Resolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een gezamenlijke verklaring van de Raad, het Europees Parlement
en de Commissie over het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie "De Europese consensus" (2004/2261(INI))
Het Europees Parlement,
- gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het
Comité van de regio's, getiteld "Voorstel voor een gezamenlijke verklaring van de Raad, het Europees Parlement en de Commissie
over het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie - De Europese consensus" (COM(2005)0311),
- gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (CESE 1072/2005),
- gezien het advies van het Comité van de regio's (CdR 224/2005),
- gezien de beoordeling van het ontwikkelingsbeleid van de EG door het Europees Onderzoekscentrum op het gebied van ontwikkelingsbeleid
en -management, het Overseas Development Institute en het Instituto Complutense de Estudios Internacionales (februari 2005),
- gezien de OESO/Development Assistance Committee (DAC) Development Co-operation Review van de Europese Gemeenschap (2002),
- gezien de Verklaring van Rome van 25 februari 2003 over harmonisatie en de Verklaring van Parijs van 2 maart 2005 over het
effect van de hulp,
- gezien de Millenniumverklaring van de Verenigde Naties van 8 september 2000, waarin de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling
worden geformuleerd als door de internationale gemeenschap gezamenlijk vastgelegde criteria voor de uitbanning van armoede,
- gezien de achtereenvolgende rapporten over de menselijke ontwikkeling van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties
(UNDP),
- gezien het verslag van de Millennium Ecosystem Assessment Board (2005), Living Beyond our Means: Natural Assets and Human
Well-Being (2005),
- gezien het rapport uit 2002 van de VN-conferentie inzake handel en ontwikkeling (UNCTAD) - "Least Developed Countries: Escaping
the Poverty Trap",
- gezien de slotverklaringen en conclusies van een aantal internationale conferenties, met name de Internationale conferentie
inzake financiering van de ontwikkeling (Monterrey, 2002), de Wereldtop over duurzame ontwikkeling (Johannesburg, 2002), de
Wereldtop voor sociale ontwikkeling (Kopenhagen, 1995), de Derde conferentie van de Verenigde Naties over de minst ontwikkelde
landen (Brussel, 2001), de Vierde ministersconferentie van de Wereldhandelsorganisatie (Doha, 2001), de Vierde Wereldvrouwenconferentie
(Peking, 1995), de Internationale conferentie over bevolking en ontwikkeling (ICPD) (Caïro, 1994), de bijzondere zitting van
de Algemene vergadering van de VN van 1999 over de vooruitgang bij de verwezenlijking van de ICPD-doelstellingen ("Caïro +
5"), "Een wereld geschikt voor kinderen" (New York, mei 2005), en het Wereldonderwijsforum (Dakar, 2000),
- gezien de in maart 2002 voorafgaand aan de conferentie van Monterrey door de EU op de top van Barcelona gedane toezeggingen,
- onder verwijzing naar zijn resolutie van 1 maart 2001 over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement
over het ontwikkelingsbeleid van de Europese Gemeenschap(1)
,
- gezien de Mededeling over het ontwikkelingsbeleid van de Europese Gemeenschap, door de Raad en de Commissie vastgesteld op
10 november 2000,
- gezien de conclusies van de Raad algemene zaken en externe betrekkingen (RAZEB) van 22-23 november 2004 en 24 mei 2005,
- onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 april 2005 over de rol van de Europese Unie bij het bereiken van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen(2)
,
- onder verwijzing naar zijn resolutie van 8 september 2005 over belangrijke en verwaarloosde ziekten in ontwikkelingslanden(3)
,
- gezien het verslag van de Europese Commissie van 29 oktober 2004 over de millenniumontwikkelingsdoelstellingen 2000-2004
(SEC(2004)1379),
- gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité van 12 april
2005: "Sneller vorderingen boeken om de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling te bereiken – De bijdrage van de Europese
Unie"(COM(2005)0132),
