Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2006/0086(COD)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0410/2007

Ingediende teksten :

A6-0410/2007

Debatten :

PV 12/11/2007 - 20
CRE 12/11/2007 - 20

Stemmingen :

PV 14/11/2007 - 3.3
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2007)0509

Aangenomen teksten
DOC 216k
Woensdag 14 november 2007 - Straatsburg Definitieve uitgave
Vaststelling van een kader voor de bescherming van de bodem ***I
P6_TA(2007)0509A6-0410/2007
Resolutie
 Geconsolideerde tekst
 Bijlage
 Bijlage
 Bijlage
 Bijlage

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 november 2007 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de bescherming van de bodem en tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG (COM(2006)0232 – C6-0307/2006 – 2006/0086(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement ,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0232),

–   gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 175, lid 1 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0307/2006),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en de Commissie juridische zaken (A6-0410/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 november 2007 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2008/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de bescherming van de bodem ▐
P6_TC1-COD(2006)0086

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie║,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1) ,

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(2) ,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3) ,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  De bodem is in wezen een niet-hernieuwbare hulpbron: hij kan namelijk snel worden aangetast, terwijl de vormings- en herstelprocessen uiterst traag verlopen. Het is een zeer dynamisch systeem dat vele functies vervult en diensten verleent die van vitaal belang zijn voor menselijke activiteiten en voor het voortbestaan van ecosystemen. Die functies zijn de productie van biomassa, de opslag, filtering en transformatie van voedingsstoffen en water, het verschaffen van een habitat voor biota die een reservoir van biodiversiteit vormen, het bieden van een draagvlak voor de meeste menselijke activiteiten, het leveren van grondstoffen, het fungeren als koolstofreservoir en de bewaring van het geologisch en archeologisch erfgoed.

(2)  Bodemaantasting en bodemverbetering zijn van grote invloed op andere gebieden van communautair belang, zoals de kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater, de volksgezondheid, het menselijk leven, klimaatverandering, de aantasting en bescherming van natuur en biodiversiteit en de voedselveiligheid.

(3)  De bodem is een natuurlijke hulpbron van algemeen belang die in toenemende mate onder ecologische druk komt te staan en die als zodanig voor aantasting moet worden behoed. Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap(4) omvat als doelstelling onder meer de bescherming van de natuurlijke hulpbronnen en de bevordering van duurzaam bodemgebruik.

(4)  In de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad getiteld "Naar een thematische strategie inzake bodembescherming"(5) worden de tien belangrijkste processen van bodemaantasting aangegeven waaraan bodems in de EU blootstaan. Dit zijn erosie, verlies van organische stof, verontreiniging, verzilting, verdichting, diversiteitsverlies van de bodembiota, bodemafdekking, woestijnvorming, aardverschuivingen en overstromingen. ▐

(5)  De Gemeenschap kent een bijzonder grote verscheidenheid aan bodems, en zowel binnen de individuele bodemprofielen als tussen verschillende bodems bestaan enorme contrasten wat betreft structurele, fysische, chemische en biologische eigenschappen. Met deze diverse omstandigheden en behoeften in de Gemeenschap moet rekening worden gehouden omdat zij verschillende specifieke oplossingen vereisen om bodemaantasting tegen te gaan .

(6)  De communautaire wetgeving, bijvoorbeeld op het gebied van afvalstoffen, chemische stoffen, preventie en beheersing van industriële verontreiniging, klimaatverandering, water en landbouw en plattelandsontwikkeling, draagt al bij tot de bodembescherming en kan een aanvulling vormen op dit kader met gemeenschappelijke beginselen en doelstellingen met het oog op de bescherming en het duurzame gebruik van de bodem in de Gemeenschap.

(7)  Deze richtlijn heeft ten doel de bescherming van de bodem te garanderen op basis van gemeenschappelijke doelstellingen en onder naleving van de bestaande nationale en communautaire wetgeving, zodat de bodem op een duurzame manier kan worden gebruikt en zowel de huidige als de toekomstige generaties in hun ecologische, economische en maatschappelijke behoeften kunnen voorzien .

(8)  Een gemeenschappelijk kader stelt de lidstaten en de regionale en lokale overheden in staat hun bodem te beschermen zonder dat er concurrentiedistorsie ontstaat tussen economische actoren. Tegelijkertijd biedt het garanties en transparantie voor de binnenlandse bodemmarkt in de lidstaten. Dit kader dient te worden vastgesteld op grond van een brede inventarisatie van de toestand van de bodem en de maatregelen die in de lidstaten reeds zijn genomen.

(9)  Aangezien bodemaantasting ernstige gevolgen kan hebben op het gebied van natuur , water , voedselveiligheid, klimaatverandering, landbouw en ▐volksgezondheid, en aangezien de aantasting van de bodem, in weerwil van de bestaande Gemeenschapswetgeving, wellicht nog zal toenemen, is er behoefte aan een richtlijn waardoor bodembescherming in alle lidstaten mogelijk wordt, maar alleen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel als omschreven in artikel 5 van het Verdrag. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(10)  Aangezien bepaalde sectorale beleidsoriëntaties de processen van bodemaantasting hetzij kunnen intensiveren, hetzij kunnen temperen, is een verdere integratie van bodembeschermingsaspecten in de betrokken beleidsvelden noodzakelijk. Deze richtlijn moet voorzien in de mogelijkheid voor de lidstaten om de gevolgen van deze beleidsoriëntaties voor de preventie van processen van bodemaantasting en de bescherming van de bodemfuncties te signaleren en te evalueren.

(11)  De landbouw heeft altijd een positieve bijdrage geleverd aan de instandhouding van de structuur en de kenmerken van de bodem en is onontbeerlijk voor het behoud van de organische bodemkwaliteit en de humuslaag en de preventie van woestijnvorming .

(12)  Bij de tussentijdse herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid dienen streefmaatregelen te worden vastgesteld voor de instandhouding en verbetering van de bodemvruchtbaarheid, het gehalte aan organische stof en het vermogen tot koolstofvastlegging.

(13)  Om overlapping met bestaande landbouw- en milieuwetgeving te vermijden en ter wille van de toepassing van het subsidiariteisbeginsel in het kader van de ecoconditionaliteit, moet elke lidstaat kunnen besluiten bij de tenuitvoerlegging van de ecoconditionaliteit rekening te houden met de kenmerken van zijn eigen klimaat, landbouw en bodemkarakteristieken.

(14)  In tegenstelling tot lucht en water is de bodem in de Gemeenschap hoofdzakelijk particulier bezit. Toch is het een natuurlijke hulpbron van gemeenschappelijk belang die ten behoeve van toekomstige generaties moet worden beschermd. Bijgevolg moeten grondgebruikers er in het algemeen belang toe worden aangemoedigd voorzorgsmaatregelen te treffen om bodemaantasting tegen te gaan .

(15)  De bodemvruchtbaarheid is het fundament van het leven. Bij elke landbouwactiviteit moet er dan ook naar worden gestreefd deze vruchtbaarheid in stand te houden en te verbeteren.

(16)  Bodemafdekking is een punt van toenemende zorg omdat daardoor voor menselijke activiteiten en voor het overleven van ecosystemen essentiële bodemfuncties kunnen worden aangetast, zonder dat het bijdraagt aan een duurzame ontwikkeling in de zin van de vernieuwde EU-strategie inzake duurzame ontwikkeling zoals die is aangenomen door de Europese Raad van 15-16 juni 2006 . Dit maakt een duurzamere benutting van de bodem noodzakelijk. Om bodemafdekking als gevolg van ontwikkelingsprojecten waardoor bodemfuncties wellicht worden belemmerd en die niet bijdragen aan een duurzame ontwikkeling te beperken zijn derhalve passende maatregelen vereist. De lidstaten moeten door middel van stimulerende maatregelen ervoor zorgen dat de industriële en stedelijke ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt op terreinen die al voor industriële en stedelijke doeleinden worden gebruikt, en moeten het gebruik van ongebruikte terreinen beperken. Ook moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de regelgeving voor de ruimtelijke ordening bevorderlijk is voor het herstel, en moeten zij de instelling van versnelde procedures voor de afgifte van vergunningen voor herstelwerkzaamheden in overweging nemen. Waar afdekking in dergelijke omstandigheden optreedt, dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat de gevolgen daarvan worden getemperd, door bijvoorbeeld te voorzien in de toepassing van bouw- en afwateringstechnieken die het mogelijk maken zo veel mogelijk bodemfuncties in stand te houden en te bewerkstelligen dat daardoor geen milieuschade wordt veroorzaakt waardoor de voordelen ervan te niet worden gedaan .

