Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Door het Parlement aangenomen teksten
Woensdag 5 juli 2006 - Straatsburg Voorlopige uitgave
Meer onderzoek en innovatie – Investeren voor groei en werkgelegenheid
P6_TA-PROV(2006)0301 A6-0204/2006

Resolutie van het Europees Parlement over de uitvoering van het communautair Lissabon-programma: Meer onderzoek en innovatie – Investeren voor groei en werkgelegenheid: een gemeenschappelijke aanpak (2006/2005(INI))

Het Europees Parlement ,

–   gezien de mededeling van de Commissie "Uitvoering van het communautair Lissabon-programma: meer onderzoek en innovatie – investeren voor groei en werkgelegenheid: een gemeenschappelijke aanpak" (COM(2005)0488) en de begeleidende werkdocumenten van de Commissiediensten (SEC(2005)1253 en SEC(2005)1289)

–   gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 23 en 24 maart 2000 te Lissabon, waar werd besloten om van de Unie de meest concurrerende en meest dynamische kenniseconomie ter wereld te maken,

–   gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 22 en 23 maart 2005 te Brussel,

–   gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 23 en 24 maart 2006 te Brussel,

–   gezien Aanbeveling 2005/601/EG van de Raad van 12 juli 2005 inzake de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Gemeenschap (voor de periode 2005-2008)(1) ,

–   gezien de mededeling van de Commissie "Investeren in onderzoek: een actieplan voor Europa" (COM(2003)0226),

–   gezien de mededeling van de Commissie aan de Europese Voorjaarsraad "Samen werken aan werkgelegenheid en groei - Een nieuwe start voor de Lissabon-strategie" (COM(2005)0024),

–   gezien de mededeling van de Commissie "Gemeenschappelijke acties voor groei en werkgelegenheid: het communautair Lissabon-programma" (COM(2005)0330),

–   gezien het jaarverslag van de Commissie betreffende de activiteiten op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling van de Europese Unie in 2004 (COM(2005)0517),

–   gezien het voorstel van de Commissie voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (COM(2005)0119), gewijzigd door het Europees Parlement in zijn standpunt van 15 juni 2006(2) ,

–   gezien het voorstel van de Commissie voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013) (COM(2005)0121), gewijzigd door het Europees Parlement in zijn standpunt van 1 juni 2006(3) ,

–   gezien de mededeling van de Commissie "Implementatie van het nieuwe partnerschap voor groei en werkgelegenheid: oprichting van een Europees Technologie-instituut als vlaggenschip voor kennis" (COM(2006)0077),

–   gezien het werkdocument van de Commissiediensten "Verslag 2004 over het Europees concurrentievermogen" (SEC(2004)1397),

-   gezien het werkdocument van de Commissiediensten "Benchmarking van het ondernemingsbeleid: resultaten van het scorebord 2004" (SEC(2004)1427),

-   gezien het scorebord 2005 voor Europese innovatie - vergelijkende analyse van de innovatieve prestaties, waaruit duidelijk blijkt dat de Verenigde Staten en Japan koplopers op het gebied van innovatie zijn,

-   onder verwijzing naar het verslag van de groep deskundigen van juli 2004 "Verbetering van de structuren voor technologieoverdracht van wetenschap aan het bedrijfsleven",

-   onder verwijzing naar het verslag van de groep deskundigen van 2004 "Beheer van intellectuele eigendom door door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisaties: naar Europese richtsnoeren",

-   gezien het verslag van de Commissie van september 2005 "Werkgelegenheid in Europa 2005 - Nieuwe ontwikkelingen en vooruitzichten",

-   gezien het verslag van januari 2006 van de onafhankelijke groep deskundigen inzake O&O en innovatie ingesteld tijdens de Top te Hampton Court getiteld "Totstandbrenging van een innovatief Europa" ("Aho-verslag"),

-   onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 maart 2005 over wetenschap en technologie - Richtsnoeren voor het beleid ter ondersteuning van het onderzoek in de Unie(4) ,

-   onder verwijzing naar zijn resolutie van 19 januari 2006 over de tenuitvoerlegging van het Europees Handvest voor kleine bedrijven(5) ,