- gezien het rapport van het United Nations Millennium Project onder leiding van professor Jeffrey Sachs: "Investing in Development:
A Practical Plan to Achieve the Millennium Development Goals",
- gezien de multilaterale milieuovereenkomsten (MEA's) inzake klimaatverandering, de aantasting van de ozonlaag, biodiversiteit,
waterrijke gebieden, verwoestijning, gevaarlijke afvalstoffen en persistente organische verontreinigende stoffen,
- gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
- gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A6-0319/2005),
De Europese consensus
1. verwelkomt het initiatief voor een verklaring van de drie Europese instellingen over een gemeenschappelijke Europese visie
op de ontwikkeling en hoopt daarmede een significante bijdrage te leveren aan de doelstellingen van meer samenhang, coördinatie,
complementariteit, kwaliteit en effectiviteit van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid;
2. is verheugd over de voorgestelde gezamenlijke verklaring en stelt voor dat deze verklaring officieel als bindend kader voor
het ontwikkelingsbeleid ten aanzien van alle ontwikkelingslanden, zoals gedefinieerd door de OESO/DAC, wordt aangemerkt; wenst
daarnaast te zien verduidelijkt, hoe deze gezamenlijke verklaring zich zal verhouden tot het financieringsinstrument voor
ontwikkelingssamenwerking;
3. betreurt dat het voorstel geen specifieke verklaringen bevat met betrekking tot de evaluatie van de effectiviteit van en
opgedane ervaringen bij de door de EU geboden hulp en de mededeling over het ontwikkelingsbeleid van 2000 en het effect daarvan
op de communautaire hulp;
4. verwelkomt de poging in deel I van voornoemde mededeling om overeenstemming over de overkoepelende doelstellingen en beginselen
van de EU-hulpverlening te bereiken; verzoekt evenwel om grotere helderheid met name wat betreft de prioriteiten en wat betreft
de vraag hoe de samenhang en coördinatie van de ontwikkelingssamenwerking van de EU kan worden verbeterd;
5. verwelkomt de poging in deel II van voornoemde mededeling om richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van het ontwikkelingsbeleid
op communautair niveau vast te stellen; verzoekt evenwel om een duidelijke definitie van de specifieke rol van de communautaire
hulpverlening, op basis van een analyse van de voordelen van deze vorm van hulpverlening in vergelijking tot andere;
6. is van oordeel dat de huidige organisatie van de communautaire hulpverlening op het niveau van Brussel, met name de scheiding
tussen programmering en tenuitvoerlegging, niet optimaal is voor een doelmatige uitvoering van haar ontwikkelingsbeleid;
7. stelt vast dat de globalisering de kloof tussen arm en rijk tot dusver alleen heeft verbreed, en verlangt dat het ontwikkelingsbeleid
zich in de toekomst een evenwichtiger ontwikkeling ten doel stelt;
Doelstellingen en beginselen
8. benadrukt dat de overkoepelende doelstelling van de ontwikkelingssamenwerking van de EU moet zijn "de vermindering en uiteindelijk
de uitbanning van armoede binnen het kader van een duurzame ontwikkeling"; benadrukt dat het concept armoede meerdere dimensies
heeft en onder meer ook verband houdt met menselijke vermogens als consumptie en voedselveiligheid, gezondheid , onderwijs,
rechten, de mogelijkheid zich te doen horen, menselijke veiligheid, sociale rechtvaardigheid, waardigheid en behoorlijk werk;
9. onderschrijft dat armoedebestrijding (waartoe de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen een eerste stap vormt),
de bevordering van democratie en behoorlijk bestuur en eerbiediging van de mensenrechten essentiële ontwikkelingsdoelstellingen
zijn; benadrukt echter dat armoedebestrijding alleen kan slagen wanneer evenveel gewicht wordt toegekend aan investeringen
in mensen, met speciale aandacht voor de jeugd en vrouwen, eerst en vooral in de gezondheidszorg en het onderwijs, en aan
investeringen in de welvaart, met de nadruk op zaken als ondernemerschap, wetenschap en technologie, het scheppen van banen,
toegang tot kredieten, eigendomsrechten en infrastructuur; beklemtoont dat de emancipatie van vrouwen de sleutel is tot alle
