Resolutie van het Europees Parlement over een terugblik op het proces van Barcelona (2005/2058(INI))
Het Europees Parlement,
–
gezien de verklaring van Barcelona van 28 november 1995 waarbij een Europees-mediterraan partnerschap met een gedetailleerd
werkprogramma tot stand wordt gebracht,
–
gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement, getiteld "De tiende verjaardag van het Euro-mediterrane
partnerschap: Een werkprogramma om de uitdagingen van de komende vijf jaar het hoofd te bieden" (COM(2005)0139), en de bijlagen daarbij, SEC(2005)0482 en SEC(2005)0483,
–
gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement, getiteld "De grotere Europese nabuurschap: een
nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden" (COM(2003)0104), haar Strategiedocument voor het Europese nabuurschapsbeleid (COM(2004)0373), haar voorstel voor een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (COM(2004)0628), haar mededeling over actieplannen in het kader van het Europese nabuurschapsbeleid (COM(2004)0795), en de actieplannen voor Israël, Jordanië, Marokko, de Palestijnse Autonome Autoriteit en Tunesië,
– gezien de conclusies van alle sedert de lancering van het proces van Barcelona gehouden Europees-mediterrane ministersconferenties
en sectorale ministersconferenties en met name de conclusies van de zevende Europees-mediterrane conferentie van ministers
van Buitenlandse Zaken die op 30 en 31 mei 2005 plaatsvond,
–
gezien het in juni 2004 door de Europese Raad vastgestelde Strategisch partnerschap voor het Middellandse-Zeegebied en het
Midden-Oosten,
– gezien de in de vijf plenaire vergaderingen van het Europees-mediterraan parlementair forum gedane verklaringen, sinds de
oprichting van dat forum in november 1998 tot het op 2-3 december 2003 op de zesde ministersconferentie in Napels werd omgezet
in de Europees-mediterrane parlementaire vergadering (EMPV),
– gezien de (op 21 april 2005 verklaarde) politieke prioriteiten die het voorzitterschap van het Europees Parlement van de
EMPV aan het intensiveren van de dialoog met de parlementen van de partnerlanden over de mensenrechten verleent,
–
gezien de door de eerste Europees-mediterrane parlementaire vergadering in Caïro aangenomen resolutie van 15 maart 2005,
–
onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 februari 2004 over "Mensenrechten en democratisering met mediterrane partners"(1)
,
–
onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 november 2003 over "De grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen
met de oostelijke en zuidelijke buurlanden"(2)
,
–
onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over het mediterrane beleid van de Europese Unie,
–
gezien de jaarlijkse Arabische menselijkeontwikkelingsrapporten voor 2002, 2003 en 2004 van het ontwikkelingsprogramma van
de Verenigde Naties (UNDP),
–
gezien het verslag "Barcelona Plus: Towards a Euro-Mediterranean Community of Democratic States" door de Europees-mediterrane
studiecommissie van april 2005,
–
gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
–
gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de adviezen van de Commissie internationale handel en de Commissie
rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0280/2005),
A. overwegende dat de bevordering en eerbiediging van de democratie, mensenrechten, de rechtsstaat en fundamentele vrijheden
basisbeginselen en prioriteiten van de Europese Unie zijn en een fundamentele grondslag voor de ontwikkeling van de mediterrane
regio vormen,
B. overwegende de inhoud van de Euro-mediterrane associatieovereenkomsten, met name artikel 2, waarin wordt bepaald dat de partijen
zich bij hun binnenlands en extern beleid moeten laten leiden door de eerbiediging van democratische beginselen en fundamentele
rechten en dat deze daarenboven een essentieel bestanddeel van de overeenkomsten vormen,
C. overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 23 februari 2005 over het Euro-mediterraan partnerschap(3)
de Raad en de Commissie oproept opnieuw inspanningen te ondernemen om de democratie in de mediterrane landen te versterken
en daartoe aldaar de nodige politieke, economische en sociale hervormingen mee op weg te helpen en te bevorderen,
D. overwegende dat het mediterraan beleid een van de belangrijkste prioriteiten van het buitenlands beleid van de EU is; overwegende
dat het proces van Barcelona alleen doeltreffender kan worden door een samenhangend gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid
van de Europese Unie, die daardoor ook aan geloofwaardigheid zou winnen,
E. overwegende dat het uitgebreide Europa een zwaarwegend belang heeft bij een samenhangend stelsel van betrekkingen met zijn
