Resolutie van het Europees Parlement over de mededeling van de Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement "Naar een
gemeenschappelijke asielprocedure en een in de gehele Unie geldige uniforme status voor personen aan wie asiel wordt verleend”
(COM(2000) 755
- C5-0101/2001
- 2001/2048(COS)
)
Het Europees Parlement,
- gezien de mededeling van de Commissie (COM (2000) 755 - C5-0101/2001
),
- gelet op Titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap inzake visa, asiel, immigratie en andere beleidsterreinen
die verband houden met het vrij verkeer van personen,
- gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, met name de artikelen 2 en 6,
- gelet op artikel 18 en artikel 19, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
- gelet op het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dat op 4 november 1950
is goedgekeurd,
- gelet op het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij het protocol
van New York van 31 januari 1967,
- gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948,
- gelet op het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, dat op 10 december
1984 is goedgekeurd,
- gelet op het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, dat op 20 november 1989 is goedgekeurd,
- onder verwijzing naar de resolutie van de Raad van 20 juni 1995 over minimumwaarborgen voor asielprocedures(1)
,
- gelet op de Overeenkomst van Dublin van 15 juni 1990 betreffende de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor
de behandeling van een asielverzoek dat bij één van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen wordt ingediend(2)
,
- gezien het actieplan van de Raad en de Commissie over hoe de bepalingen van het Verdrag van Amsterdam inzake de totstandbrenging
van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid het best kunnen worden uitgevoerd, dat op 3 december 1998 door
de Raad van ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken is goedgekeurd(3)
,
- gezien de conclusies van de Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999, met name de punten 2, 3, 4, 8 en 11 tot 27,
- onder verwijzing naar zijn vroegere resoluties over immigratie en asiel,
- gelet op Verordening (EG) nr. 2725/2000 van de Raad van 11 december 2000 betreffende de instelling van "Eurodac” voor de vergelijking
van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin(4)
,
- gezien het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning
of intrekking van de vluchtelingenstatus(5)
en het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers
in de lidstaten(6)
,
- gezien zijn standpunt van 13 maart 2001(7)
inzake het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming
in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanningen van
de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (COM(2000) 303
- C5-0387/2000
- 2000/0127(CNS)
),
- gelet op Beschikking 2000/596/EG van de Raad van 28 september 2000 tot instelling van een Europees Vluchtelingenfonds(8)
en Beschikking 2001/275/EG van de Commissie van 20 maart 2001 houdende bepalingen voor de toepassing van Beschikking 2000/596/EG
van de Raad wat betreft de subsidiabiliteit van de uitgaven en de uitvoeringsverslagen in het kader van door het Europees
Vluchtelingenfonds medegefinancierde acties (kennisgeving geschied onder nummer C(2001) 736)(9)
,
- gelet op artikel 47, lid 1, van zijn Reglement,
- gezien het verslag van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van
de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid en de Commissie verzoekschriften
(A5-0304/2001
),
A. overwegende dat een gemeenschappelijk asielbeleid een cruciaal onderdeel is van een EU-ruimte van vrijheid, veiligheid en
rechtvaardigheid, die gebaseerd moet zijn op het respect voor de fundamentele rechten van personen, zoals uitgedrukt in het
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en overwegende dat, ofschoon dit beleid parallel met het gemeenschappelijk
immigratiebeleid wordt ontwikkeld, de specifieke aard van humanitaire bescherming door middel van de erkenning van de vluchtelingenstatus