ontwikkeling en dat gendergelijkheid een kernonderdeel van alle beleidsstrategieën moet zijn;
10. steunt de beginselen van waarachtig partnerschap, eigen verantwoordelijkheid en beleidsdialoog alsmede de benadering van
ontwikkeling in termen van aanspraak; onderstreept het belang van een ondersteuning van de inspanningen van de partnerlanden
ter verbetering van hun strategiedocumenten inzake armoedebestrijding (PRSP's), met een actieve rol voor de nationale parlementen
en maatschappelijke organisaties; stelt voor de kernbeginselen van de Partnerschapsovereenkomst van Cotonou tot alle ontwikkelingslanden
uit te breiden;
11. benadrukt de essentiële rol van het maatschappelijk middenveld in de ontwikkelingslanden als dienstverlener en als promotor
van democratie en mensenrechten, en pleit voor meer steun voor de capaciteitsopbouw van NGO's in de partnerlanden; erkent
ook de rol van het Europese maatschappelijk middenveld en pleit in dit verband voor vereenvoudiging van de voorwaarden voor
projectsteun, met inbegrip van de financiering;
12. benadrukt dat de EU zich moet inzetten voor een democratisering van internationale instellingen om voor een sterkere vertegenwoordiging
van de belangen van de ontwikkelingslanden te zorgen en de democratie in ieders belang te bevorderen;
13. juicht het toe dat het ontwerpvoorstel van de EU gericht is op een versterking van de controle op de export van EU-wapens,
teneinde te garanderen dat in de EU vervaardigde wapens niet worden gebruikt tegen burgerbevolkingen, en dat het voorziet
in concrete stappen met het oog op het beperken van de ongecontroleerde proliferatie van kleine en lichte wapens; wenst evenwel
dat de EU ook haar verantwoordelijkheid neemt voor de wapenexport uit het verleden en de mijnopruimings- en ontwapeningsprogramma's
in door oorlogen getroffen regio's intensiveert en de tenuitvoerlegging ervan bespoedigt;
Thematische aandachtspunten en prioriteiten
14. verwelkomt maatregelen waarmee een betere gerichtheid en concentratie wordt bereikt, terwijl de benodigde flexibiliteit behouden
blijft; betreurt de afwezigheid van duidelijke prioriteiten onder de gepresenteerde actiethema's, met name op gemeenschapsniveau,
en pleit voor meer duidelijkheid bij de keuze van doelstellingen, actiethema's en prioriteiten;
15. wijst er nogmaals op dat groot belang moet worden gehecht aan de mensenrechten bij de ontwikkeling en opbouw van en het toezicht
op door de EU gefinancierde of medegefinancierde projecten;
16. benadrukt dat zaken als de preventie en behandeling van HIV/aids, malaria en tuberculose, de bevordering van seksuele en
reproductieve gezondheidsrechten, gendergelijkheid, vrouwenrechten, afremming van klimaatverandering, handelshervormingen,
conflictpreventie, democratie en behoorlijk bestuur speciale aandacht verdienen, omdat alle andere ontwikkelingsmaatregelen
waarschijnlijk hun doel voorbij zullen gaan wanneer deze zaken niet doelmatig worden aangepakt;
17. stelt voor dat in de gezamenlijke verklaring meer aandacht wordt geschonken aan de onderstaande punten:
-
veel landen met lage inkomens lopen achter met de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen op het gebied van de gezondheidszorg;
het schrijnende tekort aan medisch personeel, met name in het gebied ten zuiden van de Sahara, is een groot probleem, dat
enerzijds vraagt om een systeemgerichte benadering van gezondheidszorg en ontwikkeling waarbij de versterking van de gezondheidszorgstelsels
de hoogste prioriteit moet krijgen, en anderzijds om meer steun voor de gezondheidszorg waarbij in de PRSP's de hoogste prioriteit
aan het boeken van resultaten op het gebied van de gezondheidszorg moet worden gegeven,
-
de rol van de nationale parlementen is van fundamenteel belang; daarom is specifieke ondersteuning nodig voor de versterking
en verbetering van de werkomstandigheden van de parlementen, met de volledige betrokkenheid van het Europees Parlement,
-
de ondersteuning vanuit de communautaire infrastructurele hulp moet beter worden uitgebalanceerd door daarbij minder de nadruk
te leggen op de wegenbouw en prioriteit te geven aan de toegang tot ICT, water, energie en plattelandsontwikkeling,