buurlanden in de mediterrane regio en het Midden-Oosten, dat gebaseerd is op de bovengenoemde beginselen en waarden en op
een interculturele en -religieuze dialoog, en een veelomvattend partnerschap beoogt ten behoeve van politieke en economische
liberalisering, duurzame economische groei en gedeelde welvaart,
F. overwegende dat een democratische en voorspoedige ontwikkeling van het Europees-mediterrane partnerschap in hoge mate afhankelijk
is van de wil van de partnerlanden en hun bevolking om de gemeenschappelijke waarden van democratie en eerbiediging van de
mensenrechten te delen, in een ware geest van symmetrische samenwerking, gelijkheid, gezamenlijke deelneming en eigendom,
alsmede gezamenlijke verantwoordelijkheid,
G. overwegende dat het Europese nabuurschapsbeleid erop gericht is een dergelijk partnerschap te verstevigen, doordat het de
gelegenheid biedt de betrekkingen verder aan te halen, de politieke dialoog te intensiveren en de partnerlanden in het beleid
van de EU te integreren,
H. overwegende dat de verklaring van Barcelona van 28 november 1995 een keerpunt vormde in de betrekkingen tussen de Europese
Unie en haar mediterrane buren,
I. overwegende dat het Europees-mediterrane partnerschap, met zowel bi- als multilaterale overlegvormen en besluitvormingskanalen,
uniek is door zijn reikwijdte en filosofie, en dus moet worden gehandhaafd, nieuw leven moet worden ingeblazen, in het licht
van de geboekte resultaten opnieuw moet worden bekeken en verder ten uitvoer moet worden gebracht om naar de oorspronkelijke,
ambitieuze doelstellingen ervan toe te werken,
J. overwegende dat echter weinig vooruitgang is geboekt met de regionale dimensie van het partnerschap, dat met kracht dient
te worden ontwikkeld en van meer financiële middelen moet worden voorzien, zoals in het begin van het proces was voorzien,
K. overwegende dat de terugtrekking van Israël uit de Gazastrook beschouwd moet worden als slechts één, doch belangrijke stap
op de routekaart naar een algehele oplossing van het conflict in het Midden-Oosten, en dat deze stap, indien gevolgd door
verdere stappen van beide kanten, een nieuwe impuls aan het proces van Barcelona zou kunnen geven,
L. overwegende dat de uitkomst van de evaluatie na tien jaar partnerschap een gemengd karakter draagt, met enerzijds vele positieve
resultaten, terwijl anderzijds nog veel werk verzet moet worden om het volledige potentieel van de verklaring van Barcelona
te verwezenlijken,
M. overwegende dat bilaterale betrekkingen het multilaterale kader hebben gedomineerd, wat eveneens te wijten is aan de zwakte
van de partnerlanden en de moeilijkheden bij de ontwikkeling en versterking van de zuid-zuidbetrekkingen,
N. overwegende dat op de top van Barcelona van 27 en 28 november 2005 voor de nabije toekomst duidelijke en beheersbare prioriteiten
moeten worden gesteld, waarbij lering moet worden getrokken uit de fouten en patstellingen van het verleden, en moet worden
gestreefd naar het bereiken van concrete resultaten op de korte en middellange termijn,
O. overwegende dat mogelijke terreinen voor een intensievere samenwerking tussen de Europees-mediterrane partners worden gevormd
door steun voor onderwijshervormingen, de gezamenlijke beheersing van de bewegingen van bevolkingsgroepen en van migratie,
de intensivering van de dialoog – ook tussen de verschillende religies – en bijstand inzake strategieën voor gecoördineerde
terrorismebestrijding,
P. overwegende dat de geslaagde eerste bijeenkomst van de EMPV in maart 2005 en de overige institutionele ontwikkelingen van
het Europees-mediterrane partnerschap het mogelijk maken de multilaterale politieke dimensie daarvan te versterken,
Q. overwegende dat het belangrijk is deze dimensie door een grotere participatie van de burgermaatschappij en niet-gouvernementele
actoren aan het proces te versterken,
R. overwegende dat de uitroeping van 2005 tot jaar van het Middellandse-Zeegebied zal leiden tot een grotere zichtbaarheid van
het proces van Barcelona en een betere bekendheid met de activiteiten onder de burgers,
1. verwelkomt de recente mededeling van de Europese Commissie waarin tien jaar partnerschap wordt geëvalueerd en specifieke
samenwerkingsterreinen (mensenrechten en democratie, duurzame economische groei en economische hervormingen, alsmede onderwijs)
worden aangeduid die in de komende vijf jaar nader moeten worden uitgewerkt;
2. deelt de mening dat het partnerschap weliswaar nog niet de verwachte voordelen heeft opgeleverd en minder dan verwacht heeft
bijgedragen aan een vermindering van de spanningen in het gebied, maar dat er niettemin ruimte voor verbetering bestaat, zodat
het proces van Barcelona nog steeds het geëigende kader is voor een mediterraan beleid, waarin veranderingen nodig zijn om
