Resolutie van het Europees Parlement over de Denkpauze: structuur, onderwerpen en kader voor een evaluatie van het debat over
de Europese Unie (2005/2146(INI))
Het Europees Parlement
,
– gelet op het Verdrag van Nice,
– gelet op het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 januari 2005 over het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa(1)
,
– gezien de verklaring van 18 juni 2005 van de staatshoofden en regeringsleiders over de ratificatie van het Verdrag tot vaststelling
van een Grondwet voor Europa, die werd afgelegd tot besluit van de Europese Raad van 16 en 17 juni 2005,
– gelet op het Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie,
– gezien de op verzoek van het Parlement(2)
uitgebrachte adviezen van het Comité van de regio's van 13 oktober 2005(3)
en van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 26 oktober 2005(4)
, over de denkpauze,
–
gelet op de conclusies van de Europese Raad van 15 en 16 december 2005,
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie
industrie, onderzoek en energie, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de
Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie juridische zaken, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse
zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0414/2005), overwegende dat
A. het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa op 29 oktober 2004 door de staatshoofden en regeringsleiders van
de vijfentwintig lidstaten van de Europese Unie is ondertekend en door de Europese Raad in zijn verklaring van 18 juni 2005
opnieuw is bevestigd,
B. de Grondwet is opgesteld door de Europese Conventie, die, in vergelijking met eerdere voorbereidingsprocedures voor nieuwe
verdragen, een ongekende mate van openheid, pluralisme en democratische legitimiteit heeft bereikt,
C. het Europees Parlement in zijn resolutie van 12 januari 2005 de Grondwet met een meerderheid van meer dan twee derde van
de uitgebrachte stemmen heeft goedgekeurd als zijnde "een goed compromis en een enorme verbetering van de bestaande Verdragen"
en van oordeel is, dat de Grondwet "voor de toekomstige ontwikkeling van de Europese Unie een stabiel en duurzaam kader zal
vormen dat verdere toetredingen mogelijk maakt en tegelijkertijd, procedures bevat voor een herziening, indien noodzakelijk",
D. de in het grondwettelijk Verdrag vervatte hervormingen mede zijn bedoeld om de gevolgen van de uitbreiding van de Unie op
1 mei 2004 op te vangen, en dat het welslagen van deze en toekomstige uitbreidingen zonder de ratificatie van een constitutionele
regeling in het gedrang worden gebracht,
E. dertien lidstaten(5)
, die een meerderheid van de lidstaten van de Unie vertegenwoordigen, de Grondwet sindsdien in overeenstemming met hun eigen
grondwettelijke bepalingen (o.a. door referenda in Spanje en Luxemburg) hebben geratificeerd,
F. Frankrijk en Nederland ratificatie van de Grondwet, na daarover respectievelijk op 29 mei en 1 juni 2005 referenda te hebben
gehouden, hebben afgewezen – met het resultaat dat het ratificatieproces in de overige negen lidstaten vervolgens is gestagneerd,
G. krachtens artikel 48 van het Verdrag betreffende de Europese Unie de Grondwet pas in werking treedt nadat zij door alle lidstaten
is geratificeerd,
H. Verklaring 30 bij het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa het volgende bepaalt: "[…] indien vier vijfde
van de lidstaten het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa twee jaar na de ondertekening ervan hebben bekrachtigd
en een of meer lidstaten moeilijkheden bij de bekrachtiging hebben ondervonden, de Europese Raad de kwestie bespreekt.",
