Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2005/0214(COD)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0080/2007

Ingediende teksten :

A6-0080/2007

Debatten :

PV 20/06/2007 - 2
CRE 20/06/2007 - 2

Stemmingen :

PV 20/06/2007 - 5.4
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2007)0269

Aangenomen teksten
DOC 83k
Woensdag 20 juni 2007 - Straatsburg Definitieve uitgave
Verbetering van de meeneembaarheid van aanvullende pensioenrechten ***I
P6_TA(2007)0269A6-0080/2007
Resolutie
 Geconsolideerde tekst

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 20 juni 2007 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verbetering van de meeneembaarheid van aanvullende pensioenrechten (COM(2005)0507 – C6-0331/2005 – 2005/0214(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement ,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2005)0507)(1) ,

–   gelet op artikel 251, lid 2 en de artikelen 42 en 94 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0331/2005),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0080/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 20 juni 2007 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2007/…/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verbetering van de meeneembaarheid van aanvullende pensioenrechten
P6_TC1-COD(2005)0214

(voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 42 en 94,

Gezien het voorstel van de Commissie ,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1) ,

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(2) ,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Het vrije verkeer van personen is een van de fundamentele vrijheden van de Gemeenschap; artikel 42 van het Verdrag bepaalt dat volgens de procedure van artikel 251 de maatregelen worden vastgesteld welke op het gebied van de sociale zekerheid noodzakelijk zijn voor de totstandkoming van het vrije verkeer van werknemers.

(2)  De sociale bescherming van de werknemers inzake pensioenen wordt verzekerd door wettelijke socialezekerheidsregelingen, aangevuld door aanvullende socialezekerheidsregelingen die gekoppeld zijn aan de arbeidsovereenkomst en die een steeds belangrijkere rol spelen in de lidstaten.

(3)  De wetgever beschikt over een ruime beoordelingsvrijheid wat betreft de keuze van de meest passende maatregelen om de doelstelling van artikel 42 van het Verdrag te verwezenlijken; het coördinatiesysteem dat is voorzien in Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen(3) en in Verordening (EEG) nr. 574/72(4) van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71, en in het bijzonder ook de geldende regels voor samentelling, hebben geen betrekking op de aanvullende pensioenregelingen, met uitzondering van de regelingen die onder de term "wetgeving" als gedefinieerd in de eerste alinea van artikel 1, punt j), van Verordening (EEG) nr. 1408/71 vallen, of die in een verklaring van een lidstaat uit hoofde van dat artikel als zodanig zijn aangemerkt. De aanvullende pensioenregelingen zouden daarom onderwerp moeten zijn van specifieke maatregelen, om rekening te houden met hun aard en bijzondere kenmerken, en ook met de verscheidenheid van regelingen binnen lidstaten en de verschillen tussen lidstaten onderling, en met name met de rol van de sociale partners bij de tenuitvoerlegging van die regelingen.

(4)  Richtlijn 98/49/EG van de Raad van 29 juni 1998 betreffende de bescherming van de rechten op aanvullend pensioen van werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen(5) vormt een eerste specifieke maatregel ter verbetering van de uitoefening van het recht op vrij verkeer van de werknemers en zelfstandigen op het terrein van de aanvullende pensioenregelingen.

(5)  Ook dient verwezen te worden naar artikel 94 van het Verdrag, aangezien de dispariteiten tussen de nationale wetgevingen met betrekking tot de aanvullende pensioenregelingen zowel de uitoefening van het recht op vrij verkeer van werknemers als het functioneren van de interne markt kunnen belemmeren. Om de rechten van werknemers die zich binnen de Gemeenschap of binnen een lidstaat verplaatsen, te verbeteren, dienen bepaalde minimumeisen te worden vastgesteld betreffende de opbouw en het behoud van definitieve pensioenrechten van vertrekkende werknemers in aanvullende pensioenregelingen die aan een arbeidsverhouding gekoppeld zijn .