betere resultaten te verkrijgen;
3. wijst erop dat het Euro-mediterrane beleid alleen effectief kan zijn indien hiervoor wordt voorzien in een begroting die
in overeenstemming is met de desbetreffende ambities;
4. betreurt dat het Europees-mediterrane partnerschap tot op heden geen enkel rechtstreeks effect heeft gehad op de grote onopgeloste
conflicten in de mediterrane regio, hoewel er een dialoog is gestart over concrete inspanningen in het kader van werkgroepen;
5. wijst erop dat de ontwikkeling van de democratie een van de doelen van het proces van Barcelona is en dat dit doel bereikt
dient te worden door politieke hervormingen te bevorderen, gesteund door de burgermaatschappij en alle politieke groeperingen
en bewegingen die het gebruik van geweld verwerpen;
6. is van mening dat een van de voornaamste uitstaande kwesties gevormd wordt door vergroting van de participatie van de mediterrane
partnerlanden in het besluitvormingsproces van het partnerschap ter bevordering van gemeenschappelijke initiatieven en ter
versterking van de gezamenlijke verantwoordelijkheid;
7. spreekt in dit verband zijn waardering uit voor de oprichting op het Burgerforum in april 2005 in Luxemburg van het niet-gouvernementeel
Euro-mediterraan platform,; wijst in dit verband op het belang van het opzetten en ontwikkelen van een nauwe samenwerking
met dit platform teneinde de participatie in het Euro-mediterrane partnerschap te verruimen en het publiek bewuster te maken
van dit proces;
8. acht het van cruciaal belang dat naast de politieke dialoog een nauwere samenwerking op het culturele en sociale vlak plaatsvindt
teneinde ook sterker de nadruk te leggen op de gezichtspunten en prioriteiten die in een steeds groter aantal analyses uit
de Arabische en de mediterrane wereld te vinden zijn, zoals dit in recente verslagen van het UNDP tot uitdrukking komt;
9. verwelkomt de oprichting van de Euro-mediterrane Parlementaire Vergadering en roept ertoe op deze in de toekomst van de nodige
middelen en administratieve structuren te voorzien om gewicht in de schaal te kunnen leggen en doeltreffend te kunnen werken;
10. is ervan overtuigd dat de toekomstige samenwerking niet alleen op de eisen van het veiligheidsbeleid van de EU en andere
daaraan gerelateerde behoeften afgestemd mag zijn, maar dat het verband tussen de drie samenwerkingsgebieden – vrede, handel
en burgermaatschappij – benadrukt moet worden; erkent daarbij met name het verband dat tussen veiligheid en ontwikkeling bestaat,
evenals het bijzondere belang van sociaal-economische kwesties voor het zuidelijke deel van het Middellandse-Zeegebied;
11. betreurt dat het voorstel in de oorspronkelijke verklaring van Barcelona dat de Commissie een jaarlijkse vergadering organiseert
van vertegenwoordigers van steden en regio's om de balans op te maken van de gemeenschappelijke uitdagingen en ervaringen
uit te wisselen nooit ten uitvoer is gelegd en verzoekt de Commissie een dergelijk initiatief te ontplooien in het kader van
het herziene Euro-mediterrane partnerschap;
12. is van mening dat het Europese nabuurschapsbeleid, dat voortbouwt op de verworvenheden van het proces van Barcelona en gebaseerd
is op het beginsel van gezamenlijk eigendom en differentiatie, kan dienen ter versterking van de bestaande samenwerkingsvormen
binnen het Euromed-raamwerk om de partnerlanden de mogelijkheid te geven deel te nemen aan Europese programma's en beleid
op basis van gezamenlijk vastgestelde prioriteiten en doelstellingen door middel van een consequente toepassing van het beginsel
van regionale en subregionale (alsook plaatselijke en gemeentelijke) samenwerking, zowel door de Euro-mediterrane partners
als door de lidstaten;
13. wijst erop dat de regionale zuid-zuidintegratie essentieel is voor het opzetten van een stabiel kader voor gedeelde welvaart
en dat dit een ervaring is die de EU tot voorbeeld strekt;
14. herinnert eraan dat een van de voornaamste doelstellingen van het mediterrane beleid van de EU, evenals van het Europese
nabuurschapsbeleid, ligt in het ondersteunen en bevorderen van politieke hervormingen (vooruitgang in het democratiseringsproces,
versterking van het pluralisme en de rechtsstaat en betere naleving van de mensenrechten), alsmede van economische en sociale
hervormingen;
15. verwelkomt de oprichting van een subcomité mensenrechten met Jordanië en met Marokko binnen het kader van de desbetreffende
associatieovereenkomsten en roept ertoe op dergelijke subcomités mensenrechten ook in het kader van de andere associatieovereenkomsten
in het leven te roepen om een gestructureerde dialoog over mensenrechten en democratie te ontwikkelen; is van mening dat dergelijke