overeenkomstig het Verdrag van Genève of via aanvullende vormen van bescherming, niet mag worden ondermijnd door een bredere
immigratieroute om binnen te komen,
B. overwegende dat het absoluut noodzakelijk is dat er wordt opgetreden tegen de georganiseerde netwerken en de mensensmokkelaars,
die de ellende van asielzoekers op schandelijke wijze exploiteren en vaak hun dood op hun geweten hebben; maakt zich zorgen
over de restrictieve toepassing van de regels met betrekking tot politieke vluchtelingen, wat onvermijdelijk leidt tot een
toename van het aantal clandestiene immigranten en over het feit dat de hoop van asielzoekers om in de lidstaten te mogen
blijven op schandelijke wijze wordt misbruikt door bepaalde circuits,
C. overwegende dat de regeling voor de bescherming van vluchtelingen en asielzoekers overeenkomstig de regels van het internationaal
recht, niet mag worden aangetast door de maatregelen ter bestrijding van de georganiseerde misdaad, en met name de mensenhandel,
D. overwegende dat de Europese Raad van Tampere een aanpak in twee fasen heeft ingesteld met als einddoel een gemeenschappelijke
asielprocedure en een uniforme status voor de Europese Unie, en uitdrukking heeft gegeven aan de wil van de Europese Unie
om volledig te voldoen aan het Verdrag van Genève en andere instrumenten betreffende de mensenrechten, en overwegende dat
deze toezegging recentelijk is bevestigd in de artikelen 18 en 19 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
E. overwegende dat de nationale wetgevingen op dit gebied van lidstaat tot lidstaat verschillen, maar dat het noodzakelijk is
bij de totstandbrenging van een gezamenlijke Europese juridische ruimte ook op het gebied van het asielrecht gemeenschappelijke
rechtsnormen te scheppen,
F. verontrust over de stromen asielzoekers uit regio's waar zij collectief om etnische, culturele of godsdienstige redenen worden
vervolgd,
G. overwegende dat een gemeenschappelijk asielbeleid in het kader van het communautaire beginsel van gender mainstreaming in
alle beleidsvormen de juridische positie van vrouwen die asiel of enige andere vorm van bescherming van de lidstaten zoeken,
dient te erkennen en te beschermen, waarbij met name rekening wordt gehouden met de extra moeilijke situatie van vrouwen die
afkomstig zijn uit landen met een bewind dat het beginsel van gelijke behandeling van man en vrouw schendt,
H. overwegende dat de goedkeuring van minimumnormen niet gebaseerd mag zijn op een kleinste gemene deler en geen afbreuk mag
doen aan de doelstelling om in de tweede fase te komen tot hoge normen voor de bescherming van vluchtelingen die de internationaal
overeengekomen regeling voor de bescherming van vluchtelingen respecteren, met inbegrip van de beginselen van non-discriminatie,
geen geografische begrenzing en non-refoulement,
I. overwegende dat een gemeenschappelijk asielbeleid een volledige en extensieve gemeenschappelijke interpretatie van het Verdrag
van Genève moet verzekeren, waarin onder meer de vervolging van de persoon zowel van staatswege als niet van staatswege beschouwd
wordt als een grond voor het verlenen van asiel, en ook moet voorzien in een geharmoniseerde beroepsprocedure voordat een
systeem van wederzijdse erkenning van asielbesluiten kan worden toegepast,
J. overwegende dat een voorwaarde voor het recht op asiel is dat de individuele omstandigheden ten volle in aanmerking worden
genomen, bijvoorbeeld door informatie te verschaffen over wat de asielprocedure precies inhoudt en welke bescherming zij biedt,
K. overwegende dat asielzoekers en hun gezinsleden die hen vergezellen recht hebben op behoorlijk onderdak, voeding, kleding
en zakgeld waardoor zij voor de duur van de asielprocedure die aanzienlijk korter dient te worden door het gebruik van efficiënte,
rechtvaardige en doeltreffende procedures, beschikken over de hoogst noodzakelijke middelen en wenst dat asielzoekers een
zekere bewegingsvrijheid binnen het gastland genieten en ook onder bepaalde voorwaarden het recht krijgen om een beroep uit