-   onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 maart 2006 over een Europese informatiemaatschappij voor groei en werkgelegenheid(6) ,

-   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

-   gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie cultuur en onderwijs en de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A6-0204/2006),

A.   overwegende dat Europa achterloopt op de Verenigde Staten en Japan ten aanzien van groei, onderzoek en productiviteit, en er niet in slaagt profijt te trekken uit de toepassing van informatie- en communicatietechnologieën (ICT) of O&O-investeringen in Europa aan te trekken,

B.   overwegende dat verhoging van de voor O&O beschikbare financiële middelen een conditio sine qua non is voor succesvolle, voor economische groei en het scheppen van werkgelegenheid noodzakelijke innovatie,

C.   overwegende dat volgens de verslagen van de Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OESO) O&O-subsidies ondernemingen helpen strategische veranderingen door te voeren en bedrijfsroutines aan te passen en verbetering brengen in hun houding ten opzichte van technologie,

D.   overwegende dat de beste ondernemingen van Europa weliswaar investeerders van wereldformaat zijn, doch dat de particuliere sector zich meer inspanningen op O&O-gebied moet getroosten,

E.   overwegende dat bijdragen van kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) aan de ontwikkeling van op nieuwe technologieën gebaseerde producten, diensten en markten afhangen van hun capaciteit tot innovatie, opvoering van hun onderzoeksactiviteiten, uitbesteding van onderzoek, uitbreiding van hun netwerken, betere gebruikmaking van de onderzoeksresultaten en verwerving van technologische knowhow,

F.   overwegende dat marktinnovatie ten goede zal komen van Europese sectoren die de burgers van de lidstaten rechtstreeks aangaan en het grootste deel van het BBP voor haar rekening zal gaan nemen,

G.   overwegende dat ondersteunende organisaties zoals opleidings- en onderzoekscentra, financiële instellingen, adviseurs op het gebied van innovatie en intellectueel eigendom en agentschappen voor plaatselijke en regionale ontwikkeling kunnen bijdragen tot optimalisering van het creatieve bedrijfspotentieel van ondernemingen,

H.   overwegende dat de geringe vooruitgang richting doelstellingen van Lissabon en Stockholm grotendeels te wijten is aan de slechte arbeidsmarktprestaties van Europa, het inefficiënte gebruik van menselijk potentieel, marktfragmentatie en beperkte arbeidsmobiliteit,

I.   overwegende dat structurele belemmeringen en ontoereikende stimulansen toponderzoekers van meer mobiliteit weerhouden,

J.   overwegende dat Europese instanties voor technologieoverdracht en Innovation Relay Centres een snellere commercialisering, betere verspreiding van nieuwe technologieën, beter beheer van intellectueel eigendom, betere tenuitvoerlegging van onderzoeksresultaten en betere coördinatie met bestaande nationale en regionale programma's mogelijk maken,

K.   overwegende dat goedkeuring van de "open innovatie"-aanpak tot vergroting van de O&O-capaciteit in de EU zou leiden,

L.   overwegende dat geen afbreuk mag worden gedaan aan het door de Commissie in het kader van het financieel kader voorgestelde onderzoeksbudget,

M.   overwegende dat in het kader van de EU-begrotingsmiddelen voor financieringsinstrumenten een kritische massa noodzakelijk is om de financiële middelen van de KMO's op te voeren, marktfalen aan te pakken, Gemeenschapsgelden optimaal te benutten en als hefboom te fungeren voor publiek en particulier kapitaal,

N.   overwegende dat onderzoekers pre-zaaikapitaal nodig hebben om marktevaluaties te maken, proef- en demonstratieprojecten uit te voeren en functionerende prototypes te ontwikkelen, wanneer zij een bedrijf willen starten of nieuwe onderzoeksproducten op de markt willen brengen; overwegende dat risicokapitaal voor de verdere groei van de onderneming noodzakelijk is,

O.   overwegende dat de overheidssubsidieregelingen eenvoudig, transparant en doeltreffend moeten zijn, uitsluitend als laatste redmiddel bij marktfalen mogen worden ingezet en een tijdelijk karakter moeten hebben,