(6)  Verder dient rekening te worden gehouden met de structuur en het bijzondere karakter van de aanvullende pensioenregelingen en hun verschillen binnen en tussen de afzonderlijke lidstaten. De invoering van nieuwe regelingen, de financierbaarheid van bestaande regelingen en de verwachtingen en rechten van de huidige deelnemers dienen voldoende te worden beschermd. Verder dient in deze richtlijn met name rekening te worden gehouden met de rol van de sociale partners bij de vormgeving en toepassing van de aanvullende pensioenregelingen.

(7)  Deze richtlijn houdt voor lidstaten die niet over aanvullende pensioenregelingen beschikken, geen verplichting in tot het vaststellen van wettelijke voorschriften inzake de invoering van dergelijke regelingen.

(8)  Deze richtlijn is alleen van toepassing op aanvullende pensioenen die, afhankelijk van de bepalingen in de betrokken pensioenregeling of in de nationale wetgeving, berusten op het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd of het voldoen aan andere voorwaarden. De richtlijn geldt noch voor individuele pensioenregelingen zonder werkgeversbijdrage, noch voor invaliditeits- en nabestaandenuitkeringen.

(9)  Deze richtlijn heeft betrekking op alle in overeenstemming met de nationale wetgeving en gebruiken ingestelde aanvullende pensioenregelingen ter verschaffing van een aanvullend pensioen aan werknemers, zoals groepsverzekeringscontracten, door een of meer bedrijfstakken of sectoren gesloten en via het omslagstelsel gefinancierde regelingen, op kapitalisatie gebaseerde regelingen, uit pensioenreserves van de ondernemingen bekostigde pensioentoezeggingen of collectieve of vergelijkbare regelingen.

(10)  Deze richtlijn dient niet van toepassing te zijn op aanvullende pensioenregelingen die reeds vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn afgesloten zijn in die zin dat er geen nieuwe deelnemers meer kunnen worden toegelaten, aangezien als gevolg van de invoering van nieuwe voorschriften een ongerechtvaardigde druk op deze regelingen kan worden gelegd.

(11)  Deze richtlijn heeft niet tot doel het nationale recht inzake saneringsmaatregelen en liquidatieprocedures te harmoniseren of daarop invloed uit te oefenen; het is daarbij niet van belang of de procedures al dan niet op grond van insolventie dan wel vrijwillig of gedwongen worden ingesteld. Tevens laat de richtlijn nationale wettelijke voorschriften betreffende de onder Richtlijn 2001/17/EG (6) vallende saneringsmaatregelen onverlet. De in artikel 16, lid 2 van Richtlijn 2003/41/EG (7) bedoelde maatregelen gelden daarentegen niet als saneringsmaatregelen.

(12)  Deze richtlijn dient niet te gelden voor beschermingsregelingen bij insolventie en compensatieregelingen die niet behoren tot de aan een arbeidsverhouding gekoppelde aanvullende pensioenregelingen en die tot doel hebben de pensioenrechten van werknemers bij insolventie van de onderneming of de pensioenregeling te beschermen. Evenzo dienen nationale pensioenreservefondsen buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn te blijven.

(13)  Omdat aanvullende pensioenen voor een gegarandeerde levensstandaard op oudere leeftijd in alle lidstaten steeds belangrijker worden, moeten de voorwaarden voor het opbouwen, behouden en overdragen van definitieve pensioenrechten worden verbeterd.

(14)  Indien de pensioenregeling of de werkgever het beleggingsrisico draagt (met name bij regelingen met een uitkeringstoezegging), dient de regeling de bijdragen van de vertrekkende werknemer ongeacht de met deze bijdragen gerealiseerde beleggingswaarde terug te betalen. Indien de vertrekkende werknemer het beleggingsrisico draagt (met name bij regelingen met vaste bijdragen), dient de pensioenregeling de met deze bijdragen gerealiseerde beleggingswaarde terug te betalen. De beleggingswaarde kan hoger of lager zijn dan de door de vetrekkende werknemer betaalde bijdragen. Is de beleggingswaarde negatief, vindt geen terugbetaling plaats.