-
de bevordering van gendergelijkheid en vrouwenrechten als fundementele rechten van de mens is niet alleen als zodanig van
cruciaal belang, maar vormt tevens een kwestie van sociale gerechtigheid en draagt bovendien bij tot het bereiken van elk
van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen en tot de tenuitvoerlegging van het Actieplatform van Beijing, het Actieprogramma
van Caïro en het Verdrag inzake de Uitbanning van alle Vormen van Discriminatie van Vrouwen; daarom dienen alle beleidsmaatregelen
en praktijken van de EU in de context van de betrekkingen met de ontwikkelingslanden een sterke gendercomponent te bevatten,
-
gezien de centrale rol van onderwijs en gezondheidszorg dienen de lidstaten en de Gemeenschap prioriteit te geven aan de
20/20-formule van de Wereldtop voor Sociale Ontwikkeling,
-
onderwijs is een sleutel tot ontwikkeling; een van de grootste belemmeringen voor een behoorlijke toegang tot regulier dagonderwijs
is kinderarbeid; strategieën ter bevordering van onderwijs moeten maatregelen ter bestrijding van alle vormen van kinderarbeid
omvatten,
-
aangezien de meerderheid van de armen op het platteland afhankelijk is van een traditionele, op biomassa gebaseerde economie,
zorgen de versnelde afbraak van bossen, bodems en rijkdommen van de zee alsmede de toenemende waterschaarste in vele regio's
voor een ernstige bedreiging van de middelen van bestaan van honderden miljoenen mensen; dit vraagt om grootschalige programma's
voor herbebossing, bodembehoud, behoud van de rijkdommen van de zee en waterbeheer,
-
door de huidige productie- en consumptiepatronen komt het milieu steeds meer onder druk te staan en wordt op langere termijn
het welzijn van de maatschappij bedreigd; arme mensen zijn extra kwetsbaar voor de achteruitgang van het milieu,
-
wat verontreiniging betreft hoeven de ontwikkelingslanden niet noodzakelijkerwijs dezelfde fouten als de geïndustrialiseerde
landen te maken, mits er veel meer steun wordt gegeven aan investeringen in schone en efficiënte technologie; benadrukt dat
het niet in de laatste plaats wegens de druk op de betalingsbalans en daarmee op de begroting van deze landen, van belang
is de afhankelijkheid van de ontwikkelingslanden van fossiele brandstoffen te beperken,
-
honderden miljoenen arme mensen zijn uiterst kwetsbaar voor risico's als aardbevingen, tropische stormen, overstromingen,
tsunami's of ernstige droogte, en grote rampen brengen de ontwikkeling in gevaar; beklemtoont dat de millenniumdoelstellingen
in de meeste landen met lage inkomens moeilijk gehaald zullen kunnen worden, tenzij rampenrisicovermindering, inclusief socialeverzekeringsplannen
voor rampsituaties, volledig geïntegreerd worden in de strategieën voor ontwikkeling en armoedebestrijding,
-
het feit moet worden erkend dat armoede, onderontwikkeling en fragiele staten een vruchtbare bodem vormen voor conflicten
en het ontstaan van nieuwe bedreigingen voor de veiligheid, met inbegrip van internationale criminaliteit en terrorisme, en
bovendien moet worden ingezien dat de ontwikkeling in postconflictsituaties een belangrijke rol speelt, niet alleen wat betreft
institutionele opbouw, maar ook door het herstel van de sociale structuur van de samenleving en de ondersteuning van processen
van vredesopbouw en verzoening,
-
werkgelegenheid is een belangrijk instrument en een belangrijke voorwaarde voor de bestrijding van armoede; derhalve dienen
de toegang tot werk en de eerbiediging van de fundamentele ILO-overeenkomsten prioriteit te krijgen;
Hulpmodaliteiten, financiële middelen, effectiviteit en samenhang
18. geeft uitdrukking aan zijn waardering voor de intentie om de hulpbedragen binnen de EU te verhogen met als streefdoel een
niveau van 0,7% van het bruto nationaal inkomen tegen 2015; bepleit de ontwikkeling van innovatieve mechanismen om de ontwikkelingssamenwerking
te financieren, zoals internationale belastingsystemen; benadrukt echter tegelijkertijd de noodzaak van grote verbeteringen
in de kwaliteit van de hulp en de uitbetaling ervan, en van een betere meting van de resultaten en effecten; is bovendien