(17)  Bodemverzuring is in bepaalde delen van de Gemeenschap een groot probleem dat moet worden aangepakt. De lidstaten moeten daarom passende maatregelen treffen om te voorkomen dat verkeerd grondgebruik tot een daling van de pH-waarde in de bodem leidt. Tegelijkertijd mogen de kenmerken van bodems die van nature zuur zijn (bijv. veenland) of speciale natuurlijke habitats vormen, geen verandering ondergaan .

(18)  Een doelgericht en doeltreffend bodembeschermingsbeleid noopt tot de vaststelling van gemeenschappelijke doelstellingen voor bodembescherming. Tegelijk moeten de lidstaten en de regionale en plaatselijke overheden echter in staat zijn op het juiste niveau en op adequate schaal maatregelen te treffen en prioritaire gebieden in kaart te brengen op basis van wetenschappelijke kennis omtrent plaatselijke bodemkenmerken, bodemdegradatieprocessen en heersende milieu-, economische en maatschappelijke omstandigheden. Er is behoefte aan effectieve uitwisseling van informatie over de nieuwste stand van de wetenschap in de lidstaten, de beste praktijken voor het in kaart brengen van prioritaire gebieden en de gangbare gedragscodes .

(19)  ▐ Maatregelenprogramma's en gedragscodes moeten rekening houden met de maatschappelijke en economische effecten van de geplande maatregelen; zij moeten periodiek worden getoetst en kunnen in voorkomend geval steunen op verplichtingen, plannen en programma's die reeds uit hoofde van het Gemeenschapsrecht en met middelen van de Gemeenschap of uit hoofde van internationale overeenkomsten zijn ingevoerd.

(20)  Deze richtlijn moet ertoe bijdragen dat een halt wordt toegeroepen aan verwoestijning en het verlies van biodiversiteit, en dient bevorderlijk te zijn voor de afremming van en de aanpassing aan de klimaatverandering, fenomenen die te beschouwen zijn als internationale milieuproblemen met vergaande plaatselijke en regionale gevolgen, waarbij bodemaantasting een gewichtige rol speelt; zij moet tevens de samenwerking versterken bij de tenuitvoerlegging van het VN-Verdrag ter bestrijding van woestijnvorming, het Verdrag inzake biologische diversiteit, het Raamverdrag inzake klimaatverandering en het Protocol van Kyoto, waarbij de Gemeenschap partij is, en zij zal de tenuitvoerlegging van deze internationale milieuverdragen bevorderen.

(21)  Overeenkomstig het beginsel van preventief handelen zoals neergelegd in artikel 174 van het EG-Verdrag moet deze richtlijn bijdragen tot de preventie en de vermindering van de introductie van gevaarlijke stoffen in de bodem, teneinde bodemverontreiniging te vermijden en de bodemfuncties in stand te houden.

(22)  Eerdere industrialisatie en verkeerde of onaangepaste beheerpraktijken hebben geresulteerd in een erfenis van honderdduizenden verontreinigde locaties in de Gemeenschap, waardoor er behoefte is aan een gemeenschappelijke strategie voor het beheer van historische bodemverontreiniging om de schadelijke effecten daarvan op de volksgezondheid en het milieu te voorkomen dan wel te beperken.

(23)  Teneinde de door bodemverontreiniging veroorzaakte risico's voor de volksgezondheid en het milieu met succes te voorkomen en te beperken, moet prioriteit worden gegeven aan de inventarisatie en sanering van locaties die naar het oordeel van de lidstaten in dit opzicht een ernstig risico vormen. De lidstaten moeten een procedure - met inbegrip van een tijdschema - vaststellen voor de evaluatie van risico's, de inventarisatie van locaties, de voorlichting van het publiek, de informatieverstrekking aan eventuele kopers bij grondverkooptransacties, de vaststelling van de prioriteitenvolgorde en de financiering van saneringen. Deze procedure dient om eventuele overlapping met bestaande nationale of communautaire wetgeving te voorkomen en mag uitsluitend aanvullende eisen omvatten indien de bestaande wetgeving naar het oordeel van de betrokken lidstaat ontoereikend is. Er dient een uitvoerige uitwisseling van informatie plaats te vinden om de beste praktijken voor risico-evaluatie, inventarisering, voorlichting van het publiek en sanering te bevorderen.

(24)  Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Met name wordt zo gestreefd naar de integratie in het communautaire beleid van een hoog niveau van milieubescherming overeenkomstig het beginsel van duurzame ontwikkeling zoals neergelegd in artikel 37 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(25)  De maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze richtlijn dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(6) ,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.  Het doel van deze richtlijn is een kader vast te stellen voor de bescherming en het duurzame gebruik van de bodem, vanwege de noodzaak aantasting van de bodem te voorkomen, in het bijzonder ten gevolge van klimaatverandering, de gevolgen hiervan af te zwakken en aangetaste bodem te herstellen of te saneren, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van de locatie, en in het besef dat de bodem, net als water een gemeenschappelijke hulpbron voor de mensheid, een ecosysteem en een niet-hernieuwbare hulpbron is, en als platform fungeert voor de hierna genoemde ecologische, economische, maatschappelijke en culturele functies:
   a) drager van het leven en biodiversiteit;
   b) medium voor de opslag, waarbij het fungeert als buffer, voor filtering en omzetting van voedingsstoffen, chemische stoffen en water, en voor het behoud van de hulpbronnen die het grond- en oppervlaktewater bevat ;
   c) basis voor de productie van biomassa in land- en bosbouw;
   d) fysiek en cultureel milieu voor de mens en voor menselijke activiteiten, inclusief steden en infrastructuur ; recreatie en andere vormen van openbaar en economisch gebruik;
   e) opslagplaats van grondstoffen;
   f) koolstofreservoir;
   g) archief van het geologisch, cultureel, geomorfologisch en archeologisch erfgoed.

Te dien einde legt zij maatregelen vast ter preventie van en controle op vermijdbare ernstige bodemaantasting - die door een breed spectrum van menselijke activiteiten worden veroorzaakt, waarbij ook terdege gelet wordt op natuurlijke oorzaken - die het vermogen van een bodem om die functies te vervullen, ondermijnen. Voorts stelt zij maatregelen vast om bodemkenmerken en -functies waar mogelijk te verbeteren. De maatregelen omvatten zowel het temperen van de effecten van bodemaantastingsprocessen als het herstel en de sanering van aangetaste bodems tot een niveau van functionaliteit dat tenminste verenigbaar is met het huidige en het goedgekeurde toekomstige duurzame gebruik ervan..

2.  Deze richtlijn is van toepassing op de bodem die de bovenste laag van de aardkorst vormt, met inbegrip van de vloeibare en gasbestanddelen, mits deze de in lid 1 genoemde functies vervullen .

3 .  De richtlijn geldt niet voor oppervlakten waarvoor voor ...(7) in overeenstemming met de bevoegde autoriteiten saneringsregelingen zijn getroffen of reeds zijn uitgevoerd, zodat hiervan geen significante gevaren uitgaan voor de mens en het milieu.