te oefenen,
Het begrip "veilig land”
L. overwegende dat de lidstaten om de procedures voor het behandelen van asielaanvragen te versnellen, gebruik maken van het
begrip "veilige landen van herkomst” en "veilige derde landen”,
M. overwegende dat elk gebruik van het begrip "veilig land” in een gemeenschappelijk asielbeleid van de EU gebaseerd dient te
zijn op overwegingen inzake mensenrechten en niet mag worden verbonden met diplomatieke en handelsaspecten, en er niet mag
toe leiden dat de rechten van een persoon worden beperkt; lijsten van veilige landen van herkomst of veilige derde landen
mogen alleen indicatief zijn en het moet mogelijk zijn dergelijke lijsten in individuele gevallen buiten beschouwing te laten,
N. overwegende dat de EU-lidstaten en de Europese Unie eveneens één lijn dienen te trekken met betrekking tot hun houding op
het gebied van mensenrechten en democratie ten aanzien van derde landen; overwegende dat verschil van mening, vertaald in
verschillen in beleid, de buitenlandse politiek van de Unie verzwakt en regeringen die zich niet houden aan democratische
en mensenrechtenprincipes versterkt,
O. overwegende dat de EU-lidstaten absoluut één lijn moeten trekken met betrekking tot de toelating van vluchtelingen in EU-lidstaten;
overwegende dat de huidige situatie waarbij sommige EU-lidstaten vluchtelingen uit bepaalde landen wel en andere niet toelaten
zo snel mogelijk tot het verleden moet behoren en dat het "veilige landen concept” eenduidig dient te zijn,
Eén procedure
P. overwegende dat de instelling van één procedure voor het behandelen van aanvragen voor asiel en andere vormen van aanvullende
bescherming moet worden toegejuicht aangezien dit de procedure voor een asielaanvrage eerlijker en doeltreffender kan laten
verlopen, maar dat moet worden gewaarborgd dat een aanvraag eerst als asielaanvraag wordt behandeld en dan pas als verzoek
om aanvullende bescherming; overwegende dat een dergelijke procedure de integriteit van het asielstelsel niet mag aantasten
door de vluchtelingenstatus, zoals die wordt erkend op grond van het Verdrag van Genève, en aanvullende vormen van bescherming
als onderling inwisselbaar te beschouwen,
Q. overwegende dat personen die een vluchtelingenstatus aanvragen asiel moeten kunnen aanvragen buiten de Unie en buiten hun
land van herkomst, maar dat het absoluut noodzakelijk is dat een dergelijk systeem als aanvullend en complementair op een
beoordeling van de aanvragen op het grondgebied van de EU-lidstaten wordt beschouwd en de lidstaten niet in staat mag stellen
hun internationale verplichtingen uit hoofde van het Verdrag van Genève of andere humanitaire verplichtingen te ontlopen,
en voorts dat een dergelijke procedure niet mag worden ingeleid of toegepast wanneer daardoor het risico van vervolging van
deze persoon groter wordt,
R. overwegende dat belemmeringen voor verwijdering uit het grondgebied van de Unie van asielzoekers de uitzetting kunnen verhinderen
in het geval van personen die niet beschermd worden krachtens het Verdrag van Genève of een andere vorm van humanitaire bescherming,
en dat deze derhalve niet in de éne procedure mogen worden opgenomen,
S. overwegende dat in het kader van dit beleid aan de lidstaten van de Unie zal worden gevraagd ervoor te zorgen dat uitgeprocedeerde
asielzoekers op vrijwillige basis naar het land van herkomst kunnen terugkeren door hun materiële en andere steun te verlenen,
Uniforme status
T. overwegende dat zodra iemand voldoet aan de voorwaarden van het Verdrag van Genève, hij reeds vóór het betreden van het grondgebied
van de EU vluchteling is en officieel als zodanig wordt "erkend”, en dat in het licht van het verwachte voorstel van de Commissie
voor een richtlijn inzake de onderlinge toenadering van de regels voor de erkenning en de inhoud van de vluchtelingenstatus
en het voorstel inzake subsidiaire vormen van bescherming, de behandeling van hen die als vluchteling erkend willen worden