1.   dringt er bij de lidstaten op aan ondernemerschap vanaf het vroegste onderwijsstadium te promoten en hun steun voor levenslang leren op te voeren door actief ICT-training onder zowel werkenden als werklozen te stimuleren;

2.   merkt op dat de Unie bij de uitvoering van de strategie van Lissabon een duidelijke achterstand heeft opgelopen op het gebied van onderwijs en opleiding; roept de lidstaten op de strategie van Lissabon nieuw leven in te blazen;

3.   dringt aan op een beter profiel voor wetenschappelijke loopbanen en op bevordering van bestaande stimulansen en prijzen, zoals de Descartes-prijs, de Aristoteles-prijs en de prijzen voor jonge wetenschappers;

4.   dringt aan op meer steun voor Europese toponderzoekers, met name voor onderzoekers in het begin van hun loopbaan, in de vorm van aantrekkelijkere arbeidsvoorwaarden, minder wettelijke, administratieve en geografische belemmeringen en behandeling van Europese onderzoekers op voet van gelijkheid met hun buitenlandse collega's;

5.   onderschrijft volledig de noodzaak van de doelstelling een interne markt voor onderzoekers te scheppen, als uiteengezet in de reeds aangehaalde mededeling "Uitvoering van het communautair Lissabon-programma: meer onderzoek en innovatie – investeren voor groei en werkgelegenheid: een gemeenschappelijke aanpak";

6.   erkent dat verbetering van de arbeidsvoorwaarden voor wetenschappers en onderzoekers en permanente opleiding van werknemers van essentieel belang zijn om het delen van wetenschappelijke kennis te stimuleren;

7.   is van mening dat de onderwijsinstellingen in dit opzicht een belangrijke bijdrage kunnen leveren en is ervan overtuigd dat enerzijds het eerste contact met wetenschap en onderzoek reeds op school dient plaats te vinden en anderzijds creatieve samenwerking tussen de aan universiteiten verbonden onderzoekers en het bedrijfsleven moet worden bevorderd; is daarnaast van mening dat de belemmeringen voor de mobiliteit van onderzoekers moeten worden weggenomen door verbetering van hun status en carrièreverloop, doelstellingen die niet kunnen worden bereikt zonder verbetering van de samenwerking tussen de lidstaten inzake belastingheffing en de overdracht van bepaalde sociale premies;

8.   steunt het Europees handvest voor onderzoekers en de gedragscode voor de aanwerving van onderzoekers, daar deze initiatieven een aansporing kunnen vormen voor Europese studenten om voor onderzoek aan de universiteit te kiezen, en een stimulans kunnen zijn voor de beste buitenlandse onderzoekers om in Europa in onderzoek carrière te komen maken, hetzij op permanente, hetzij op tijdelijke basis, in het kader van een samenwerkingsakkoord en dankzij een specifiek beleid voor de verstrekking van kortlopende visa;

9.   verzoekt de EU de braindrain effectief te bestrijden en alles in het werk te stellen om vooraanstaande wetenschappers aan te trekken door met name voor studenten, onderzoekers en onderwijzend personeel uitwisselingsprogramma's met derde landen, zoals Erasmus Mundus, te bevorderen; is van mening dat de invoering van een Europees kwalificatiestelsel een belangrijke factor zou zijn bij de totstandbrenging van een Europese arbeidsmarkt die openstaat voor onderzoekers, en steunt de initiatieven die worden ondernomen om de hinderpalen voor de mobiliteit van onderzoekers te verkleinen;

10.   wijst op het belang van de bevordering van een op innovatie gerichte cultuur; dringt er bij de lidstaten op aan het innovatiebeleid op alle onderzoeksterreinen mogelijk te maken;

11.  wijst met nadruk op de essentiële rol die voor de universiteiten is weggelegd bij het creëren en verspreiden van kennis en pleit er met name voor deze rol prominenter op de voorgrond te doen treden door bevordering van de synergieën tussen hoger onderwijs, onderzoek, permanente vorming en de productiesector binnen de economie; ziet derhalve uit naar het verslag van de Commissie over het hoger onderwijs;

12.   dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan Europese prijzen voor innovatie in te stellen en te bevorderen;