(15)  De vertrekkende werknemer dient het recht te hebben zijn definitieve pensioenrechten als slapende pensioenrechten te handhaven in de aanvullende pensioenregeling waarin die rechten zijn verworven.

(16)  In overeenstemming met de nationale wetgeving en gebruiken dient gezorgd te worden voor een billijke behandeling van de waarde van deze slapende pensioenrechten. De waarde van de pensioenrechten op het moment dat de werkgever de pensioenregeling verlaat, wordt volgens de algemeen erkende actuariële beginselen berekend. Bij deze berekening dient rekening te worden gehouden met de bijzondere kenmerken van de regeling en met de belangen van de vertrekkende werknemer alsook van de deelnemers die bij de regeling aangesloten blijven.

(17)  Indien de waarde van de definitieve pensioenrechten van een vertrekkende werknemer niet boven een door de betreffende lidstaat vastgestelde drempel ligt, kan de pensioenregelingen, ter vermijding van te hoge administratiekosten van het beheer van grote aantallen slapende rechten van geringe omvang, worden toegestaan deze definitieve rechten niet in stand te houden, maar een kapitaal dat deze definitieve rechten vertegenwoordigt, uit te betalen. De hoogte van deze uitbetaling dient altijd volgens erkende actuariële beginselen te worden berekend en dient gelijk te zijn aan de geactualiseerde waarde van de definitieve pensioenrechten op het tijdstip van uitbetaling.

(18)  Met deze richtlijn wordt niet beoogd de mogelijkheden tot het overdragen van definitieve pensioenrechten voor vertrekkende werknemers te beperken. Ter bevordering van het vrije verkeer van werknemers dienen de lidstaten ernaar te streven de overdraagbaarheid van definitieve pensioenrechten, waar mogelijk en met name bij de invoering van nieuwe aanvullende pensioenregelingen, geleidelijk te verbeteren.

(19)  Onverminderd Richtlijn 2003/41/EG zouden werknemers die gebruik maken van hun recht op vrij verkeer, of van plan zijn dat te doen, behoorlijk geïnformeerd moeten worden door de beheerders van de aanvullende pensioenregelingen, met name over de consequenties van een beëindiging van de arbeidsverhouding op hun rechten op aanvullend pensioen.

(20)  Gezien de diversiteit van de bestaande aanvullende socialezekerheidsregelingen dient de Gemeenschap zich te beperken tot het aangeven van de binnen een algemeen kader te verwezenlijken doelstellingen, en een richtlijn is het juiste juridische instrument daarvoor.

(21)  Aangezien de doelstelling van deze richtlijn , namelijk het wegnemen van belemmeringen van de uitoefening van het recht op vrij verkeer van werknemers en van het functioneren van de interne markt, niet in voldoende mate door de lidstaten verwezenlijkt kan worden en dus, ook gezien de dimensies van de maatregel, beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen . Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn, die met name ook berust op een effectbeoordeling waaraan het Comité voor aanvullende pensioenen heeft meegewerkt, niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(22)  Deze richtlijn stelt minimumeisen vast, waardoor de lidstaten de mogelijkheid behouden om gunstigere bepalingen in te voeren of te handhaven. De tenuitvoerlegging van deze richtlijn kan niet als rechtvaardiging worden aangevoerd voor een verslechtering ten opzichte van de bestaande situatie in de afzonderlijke lidstaten.

(23)  Gezien de noodzaak rekening te houden met de gevolgen van deze Richtlijn, met name voor de financiële houdbaarheid van de aanvullende pensioenregelingen, kunnen de lidstaten gebruik maken van een verlengde termijn voor de geleidelijke tenuitvoerlegging van de bepalingen die dergelijke gevolgen kunnen hebben.