subcomités een sleutelrol in de actieplannen zullen spelen; wijst erop hoe belangrijk het is de burgermaatschappij te raadplegen
over en te betrekken bij het werk van deze subcomités zodat men de mensenrechtensituatie kan volgen; acht het tevens noodzakelijk
het Parlement nauw bij de activiteiten en de follow-up van deze subcomités te betrekken;
16. betuigt andermaal zijn steun aan de voorvechters van de mensenrechten en verwelkomt de goedkeuring van de richtsnoeren inzake
mensenrechtendialogen; roept de Raad in dit verband op de nodige druk op de mediterrane partners uit te oefenen opdat deze
hun verplichtingen inzake de eerbiediging van de rechten van mensenrechtenactivisten en de waarborging van hun bescherming
nakomen;
17. herinnert eraan dat de realisatie van een ruimte van gedeelde welvaart een centrale doelstelling is van het Europees-mediterrane
partnerschap en dat er wat deze doelstelling betreft vooruitgang dient te worden geboekt door de vermindering van de armoede
in de regio en door de overbrugging van de sociale en economische kloof tussen het noorden en het zuiden; merkt in dezen op
dat de partnerlanden wat de macro-economische stabiliteit betreft veel vooruitgang hebben geboekt en dat de liberalisering
van de handel in goederen over het algemeen verbetert;
18. verwelkomt in dat verband de oprichting in 2002 van de Euromediterrane faciliteit voor investeringen en partnerschap in het
kader van de Europese Investeringsbank, maar roept op tot nadere besprekingen tussen de lidstaten van de Unie en hun mediterrane
partners teneinde dit initiatief tot een volwaardig financieel samenwerkingsinstrument te ontwikkelen waaraan ook de landen
van de Euro-mediterrane regio kunnen deelhebben;
19. benadrukt dat het van belang is om tegen 2010 een vrijhandelszone in te stellen en wenst dat het princiep van cumulatie van
de herkomstregels spoedig toegepast wordt, zodat producten die vervaardigd worden met bestanddelen die uit verschillende landen
van het Middellandse-Zeegebied afkomstig zijn, vrije toegang tot de markt van de Gemeenschap krijgen en dat er op die manier
een grotere zuid-zuid-integratie ontstaat;
20. neemt nota van de stappen die zijn gedaan ten behoeve van de vorming van een vrijhandelszone tegen het jaar 2010 en van de
eerste aanzet tot een strategie voor de liberalisering van de handel in landbouwproducten; pleit voor de integratie van criteria
voor duurzame ontwikkeling in het proces en voor een correcte en een diepgaande milieubeoordeling van ieder stadium; roept
de Commissie op een studie uit te voeren naar het effect van de liberalisering van de handel in landbouw- en visserijproducten
in de Euro-mediterrane regio;
21. merkt op dat er bij de liberalisering van de goederenmarkt weliswaar aanzienlijke vooruitgang is geboekt, maar dat het handelstekort
van de mediterrane partners van de Europese Unie toeneemt;
22. stelt vast dat de partnerlanden, ondanks de hoopvolle verwachtingen in het begin van het partnerschap, geen voordeel uit
de opening van het handelsverkeer gehaald hebben in termen van economische welvaart en zich nog altijd in een lastige economische
toestand bevinden met een hoog werkloosheidscijfer en een laag investeringsniveau dat, gezien het bijzonder groot aandeel
van jonge mensen in de samenstelling van de bevolking, van invloed kan zijn voor de migratiebewegingen;
23. meent dat het economisch onderdeel van het partnerschap geheroriënteerd moet worden op sociale samenhang en duurzame economische
ontwikkeling, omdat liberalisering van het economisch ruilverkeer niet de enige doelstelling kan zijn en binnen een deugdelijk
wettelijk raamwerk moet gebeuren;
24. eist dat de Europese Commissie en de lidstaten zich ervan vergewissen dat er in de eerstvolgende financiële vooruitzichten
voldoende middelen uitgetrokken worden om de economische overgang van de mediterrane partnerlanden te ondersteunen en dat
het financieel referentiebedrag dat voor het nieuw financieel instrument voor nabuurschap en partnerschap toegewezen wordt,
mogelijkheid geeft om voor een zekere stabiliteit en continuïteit in de Europese steunverlening in het Middellandse-Zeegebied
te zorgen (vgl. het vroegere Meda-programma);
25. acht het voor het werkprogramma van de Commissie noodzakelijk ook de sociale gevolgen van het overgangsproces in de zuidelijke
mediterrane landen onder de loep te nemen en aan te pakken en daarbij met de verschillende behoeften en prioriteiten van de
partnerlanden rekening te houden;
26. meent dat de economische toestand van de partnerlanden in het Middellandse-Zeegebied betekenisvolle steunverlening voor infrastructuurprojecten
vraagt, vooral voor transportinfrastructuur, drinkwatervoorziening en huisvesting;