Artikel 2

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

   1) "bodemafdekking": de permanente bedekking van het bodemoppervlak met ondoordringbaar materiaal;
   2) "gevaarlijke stoffen": stoffen of preparaten als omschreven in Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (8) en Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (9) , met inbegrip van substanties met persistente en biologisch accumulatieve en toxische eigenschappen of zeer persistente, biologisch accumulatieve eigenschappen, alsmede radioactieve substanties die schadelijke gevolgen kunnen hebben voor de menselijke gezondheid, het milieu of de in artikel 1, lid 1 genoemde bodemfuncties .
   3) "verzuring": een daling van de pH van de bodem, veroorzaakt door menselijke activiteiten;
   4) "verdichting": een proces van densificatie waarbij de totale en aërostatische poreusheid en doorlaatbaarheid zodanig worden verminderd dat er vergaande en langdurige veranderingen in de bodemstructuur ontstaan;
   5) "waardevolle bodems": bodems die vanwege hun specifieke kenmerken, structuur, bijzondere ecologische, culturele en/of historische waarde of vanwege hun gebruik dienen te worden beschermd;
   6) "prioritaire gebieden die speciale bescherming behoeven": gebieden die qua bodemtypes, klimatologische omstandigheden en toegepaste methoden voor landbeheer dermate kwetsbaar zijn dat er doorslaggevende aanwijzingen dan wel gewettigde vermoedens bestaan dat één of meer van de in artikel 8 genoemde processen van bodemaantasting zijn opgetreden of waarschijnlijk zullen optreden;
   7) "door geogene oorzaken verontreinigde bodem": een bodem waarvan met zekerheid is vastgesteld dat er door geogene oorzaken zoals de aanwezigheid van moedermateriaal of vulkanische activiteit stoffen in worden aangetroffen in zodanige concentraties dat zij naar het oordeel van de lidstaten een ernstig risico voor de volksgezondheid of het milieu kunnen vormen, rekening houdend met het huidige of goedgekeurde toekomstige gebruik van de bewuste bodem;
   8) "grondgebruikers": personen die rechtstreeks of indirect invloed uitoefenen op de bodem, of die dit van plan zijn dit te doen of hiertoe opdracht geven;
   9) "geologisch erfgoed" omvat bodem en geomorfologische en geologische objecten en processen;
   10) "verontreinigde locatie": een locatie waarvan met zekerheid is vastgesteld dat er zich ten gevolge van menselijke activiteiten gevaarlijke stoffen of op in de bodem bevinden in zodanige concentraties dat de locatie naar het oordeel van de lidstaten een ernstig risico voor de volksgezondheid of het milieu vormen, rekening houdend met het huidige of goedgekeurde toekomstige gebruik van de bewuste locatie;
  11) "sanering": maatregelen
   a) ter verwijdering of vermindering van schadelijke stoffen (decontaminatie-maatregelen),
   b) ter voorkoming of vermindering van een langdurige verbreiding van de schadelijke stoffen, zonder de schadelijke stoffen overigens te verwijderen (beveiligingsmaatregelen),
   c) ter verwijdering of vermindering van schadelijke veranderingen van de fysische, chemische of biologische structuur van de bodem;
   12) "beschermende en beperkende maatregelen": overige maatregelen om een gevaar voor de menselijke gezondheid of het milieu te voorkomen of te verminderen, in het bijzonder door beperkingen op het gebruik van bepaalde stoffen;
   13) "verlies aan organische substantie": de langdurige vermindering van organische bodembestanddelen door mineralisering tot CO 2 .

Artikel 3

Beleidsintegratie

Bij de ontwikkeling van sectoraal beleid waarvan kan worden verwacht dat het de processen van bodemaantasting zal intensiveren of verminderen, identificeren, omschrijven en evalueren de lidstaten de effecten van dat beleid op deze processen, met name op het stuk van regionale en stedelijke ruimtelijke ordening, vervoer, energie, landbouw, plattelandsontwikkeling, bosbouw, winning van grondstoffen, handel en industrie, productbeleid, toerisme, klimaatverandering, milieu, natuur en landschap.

De lidstaten maken hun bevindingen terzake bekend.

Waar nodig trachten de lidstaten maatregelen of beleidsinstrumenten tot instandhouding of verbetering van de functie van de bodem als koolstofreservoir op basis van de recentste onderzoekresultaten en technologische verbeteringen in hun toekomstige bodembeleidsprogramma's of -strategieën te integreren.

Artikel 4

Voorzorgsmaatregelen

1.  De lidstaten zien erop toe dat grondgebruikers die activiteiten ontplooien die duurzame en substantiële schade aan een of meer van de in artikel 1, lid 1, genoemde bodemfuncties kunnen toebrengen , verplicht worden evenredige voorzorgen te nemen om deze schadelijke effecten te voorkomen, te verminderen of onder controle te houden, voor zover dit in het licht van het huidige en goedgekeurde toekomstige gebruik redelijk is .

2 .  Voor de toepassing van lid 1 en uiterlijk op ...(10) ontwikkelen de lidstaten met betrekking tot de bescherming van de bodem vrijwillige gedragscodes voor activiteiten waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij de in artikel 1, lid 1 genoemde bodemfuncties ernstig belemmeren. Deze gedragscodes kunnen gebaseerd zijn op de bestaande nationale of communautaire codes en mogen elementen omvatten als vermeld in bijlage I.

Uiterlijk op ...(11) * bevordert de Commissie de verspreiding en uitwisseling van informatie over de in de lidstaten reeds bestaande wetgeving of gedragscodes met betrekking tot de in artikel 1, lid 1 genoemde bodemfuncties, met inbegrip van cultureel erfgoed, natuurparken en geologisch waardevolle gebieden.

Artikel 5

Bevordering van bepaalde producten

De Commissie bevordert het gebruik van bepaalde producten die het meest bijdragen tot de instandhouding en toename van organisch materiaal in de bodem en tot het voorkomen van woestijnvorming. De lidstaten bevorderen tevens het gebruik van groenbemesting en compost, die de vruchtbaarheid en de biologische activiteit van de bodem vergroten.

Artikel 6

Bodemafdekking

1.  Met het oog op de instandhouding van de in artikel 1, lid 1, genoemde bodemfuncties nemen de lidstaten geschikte maatregelen om bodemafdekking te beperken en de effecten daarvan zoveel als nodig te verminderen , in het bijzonder wanneer een voorgesteld ontwikkelingsproject bodemafdekking inhoudt, en wanneer :
   a) het een project betreft van een type als vermeld in bijlage I of bijlage II bij Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (12) en er volgens die richtlijn een evaluatie moet worden opgemaakt;
   b) de evaluatie uitwijst dat bodemafdekking wellicht gevolgen zal hebben die de vervulling van een of meer van de in artikel 1, lid 1 vermelde bodemfuncties ernstig zullen belemmeren.

Dit maakt het mogelijk ▐zo veel mogelijk van deze functies te handhaven.

2.  De lidstaten beslissen welke maatregelen passend zijn, in het bijzonder de in lid 3 genoemde maatregelen, met inachtneming van de kosten en voordelen daarvan.

3.  Aangezien bodemafdekking een onomkeerbaar proces is, ontwikkelen de lidstaten gedragscodes inzake bodemafdekking met het oog op:
   de instandhouding van rivierbekkens en de natuurlijke stroming van het water;
   het voorkomen van overstromingsrisico's als gevolg van bodemafdekking;
   de bevordering van effectieve toegang tot groene zones in stedelijke expansiegebieden;
   het behoud van waardevolle geomorfologische bodemstructuren, karakteristieke landschappen en kustgebieden;
   de instandhouding van archeologische vindplaatsen, prehistorische grotten en historische locaties;
   het vermijden van de visuele effecten van winningsindustrieën;
   het faciliteren van ruimtelijke ordening voor industrie- en stedelijke gebieden in gebieden waar al industriële en stedelijke planning plaatsvindt; en
   de bevordering van investeringen in verlaten industriegebied.

Artikel 7

Methoden

1.  Bij het controleren van de bodemgesteldheid moet rekening worden gehouden met beschikbare informatie en moeten waar nodig nieuwe gegevens worden gegenereerd door gebruikmaking van nieuwe technologieën, zoals GMES (Global Monitoring for Environment and Security) en INSPIRE (13) . De lidstaten moedigen met name het gebruik aan van digitale technologieën en digitale kartering.

2.  Bij de aanwijzing van prioritaire gebieden overeenkomstig artikel 8 kunnen de lidstaten zich baseren op bestaande empirische gegevens of op modellering. Indien gebruik wordt gemaakt van modellering, moeten deze worden gevalideerd door vergelijking van de resultaten daarvan met empirische wetenschappelijke gegevens die niet voor de opstelling van het model zelf zijn gebruikt. De lidstaten kunnen bij de aanwijzing van prioritaire gebieden gebruik maken van de informatie die met behulp van de in lid 1 vermelde nieuwe technologieën is verkregen.