van soortgelijke inhoud dient te zijn als de behandeling die vluchtelingen na erkenning van hun status krijgen,
U. overwegende dat de erkenning van de vluchtelingenstatus in het kader van het Verdrag van Genève aan vluchtelingen rechten
verleent krachtens het verdrag, dat deze rechten geharmoniseerd moeten worden op een hoog niveau in het kader van een gemeenschappelijk
beleid en een weerspiegeling moeten zijn van de rechten in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name
artikelen 7, 14 en 15,
V. overwegende dat eventueel overwogen moet worden of de rechten die verleend worden aan personen die subsidiaire bescherming
genieten consistent moeten zijn met de rechten die aan vluchtelingen worden verleend, en of ten aanzien van het recht op
gezinshereniging de lidstaten een gunstiger regeling mogen handhaven of introduceren dan de regeling die is ingesteld door
het Gemeenschapsrecht, welke in geen geval mag worden gebruikt om een verlaging te rechtvaardigen van het niveau van bescherming
dat al wordt gewaarborgd in een lidstaat,
Gedeelde verantwoordelijkheid
W. overwegende dat de lidstaten de plicht hebben de verantwoordelijkheid om aan hun internationale verplichtingen te voldoen
te delen, maar dat het delen van de verantwoordelijkheid er niet toe mag leiden dat de lidstaten maximumaantallen vastleggen
voor het opnemen van vluchtelingen, omdat dit de toepassing van de criteria voor de erkenning van de vluchtelingenstatus in
gevaar zou kunnen brengen,
X. overwegende dat de verwachte vervanging van het Verdrag van Dublin een communautair instrument moet zijn waarvan de juridische
status een oplossing zou kunnen bieden voor een aantal van de bestaande juridische problemen bij de toepassing van de huidige
conventie,
Y. overwegende dat zijn Commissie verzoekschriften talrijke verzoekschriften heeft ontvangen en erop wijzend dat asielzoekers
in de toekomst de mogelijkheid zullen hebben om zich met betrekking tot hun asielprocedure tot zijn Commissie verzoekschriften
te wenden;
Conclusies
1. vraagt de Commissie en de Raad ervoor te zorgen dat de werkzaamheden inzake de minimumnormen met betrekking tot het asielbeleid
binnen de EU geen afbreuk doen aan het einddoel van een hoog niveau van gemeenschappelijke normen; hoopt dat het bovengenoemde
voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking
van de vluchtelingenstatus snel kracht van wet krijgt;
2. vraagt de Commissie en de Raad ervoor te zorgen dat een gemeenschappelijk Europees asielbeleid
-
hoge normen handhaaft voor de bescherming van vluchtelingen door volledige uitvoering te geven aan het Verdrag van Genève,
-
het gebruik van begrippen zoals veilig derde land, veilig land van oorsprong en versnelde procedures en procedures voor duidelijk
ongegronde aanvragen beperkt tot gevallen waar dit gerechtvaardigd is,
-
voorziet in de harmonisatie van de procedures voor beroep, voordat toepassing wordt gegeven aan het beginsel van wederzijdse
erkenning van gerechtelijke besluiten;
3. wenst dat wordt voorzien in adequate procedurele waarborgen om individuele aanvragers te beschermen, met inbegrip van:
-
de voorwaarde dat iedere asielzoeker bij het betreden van het grondgebied van de Europese Unie in een taal die hij begrijpt,
in kennis moet worden gesteld van zijn fundamentele rechten en de rechten die verbonden zijn aan zijn status, en contact moet
kunnen hebben met de buitenwereld en met name met wettelijke vertegenwoordigers en NGO's,
-
het verlenen van juridische bijstand overeenkomstig de in de lidstaten geldende regelgeving inzake juridische bijstand,
-
de vereiste om volledige informatie in te winnen in een vroeg stadium van de procedure en om de aanvraag op individuele basis
te beoordelen,
-
de mogelijkheid van een volledig onderzoek indien de aanvrager specifieke aanwijzingen naar voren brengt die kunnen opwegen
tegen de algemene veronderstelling van een veilig derde land of een veilig land van herkomst;
-
behandeling van de asielaanvragen door een gespecialiseerde dienst, begeleid door een deskundige onafhankelijke tolk, ongeacht