27. is van mening dat de inkomsten uit de olie- en gasvoorraden in deze regio in grotere mate beschikbaar dienen te worden gesteld
voor de economische en sociale ontwikkeling van de regio en op volledig transparante wijze ten bate van de gehele bevolking
moeten worden aangewend;
28. roept ertoe op de infrastructuur voor vracht- en personenvervoer in de Euro-mediterrane regio te verbeteren, en daarbij bijzondere
nadruk op havens te leggen;
29. herinnert aan het belang van kleinschalige samenwerkingsprojecten ter plaatse; meent dat kleine en middelgrote ondernemingen
sterk kunnen bijdragen aan de toenemende welvaart in de partnerlanden en adviseert derhalve tot goedkeuring van maatregelen
ter bevordering van de economische groei en de consumptie, in het bijzonder door het verstrekken van leningen en voorzieningen
voor micro-kredieten;
30. benadrukt dat het van belang is om aan de problemen van de textielsector tegemoet te komen door het euromediterraan partnerschap
te versterken, omdat het bevorderlijk is voor de samenwerking en de competitiviteit van de sector door een krachtdadig steunbeleid
voor opleiding, onderzoek en ontwikkeling, technologische vernieuwing, bekendmaking van doelmatige werkwijzen en uitwisseling
van marktinformatie ; adviseert om een euromediterraan netwerk van scholen, vormingsinstituten en gespecialiseerde technische
centrums voor de sector textiel en kleding op te richten om technisch partnerschap en gemeenschappelijke opleidingen en onderzoeksprogramma's
tot stand te helpen komen;
31. is van oordeel dat de gedecentraliseerde samenwerking tussen lokale en regionale autoriteiten zowel kan bijdragen aan de
lokale opbouw van instellingen en capaciteiten als aan een grotere zichtbaarheid en een groter draagvlak voor het partnerschap;
wijst erop dat concrete kleinschalige samenwerkingsprojecten tussen steden, hetzij bilateraal hetzij in regionale of trans-regionale
netwerken, op het gebied van vraagstukken van duurzame ontwikkeling in het stedelijk milieu (bijvoorbeeld afval- en waterbeheer,
watervoorziening) tastbare resultaten voor de burger en directe verbeteringen van hun levensstandaard kunnen opleveren;
32. merkt op dat er in de afgelopen jaren flinke vooruitgang is geboekt met het versnellen van de uitvoering van projecten en
programma's in het kader van MEDA, met name vanwege een radicale herziening van de bijstandsprogrammering van de Commissie
en dankzij de grote rol die aan de actoren in het veld is toegekend; betreurt echter dat de Raad de in de ontwerpbegroting
voor 2006 voor het MEDA-programma gereserveerde bedragen verlaagd heeft, met name voor de begrotingslijn die voor institutionele
hervormingen, democratische ontwikkeling en mensenrechten, economische en sociale hervormingen en subregionale samenwerking
was voorzien; is van oordeel dat een dergelijke verlaging niet verenigbaar is met de impulsen die het proces van Barcelona
nodig heeft;
33. is van mening dat het juiste moment is aangebroken om de activiteiten van het Europees-mediterrane partnerschap op te waarderen
en om rekening te houden met de mogelijkheden die het Europees nabuurschapsbeleid biedt om dit dichter bij de mensen te brengen;
34. beveelt aan dat in de toekomst bijzondere nadruk wordt gelegd op een aantal gezamenlijk vast te stellen activiteiten op multilateraal
en bilateraal niveau die versneld moeten worden uitgevoerd en die resultaatgerichter moeten worden;
35. is van oordeel dat de verdere democratisering in de regio van groot belang voor Europa is: het mediterrane partnerschap raakt
immers niet alleen de partnerlanden, maar ook actoren buiten de overheid, alsmede de burgermaatschappij; beveelt derhalve
aan dat er vaker een beroep op bijvoorbeeld het Europees Initiatief voor democratie en mensenrechten (EIDHR) – een communautair
programma ter financiering van verschillende projecten – wordt gedaan teneinde een verscheidenheid aan democratiseringsprojecten
op te starten;
36. is van oordeel dat samenwerking inzake burger- en milieubescherming en natuurrampen een van de kernprioriteiten dient te
vormen; is van mening dat binnen dit kader de procedures moeten worden versneld om een waarschuwingssysteem in gebruik te
nemen teneinde zulke natuurrampen in het Middellandse-Zeegebied te voorkomen;
37. wijst erop dat het Middellandse-Zeegebied en de lidstaten de afgelopen jaren te kampen hebben met een achteruitgang van het
ecologische evenwicht, sterkere vervuiling, een groeiend watertekort en ongebreidelde groei van de steden, met name aan de
kust; is van oordeel dat er meer moet worden gedaan om het milieubeleid in het Middellandse-Zeegebied uit te bouwen, vooral
gezien het belang daarvan voor het beleid inzake duurzame ontwikkeling;
38. is van mening dat een van de voornaamste prioriteiten ligt in de ontwikkeling van onderwijs en beroepsvorming, die van levensbelang