3.  De bij controles te hanteren schaal wordt door de lidstaten naar eigen inzicht vastgesteld.

AANWIJZING VAN PRIORITAIRE GEBIEDEN

Artikel 8

Aanwijzing van prioritaire gebieden die speciale bescherming vereisen tegen erosie, verlies van organische stof, diversiteitsverlies van de bodembiota , verdichting, verzilting , aardverschuivingen, woestijnvorming en verzuring

1.  Uiterlijk op ...(14) wijzen de lidstaten op hun nationale grondgebied de prioritaire gebieden, als gedefinieerd in artikel 2, punt 6 aan die volgens hun oordeel speciale bescherming vereisen tegen een of meer van de hierna genoemde processen van bodemaantasting:
   a) erosie ▐;
   b) verlies van organische stof ▐;

(c)  ▐toename van de volumieke massa en een afname van de porositeit van de bodem (verdichting) ;
   d) verzilting ▐;
   e) aardverschuivingen ▐;
   f) verzakking;
   g) woestijnvorming;
   h) negatieve effecten van klimaatverandering op de bodem;
   i) diversiteitsverlies van de bodembiota;
   j) verzuring.

Met het oog hierop bepalen de lidstaten het meest geschikte bestuurlijke en geografische niveau, voeren evaluaties uit, indien relevant met gebruikmaking van de criteria van bijlage II, en verstrekken informatie over de gebruikte evaluatiemethoden door middel van de procedure van artikel 19 .

Bij de aanwijzing van gebieden houden zij rekening met de effecten van bodemaantastingsprocessen op de intensivering van broeikasgasemissies en woestijnvorming, het verlies van menselijk leven en welzijn en de schade aan het cultureel erfgoed. De lidstaten houden rekening met bestaande vormen van landgebruik die reeds gericht zijn op het tegengaan van bodemaantasting .

2.  De overeenkomstig lid 1 aangewezen gebieden worden bekendgemaakt en tenminste elke tien jaar herzien.

3 .  Uiterlijk op ...(15) zal de Commissie overeenkomstig de in artikel 22, lid 3 bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing op basis van positieve praktijkvoorbeelden richtsnoeren opstellen voor de definitie en de aanwijzing van prioritaire gebieden.

VASTSTELLING VAN DOELSTELLINGEN EN MAATREGELENPROGRAMMA'S

Artikel 9

Maatregelenprogramma's ter bestrijding van erosie, verlies aan organische stof, verdichting, verzilting en aardverschuivingen

1.  Met het oog op de instandhouding van de in artikel 1, lid 1, genoemde bodemfuncties zorgen de lidstaten met betrekking tot de overeenkomstig artikel 8 aangewezen prioritaire gebieden ervoor dat op het passende geografische en bestuurlijke niveau risicobeperkingsdoelstellingen worden opgesteld voor de aanpak van bodemaantastingsprocessen en dat de vereiste maatregelen worden genomen, waaronder geïntegreerde territoriale beschermingsstrategieën of maatregelenprogramma's en zo mogelijk hersteldoelen , maatregelen indien gewettigde vermoedens bestaan dat een of meer processen van bodemaantasting zijn opgetreden of in de nabije toekomst zouden kunnen optreden , een tijdschema voor de uitvoering van die maatregelen en een raming van de toe te wijzen private of publieke middelen ter financiering van die maatregelen.

2 .  Om dubbel werk te voorkomen kunnen de lidstaten bij de opstelling van de in lid 1 genoemde maatregelenprogramma's zich baseren op reeds in de nationale of communautaire wetgeving vastgelegde verplichtingen, plannen en programma's, met inbegrip van die waarin overeenkomstig het gemeenschappelijk landbouwbeleid is voorzien, o.a. in bijlage IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (16) , in Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (17) , dan wel op internationale verdragen, en kunnen zij zich richten naar de in bijlage III bij deze richtlijn genoemde maatregelen.

3 .  Bij de opstelling en implementatie van hun maatregelenprogramma's overeenkomstig lid 1 kunnen de lidstaten naar gelang van de ernst van het op hun nationale grondgebied optredende degradatieproces en van de gevolgen daarvan, zoals klimaatverandering en woestijnvorming, prioriteiten voor de te nemen maatregelen vaststellen.

De lidstaten zien erop toe dat de maatregelen kosteneffectief en technisch haalbaar zijn en zij voeren een effectbeoordeling, inclusief een kosten-batenanalyse, uit alvorens zij het maatregelenprogramma invoeren.

De lidstaten verstrekken informatie, overeenkomstig artikel 19 over de doelen van instandhouding van de in artikel 1, lid 1 genoemde bodemfuncties en over de genomen maatregelen.

De keuze van de maatregelen wordt overgelaten aan de lidstaten.

4 .  De lidstaten besteden passende aandacht aan de sociale en economische gevolgen van maatregelen die overeenkomstig lid 1 worden vastgesteld.

5 .  Wanneer gebieden speciale bescherming vereisen tegen verscheidene tegelijk optredende processen van bodemaantasting, mogen de lidstaten passende risicobeperkingsdoelstellingen vaststellen voor alle geïdentificeerde risico's, tezamen met passende maatregelen om die doelstellingen te bereiken.

6 .  De maatregelenprogramma's dienen uiterlijk op ... (18) te worden opgesteld en zijn uiterlijk op ... (19) * van toepassing.

De maatregelenprogramma's dienen te worden bekendgemaakt en worden tenminste om de vijf jaar herzien.

7.  Lidstaten die reeds beschikken over specifieke nationale wetgeving ter bescherming van hun bodem, worden vrijgesteld van de verplichtingen van onderhavig artikel, op voorwaarde dat hun wetgeving minimaal een gelijkwaardig beschermingsniveau waarborgt.

Artikel 10

Agrarisch bodemgebruik

1.  Elke lidstaat kan al naar gelang zijn klimaat, bodem- en landbouwkenmerken en volgens zijn beste agrarische praktijken zijn eigen landbouwbeleid met betrekking tot de bodem vaststellen.

2.  Met betrekking tot het agrarisch bodemgebruik bevorderen de lidstaten teeltkeuzes en bebossingsmethoden en -programma's die een gunstig effect hebben op in de bodem aanwezig organisch materiaal en op de vruchtbaarheid van de bodem en waardoor aardverschuivingen en woestijnvorming kunnen worden tegengegaan.

3.  Tevens ondersteunen de lidstaten landbouwpraktijken waardoor het filtratie- en waterhoudend vermogen van de bodem wordt bevorderd ten einde verdichting en erosie te voorkomen.

4.  De Commissie en de lidstaten bevorderen en benutten wetenschappelijk onderzoek naar met name de functies van verschillende gewassen in relatie tot klimaatverandering en koolstofvastlegging, ten einde de aldus verkregen wetenschappelijke kennis in het te ontwikkelen bodembeleid te integreren.

5.  Het gebruik van compost wordt bevorderd ten einde de vruchtbaarheid van de bodem in stand te houden, het gehalte aan organische stof in de bodem te verhogen en erosie te bestrijden. Met dat doel stellen de lidstaten kwaliteitsnormen voor compost vast.

6.  Uiterlijk op ... (20) dient de Commissie een voorstel in voor een bio-afvalrichtlijn, waarin kwaliteitsnormen worden opgenomen voor het gebruik van bio-afval als bodemverbeteraar.

7.  Bij de ontwikkeling van normen met betrekking tot cross compliance en agrarisch- ecologische maatregelen in het kader van de plattelandsontwikkeling ter bescherming van de bodem in de gebieden die overeenkomstig artikel 8 worden aangewezen dient rekening te worden gehouden met eventuele inspanningen en lasten die deze met zich mee kunnen brengen.