13.   onderstreept het belang van de bevordering van de integratie van producten, processen en op kennis gebaseerde diensten en de introductie van verschillende ondersteunende systemen in niet-technologische sectoren; wijst er in dit verband op dat niet-technologische innovatie ook sociale en institutionele innovatie inhoudt;

14.   stelt voor bepaalde geselecteerde KMO's met een uitgesproken innovatie-aanleg en bedrijfscreativiteit, beperkte aanvullende onderzoekssteun voor hun activiteiten te bieden;

15.   beveelt aan door concrete maatregelen voor adequate deelneming van KMO's aan O&O te zorgen, bijvoorbeeld door een deel van de onderzoekskredieten voor KMO's te bestemmen;

16.   onderstreept dat KMO's moeten worden gesteund voor wat betreft hun onderzoekscapaciteit;

17.  dringt er bij de lidstaten op aan een innovatievriendelijke markt voor burgers en bedrijven te creëren en te zorgen voor verbeteringen in regelgeving, normen, overheidsopdrachten en intellectuele eigendomsrechten; dringt er bij de Commissie op aan informatie te verstrekken over de bescherming van intellectuele eigendomsrechten;

18.   neemt kennis van het standpunt van de Commissie dat de EU behoefte heeft aan een kosteneffectief en juridisch waterdicht en gebruiksvriendelijk stelsel ter bescherming van de intellectuele eigendom om hoogtechnologische bedrijven aan te trekken; is van mening dat de bescherming van intellectuele eigendom de vrije toegang tot publieke goederen en publieke kennis niet in de weg mag staan; dringt er bij de Commissie op aan zich in te zetten voor een kenniseconomie die geen sociaal exclusief karakter draagt, bijvoorbeeld door steun te verlenen aan vrije en "open source" software en licentieregelingen zoals de "general public license" GPL en de "public documentation license" (PDL);

19.   wijst op de noodzaak van regionale infopunten voor de coördinatie van relevante informatie betreffende onderzoek en innovatie;

20.   stelt voor het kader voor normbepalende bevoegdheden te herzien om tot hoge technische prestatieniveaus en tot snelle overeenstemming over nieuwe normen te komen;

21.   stelt voor nationale clusters, conglomeraten, coöperaties en consortia, waaronder zowel florerende als startende bedrijven en multidisciplinair onderzoek, een Europees karakter te geven teneinde het concurrentievermogen en de kritische massa te verhogen;

22.   erkent het belang van het creëren van innovatiepolen en -zones op regionaal niveau en van hun netwerken met dienovereenkomstige structuren in andere regio's en lidstaten of derde landen;

23.   dringt erop aan op dat duidelijke doelen worden gesteld bij het opzetten van excellentiecentra, die alle over creativiteitslaboratoria zouden moeten beschikken;

24.   wijst op de noodzaak van een Gemeenschapsoctrooi en -merk en van meer reciprociteit tussen de Europese, Amerikaanse en Japanse octrooistelsels; onderstreept dat een geïntegreerd gemeenschapsoctrooistelsel, gebaseerd op democratische rechtsnormen, deel moet uitmaken van een innovatiestrategie, in het kader waarvan een evenwicht tussen bescherming van industrieel eigendom, verspreiding van technische kennis en vrije en onbeperkte concurrentie van essentieel belang is; onderstreept voorts dat octrooibescherming bedoeld is om uitvindingen te beschermen, en niet om marktsectoren te controleren;

25.   verzoekt de Raad de impasse over het voorgestelde Gemeenschapsoctrooi voor wat betreft de talenregeling te doorbreken;

26.   wijst de Commissie en de lidstaten op de veranderingen die zich recentelijk hebben voorgedaan ter zake van de bescherming en verspreiding van wetenschappelijke kennis, op het succes van met vrije toegang gepubliceerde wetenschappelijke tijdschriften en op de "Science Commons"-licentie;

27.   dringt er bij de Commissie op aan om een algemeen rapportagesysteem in het leven te roepen om toezicht uit te oefenen op indicatoren als inkomsten uit contractonderzoek, aangevraagde en verleende octrooien, licenties en inkomsten uit licenties, aantal actieve contracten, aantal afnemende bedrijven (inclusief KMO's) en aantal en ontwikkeling van spin-offs, met kwalitatieve beoordeling;