I. het noodzakelijk is de landen en hun bevolking ernstig te nemen, of zij nu de Grondwet hebben geratificeerd of niet, en grondig
te analyseren welke redenen aan de negatieve resultaten in Frankrijk en Nederland ten grondslag liggen,
J. de nee-stemmen eerder een uitdrukking van ontevredenheid over de huidige toestand van de Unie schijnen te zijn dan wel een
specifieke afkeuring van de grondwettelijke hervormingen, maar de nee-stemmen paradoxaal genoeg tot gevolg hebben dat de status
quo behouden blijft en hervormingen geblokkeerd worden,
K. de Europese Raad deze analyse in zijn verklaring van 18 juni 2005 heeft bevestigd door te stellen dat "deze resultaten geen
afbreuk doen aan de genegenheid van de burgers voor de Europese constructie" en dat "de burgers toch uitdrukking hebben gegeven
aan bezorgdheden waarmee rekening moet worden gehouden"; dat de Europese Raad bijgevolg besloten heeft tot het instellen van
een "periode van bezinning (...) om een breed debat in elk van onze landen mogelijk te maken, waarbij de burgers, de civiele
samenleving, de sociale partners, de nationale parlementen en de politieke partijen zullen worden betrokken; de regeringsleiders
overeengekomen zijn dat zij in de eerste helft van 2006 een "algehele evaluatie maken van de nationale debatten, en dan een
besluit nemen over de voortzetting van het proces",
L. in die verklaring de regeringsleiders hebben verklaard dat het ratificatieproces zou kunnen worden voortgezet en overeengekomen
zijn de oorspronkelijke termijn voor de inwerkingtreding van de Grondwet (per 1 november 2006) uit te stellen,
M. de Europese Raad echter heeft verzuimd de periode van bezinning duidelijk te omlijnen of de methoden en het kader te bepalen
om conclusies uit dit debat te trekken, en sindsdien niet de politieke wil of het vermogen kan opbrengen om de Europese dialoog
op gang te brengen en te begeleiden,
N. de Europese Raad de Commissie in december 2005 de opdracht heeft gegeven om voor 2008/2009 een volledige en diepgaande analyse
uit te voeren van alle aspecten van de EU-uitgaven, met inbegrip van het GLB, en ontvangsten, met inbegrip van de Britse rebate,
O. de periode van bezinning werd begonnen met debatten over de context eerder dan over de tekst, met onderwerpen als de toekomst
van het Europees sociaal model, de Europese economische vooruitzichten, het tempo van de uitbreiding, de begroting op middellange
termijn en de gemeenschappelijke dienstenmarkt, die allemaal uitgebreid aan de orde kwamen,
P. de Commissie haar bijdrage over de periode van bezinning heeft gepubliceerd met als doel het vertrouwen van het publiek in
de Europese Unie via ondersteuning van nationale debatten en van communautaire initiatieven te herstellen, dat dit de Europese
politieke instellingen er niet mag van weerhouden zich gezamenlijke inspanningen te getroosten of blijk te geven van leiderschap
dat het strategische belang van de Grondwet en de politieke realiteit van de voorwaarden die bepalend zijn voor het welslagen
van die Grondwet serieus neemt,
Q. het is de taak van de nationale parlementen en het Europees Parlement om hun rol tijdens deze denkpauze ten volle te spelen,
met name via een reeks gezamenlijke parlementaire fora die de Europese dialoog(6)
zullen "stimuleren, sturen en bundelen",
1. bevestigt nogmaals zijn overtuiging dat het Verdrag van Nice geen levensvatbare basis voor de voortzetting van het Europese
integratieproces is;
2. bevestigt zijn vaste voornemen om tijdig tot een grondwettelijke regeling te komen die de parlementaire democratie, de transparantie