of de asielaanvraag volgens de normale of de versnelde procedure wordt beoordeeld,
-
de voorwaarde dat het duidelijk ongegrond of misleidend karakter van een aanvraag moet worden vastgesteld door de dienst of
de rechtbank die bevoegd is om de vluchtelingenstatus te verlenen,
-
de garantie dat tegen alle geweigerde aanvragen een opschortend beroep kan worden ingesteld;
4. verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat het beginsel van wederzijdse erkenning zowel op positieve als negatieve
asielbesluiten kan worden toegepast;
5. vraagt met name met betrekking tot het gebruik van het begrip veilig land
-
dat een van de voorwaarden voor het bepalen van een land als “veilig” inhoudt dat het land in kwestie de internationaalrechtelijke
normen inzake mensenrechten en de bescherming van vluchtelingen naleeft,
-
een procedure om tot overeenstemming te komen over een gemeenschappelijke lijst van veilige landen van herkomst of veilige
derde landen, waarin rekening moet worden gehouden met recente ontwikkelingen en die gebaseerd is op afwegingen ten aanzien
van de mensenrechten, waarbij een dergelijke lijst zuiver indicatief moet zijn en in individuele gevallen terzijde moet kunnen
worden gesteld om het beginsel van individuele beoordeling overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag van Genève niet te
ondergraven,
-
een gecoördineerde aanpak om volledige informatie te krijgen over het desbetreffende derde land; landenrapporten, die dienen
om de EU lidstaten inzicht te verschaffen in de situatie in landen die vluchtelingenstromen veroorzaken, moeten derhalve ter
verhoging van de objectiviteit, bij voorkeur door diplomatieke diensten van meerdere EU lidstaten worden opgesteld, waarbij
de diplomatieke diensten van de Commissie een coördinerende rol zouden moeten spelen,
-
dat bij de opstelling van landenrapporten door de EU en de EU-lidstaten de mening van de UNHCR, van het Internationale Rode
Kruis en van de NGO's op het gebied van mensenrechten wordt betrokken,
-
dat de landenrapporten openbaar zijn, evenals de conclusies waarop het "veilige landen” concept is gebaseerd overeenkomstig
de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement,
de Raad en de Commissie(10)
,
-
een systeem dat garandeert dat de persoon zal worden toegelaten door het derde land, en voldoende toegang zal krijgen tot
asielprocedures,
-
aan de Commissie toe te zien op de overbrenging naar veilige landen en aan het Europees Parlement een jaarlijks verslag voor
te leggen;
6. wenst één procedure voor het erkennen van de vluchtelingenstatus en het verlenen van aanvullende vormen van bescherming
-
die gebaseerd is op een hiërarchische orde van de procedures, waarbij de mogelijkheid van erkenning van de vluchtelingenstatus
overeenkomstig het Verdrag van Genève in eerste instantie wordt onderzocht, gevolgd door afweging van eventuele aanvullende
vormen van bescherming,
-
die voorziet in een mogelijkheid van beroep tegen de weigering om de vluchtelingenstatus te erkennen;
7. verlangt dat de behandeling van asielaanvragen binnen een strikt tijdschema plaatsvindt, dat wordt bereikt
-
doordat de lidstaten adequate middelen verschaffen om een snelle behandeling van asielaanvragen te verzekeren door zowel voldoende
personeel als financiële middelen beschikbaar te stellen,
-
door de tijd voor de verwerking van asielaanvragen tussen de lidstaten te harmoniseren;
8. verzoekt de Commissie en de Raad te zorgen voor consistentie tussen de rechten die worden toegekend aan vluchtelingen en de
rechten van personen die een aanvullende vorm van bescherming genieten;
9. verzoekt de lidstaten te streven naar consistentie in hun uitlegging van het Verdrag van Genève, en de Commissie of een andere
instantie instrumenten te ontwikkelen om toe te zien op deze consistentie en deze te verzekeren, bijvoorbeeld door niet-bindende
adviezen uit te brengen over de uitlegging van het Verdrag van Genève door de lidstaten op administratief niveau;
10. vraagt de Commissie zich te beraden over de volgende aanvullende maatregelen:
-
maatregelen om de diepere oorzaken van migratie te bestrijden, zoals partnerschappen met landen van herkomst, met inbegrip
van voormalige koloniën, teneinde rechtvaardige samenlevingen tot stand te brengen die de mensenrechten eerbiedigen en gunstig
zijn voor economische verbeteringen; dit kan leiden tot vermindering van de immigratiestromen naar de Europese Unie, terwijl
de werkloosheid in de landen van herkomst wordt verminderd,
-
maatregelen om de toegang tot het EU-grondgebied te verbeteren voor degenen die op de vlucht zijn voor vervolging, waarbij
wordt verzekerd dat de maatregelen die de lidstaten invoeren om de immigratie en de toegang tot hun grondgebied te beheersen,
de toegang tot de asielprocedures niet feitelijk hinderen en de internationale verplichtingen van de lidstaten om bescherming
te bieden ondermijnen,
-
een aanvullende procedure voor asielaanvragen die buiten de EU en buiten het land van herkomst worden ingediend; deze moet
echter een aanvulling zijn op een beoordeling van de aanvragen op het grondgebied van de lidstaten van de EU en mag de lidstaten
niet in staat stellen om hun internationale verplichtingen op grond van het Verdrag van Genève of andere humanitaire verplichtingen
te ontlopen;
11. verzoekt de Commissie de redenen van vervolging van vluchtelingen diepgaand te onderzoeken, en naast de klassieke gronden
zoals vervolging om politieke redenen of burgeroorlogen daarbij vooral in te gaan op:
-
de vervolging van vluchtelingen door niet-gouvernementele organisaties,
-
de vervolging van vrouwen in bepaalde staten en regio's, en de wetgeving en de sociale positie van de vrouw in deze staten,
-
de vervolging van minderheden;
12. wenst dat de Unie nog meer aandacht besteedt aan conflictpreventie, waarbij Raad en Commissie nauw moeten samenwerken via
een specifieke Europese diplomatieke dienst op dit gebied;
13. is bezorgd over het feit dat de Commissie tot dusver geen wettelijke voorstellen inzake een gemeenschappelijk repatriëringsbeleid
voor uitgeprocedeerde asielzoekers heeft gepresenteerd en dringt er bij de Commissie op aan zulks onverwijld te doen;
14. verzoekt de Commissie programma's uit te werken om uitgeprocedeerde asielzoekers opnieuw in hun land van herkomst te integreren
en daarbij in het bijzonder aandacht te besteden aan etnische minderheden en minderjarige kinderen zonder begeleiding;
15. vraagt de Commissie, de Raad en de lidstaten om nauw samen te werken met de UNHCR, de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen
en andere belangrijke internationale organisaties, zodat zij hun coördinerende rol bij de opvang van vluchtelingen in conflictregio's
goed kunnen vervullen. Meer financiële steun van de Unie en de lidstaten aan de UNHCR is dringend nodig;
16. wenst, overwegende dat opvang van vluchtelingen in de eigen regio meestal te verkiezen is boven vluchtelingenstromen naar
verre landen en dat de EU-organisatie ECHO goed werk verricht, dat deze organisatie evenwel in tal van derde landen nog meer
samenwerkt met de hulporganen van de EU lidstaten en met de UNHCR om versplintering van de hulp te voorkomen. EU-delegaties
in derde landen dienen daarbij een coördinerende rol te spelen;
17. is van mening dat de opzet van onderwijsprojecten in vluchtelingenkampen in conflictregio's dringend nodig is, omdat deze
projecten mede kunnen voorkomen dat grote groepen jongeren voor lange tijd van onderwijs verstoken raken en ook daardoor wegtrekken
naar landen ver van hun vaderland; onderwijs zou daarom binnen de definitie van humanitaire hulp moeten vallen;
18. dringt er bij de lidstaten op aan dat zij de Commissie officieel verzoeken een voorstel inzake asielrecht in te dienen voordat
zij gebruik maken van de hun in artikel 67, lid 1, van het EG-verdrag verleende bevoegdheid, en dringt er bij de Raad op aan
dat hij alle aandacht geeft aan de standpunten van het Europees Parlement in afwachting van de aanstaande invoering van medebeslissing
op dit gebied;
o o o
19. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.