28.   dringt er bij de lidstaten op aan om instanties voor toegepast onderzoek te helpen in nauwer contact te treden met industrie, incubatoren en belendende wetenschaps- of industrieparken teneinde aldus kritische massa te bereiken;

29.   merkt op dat de belangrijkste Europese sectoren gebukt blijven gaan onder slechte coördinatie en integratie, knelpunten en slecht kennismanagement; merkt voorts op dat deze problemen zouden kunnen worden verholpen, wanneer meer KMO's aan Europese technologieplatforms zouden deelnemen;

30.   onderstreept dat het van belang is onderzoekers te steunen bij de toegang tot pre-zaaikapitaal, zodat zij activiteiten kunnen financieren waarmee tegenover investeerders kan worden aangetoond dat een nieuwe technologie een zeker mate van commerciële en technische levensvatbaarheid heeft;

31.   is bezorgd over het feit dat het Europees weliswaar erkend wordt dat de bevordering van technologisch onderzoek en innovatie van vitaal belang is, doch dat de resultaten op het gebied van financiering, prestaties en benutting van het potentieel op EU-niveau achterblijven;

32.   wijst op het belang van het creëren van spin-offs als middel om onderzoeksresultaten op de markt te brengen en met name op het belang van het verstrekken van kredietfaciliteiten daartoe;

33.   onderstreept de noodzaak van een verdergaand publiek-privépartnerschapssysteem ter verbetering van de onderzoekskwaliteit aan de hand van moderne uitrusting, infrastructuur en diensten;

34.   is verheugd over het feit dat "business angels" de belangrijke taak op zich nemen om in innovatieve bedrijven, en met name KMO's, die anders geen toegang tot zulke middelen zouden hebben, te investeren;

35.   wijst erop dat eco-innovatie, en met name methoden ter vergroting van de energie-efficiëntie, de Europese bedrijven concurrentievoordelen biedt;

36.   merkt op dat de formule van persoonlijke onderhandelde leningen en subsidies, waarvan de exacte vorm in nauw overleg met de klant wordt bepaald, ertoe zal leiden dat de financiële middelen qua omvang en vermarktingstermijn doeltreffend worden benut en op de reële behoeften zullen zijn afgestemd;

37.   merkt op dat voor de totstandbrenging, groei, bevordering en convergentie van onderzoek en innovatie in nieuwe ondernemingen adequaat risicokapitaal vereist is;

38.   dringt er bij de Commissie op aan om, in samenwerking met de lidstaten, een kader van structurele maatregelen te creëren om de KMO's op het gebied van kennisbeheer en technologische middelen vooruit te helpen, zodat deze bedrijven een dynamische rol kunnen spelen op een door de vraag aangestuurde innovatiemarkt en actief kunnen worden betrokken bij technologisch onderzoek en ontwikkeling;

39.   wijst erop dat het noodzakelijk is de toegang van KMO's tot financiering te verbeteren;

40.   steunt het idee, onderschreven door de Europese Raad van maart 2006 te Brussel, om de toegang tot leningen van de Europese Investeringsbank voor ondernemingen, en met name KMO's, die het meest behoefte hebben aan stimulansen op het gebied van innovatie en onderzoek, te vergemakkelijken en te verruimen;

41.   stelt voor de structuurfondsen - met name met het oog op cohesie - te zien als essentieel instrument om de onderzoeks- en innovatiecapaciteit te steunen; stelt voor het in de structuurfondsen voor onderzoek en innovatie uitgetrokken bedrag te verdrievoudigen;

42.   merkt op dat overheidsopdrachten bij de bevordering van onderzoek en innovatie een cruciale rol spelen, doch niet tot concurrentievervalsing of bevoordeling van grote marktspelers mogen leiden;

43.   is van oordeel dat overheidsopdrachten niet mogen worden beperkt tot het verlenen van stimulansen voor particuliere investeringen, maar juist een strategische rol moeten spelen om bedrijven te stimuleren bij de bevordering van innovatie en de verwerving van nieuwe knowhow;