en de rechtsstaat versterkt, de grondrechten vast verankert, het burgerschap ontwikkelt en de mogelijkheden van de uitgebreide
Unie vergroot om zowel intern als extern op doeltreffende wijze op te treden; vreest dat de Unie zonder een dergelijke grondwettelijke
regeling niet op de steun van haar burgers zal kunnen rekenen, en evenmin in staat zal zijn verdere impulsen aan het integratieproces
te geven en een geloofwaardige partner in de wereldpolitiek te worden; herinnert aan zijn goedkeuring van het Verdrag tot
vaststelling van een Grondwet voor Europa als beantwoordende aan deze doelstellingen; vraagt de Europese Raad van juni 2006
dat hij ook hetzelfde vastbesloten engagement aangaat ten voordele van een grondwettelijk akkoord over de toekomst van Europa;
3. erkent dat de ratificatie van de Grondwet thans problemen stelt die onoverkomelijk kunnen blijken indien geen maatregelen
worden genomen om tegemoet te komen aan de bedenkingen waaraan burgers in Frankrijk, Nederland en elders uiting hebben gegeven;
4. benadrukt dat het na de toetreding van Bulgarije en Roemenië niet mogelijk is de Unie op basis van het Verdrag van Nice nog
verder uit te breiden;
5. herinnert eraan dat de politieke problemen en institutionele tekortkomingen waarvoor de Conventie in het leven geroepen werd,
zullen blijven bestaan – en zelfs zullen toenemen – tenzij en totdat de hervormingen in het Verdrag tot vaststelling van een
Grondwet voor Europa in werking zullen treden;
6. stelt vast dat veel van de uitgedrukte zorgen meer verband houden met algemene en specifieke problemen van de context dan
met de tekst zelf; is van mening dat indien er in dergelijke kwesties vooruitgang kan worden geboekt, het gemakkelijker zal
zijn een oplossing voor de tekst te vinden;
7. verzet zich tegen voorstellen tot vorming van kerngroepen van bepaalde lidstaten zolang het constitutionele proces nog aan
de gang is; betreurt ieder voorstel voor de vorming van coalities tussen bepaalde lidstaten buiten het kader van het EU-systeem;
wijst erop dat nauwere samenwerking de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie naderbij moet brengen, haar belangen
moet beschermen en het integratieproces versterken, en te allen tijde open moet staan voor alle lidstaten; beklemtoont voorts
dat de eventuele organisatie van dergelijke vormen van samenwerking niet ten koste mag gaan van inspanningen die erop gericht
zijn om zonder nodeloze vertraging tot een Grondwet voor Europa te komen;
8. waarschuwt ervoor dat een op een selectieve invoering van de Grondwet gebaseerde strategie de consensus dreigt te verstoren
die voor een evenwicht tussen de instellingen en de lidstaten zorgt, en daardoor de vertrouwenscrisis zou verergeren;
9. merkt op dat in dit stadium, zónder het verdrag te wijzigen, maar door een herziening van het Reglement van orde of door
interinstitutioneel akkoord, slechts een beperkt aantal democratische hervormingen kan worden ingevoerd, zoals transparantie
van de wetgeving door de Raad, invoering van een vorm van burgerinitiatief, verbeteringen in de comitologieprocedure, volledige
benutting van de "passerelle"-clausule op het terrein van justitie en binnenlandse zaken en een strengere controle door de
nationale parlementen op het beleid van hun regeringen in zaken die de EU betreffen;
10. stelt voor de huidige denkpauze te gebruiken om het constitutionele proces op basis van een breed publiek debat over de toekomst
van de Europese integratie te hernieuwen; verklaart dat deze Europese dialoog – zonder op de resultaten daarvan vooruit te
lopen – erop gericht moet zijn de consensus omtrent de Grondwet te verduidelijken, te verdiepen en te democratiseren en oplossingen