PREVENTIE EN INVENTARISATIE

Artikel 11

Preventie van bodemverontreiniging

1.  Met het oog op de instandhouding van de in artikel 1, lid 1, genoemde bodemfuncties zorgen de lidstaten ervoor dat op het juiste bestuurlijke niveau passende en evenredige maatregelen worden getroffen:
   a) ter voorkoming van een opzettelijke of onopzettelijke introductie van gevaarlijke stoffen op of in de bodem door illegale opslag, doorsijpelen of morsen. De maatregelen moeten worden gebaseerd op een beoordeling van de vraag of het waarschijnlijk is dat de activiteiten met gevaarlijke stoffen op en in de bodem leiden tot een bodemverontreiniging;
   b) ter beperking van de opzettelijke of onopzettelijke introductie van gevaarlijke stoffen op of in de bodem, behalve wanneer die het gevolg is van atmosferische depositie of van natuurverschijnselen die uitzonderlijk, onontkoombaar en onafwendbaar zijn, of die deel uitmaken van de behandeling of de verbetering van de bodem, teneinde een zodanige opstapeling van die stoffen te voorkomen dat de bodemfuncties worden belemmerd of dat aanzienlijke risico's voor de volksgezondheid en het milieu ontstaan .

2.  Om aan dit artikel te voldoen, treffen de lidstaten voorzieningen om het storten van gevaarlijke stoffen op het land via voor irrigatiedoeleinden bestemd water, door het gebruik van meststoffen en het lozen van afval op het land te beperken, overeenkomstig de bestaande relevante communautaire wetgeving op deze gebieden.

3 .  Volgens communautaire of nationale goedkeuringsprocedures genomen maatregelen gericht op bodembescherming worden gezien als voorzorgsmaatregelen in de zin van lid 1.

4 .  De lidstaten waarborgen dat de verontreinigde bodem met inachtneming van het voorzorgsbeginsel, het duurzaamheidsbeginsel, het beginsel dat de vervuiler betaalt en het proportionaliteitsbeginsel, wordt gesaneerd.

5 .  Met het oog op de instandhouding van de functies en de gesteldheid van de bodem die nodig zijn ter verzekering van de bescherming van het milieu en de volksgezondheid, duurzame economische activiteiten, de voedselveiligheid en de instelling van hoge kwaliteitsnormen en/of certificering voor landbouwproducten en productiesystemen, nemen de lidstaten passende maatregelen met het oog op:
   a) bevordering van geschikte en duurzame praktijken inzake grondbeheer;
   b) vermindering van verontreinigingsrisico's in voor agrarische en bosbouwdoeleinden gebruikte bodem;
   c) het integreren en aanpassen van wetgeving en beleid;
   d) bevordering van specifieke controlecampagnes in proefgebieden die representatief zijn voor specifieke bodem- en productiesystemen.

6 .  De lidstaten nemen passende maatregelen om een hiërarchie aan te brengen in de maatregelen ter bescherming van de bodem tegen verontreiniging, waarbij prioriteit wordt toegekend aan preventie.

Uiterlijk op ... (21) stelt de Commissie volgens de in artikel 22, lid 3 bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing een prioritaire lijst vast van gevaarlijke stoffen op of in de bodem die persistente en bioaccumulerende en toxische eigenschappen of zeer persistente en zeer bioaccumulerende eigenschappen hebben, onomkeerbare of negatieve gevolgen op lange termijn hebben of de endocriene functies verstoren. Op basis van een risicobeoordeling voor deze stoffen worden Europese referentiewaarden vastgesteld.

Artikel 12

Procedure voor identificatie, onderzoek en beoordeling van mogelijk verontreinigde locaties

1.  De lidstaten verzekeren dat de verontreinigde locaties op hun grondgebied worden geïnventariseerd.

Met het oog op de toepassing van lid 1 stellen de lidstaten:

   a) een of meer bevoegde instanties aan te wijzen die verantwoordelijk zijn voor de inventarisatie van zowel mogelijk verontreinigde locaties als verontreinigde locaties, alsmede voor het beheer van de desbetreffende lijst en inventaris;
  b) uiterlijk op ...(22) ten minste de ligging ▐van de locaties waar de volgende bodemverontreinigende activiteiten plaatsvinden of in het verleden hebben plaatsgevonden:
   inrichtingen waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn of geweest zijn in hoeveelheden gelijk aan of groter dan de drempelwaarden welke zijn aangegeven in kolom 2 van deel 1 en deel 2 van bijlage I van Richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (23) (Seveso-richtlijn),
   in bijlage I van Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (24) genoemde activiteiten. Deze activiteiten worden in aanmerking genomen zoals bepaald in bijlage I van Richtlijn 96/61/EG, met uitzondering van de activiteiten van micro-ondernemingen als omschreven in lid  3 van artikel 2 van de bijlage van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie(25) en activiteiten met betrekking tot veeteelt,
   mijnbouwinstallaties, met inbegrip van de afvalvoorzieningen van winningsindustrieën als omschreven in Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad (26) ,
   stortplaatsen voor afvalstoffen als omschreven in Richtlijn 1999/31/EG van de Raad (27) .

Bij hun onderzoek kunnen de lidstaten vrijstelling van de inventarisatieprocedures verlenen aan installaties die een exploitatievergunning hebben kregen die verplichtingen inhoudt om bodemverontreiniging te voorkomen en de bodemtoestand regelmatig te controleren. Informatie over deze vrijstellingen moet ter beschikking worden gesteld van de bevoegde instanties.

Voor de inventarisatie kunnen de lidstaten bovendien ook de lijst van activiteiten in bijlage IV gebruiken.

Er vindt een periodieke aanpassing van de inventarisatie plaats;

   c) de concentratieniveaus van gevaarlijke stoffen te meten, waarbij uitsluitend gelet wordt op stoffen waarmee op de locaties die overeenkomstig punt b) zijn geïnventariseerd, is gewerkt;
   d) ter plaatse een risicobeoordeling uit te voeren op die locaties waar het niveau van de gevaarlijke stoffen een aanzienlijk risico kan inhouden voor de volksgezondheid of het milieu, waarbij rekening wordt gehouden met het huidige en het goedgekeurde toekomstige gebruik van de locatie.

De lidstaten dienen zich voor de beoordeling van de risico's die stoffen op of in de bodem opleveren voor de volksgezondheid of het milieu te baseren op methodieken die rekening houden met:

   de concentratie van de gevaarlijke stof,
   een route of traject waarvan met zekerheid is vastgesteld dat de gevaarlijke stof daarlangs iemand of iets kan bereiken die of dat daarvan schade kan ondervinden, en
   de bewezen aanwezigheid van een receptor, die mogelijk schade ondervindt;
   e) te rapporteren over de toegepaste onderzoeks- en beoordelingsmethoden voor de risicobeoordeling overeenkomstig de procedure van artikel 18 .

3.  De identificatiestappen waarin lid 2 voorziet, worden, indien dit nog niet gebeurd is, ondernomen overeenkomstig het volgende tijdschema :
   a) uiterlijk op ...(28) voor tenminste 10 % van de locaties;
   b) uiterlijk op ...(29) * voor tenminste 60 % van de locaties;
   c) uiterlijk op ...(30) ** voor de overige locaties.

4 .  De lidstaten stellen een nationale of regionale lijst op van verontreinigde locaties. De lijst wordt openbaar gemaakt en ten minste om de zeven jaar aangepast, op basis van informatie die hen wordt verstrekt of namens hen gegenereerd, in het bijzonder om nieuwe verontreinigde locaties die zijn aangetroffen op de lijst te plaatsen en gesaneerde locaties die niet langer een significant risico voor de volksgezondheid of het milieu vormen, te schrappen.

Bij het samenstellen van de inventaris kunnen de lidstaten gebruik maken van de op nationaal niveau reeds beschikbare gegevens en informatie.

5 .  Waar nodig besteden de lidstaten bijzondere aandacht aan het onderscheid tussen antropogene vervuiling en geogene verontreiniging. Geogeen verontreinigde bodems als omschreven in artikel 2, lid 7 worden beoordeeld op basis van de risico's die er voor de volksgezondheid en het milieu aan verbonden zijn.