44.   beseft evenwel dat het opzetten van netwerken tussen KMO's en grote contractpartners in de particuliere en overheidssector een belangrijke rol kan spelen bij het opvoeren van innovatie; benadrukt dat overheidsopdrachten voor innovatieve producten op zowel nationaal als Gemeenschapsniveau kunnen bijdragen tot het opvullen van marktlacunes en de bevordering van innovatieve producten en diensten in het algemeen;

45.   is voorstander van een ingrijpende hervorming van de EU-regelgeving inzake staatssteun, waardoor kleine en innovatieve bedrijven in plaats van grote noodlijdende ondernemingen worden gesubsidieerd;

46.   wijst erop dat flexibiliteit en transparantie noodzakelijke voorwaarden zijn voor innovatie;

47.   is van oordeel dat meer manieren moeten worden gevonden om investeringen in onderzoeksuitrusting aan te trekken;

48.   stelt voor een belastingkredietsysteem in te voeren om de dienstensector ertoe aan te sporen zich te interesseren voor onderzoeksresultaten en de toepassing ervan;

49.   stelt een structuur met één enkel fonds voor ter voorkoming van dubbele belastingheffing ten aanzien van investeerders die gevestigd zijn in een lidstaat en via een fonds in een andere lidstaat investeren;

50.   onderstreept dat moet worden nagegaan of de huidige structuren en mechanismen met bijzondere innovatieve knowhow toereikend zijn voor een globale aanpak van innovatie en de bevordering ervan en bijdragen tot een betere coördinatie van acties en beleid;

51.   verzoekt de Raad jaarlijks aan het Europees Parlement verslag uit te brengen over de ontwikkelingen in de investeringen vanuit de nationale begrotingen in openbaar onderzoek (streefcijfer: 1% van het BBP);

52.   stelt vast dat de doelstelling om in 2010 3 % van het BBP van de Unie in onderzoek te investeren waarschijnlijk niet zal worden gehaald; betreurt dat de lidstaten op de Europese Raad van maart 2006 te Brussel geen stelliger verbintenissen zijn aangegaan ten behoeve van onderzoek en innovatie; betreurt het eveneens dat ze daarnaast geen minimumstreefcijfer voor de verhoging van de overheidssteun voor 2010 hebben vastgesteld;

53.   is van mening dat communautaire instrumenten als de strategie i2010, het zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie en het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie kunnen bijdragen tot het overbruggen van de kloof tussen onderzoeksresultaten en financiële winstgevendheid;

54.   benadrukt dat een verbeterd onderzoek- en innovatiebeleid moet bijdragen tot het creëren van nieuwe mogelijkheden voor werkgelegenheid via duurzame ontwikkeling, waarbij het accent moet liggen op ecologische innovatie en duurzame productie (bijvoorbeeld technologie voor het produceren van waterstof met zonne-energie, windenergie, brandstofcellen, biomassa, chemische industrie op basis van plantaardige grondstoffen), ecologisch efficiënte diensten (energiebehoud, mobiliteitsdiensten, hergebruik en recycling) en duurzame engineering- en managementmethodes bij het ontwerpen en beheren (bionica, geïntegreerd productbeleid);

55.  verwelkomt de aanbeveling van de Commissie, om, in het kader van het initiatief "Beter regelgeving", in de effectbeoordeling ook de beoordeling van de effecten van aanbevelingen op het gebied van onderzoek en innovatie op te nemen;

56.   verzoekt de lidstaten de Europese middelen die hen ter beschikking worden gesteld, beter te benutten en vestigt met name de aandacht op de lidstaten die in hun beleid prioriteit hebben gegeven aan het scheppen van arbeidsplaatsen door ruim 35 % van de middelen uit het Europees Sociaal Fonds te investeren in de modernisering van hun onderwijs- en opleidingssysteem;

57.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van de lidstaten.

(1) PB L 205 van 6.8.2005, blz. 28.
(2) Aangenomen teksten , P6_TA(2006)0265.
(3) Aangenomen teksten , P6_TA(2006)0230.
(4) PB C 320 E van 15.12.2005, blz. 259.
(5) Aangenomen teksten , P6_TA(2006)0022.
(6) Aangenomen teksten , P6_TA(2006)0079.

Laatst bijgewerkt op: 18 september 2006 Juridische mededeling