te vinden op de punten waar niet aan de verwachtingen is beantwoord;
11. verwelkomt het begin van een breed debat over de richting van het beleid van de Unie, maar onderstreept dat dit dient plaats
te vinden in de context van het overwinnen van de constitutionele crisis en dat de beleidsvoorschriften op EU-niveau rechtstreeks
verband dienen te houden met de regels, bevoegdheden en procedures van de EU-instellingen evenals met de door de lidstaten
aan de EU verleende competenties en de problemen die in heel Europa een rol spelen, in kaart moeten brengen;
12. stelt voor dat deze nieuwe dialoog, die moet worden beschouwd als een kans om de Europese democratie te bevorderen, in de
gehele Unie wordt gevoerd en gecoördineerd en dat deze dialoog door gemeenschappelijke thema's wordt gestructureerd, in realistische
stadia aan de hand van een overeengekomen evaluatiekader wordt onderverdeeld en erop is gericht tot beslissende politieke
keuzes te leiden;
13. dringt erop aan het openbare debat zowel in Europees als in nationaal kader te voeren; waarschuwt ervoor dat nationale debatten
die zich op een beperkt aantal thema's concentreren, niet veel aan de nationale stereotiepe opinies zullen veranderen en waarschuwt
er eveneens voor dat een opgelegde dialoog zonder politieke doelstellingen een vage, en zelfs een zinledige aangelegenheid
zou worden, waardoor de afstandelijkheid van de Europese burgers steeds groter zou worden;
14. stelt voor dat het Europees Parlement en de nationale parlementen gezamenlijk conferenties – "Parlementaire Fora" – organiseren
om het debat te stimuleren en stap voor stap de nodige politieke conclusies te vormen; zal de andere EU-instellingen uitnodigen
een bijdrage aan deze Fora te leveren;
15. erkent dat het voor de Europese Unie en voor het Parlement in het bijzonder van cruciaal belang is verdere tegenslag bij
het constitutionele proces te voorkomen; verbindt zich er derhalve toe in samenwerking met de nationale parlementen een leidende
rol te spelen in de Europese dialoog, met name door "Europese verhandelingen" over de belangrijkste uitdagingen van de Unie
te publiceren die als gemeenschappelijke basis voor de nationale debatten kunnen dienen en die, tezamen met bijdragen van
de nationale parlementen, ten grondslag behoren te liggen aan de beraadslagingen van de Parlementaire Fora;
16. erkent dat het voor politieke instellingen van strategisch belang is om een proactieve houding van de media te bevorderen
(in het bijzonder televisie, pers en lokale radio) en ze in te schakelen om het debat te verslaan en te intensifiëren;
17. stelt voor een eerste interparlementair Forum in de lente van 2006, voorafgaand aan de bijeenkomst van de Europese Raad in
juni, bijeen te roepen om zowel nationale als Europese parlementsleden te horen, waarbij het doel is, uitvoerige aanbevelingen
aan de Europese Raad te doen over de weg die de Unie dient te volgen teneinde de crisis achter zich te kunnen laten;
18. stelt voor op het eerste Parlementaire Forum een beperkt aantal cruciale vragen over de toekomst van Europa en het bestuur
van de Unie aan te wijzen, die vervolgens op de volgende Fora en in het openbare debat worden behandeld, zoals:
i)
wat is het doel van de Europese integratie?
ii)
welke rol moet Europa in de wereld spelen?
iii)
hoe ziet de toekomst van het Europees sociaal en economisch model er in het licht van de globalisering uit?
iv)
hoe definiëren we de grenzen van de Europese Unie?
v)
hoe kunnen we de vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid versterken?
vi)
hoe financieren we de Unie?