6 .  Indien een locatie wordt verkocht en indien er wijzigingen zijn opgetreden in het bodemgebruik van een locatie waarop een in lid 2, onder b) genoemde activiteit plaatsvindt of waarop volgens officiële documenten zoals nationale registers zo'n activiteit heeft plaatsgevonden, zien de lidstaten erop toe dat:
   a) de eigenaar of de potentiële koper de in lid 2, onder a) vermelde bevoegde instantie en de andere bij de transactie betrokken partij inlicht over de huidige en de voormalige activiteiten op de locatie en alle informatie verstrekt over de concentratieniveaus van de gevaarlijke stoffen in de bodem. De lidstaten kunnen een chemische analyse eisen die deze concentratieniveaus vaststelt;
   b) het onderzoek en de evaluatie die noodzakelijk zijn om vast te stellen of een bepaalde locatie al dan niet een risico vormt voor de volksgezondheid of het milieu, altijd zijn voltooid alvorens met de uitvoering van een nieuw ontwikkelingsproject wordt begonnen.

De bevoegde instanties gebruiken de overeenkomstig de leden 4 en 5 verkregen informatie om verontreinigde locaties te inventariseren.

Indien vereist, stellen de bevoegde instanties de reeds bestaande informatie over de in lid 1 vermelde locaties ter beschikking van de eigenaar of de potentiële koper van de locatie.

7 .  De overeenkomstig de leden 3 en 6, onder a) op te stellen onderzoeksrapporten worden aan de bevoegde instantie ter beschikking gesteld.

Artikel 13

Bodemrapport

1.  Wanneer een locatie wordt verkocht waar een in bijlage IV genoemde potentieel verontreinigende activiteit plaatsvindt of volgens officiële documenten zoals nationale registers heeft plaatsgevonden, zien de lidstaten erop toe dat de eigenaar van die locatie of de potentiële koper een bodemrapport ter beschikking stelt van de in artikel 12 bedoelde bevoegde instantie en van de andere partij bij de transactie.

2.  Het bodemrapport wordt opgesteld door een daartoe bevoegde instantie of persoon die door de lidstaat wordt aangewezen. Het omvat tenminste de volgende bijzonderheden:
   a) historische achtergrondgegevens over de locatie, ontleend aan officiële documenten;
   b) een chemische analyse waarbij het concentratieniveau van gevaarlijke stoffen in de bodem is bepaald; deze betreft uitsluitend de stoffen waarvan de aanwezigheid verband houdt met de potentieel verontreinigende activiteit op de locatie;
   c) het concentratieniveau waarbij genoegzaam kan worden aangenomen dat de gevaarlijke stoffen in kwestie een ernstig risico vormen voor de volksgezondheid of het milieu.

3.  De lidstaten stellen de vereiste methodiek vast voor het bepalen van de in lid 2, onder b), bedoelde concentratieniveaus.

4.  De in het bodemrapport vervatte informatie wordt door de bevoegde instanties gebruikt bij de inventarisatie van de verontreinigde locaties overeenkomstig artikel 12 , lid 1.

SANERING

Artikel 14

Sanering

1.  Uiterlijk op ... (31) zorgen de lidstaten ervoor dat er op het door hen als passend beschouwde administratieve niveau een saneringsstrategie of -strategieën worden opgesteld en openbaar gemaakt, die op zijn minst een procedure dienen te omvatten voor de vaststelling van algemene saneringsdoelstellingen, alsmede een procedure voor de vaststelling van een prioriteitenvolgorde, een tijdschema voor de tenuitvoerlegging van de saneringsmaatregelen voor de verontreinigde locaties, en een financieringsmechanisme in de zin van lid 6 .

De lidstaten stellen de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 18 in kennis van de saneringsstrategie of -strategieën.

2 .  De lidstaten zien erop toe dat de verontreinigde locaties op hun grondgebied worden gesaneerd, overeenkomstig de prioriteitstelling die ze zelf daartoe maken of hebben gemaakt .

De lidstaten zien er tevens op toe dat er tijdelijke en urgente veiligheidsmaatregelen worden genomen wanneer er sprake is van een ernstig risico van verspreiding van de verontreiniging met gevaar voor de gezondheid van de mens en het milieu.

3 .  De sanering omvat behandelingen van de bodem die gericht zijn op de verwijdering, beheersing, inperking of vermindering van verontreinigende stoffen, zodat de verontreinigde locatie, rekening houdend met het huidige en het goedgekeurde toekomstige gebruik ervan, niet langer enig beduidend risico voor de volksgezondheid of het milieu veroorzaakt.

De lidstaten moedigen aan dat bij saneringsmaatregelen van de beste beschikbare technieken gebruik wordt gemaakt.

4 .  De lidstaten stellen passende maatregelen vast, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de kosten en voordelen van de beoogde maatregel.

5 .  Indien de voor sanering benodigde middelen technisch niet beschikbaar zijn of in verhouding tot de verwachte milieuvoordelen onevenredig hoge kosten met zich brengen, kunnen de locaties op een zodanige wijze worden ingericht dat zij geen beduidend risico inhouden voor het milieu of de volksgezondheid, onder meer door ze slechts beperkt toegankelijk te maken of natuurlijk herstel mogelijk te maken. Indien de lidstaten voor een van deze beide oplossingen kiezen, moeten zij toezicht houden op eventuele risico's voor de volksgezondheid of het milieu.

6 .  De lidstaten ontwikkelen op nationaal niveau passende mechanismen (waaronder fondsen, investeringssteun, belastingvrijstelling of -verlaging, belastingrestitutie, regelingen voor directe steun) ter financiering van de sanering of om te zorgen voor de sanering, van die verontreinigde locaties waarvoor, zonder afbreuk te doen aan het beginsel dat de vervuiler betaalt, de persoon die voor de verontreiniging verantwoordelijk is hetzij niet kan worden geïdentificeerd, hetzij krachtens de communautaire of nationale wetgeving niet aansprakelijk kan worden gesteld, hetzij niet tot het dragen van de kosten kan worden verplicht. Om sanering te bevorderen, zien de lidstaten erop toe dat de mechanismen goed functioneren, hetgeen het vertrouwen van investeerders zal bestendigen en bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn.

De lidstaten ontwikkelen processen voor het beheer van gevallen waarin de aansprakelijkheid voor het financieren van de sanering (of een deel ervan) van de ene potentieel verantwoordelijke persoon op de andere moet worden overgedragen. Bestaande financieringsmechanismen in de lidstaten worden in stand gehouden voor zover ze deugdelijk zijn gebleken.

Artikel 15

Nationale saneringsstrategie

1.  De lidstaten stellen op basis van de in artikel 12, lid 4 bedoelde inventaris en uiterlijk op ... (32) een nationale saneringsstrategie op, die tenminste saneringsdoelstellingen, een prioritisering waarbij voorrang wordt verleend aan de locaties die een ernstig risico vormen voor de volksgezondheid, een tijdschema voor de tenuitvoerlegging alsmede de door de bevoegde begrotingsautoriteiten van de lidstaten overeenkomstig hun nationale procedures toegewezen financiële middelen omvat.

Indien gebruik wordt gemaakt van isolatie of natuurlijke afbraak van de verontreiniging, dient het verloop van het risico voor de volksgezondheid of het milieu te worden bewaakt.

2.  De nationale saneringsstrategie dient uiterlijk op ... (33) * van toepassing te zijn en bekend te zijn gemaakt. Zij wordt tenminste elke vijf jaar herzien.

BEWUSTMAKING, RAPPORTAGE EN UITWISSELING VAN INFORMATIE

Artikel 16

Bewustmaking en participatie van het publiek

1.  De lidstaten nemen passende maatregelen om het publiek beter bewust te maken van het belang van de bodem voor het voortbestaan van de mens en de ecosystemen en om de overdracht van kennis en ervaring met het oog op duurzaam bodemgebruik te bevorderen.

2.  Het bepaalde in artikel 2, leden 1, 2, 3 en 5, van Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu (34) is van toepassing op de opstelling, wijziging en toetsing van de in artikel 9 bedoelde maatregelenprogramma's met betrekking tot prioritaire gebieden en de in artikel 14 bedoelde saneringsstrategieën.

