voorwaarden voor het gebruik van het vervoerbewijs;
Informatie of en tot welk tijdstip vergoeding mogelijk is;
Prijs, inclusief belastingen en andere lasten;
Criteria zoals comfort, hoge snelheid enz. waarom toeslagen/meerprijzen het vervoerbewijs of de aangeboden diensten duurder
maken dan conventionele diensten.
PB L 143 van 27.6.1995, blz. 70. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de
Raad (PB L 164 van 30.4.2004, blz. 44).