(24)  De lidstaten kunnen, met inachtneming van de nationale bepalingen betreffende de organisatie van de aanvullende pensioenregelingen, de sociale partners, indien zij gezamenlijk daarom verzoeken, belasten met de uitvoering van deze richtlijn voor wat betreft de bepalingen die onder collectieve overeenkomsten vallen, op voorwaarde dat de lidstaten alle noodzakelijke maatregelen nemen om op ieder moment de ingevolge deze richtlijn vereiste resultaten te kunnen garanderen,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze richtlijn beoogt de uitoefening van het recht op vrij verkeer van personen , de beroepsmobiliteit alsmede een vroegtijdige en uitgebreide opbouw van een aanvullend pensioen te vergemakkelijken door het wegnemen van de belemmeringen die als gevolg van bepaalde regels voor aanvullende pensioenregelingen zijn ontstaan .

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn is van toepassing op aanvullende pensioenregelingen, met uitzondering van regelingen die onder Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsregelingen vallen.

2.  Deze richtlijn is echter niet van toepassing op:
   a) aanvullende pensioenregelingen die op ... (8) de opname van nieuwe actieve deelnemers hebben afgesloten en waarbij zich geen nieuwe deelnemers kunnen aansluiten;
   b) aanvullende pensioenregelingen waarvoor maatregelen gelden in het kader waarvan een volgens nationaal recht aangewezen instantie of een rechtbank optreedt, ten einde hun financiële situatie te waarborgen of te herstellen, met inbegrip van liquidatieprocedures; of
   c) beschermingsregelingen bij insolventie, compensatieregelingen en nationale pensioenreservefondsen.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

   a) "aanvullend pensioen": een ouderdomspensioen waarin een in overeenstemming met de nationale wetgeving en gebruiken ingestelde aanvullende pensioenregeling voorziet ;
   b) "aanvullende pensioenregeling": een in overeenstemming met de nationale wetgeving en gebruiken ingestelde, aan een arbeidsverhouding gekoppelde pensioenregeling ter verschaffing van een aanvullend pensioen aan werknemers;
   c) "actieve deelnemer ": een werknemer die op grond van zijn huidige arbeidsverhouding recht heeft of na vervulling van de deelnemingsvoorwaarden zal hebben op een aanvullend pensioen, overeenkomstig de bepalingen van een aanvullende pensioenregeling;
   d) "definitieve pensioenrechten": alle rechten op aanvullend pensioen die na vervulling van eventuele deelnemingsvoorwaarden uit hoofde van de bepalingen van een aanvullende pensioenregeling en, voorzover van toepassing, de nationale wetgeving zijn verworven ;
   e) "wachttijd": de periode van actieve deelneming aan een regeling die uit hoofde van de nationale wetgeving of de bepalingen van een aanvullende pensioenregeling moet worden vervuld om recht op een aanvullend pensioen te verwerven;
   f) "vertrekkende werknemer": een actieve deelnemer wiens huidige arbeidsverhouding vóór het verkrijgen van een aanvullend pensioen eindigt ;
   g) "voormalig deelnemer ": een ex-deelnemer aan een aanvullende pensioenregeling die in het kader van deze regeling pensioenrechten heeft opgebouwd, maar niet meer actief aan de regeling deelneemt en nog geen aanvullend pensioen uit de regeling ontvangt ;
   h) "slapende pensioenrechten": definitief verworven pensioenrechten die blijven bestaan in het kader van de regeling waarin zij door een voormalig deelnemer zijn verworven ;
   i) "waarde van de slapende pensioenrechten ": de in overeenstemming met de nationale gebruiken volgens erkende actuariële beginselen berekende kapitaalwaarde van de pensioenrechten .

Artikel 4

Voorwaarden voor verwerving

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om er zorg voor te dragen dat:

   a) wanneer een vertrekkende werknemer op het tijdstip van beëindiging van zijn arbeidsverhouding nog geen definitieve pensioenrechten heeft verworven, de aanvullende pensioenregeling de door de vertrekkende werknemer en eventueel door de werkgever namens de werknemer uit hoofde van wettelijke bepalingen of collectieve overeenkomsten of contracten gestorte bijdragen of, indien de vertrekkende werknemer het beleggingsrisico's draagt, de met deze bijdragen gerealiseerde beleggingswaarde terugbetaalt;
   b) wanneer de aanvullende pensioenregeling een wachttijd voorschrijft, de duur van die wachttijd hoogstens vijf jaar bedraagt. In geen geval wordt ten aanzien van een deelnemer aan een aanvullende pensioenregeling een wachttijd voorgeschreven wanneer die deelnemer de leeftijd van 25 jaar heeft bereikt ;
   c) een werknemer zich bij een aanvullende pensioenregeling kan aansluiten na een jaar bij dezelfde werkgever gewerkt te hebben, dan wel zodra hij de minimumleeftijd heeft bereikt en een jaar gewerkt heeft;
   d) de sociale partners in objectief gemotiveerde gevallen wordt toegestaan, van de letters a) en b) afwijkende, niet discriminerende regelingen in collectieve arbeidsovereenkomsten op te nemen, mits deze regelingen de betrokkenen ten minste een gelijkwaardige bescherming bieden.

Artikel 5

Behoud van slapende pensioenrechten

1.  De lidstaten nemen de maatregelen die zij noodzakelijk achten om te waarborgen dat de vertrekkende werknemer zijn definitieve pensioenrechten overeenkomstig de leden 2 en 3 kan behouden in de aanvullende pensioenregeling waarin zij zijn verworven.

2.  De lidstaten nemen de maatregelen die zij noodzakelijk achten om, rekening houdend met het soort pensioenregeling, een billijke behandeling van de waarde van slapende pensioenrechten van vertrekkende werknemers te verzekeren en deze pensioenrechten te beschermen tegen het risico van insolventie van de onderneming. Van een billijke behandeling is met name sprake als:
   a) de waarde van de slapende pensioenrechten zich grotendeels op dezelfde wijze ontwikkelt als de waarde van de pensioenrechten van actieve deelnemers; of
   b) de pensioenrechten in de aanvullende pensioenregeling worden vastgesteld als een nominaal bedrag; of
   c) de voormalige deelnemer blijft profiteren van een in de pensioenregeling ingebouwd rentepercentage; of
   d) de waarde van de slapende pensioenrechten op basis van het inflatiepercentage, het loonniveau, de actuele pensioenuitkeringen of het door de aanvullende verzekering gerealiseerde rendement wordt aangepast.

3.  De lidstaten kunnen aanvullende pensioenregelingen toestaan om de definitieve rechten van deelnemers niet te handhaven, maar aan de vertrekkende werknemer een kapitaal uit te betalen dat de waarde van de definitieve rechten vertegenwoordigt, wanneer de waarde van de definitieve rechten onder een door de betreffende lidstaat bepaalde drempel blijft . De lidstaat stelt de Commissie op de hoogte van de gehanteerde drempel.

4.  De lidstaten kunnen de sociale partners toestaan, van de leden 2 en 3 afwijkende regelingen in collectieve arbeidsovereenkomsten op te nemen, mits deze regelingen de betrokkenen ten minste een gelijkwaardige bescherming bieden.

Artikel 6

Inlichtingen

1.  Onverminderd de uit artikel 11 van Richtlijn 2003/41/EG voortvloeiende verplichting van beroepspensioeninstellingen tot het verstrekken van inlichtingen aan deelnemers en pensioengerechtigden, nemen de lidstaten de maatregelen die zij noodzakelijk achten om ervoor te zorgen dat actieve deelnemers overeenkomstig lid 2 bij beëindiging van de arbeidsverhouding inlichtingen over de gevolgen voor hun aanvullende pensioenrechten kunnen eisen .

2.  Actieve deelnemers die daarom verzoeken, ontvangen binnen een redelijke termijn schriftelijk voldoende inlichtingen over met name:
   a) de voorwaarden voor het verwerven van aanvullende pensioenrechten en de gevolgen van de toepassing van die voorwaarden bij beëindiging van de arbeidsverhouding;
   b) de geplande pensioenuitkeringen bij beëindiging van de arbeidsverhouding; en
   c) de hoogte en het behoud van slapende pensioenrechten.