Artikel 17

Samenwerking tussen de lidstaten

Wanneer een lidstaat weet dat één van zijn prioritaire gebieden of verontreinigde locaties mogelijkerwijs ernstige negatieve gevolgen voor de gezondheid van de mens of het milieu in een andere lidstaat kan hebben, of wanneer een lidstaat die mogelijkerwijs ernstig zal worden getroffen daarom vraagt, informeert de lidstaat op wiens grondgebied de prioritaire gebieden of de verontreinigde locaties zich bevinden de andere lidstaat en voert het overleg met die andere lidstaat over de maatregelen die moeten worden genomen voor het voorkomen of verminderen van dergelijke negatieve gevolgen.

Artikel 18

Rapportage

1.  De lidstaten verlenen de Commissie volgens een procedure overeenkomstig artikel 19 toegang tot de gegevens die ten grondslag liggen aan de in de artikelen 6, 8, 12 en 14 bedoelde informatie, alsmede tot een samenvatting van de overeenkomstig artikel 16 getroffen bewustmakingsmaatregelen.

2.  De lidstaten kunnen voor de in lid 1 bedoelde informatieverstrekking ook gebruikmaken van hun eigen systemen .

3 .  Succesvolle en overeenkomstig dit artikel geëvalueerde en beschikbaar gemaakte maatregelenprogramma's kunnen worden opgenomen in Bijlage I.

Artikel 19

Uitwisseling van informatie

1.   Uiterlijk op ... (35) voorziet de Commissie in een platform voor de uitwisseling van informatie en coördinatie tussen de lidstaten, regionale en lokale instanties en de belanghebbende partijen over:
   a) beste praktijken voor de instandhouding en verbetering van de functie van de bodem als koolstofreservoir overeenkomstig artikel 3;
   b) de inventarisering van waardevolle bodems en modelpraktijken voor de bescherming, instandhouding en verbetering van hun karakteristieken en functies;
   c) de overeenkomstig artikel 4, lid 2 vast te stellen gedragscodes, met o.a. modelpraktijken voor de preventie en bestrijding van erosie, verlies aan organische stof, bodemverdichting, verzilting, aardverschuivingen, nadelige gevolgen van klimaatverandering, woestijnvorming en aantasting van de biodiversiteit als gevolg van een verslechtering van de bodem;
   d) gedragscodes voor bodemafdekking overeenkomstig artikel 6, lid 3;
   e) de aanwijzing van prioritaire gebieden overeenkomstig artikel 8 ;
   f) de risicobeoordelingsmethodieken voor vervuilde locaties die momenteel worden gebruikt of worden ontwikkeld;
   g) wetenschappelijke informatie over bodembescherming die onder meer is verkregen in het kader van het zevende kaderprogramma en de vervolgprogramma's, en over de ervaringen met het voorkomen van bodemaantasting en het aanpakken van bodemverontreiniging . De Commissie ontwikkelt, overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing zoals bedoeld in artikel 22, lid 3, richtsnoeren voor methoden voor risicobeoordeling van verontreinigde locaties.

2 .  Bij de instelling van het platform houdt de Commissie rekening met de systemen die in de lidstaten bestaan en de verenigbaarheid met nationale informatiesystemen. De regels van Richtlijn 2007/2/EG blijven ongewijzigd. De lidstaten steunen de Commissie wat betreft de kwaliteit van gegevens en metagegevens, alsmede de toepassing van gegevens uit het verleden.

3 .  Wanneer op grond van de in lid 1 genoemde informatie-uitwisseling blijkt dat de methoden voor risicobeoordeling van verontreinigde bodem bodemvervuiling overeenkomstig artikel 12 moet worden geharmoniseerd of een aanpassing van de richtlijn aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang geboden is, stelt de Commissie overeenkomstig artikel 251 van het Verdrag gezamenlijke criteria voor de risicobeoordeling van bodemverontreiniging ofwel voor uitvoering van de noodzakelijke aanpassingen voor.

Artikel 20

Financiering

Maatregelen die overeenkomstig deze richtlijn door de lidstaten moeten worden genomen, worden door de lidstaten gefinancierd. Medefinanciering door de Gemeenschap is enkel mogelijk wanneer de bestaande bepalingen van huidige programma's dit toelaten.

SLOTBEPALINGEN

Artikel 21

Tenuitvoerlegging en aanpassing aan de technische vooruitgang

1.  De Commissie kan overeenkomstig de in artikel 22 , lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing bijlage II aanpassen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang.

2.  Wanneer op basis van de in artikel 19 bedoelde uitwisseling van informatie de noodzaak wordt vastgesteld om de risicobeoordelingsmethodieken met betrekking tot bodemverontreiniging te harmoniseren, stelt de Commissie volgens de in artikel 22 , lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing gemeenschappelijke criteria voor de risicobeoordeling van bodemverontreiniging vast.

3.  Uiterlijk op ... (36) stelt de Commissie volgens de in artikel 22 , lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure de noodzakelijke bepalingen vast betreffende de kwaliteit van gegevens en metadata, het gebruik van historische gegevens, de methoden, de toegankelijkheid en de formats voor gegevensuitwisseling met het oog op de uitvoering van artikel 18 .

Artikel 22

Comité

1.  De Commissie wordt bijgestaan door een comité, hierna "het comité" genoemd.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van dat besluit.

4.  Het comité stelt zijn reglement van orde vast. Dit reglement geeft de vertegenwoordigers van de betrokken partijen het recht deel te nemen aan de beraadslagingen van het comité.

5 .  Alvorens besluiten te nemen, raadpleegt het comité de betrokken economische betrokkenen en milieuverenigingen.

Artikel 23

Verslag van de Commissie

1.  De Commissie publiceert binnen twee jaar na de ontvangst van de maatregelenprogramma's en de nationale saneringsstrategieën een eerste evaluatieverslag over de uitvoering van deze richtlijn.

De Commissie publiceert vervolgens elke vijf jaar een voortgangsverslag.

Zij dient deze verslagen in bij het Europees Parlement en de Raad.

2.  De in lid 1 bedoelde verslagen omvatten een beoordeling van de voortgang bij de uitvoering van deze richtlijn op basis van de door de Commissie overeenkomstig artikel 18 uitgevoerde beoordelingen.

Artikel 24

Toetsing

De Commissie herbeziet deze richtlijn uiterlijk op ...(37) en stelt, indien passend, de eventueel noodzakelijke wijzigingen voor.

Artikel 25

Sancties

De lidstaten stellen de regels vast betreffende de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en zij treffen alle nodige maatregelen om de daadwerkelijke toepassing van die sancties te garanderen. De sancties waarin wordt voorzien, moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk tegen de in artikel 26 vastgestelde datum in kennis van die bepalingen en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen van die bepalingen mee.

Artikel 26

Omzetting

1.  De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op ...(38) * aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Wanneer bestaande nationale voorschriften ongewijzigd van kracht blijven, is publicatie van overeenstemming voldoende.

2.  De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 27

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 28

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te ...,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

(1) PB C 168 van 20.7.2007, blz. 29.
(2) PB C 146 van 30.6.2007, blz. 34.
(3) Standpunt van het Europees Parlement van 14 november 2007.
(4) PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.
(5) COM(2002) 0179.
(6) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).
(7)* Datum van inwerkingtreding van deze richtlijn .
(8) PB 196 van 16.8.1967, blz. l. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/121/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 850).
(9) PB L 200 van 30.7.1999, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).
(10)* 7 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
(11)** 5 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
(12) PB L 175 van 5.7.1985, blz. 40. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 156 van 25.6.2003, blz. 17).
(13) Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).
(14)* 7 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
(15)* 4 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
(16) PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1276/2007 van de Commissie (PB L 284 van 30.10.2007, blz. 11).
(17) PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2012/2006 (PB L 384 van 29.12.2006, blz. 8).
(18)* 9 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
(19)** 10 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
(20)* 2 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
(21)* 3 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
(22)* 8 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
(23) PB L 10 van 14.1.1997, blz. 13 . Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).
(24) PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 33 van 4 .2.2006, blz. 1).
(25) PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.
(26) PB L 102 van 11.4.2006, blz. 15.
(27) PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.
(28)* 9 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
(29)** 17 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
(30)*** 27 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
(31)* 9 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
(32)* 9 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
(33)** 10 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
(34) PB L 156 van 25.6.2003, blz. 17.
(35)* 1 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
(36)* 4 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
(37)* 15 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
(38)** 2 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.