zijn voor de economische en maatschappelijke ontwikkeling van de mediterrane landen; roept ertoe op specifieke aandacht te
schenken aan vrouwen en achtergebleven groeperingen zoals analfabete bevolkingsgroepen, vrouwelijke studenten, vluchtelingen
en ontheemden en de bevolking van plattelandsgebieden en voorstedelijke gebieden; is van oordeel dat een meer strategische
benadering noodzakelijk is ter ondersteuning van de door de mediterrane partners genomen maatregelen voor onderwijshervorming
en institutionele modernisering op dit terrein; roept de Raad, de lidstaten en de Commissie in het bijzonder op uitwisselingsprogramma's
voor leerlingen, studenten en wetenschappers en partnerschappen tussen steden en geografische gebieden in het leven te roepen
en uitwisselingen op parlementair niveau te intensiveren; benadrukt in dit verband het belang van een verdere ontwikkeling
van het initiatief Erasmus Mundus en het programma Jeugd in actie (2007-2013) teneinde de interculturele uitwisseling in de
mediterrane landen te versterken;
39. verwelkomt de oprichting van de Euro-mediterrane Stichting Anna Lindh voor de dialoog tussen culturen; is ervan overtuigd
dat deze actie beslissend kan bijdragen aan het kweken van meer wederzijds begrip en aan een optimale benutting van het gemeenschappelijke
culturele erfgoed;
40. nodigt de Commissie, de lidstaten en de landen van het Euro-mediterrane partnerschap uit om manieren en mechanismen te onderzoeken
ter ondersteuning van de oprichting, versterking en ontwikkeling van de nationale netwerken van de Stichting Anna Lindh in
alle 35 partnerlanden; nodigt de Stichting uit om bij te dragen aan de zichtbaarheid van en het draagvlak voor het proces
van Barcelona teneinde het Euro-mediterrane partnerschap zowel op nationaal als op regionaal niveau een gezicht te geven;
41. roept ertoe op om in de mediterrane regio de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting te beschermen en aan te moedigen,
om zo medewerkers van de media in staat te stellen hun beroep in alle vrijheid uit te oefenen en om de democratie te helpen
ontwikkelen, aangezien deze in die regio tot nu toe ontoereikend is gebleken;
42. is ervan overtuigd dat er, gezien de huidige toestand van de wereld, een diepgaande interculturele dialoog tussen de partners
moet plaatsvinden, waaraan ook maatregelen dienen te zijn verbonden zoals deze worden aanbevolen in het verslag van de door
Romano Prodi in 2003 opgerichte adviesgroep op hoog niveau betreffende de dialoog tussen volkeren en culturen;
43. is van oordeel dat het Euro-mediterrane partnerschap, dat op gezamenlijke verantwoordelijkheid gebaseerd is, een religieuze
dialoog tussen het christendom, de islam en het jodendom dient te bevorderen, niet alleen ten behoeve van het onderwijs en
de verspreiding van kennis, maar ook als bestanddeel van de strijd tegen het terrorisme, dat een van de mondiale uitdagingen
vormt waarvoor Europa zich gesteld ziet;
44. beveelt aan deskundigen en specialisten gezamenlijke activiteiten inzake de rol van de islam in democratische en open samenlevingen
te laten ontplooien, en te onderzoeken welke redenen leden van een culturele en religieuze gemeenschap er soms toe brengen
tot gewelddadige acties over te gaan;
45. benadrukt dat migratie samen met de maatschappelijke integratie van migranten een andere voorname aangelegenheid van het
Europees-mediterrane partnerschap is; is van oordeel dat associatieovereenkomsten en nabuurschapsactieplannen geschikte instrumenten
zijn om tot een gezamenlijke beheersing van de bewegingen van bevolkingsgroepen en migratiestromen te komen; stelt in dat
verband voor dat het nieuwe Europese nabuurschapsbeleidsinstrument (ENPI) wordt gebruikt om de grensoverschrijdende samenwerking
tussen de partners onderling te steunen; benadrukt dat het nodig is dat het probleem en de verstrekkende negatieve effecten
van illegale migratie worden aangepakt, waaronder ook essentiële aspecten als het totstandbrengen van overnameovereenkomsten
of de noodzaak de mensenhandel, die mensenlevens kost en veel menselijk leed veroorzaakt, daadkrachtig te bestrijden; herinnert
aan de noodzaak lokale en regionale autoriteiten op dit gebied te raadplegen, gezien hun ervaring met en verantwoordelijkheid
voor de sociale integratie van immigranten, de opvang van asielzoekers en de gevoelige kwestie van de aanpak van personen
die zonder papieren in de Unie verblijven en van afgewezen asielzoekers;
46. herinnert eraan dat alle vormen van samenwerking op het gebied van migratie in overeenstemming moeten zijn met het internationaal
humanitair recht en de internationale wetgeving inzake mensenrechten; wijst met nadruk op de noodzaak alle overnameovereenkomsten