3.  Een voormalige deelnemer die daarom verzoekt, ontvangt van de beheerder van de aanvullende pensioenregeling inlichtingen over zijn slapende pensioenrechten en over iedere verandering van de regels betreffende de aanvullende pensioenregeling die hem aangaan.

Artikel 7

Minimumvoorschriften – non-regressie

1.  De lidstaten kunnen bepalingen betreffende de opbouw en het behoud van aanvullende pensioenrechten van vertrekkende werknemers invoeren of handhaven die voor de betrokkenen gunstiger zijn dan de bepalingen van deze richtlijn.

2.  De tenuitvoerlegging van deze richtlijn mag in geen geval worden aangegrepen om de in de lidstaten bestaande regeling inzake de opbouw en het behoud van aanvullende pensioenrechten van vertrekkende werknemers te beperken .

Artikel 8

Tenuitvoerlegging

1.  De lidstaten keuren de noodzakelijke wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen goed om uiterlijk op 1 juli 2008 aan de bepalingen van deze richtlijn te voldoen, of zij verzekeren zich ervan dat de sociale partners uiterlijk op die datum op basis van akkoorden de nodige maatregelen hebben genomen en dat de lidstaten alle noodzakelijke maatregelen nemen om op ieder moment de ingevolge deze richtlijn vereiste resultaten te kunnen garanderen. Zij stellen de Commissie onmiddellijk op de hoogte van deze maatregelen.

2.  Onverminderd het eerste lid kunnen de lidstaten indien nodig gebruik maken van een aanvullende termijn van 60 maanden, met ingang van 1 juli 2008, voor de verwezenlijking van de in de artikelen 4 en 5 , aangegeven doelstelling. Iedere lidstaat die gebruik wenst te maken van deze langere termijn, stelt de Commissie daarvan op de hoogte, en geeft aan om welke regelingen het gaat en welke redenen deze aanvullende termijn rechtvaardigen.

3.  Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële publicatie ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

4.  De lidstaten stellen de Commissie op de hoogte van de maatregelen die zijn genomen met het oog op de tenuitvoerlegging van de bepalingen van artikel 5.

Artikel 9

Verslag

1.  Om de vijf jaar na 1 juli 2008 stelt de Commissie op basis van de door de lidstaten verstrekte gegevens een verslag op en legt dit voor aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's. Dit verslag bevat ook een evaluatie van de bereidheid van werkgevers om een aanvullende pensioenregeling aan te bieden sinds de inwerkingtreding van deze richtlijn.

2.  Dat verslag houdt een voorstel in waarin geregeld wordt hoe, wanneer definitieve pensioenrechten worden overgedragen, de bedrijfsaansprakelijkheid voor dergelijke rechten kan worden uitgesloten.

3.  Uiterlijk ... (9) stelt de Commissie een verslag op, waarin zij met name aandacht besteedt aan de voorwaarden voor de overdracht van kapitaal dat de aanvullende pensioenrechten van werknemers vertegenwoordigt. Op basis van dat verslag dient de Commissie een voorstel in met alle wijzigingen in deze richtlijn of andere instrumenten die noodzakelijk blijken voor een verdere vermindering van de belemmeringen voor de mobiliteit van werknemers als gevolg van bepaalde voorschriften inzake aanvullende pensioenen.

Artikel 10

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 11

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

(1) PB C 185 van 8.8.2006 , blz. 37 .
(2) Standpunt van het Europees Parlement van 20 juni 2007.
(3) PB L 149 van 5.7.1971, blz. 2 . Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1992/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 392 van 30.12.2006 , blz. 1).
(4) PB L 74 van 27.3.1972, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 311/2007 van de Commissie (PB L 82 van 23.3.2007, blz. 6).
(5) PB L 209 van 25.7.1998, blz. 46.
(6) Richtlijn 2001/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 betreffende de sanering en de liquidatie van verzekeringsondernemingen (PB L 110 van 20.4.2001, blz. 28).
(7) Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (PB L 235 van 23.9.2003, blz. 10).
(8)* De datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
(9)* Vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

Laatst bijgewerkt op: 28 januari 2008Juridische mededeling