BIJLAGE I

Elementen die deel kunnen uitmaken van de gedragscodes voor bescherming en verbetering van de bodem

De gedragscodes voor de diverse in artikel 4, lid 2 bedoelde landgebruikactiviteiten kunnen de volgende elementen bevatten:

   1. een beschrijving van de voor de bodemfuncties te verwachten effecten (waarbij alleen bodemfuncties in aanmerking hoeven te worden genomen die wellicht in ernstige mate worden belemmerd);
   2. de technieken, methoden en praktijken voor landbeheer waardoor de verstoring van bodemfuncties tot een minimum kan worden beperkt, en die tegelijkertijd ruimte laten voor een duurzaam bodemgebruik;
   3. een lijst van informatiebronnen en bevoegde overheden die landeigenaren kunnen adviseren over manieren om de bodem zo te gebruiken dat hij zo weinig mogelijk wordt verstoord;
   4. een overzicht van de nationale en communautaire wetgeving met betrekking tot bodembescherming die op specifieke activiteiten van toepassing is;
   5. advies over risicobeoordelingsmethoden.


BIJLAGE II

DEEL 1

GEMEENSCHAPPELIJKE ELEMENTEN VOOR DE AANWIJZING VAN GEBIEDEN WAAR EEN EROSIERISICO BESTAAT

Bodemeenheid (Soil Typological Unit, STU) (bodemtype)

Bodemtextuur (STU-niveau)

Bodemdichtheid, hydraulische eigenschappen (STU-niveau)

Gehalte aan organische stof

Topografische situatie, m.i.v. de gradiënt en de lengte van hellingen

Bodembedekking

Grondgebruik (m.i.v. grondbeheer, landbouwsystemen en bosbouw)

Klimaat (m.i.v. neerslagverdeling en windregime)

Hydrologische en hydrogeologische omstandigheden

Agro-ecologische zone

Antropogene factoren (bijv. waterbouwwerken, enz.)

pH-waarde

DEEL 2

GEMEENSCHAPPELIJKE ELEMENTEN VOOR DE AANWIJZING VAN GEBIEDEN WAAR EEN RISICO VOOR VERLIES AAN ORGANISCHE STOF BESTAAT

Bodemeenheid (Soil Typological Unit, STU) (bodemtype)

Bodemtextuur/kleigehalte

Organische koolstof in de bodem (totaalgehalte en humusgehalte)

Organische koolstof in de bodem (reservoir)

Klimaat (m.i.v. neerslagverdeling en windregime)

Topografische situatie

Bodembedekking

Grondgebruik (m.i.v. grondbeheer, landbouwsystemen en bosbouw)

DEEL 3

GEMEENSCHAPPELIJKE ELEMENTEN VOOR DE AANWIJZING VAN GEBIEDEN WAAR EEN VERDICHTINGSRISICO BESTAAT

Bodemeenheid (Soil Typological Unit, STU) (bodemtype)

Textuur van bovengrond en ondergrond (STU-niveau)

Volumieke dichtheid van bovengrond en ondergrond (STU-niveau)

Organisch materiaal in de bodem (STU-niveau)

Klimaat

Bodembedekking

Grondgebruik (m.i.v. grondbeheer, landbouwsystemen en bosbouw)

Topografische situatie

DEEL 4

GEMEENSCHAPPELIJKE ELEMENTEN VOOR DE AANWIJZING VAN GEBIEDEN WAAR EEN VERZILTINGSRISICO BESTAAT

Bodemeenheid (Soil Typological Unit, STU) (bodemtype)

Bodemtextuur (STU-niveau)

Hydraulische eigenschappen van de bodem

Irrigatiegebieden, chemische eigenschappen van het irrigatiewater en type irrigatietechnieken

Nabijheid van wegen

Informatie over het grondwater

Klimaat

DEEL 5

GEMEENSCHAPPELIJKE ELEMENTEN VOOR DE AANWIJZING VAN GEBIEDEN WAAR EEN AARDVERSCHUIVINGSRISICO BESTAAT

Bodemeenheid (Soil Typological Unit, STU) (bodemtype)

Frequentie/dichtheid van daadwerkelijk optredende aardverschuivingen

Onderliggend gesteente

Topografische situatie

Bodembedekking

Grondgebruik (m.i.v. grondbeheer, landbouwsystemen en bosbouw)

Klimaat

Seismisch risico

DEEL 6

GEMEENSCHAPPELIJKE ELEMENTEN VOOR DE AANWIJZING VAN GEBIEDEN WAAR EEN VERZURINGSRISICO BESTAAT

pH-waarde

Bodemeenheid (Soil Typological Unit, STU) (bodemtype)

Bodemtextuur

Klimaat

Gebruik van de grond

Organische materie

Kationenuitwisselingsvermogen (CEC)


BIJLAGE III

Mogelijke maatregelen overeenkomstig artikel 9

MOGELIJKE MAATREGELEN OM EROSIE TEGEN TE GAAN

Omzetting van akkerland in grasland

Aanplant van heggen, groepen bomen en bossen

Beperking van bouwwerkzaamheden op zeer kwetsbare locaties

Adequate gewasaanplant/gewasrotatie en toepassing van vang- en tussengewassen

Aanbrengen van compost

Weinig grondbewerking

Mulchen

Gebruik van winterbedekking, bufferstroken en heggen

Correct gebruik van machines

Aanleg en onderhoud van terrassen

Brandpreventie

Beperking van onaangepaste bewerkingsmethoden op heuvelhellingen

Kustbeheertechnieken

MOGELIJKE MAATREGELEN OM VERLIES VAN ORGANISCHE STOF TEGEN TE GAAN

Omzetting van akkerland in grasland

Aanplant van bomen

Aanbrengen van compost

Beperking van bouwwerkzaamheden op zeer kwetsbare locaties

Adequate gewasaanplant/gewasrotatie en toepassing van vang- en tussengewassen

Herinbreng van gewas- en oogstresten in de bodem

Weinig grondbewerking

Mulchen

Drooglegging van wetlands tegengaan om veengrond te beschermen

MOGELIJKE MAATREGELEN OM VERDICHTING TEGEN TE GAAN

Omzetting van akkerland in grasland

Weinig grondbewerking

Aanbrengen van compost

Grondbewerking wanneer de bodemvochtigheid optimaal is

Beperking van het gebruik van zeer zware machines

Contactdruk gering houden en gebruik van lagedrukbanden

Adequate afwatering

Veebezettingsgraad en begrazingsduur op een adequaat niveau houden

MOGELIJKE MAATREGELEN OM VERZILTING TEGEN TE GAAN

Omzetting van akkerland in grasland

Adequate gewasaanplant/gewasrotatie

Gebruik van geschikte irrigatietechnieken en -materiaal

Gebruik van water van adequate kwaliteit

Adequate afwatering van bevloeide grond

Gebruik van organische meststoffen (bijvoorbeeld mest of compost)

Wassen van de grond

MOGELIJKE MAATREGELEN OM AARDVERSCHUIVINGEN TEGEN TE GAAN

Beperking van bouwwerkzaamheden waardoor het risico voor aardverschuivingen wordt vergroot, vooral op steile hellingen

Tegengaan van ontbossing en aanplant van bomen om de bodem op zijn plaats te houden

Preventie van landverwaarlozing

Inrichting en onderhoud van landschapselementen zoals terrassen, heggen en bosjes


BIJLAGE IV

Activiteiten als bedoeld in artikel 12

1 .  Locaties op luchthavens waar gevaarlijke stoffen zijn gebruikt, verwerkt of opgeslagen.

2 .  Locaties aan land in havens waar gevaarlijke stoffen worden of zijn gebruikt, verwerkt of opgeslagen.

3 .  Locaties op voormalige militaire terreinen waar gevaarlijke stoffen worden of zijn gebruikt, verwerkt of opgeslagen.

4 .  Benzinetankstations.

5 .  Industriële chemische wasserijen.

6.  Afvalwaterzuiveringsinstallaties voor meer dan 2 000 inwoners .

7 .  Pijpleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Laatst bijgewerkt op: 28 augustus 2008Juridische mededeling