openbaar te maken en het beginsel van non-refoulement (zie artikel 33 van het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status
van vluchtelingen) te eerbiedigen; verwerpt het beginsel van de oprichting van migratie'portalen' en/of kampen in de buurlanden
van de EU;
47. benadrukt dat de aanmoediging van de participatie van vrouwen op het economische, sociale en culturele vlak en in de politieke
activiteiten van de verschillende landen een essentieel mechanisme vormt voor de consolidering van de democratie en ter bestrijding
van de discriminatie van vrouwen; roept er tevens toe op het genderperspectief in alle hoofdactiviteiten van het Euro-mediterrane
partnerschap te integreren;
48. verzoekt dientengevolge de regeringen van de partnerlanden enerzijds de fundamentele rechten en het statuut van de vrouw
te erkennen, te respecteren en te beschermen, zoals die in internationale verdragen zijn vastgelegd, en anderzijds legislatieve,
administratieve en overige hervormingen in een stroomversnelling te brengen zodat de juridische gelijkheid tussen vrouw en
man zowel privé als in het openbaar tot stand komt en de gendergelijkheid in alle beleidslijnen op korte en lange termijn
wordt opgenomen;
49. verzoekt de Commissie kwantitatieve en kwalitatieve gegevens te verzamelen in verband met de toepassing en de concrete uitvoering
van de financiële maatregelen in het kader van de bilaterale samenwerking (associatieovereenkomsten) en de regionale samenwerking
MEDA II (huidige fase) teneinde de actieve deelname van vrouwen aan het politieke, economische en sociale leven te ondersteunen;
50. verwelkomt het eerste regionaal programma voor de actieve deelname van vrouwen aan het maatschappelijke leven en aan de economische
en sociale ontwikkeling (de toepassing van het programma stond al vast in 2001) dat onlangs van start ging en verzoekt de
Commissie de toepassingssfeer en de thematiek hiervan uit te breiden door een informatie- en sensibiliseringscampagne op touw
te zetten over het beeld van de vrouw en het belang van de rol van de vrouw in het democratiseringsproces;
51. uit zijn bezorgdheid over het feit dat vrouwen op de arbeidsmarkt, in het onderwijs, tijdens de beroepsopleiding en bij hun
deelname aan het politieke en maatschappelijke leven erg worden gediscrimineerd, alsook over bepaalde situaties waarvan vooral
vrouwen het slachtoffer zijn, zoals geweld; verzoekt de partnerlanden een sterke politieke wil en een operationele efficiëntie
aan de dag te leggen om een mentaliteitsverandering te bewerkstelligen en de gendergelijkheid tussen man en vrouw aan te moedigen;
52. onderstreept dat de Europees-mediterrane partners nieuwe programma's moeten opzetten om de samenwerking tussen zowel de politieautoriteiten
als de gerechtelijke autoriteiten te bevorderen en een gezamenlijke benadering van de bestrijding van georganiseerde misdaad
en terrorisme te waarborgen; roept alle landen op het Verdrag van de Verenigde Naties tegen transnationale georganiseerde
misdaad en de daaraan gehechte aanvullende protocollen tegen mensenhandel en de smokkel van migranten te ratificeren; benadrukt
dat de Europees-mediterrane partners hun inzet voor de mensenrechten en de fundamentele vrijheden gemeen hebben en roept derhalve
de Raad, de lidstaten en de Commissie op om door middel van een permanente politieke dialoog met de partnerlanden bij te dragen
aan de intentie van de Euro-mediterrane overeenkomst, namelijk om de eerbiediging van de mensenrechten te waarborgen; benadrukt
tevens dat zij hun ervaringen met het terrorisme gemeen hebben, waardoor ze in staat moeten zijn zich gezamenlijk in te spannen
om te voorkomen dat maatschappelijk vervreemde groeperingen hun toevlucht nemen tot terroristische praktijken en gewelddadige
aanvallen, om de mogelijkheden van de overheid voor de preventie van terrorisme uit te breiden en om de mensenrechten te beschermen
in de strijd tegen het terrorisme; wijst erop dat terroristische aanslagen in welke vorm dan ook een directe aanval vormen
op de rechten en vrijheden van de burgers, zoals vastgelegd in de Algemene Verklaring van de rechten van de mens, evenals
op de democratie en de rechtsstaat;
53. benadrukt in dit verband andermaal dat de bestrijding van het terrorisme op generlei wijze ten koste van de burgerlijke vrijheden
en de mensenrechten mag gaan; verwelkomt de toenemende samenwerking op dit gebied, maar pleit voor een grotere openheid en
transparantie van de desbetreffende procedures; onderschrijft in dit verband het voorstel om op dit gebied een gedragscode
in te voeren;
54. betreurt dat op het gebied van democratie en mensenrechten geen noemenswaardige vooruitgang is geboekt en benadrukt in dit