van oordeel dat een eenvormig geheel van criteria voor de toewijzing van EG-hulp aan de armste landen en bevolkingen dient
te worden vastgesteld;
19. roept ertoe op het aan de landen met lage inkomens toe te wijzen aandeel in de ontwikkelingsfondsen te verhogen;
20. is van mening dat het schuldhulpinitiatief voor de arme landen met een zware schuldenlast veel te wensen overlaat; pleit
voor een versterking van de schuldhulp aan die landen met onhoudbare schulden waarvan de overheden de mensenrechten en de
democratie eerbiedigen en de vrijgekomen middelen op verantwoordelijke wijze investeren; benadrukt voorts dat er geen nadelige
economische voorwaarden aan schuldhulp verbonden mogen zijn en dat deze een aanvulling op de officiële ontwikkelingshulp moet
zijn;
21. acht sterkere inspanningen van de EU en de lidstaten nodig om wederrechtelijk toegeëigende of aan de eigenlijke bestemming
onttrokken financiële middelen op te sporen en ze naar de oorspronkelijke landen te doen terugvloeien opdat zij daar conform
hun bestemming kunnen worden gebruikt;
22. roept ertoe op de Europese Investeringsbank (EIB) een mandaat voor leningen in derde landen te verlenen, opdat de EIB kan
functioneren als ontwikkelingsbank voor de uitvoering van de ontwikkelingsstrategieën van de EU en in staat wordt gesteld
overheidsinvesteringen in diensten en faciliteiten van algemeen belang te financieren;
23. betreurt ten zeerste het gebrek aan samenhang in het ontwikkelingsbeleid binnen de EU, wat hoge transactiekosten, dubbel
werk en complicaties voor de partnerlanden met zich meebrengt; steunt maatregelen voor een betere afstemming, harmonisering
en coördinatie van de wijze waarop donoren hulp plannen en bieden, zoals in de bovengenoemde Verklaring van Parijs is aangegeven,
en bepleit dat deze inspanningen ook worden toegepast op de midden-inkomenslanden; benadrukt echter dat de voorgestelde gezamenlijke
verklaring wat de uitvoering betreft veel te vaag is;
24. stelt voor dat de EU zich – op basis van een ontwikkelingsstrategie per partnerland waarvoor dit land zelf eindverantwoordelijk
is – inspant voor een strakke coördinatie van de ontwikkelingshulp van de lidstaten van de EU en de Commissie door met gezamenlijke
nationale strategiedocumenten en meerjarenprogrammering te werken, bij voorkeur samen met andere bi- en multilaterale donoren;
pleit voor betere coördinatie en complementariteit door operationele afstemming op de begrotingsprocedures en strategieën
voor armoedebestrijding in de partnerlanden; stelt tevens voor als beginsel te aanvaarden, dat in overleg op landenniveau
in ieder partnerland maximaal 2-3 EU-donoren als leidinggevend orgaan mogen optreden en dat bij specifieke thema's een duidelijke
arbeidsverdeling moet worden nagestreefd;
25. benadrukt dat de EU en de lidstaten nauw contact dienen te onderhouden tot internationale organisaties die bij het ontwikkelingswerk
betrokken zijn, zoals de fondsen, programma's en agentschappen van de Verenigde Naties, met inbegrip van het Ontwikkelingsprogramma
van de Verenigde Naties (UNDP), de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF), teneinde de samenhang van het ontwikkelingsbeleid
van de EU te vergroten en overlappingen van de activiteiten in verband met de internationaal overeengekomen streefdoelen te
vermijden;
26. beklemtoont dat de EU dient te streven naar betere coördinatie van het beleid van de lidstaten binnen de Wereldbank en het
Internationaal Monetair Fonds;
27. benadrukt dat de Commissie niet moet worden gezien als de zesentwintigste donor van de EU; in plaats daarvan moet in overleg
worden bepaald welke toegevoegde waarde de communautaire hulp moet hebben, waarbij met name aandacht moet worden geschonken
aan de mogelijkheden voor verbetering van de coördinatie, complementariteit en samenhang, de schaal van de communautaire hulp,
de neutrale uitstraling van de Commissie, haar werk op het gebied van behoorlijk bestuur, democratie en mensenrechten, haar
rol als mondiale speler, haar potentiële rol als intellectueel middelpunt van het Europese ontwikkelingsbeleid, enz.;