19. is van mening dat een rijk debat over deze fundamentele kwesties een nieuw perspectief zal openen voor de Europese integratie
en de weg zal bereiden voor een hervorming van het gemeenschappelijk beleid op de terreinen waar onenigheid heerst;
20. is bovendien van mening dat de Europese dialoog de constitutionele crisis alleen zal overwinnen wanneer daarbij niet slechts
de verschillende EU-instellingen, maar ook de nationale en regionale parlementen, lokale overheden, de politieke partijen,
de sociale partners, de burgermaatschappij, de academische wereld en de media worden betrokken; hecht in dit verband bijzondere
waarde aan praktische bijdragen van het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's;
21. verzoekt de lidstaten om op nationaal, regionaal en lokaal niveau een groot aantal openbare bijeenkomsten en mediadebatten
over de toekomst van Europa – zogenaamde "Burgerfora" – te organiseren, die aan de hand van gemeenschappelijke thema's gestructureerd
zijn, met de medewerking van de Commissie; dringt er bij de sociale partners en de maatschappelijke organisaties op aan actief
deel te nemen aan deze debatten;
22. verwacht van de politieke partijen dat zij zowel in hun interne debatten als in hun verkiezingscampagnes veel meer belang
toekennen aan de Europese dimensie;
23. zou petities van burgers verwelkomen die ertoe bijdragen gestalte aan het debat te geven;
24. verzoekt de Unie veel meer prioriteit te verlenen aan het beleid inzake cultuur en onderwijs teneinde inhoud te geven aan
de in de Grondwet gebezigde formulering "eenheid in verscheidenheid";
25. wijst erop dat een Europese dialoog niet mogelijk is zonder gepaste financiering;
26. stelt voor de conclusies van de denkpauze uiterlijk in de tweede helft van 2007 te trekken en in dat stadium een duidelijke
beslissing te nemen over hoe het verder moet met de Grondwet;
27. verwelkomt de verklaring van de Duitse regering dat zij voornemens is om tijdens het Duitse voorzitterschap van de Raad in
de eerste helft van 2007 initiatieven te nemen met betrekking tot het ratificatieproces van de Grondwet;
28. merkt op dat er in theorie een aantal opties openstaan voor de Unie, zoals het constitutionele project als zodanig opgeven,
blijven proberen de huidige tekst ongewijzigd te ratificeren, proberen de huidige tekst te verduidelijken of aan te vullen,
de huidige tekst te herstructureren en/of aan te passen teneinde deze te verbeteren of de Grondwet compleet omwerken;
29. is van oordeel dat een gunstig resultaat van de periode van bezinning zou zijn dat de huidige tekst behouden kan blijven,
hoewel dit alleen mogelijk kan zijn als hij gepaard gaat met aanzienlijke maatregelen om de publieke opinie gerust te stellen
en te overtuigen;
30. verwelkomt de plannen van het Oostenrijkse Voorzitterschap van de Raad om een routekaart op te stellen voor de denkpauze
en voor het verdere verloop van het ratificatieproces in het algemeen;
31. roept de leden van de Europese Raad op om zowel individueel als collectief de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor
de invoering van een Grondwet voor Europa; dringt erop aan dat zij de inhoud en de tijdschema's van de nationale campagnes
nauwer op elkaar afstemmen en tegenover de burgers blijk geven van hun politieke wil en wederzijdse solidariteit;
32. neemt nota van het "Plan D voor Democratie, Dialoog en Debat" (COM(2005)0494) van de Commissie, maar verzoekt haar niet slechts haar communicatiestrategie voor te leggen, maar vastberaden politiek engagement
aan de dag te leggen om de Unie te helpen de huidige constitutionele moeilijkheden te boven te komen;
33. onderstreept dat Roemenië en Bulgarije moeten worden betrokken bij alle hierboven beschreven acties;
34. roept alle verenigingen en organisaties van het maatschappelijk middenveld ertoe op de inwerkingtreding van de Grondwet op
te nemen als een van hun prioriteiten voor discussie en debat;
35. verlangt hoe dan ook dat er alles voor wordt gedaan om te waarborgen dat de Grondwet in de loop van 2009 in werking treedt;
36. draagt de Commissie constitutionele zaken op de periode van bezinning te controleren, vooral met betrekking tot de voorbereiding
van de Parlementaire Fora, de opstelling van de werkdocumenten ("Europese verhandelingen"), de samenvatting van de institutionele
en burgerdebatten, de conclusies en de voorstellen voor acties die hieruit kunnen voortvloeien;
37. vraagt de Commissie constitutionele zaken in dit verband nauw samen te werken met alle andere commissies die rechtstreeks
betrokken zijn bij de voorbereiding van de Parlementaire Fora en de opstelling van de werkdocumenten hiervoor;
38. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de leden van de Europese Raad, de Raad, de Commissie, de nationale
en regionale parlementen van de lidstaten, het Comité van de regio's, het Europees Economisch en Sociaal Comité, de voormalige
leden van de Europese Conventie en de parlementen en regeringen van de toetredingslanden en kandidaat-lidstaten.