verband het belang van actieplannen van het Europees nabuurschapsbeleid die erop gericht zijn om voor de partnerlanden duidelijke
verbintenissen ten aanzien van de uit te voeren acties vast te leggen teneinde het democratiseringsproces en de eerbiediging
van de mensenrechten te bevorderen; benadrukt het feit dat de prioriteiten van deze actieplannen als referentiewaarde dienen
en als zodanig regelmatig gecontroleerd en geëvalueerd dienen te worden;
55. roept de Commissie in dit verband op het Parlement volledig te betrekken bij de evaluatie van de tenuitvoerlegging van de
actieplannen in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid, die duidelijke opschortingsclausules dienen te bevatten voor
het geval dat niet aan de desbetreffende referentiewaarden voor democratisering en mensenrechten wordt voldaan;
56. verzoekt de Commissie bij de evaluatie van de naleving van overeenkomsten tussen de Europese Unie en haar partnerlanden mensenrechtenkwesties
als een van de criteria te hanteren en hoopt dat de Commissie jaarlijks verslag zal uitbrengen over haar bevindingen in het
kader van het Euro-mediterrane partnerschap;
57. roept de Raad en de Commissie op ingeval van schendingen van de mensenrechten en de democratische vrijheden een beroep te
doen op de opschortingsclausules in de Euro-mediterrane associatieovereenkomsten;
58. roept alle bij de Euro-mediterrane associatieovereenkomsten betrokken partijen nogmaals op om de mensenrechten- en democratieclausule
om te zetten in een actieprogramma ter verbetering en stimulering van de eerbiediging van de mensenrechten en een mechanisme
in het leven te roepen voor de periodieke beoordeling van de naleving van artikel 2 van de associatieovereenkomst; roept de
Commissie in dit verband op subcomités inzake mensenrechten op te richten die toezicht moeten houden op de tenuitvoerlegging
van de mensenrechtenclausule, en het Europees Parlement en de burgermaatschappij volledig te laten participeren in deze subcomités;
verzoekt de Commissie om, aangezien het proces van Barcelona tien jaar geleden van start ging, een openbaar verslag over de
mensenrechten in de mediterrane landen op te stellen op basis waarvan het partnerschap verder kan worden uitgebouwd;
59. stelt voor de samenwerking tussen de Europese Unie en de mediterrane landen op het gebied van de veiligheid voort te zetten
en te consolideren; verwelkomt het feit dat in de meest recente overeenkomsten en actieplannen clausules inzake de non-proliferatie
van massavernietigingswapens zijn opgenomen; wijst erop dat dergelijke maatregelen zonder enige uitzondering door alle partnerlanden
moeten worden uitgevoerd teneinde het Middellandse-Zeegebied te kunnen bestempelen als een zone die vrij is van massavernietigingswapens;
roept ertoe op de partnerlanden nader te betrekken bij het Europese veiligheids- en defensiebeleid; verzoekt de Commissie
daarom de mogelijkheid te overwegen om onze mediterrane partners te raadplegen over hen betreffende GBVB-vraagstukken die
aan de orde zijn, te weten door hen waar nodig te betrekken bij de bijeenkomsten van de Raad algemene zaken en buitenlandse
betrekkingen;
60. is van oordeel dat, gezien de eerdere tekortkomingen van het proces van Barcelona, de politieke wil én een pragmatische opstelling
meer dan ooit absolute voorwaarden zijn voor het welslagen van het partnerschap;
61. wijst erop dat de EMPV een essentieel bestanddeel van de Euro-mediterrane politieke dialoog vormt en dat de rol van de werkzaamheden
van de Vergadering bij de besluitvorming binnen het Euro-mediterrane proces in de toekomst dient te worden versterkt;
62. herinnert de deelnemers aan de op 27 en 28 november 2005 te Barcelona te houden buitengewone bijeenkomst op hoog niveau aan
het feit dat de tiende verjaardag van het Europees-mediterrane partnerschap vergezeld moet gaan met de vastlegging van een
duidelijke verzameling vastomlijnde prioriteiten en acties voor de toekomst; is tevens van oordeel dat op die bijeenkomst
de grondbeginselen van de Verklaring van Barcelona moeten worden bevestigd, evenals de wil van de lidstaten om een gemeenschap
van democratische landen te creëren die de betrekkingen tussen de mediterrane landen een nieuwe impuls geeft, en roept met
name alle lidstaten van de Europese Unie op hun inspanningen zodanig te concentreren dat voor de toekomst een nieuwe impuls
aan het proces van Barcelona wordt gegeven;
63. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de aanstaande buitengewone bijeenkomst op hoog niveau, de Raad,
de Commissie, de regeringen en nationale parlementen van de lidstaten en partnerlanden die aan het proces van Barcelona deelnemen
en de Europees-mediterrane parlementaire vergadering.