28. erkent dat specifieke voorwaarden die door de donoren aan de hulp worden gesteld, zelden effectief zijn; benadrukt echter
dat een eventuele keuze voor algemene begrotingssteun als voorkeursmechanisme voor de hulp nog nader onderzoek vergt en alleen
moet worden overwogen wanneer de situatie zich daartoe leent en effectieve controlesystemen zijn opgezet, bijvoorbeeld via
onafhankelijke commissies onder toezicht van de nationale parlementen; is van mening dat de Commissie en de lidstaten ernaar
dienen te streven van projecthulp naar een sectorale aanpak en vervolgens op directe begrotingssteun over te stappen;
29. roept de Commissie op aan het Parlement criteria voor te stellen aan de hand waarvan kan worden ingeschat welke behoefte
de verschillende ontwikkelingslanden aan steun hebben en hoe doeltreffend de verleende hulp is, en verzoekt haar ten bate
van een verdere verbetering van de ontwikkelingshulp gegevens over de verleende steun te verstrekken en met een controlesysteem
te komen waarmee het mogelijk is de doeltreffendheid van de tenuitvoerlegging van de steun te evalueren;
30. wijst op de bestaande ernstige tekortkomingen binnen de Commissie met betrekking tot de mainstreaming van zaken als rechten
van het kind, gendergelijkheid en vrouwenrechten, handicap en milieu; verwelkomt maatregelen ter verbetering van de mainstreaming
in het stadium van beleidsvorming, programmering, tenuitvoerlegging en evaluatie en benadrukt dat voor het realiseren van
verbeteringen een flinke stimulans nodig zal zijn in de vorm van voorlichting aan en opleiding van personeel, zowel op de
hoofdkantoren als in de betrokken landen;
31. steunt op beleidscoherentie gerichte maatregelen die zodanig moeten worden gestuurd dat de doelstellingen en resultaten van
het ontwikkelingsbeleid niet door het overige beleid worden ondergraven maar erdoor worden ondersteund; pleit voor urgente
maatregelen inzake EU-beleid dat vooral negatieve gevolgen heeft, zoals overeenkomsten over handel, GLB en visserijakkoorden;
pleit er voorts voor om binnen vijf jaar alle vormen van exportondersteuning, met inbegrip van verborgen steun via uitvoerkredieten,
voedselhulp, staatshandelsondernemingen en gebonden hulp, geleidelijk te beëindigen;
32. merkt op dat de afgelopen drie decennia de minst ontwikkelde landen netto-levensmiddelenimporteurs zijn geworden, en bepleit
dan ook een aanpassing van het landbouwbeleid waarbij voorrang wordt gegeven aan voedselveiligheid;
33. beklemtoont dat het ontwikkelingsbeleid een van de diverse instrumenten is waarmee de basisoorzaken voor onveiligheid kunnen
worden aangepakt, maar dat het niet aan het veiligheidsbeleid ondergeschikt mag worden gemaakt en dat acties die in het kader
van de ontwikkelingssamenwerking worden ondernomen, moeten voldoen aan de ODA zoals gedefinieerd door de OESO/DAC;
34. benadrukt dat het internationale handelsbeleid, inclusief de juiste voorwaarden voor de handel in ontwikkelingslanden, van
enorm belang is voor de ontwikkeling; benadrukt derhalve het belang van versterking van de aanbodkant, mede door capaciteitsopbouw
bij de partnerlanden, om deze in staat te stellen de handelsmogelijkheden als motor voor de ontwikkeling te benutten; wijst
met nadruk op het belang van gebieden als de landbouw en de voedselveiligheid, en benadrukt de belangrijke rol van kleine
en middelgrote ondernemingen;
35. is van oordeel dat het ontwikkelingsbeleid gebaseerd moet zijn op de erkenning van het recht van een land of een regio om
op democratische wijze zijn/haar eigen beleid, prioriteiten en strategieën ter bescherming van de middelen van bestaan en
de sociale, economische en culturele rechten van zijn/haar bevolking te bepalen, en dat deze beginselen door de Commissie
en de lidstaten dienen te worden geëerbiedigd;
36. verwelkomt de toenemende erkenning van de behoefte aan een behoedzame, stapsgewijze marktopening, en beklemtoont dat dit
impliceert dat de ontwikkelingslanden het recht hebben om het tempo en de richting van de liberalisering van de handel op
basis van hun ontwikkelingsdoelstellingen te bepalen;
o o o
37. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.