Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2007/2139(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0372/2007

Ingediende teksten :

A6-0372/2007

Debatten :

PV 13/11/2007 - 24
CRE 13/11/2007 - 24

Stemmingen :

PV 14/11/2007 - 3.2
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2007)0508

Aangenomen teksten
DOC 77k
Woensdag 14 november 2007 - Straatsburg Definitieve uitgave
Europese consensus over humanitaire hulp
P6_TA(2007)0508A6-0372/2007

Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2007 over een Europese consensus over humanitaire hulp (2007/2139(INI))

Het Europees Parlement ,

–   gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad getiteld "Naar een Europese consensus over humanitaire hulp" (COM(2007)0317),

–   gezien het bij de hiervoor genoemde mededeling van de Commissie gevoegde werkdocument van de Commissie getiteld "Verslag over de raadpleging betreffende een consensus over het Europees beleid inzake humanitaire hulp" (SEC(2007)0782),

–   gezien het bij de hiervoor genoemde mededeling gevoegde werkdocument van de Commissie getiteld "Verslag over reacties op crisissituaties – DRK, Pakistan, Libanon en Birma/Myanmar" (SEC(2007)0781),

–   gelet op het EG-verdrag, en in het bijzonder artikel 179 daarvan,

–   gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 21 en 22 juni 2007 in Brussel waarin het mandaat is vastgesteld voor de Intergouvernementele Conferentie van Lissabon,

–   gelet op Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad van 20 juni 1996 betreffende humanitaire hulp(1) ,

–   gelet op Besluit 2001/792/EG, Euratom van de Raad van 23 oktober 2001 tot vaststelling van een communautair mechanisme ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming(2) ,

–   gezien de Evaluatie van het directoraat-generaal humanitaire hulp van de Europese Commissie (DG ECHO) 2000 - 2005 (2006),

–   gezien de Collegiale toetsing van de Beleidslijnen en programma's inzake samenwerking op ontwikkelingsgebied van de Europese Gemeenschap (2007) door de Commissie voor ontwikkelingsbijstand van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO/DAC),

–   gezien het verslag van Michel Barnier getiteld "Op weg naar een Europese civiele bescherming: Europe aid" van mei 2006,

–   gezien de Richtsnoeren van de Europese Unie inzake de bevordering van de naleving van het internationaal humanitair recht (IHR) van 23 december 2005(3) ,

–   gezien de Gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad, het Europees Parlement en de Commissie betreffende het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie: De Europese consensus(4) (de Europese consensus over ontwikkeling),

–   gezien de mededeling van de Commissie getiteld "De Europese Unie en de Verenigde Naties: kiezen voor multilateralisme" (COM(2003)0526), waarin wordt gepleit voor een omvattende versterking en integratie van de betrekkingen tussen de EU en de VN door middel van een stelselmatige beleidsdialoog, hechtere samenwerking "in het veld", beter crisisbeheer en crisispreventie, en strategische partnerschappen tussen de Commissie en bepaalde VN-organisaties,

–   gezien de Universele verklaring van de rechten van de mens, aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN op 10 december 1948,

–   gezien de Verdragen van Genève van 1949 en de aanvullende protocollen van 1977,

–   gezien het Verdrag inzake de rechten van het kind en het daaraan gehechte Facultatief Protocol inzake kinderen in gewapende conflicten, aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN op 20 november 1989,

–   gezien het Voedselhulpverdrag, ondertekend in Londen op 13 april 1999, op grond waarvan de Gemeenschap zich verplicht te reageren op noodvoedselsituaties en andere voedingsnoden van ontwikkelingslanden(5) ,

–   gezien de op 17 juni 2003 in Stockholm aanvaarde Beginselen en goede werkwijzen voor humanitair donorschap (GHD),

–   gezien de Gedragscode voor het Internationale Rode Kruis en de Rode Halve Maan en voor NGO's bij rampenbestrijdingsprogramma's van 1994,

–   gezien het humanitaire handvest en de minimumnormen voor hulpverlening bij rampen van de organisatie SPHERE, zoals herzien in 2004,

–   gezien de Beginselen van partnerschap van het Global Humanitarian Platform van 12 juli 2007,

–   gezien de Richtsnoeren inzake het gebruik van militaire en civiele defensiemiddelen ter ondersteuning van humanitaire VN-activiteiten bij natuurrampen (de Oslo-richtsnoeren), herzien op 27 november 2006,

–   gezien de Richtsnoeren inzake het gebruik van militaire en civiele defensiemiddelen ter ondersteuning van humanitaire VN-activiteiten in complexe noodsituaties (de MCDA-richtsnoeren) van maart 2003,

–   gezien het Actiekader van Hyogo 2005–2015 (HFA), aangenomen tijdens de Wereldconferentie voor rampenbestrijding in Kobe, Hyogo, Japan, van 18-22 januari 2005,

–   gezien het rapport van de International Commission on Intervention and State Sovereignty getiteld "The responsibility to protect" van december 2001,

–   gezien het rapport getiteld "A more secure world: our shared responsibility" van het Panel op hoog niveau inzake dreigingen, uitdagingen en verandering van 1 december 2004,

–   gezien het rapport getiteld "In larger freedom: towards development, security and human rights for all" van de secretaris-generaal van de VN van 21 maart 2005,

–   gezien Resolutie 60/1 van de Algemene Vergadering van de VN van 24 oktober 2005, waarin wordt erkend dat elke staat de verantwoordelijkheid heeft om zijn bevolking te beschermen tegen genocide, oorlogsmisdaden, etnische zuiveringen en misdaden tegen de menselijkheid, en dat de internationale gemeenschap de verantwoordelijkheid heeft om de veiligheid van mensen te helpen beschermen alsook bij te dragen aan het bespreken en definiëren van wat onder menselijke veiligheid moet worden verstaan,

–   gezien het communiqué en het Actiekader van het forum van Fribourg, Zwitserland, 15-16 juni 2000,

–   gezien de Toetsing van de humanitaire hulp (Humanitarian Response Review), gepubliceerd door het Bureau voor de coördinatie van humanitaire aangelegenheden (OCHA) van de Verenigde Naties in augustus 2005,

–   onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over het verstrekken van humanitaire hulp in derde landen,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 februari 2002 over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over "Samenhang van noodhulp, rehabilitatie en ontwikkeling – Evaluatie(6) ,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 mei 2002 over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement "Ontwikkeling van een daadwerkelijk partnerschap met de Verenigde Naties op het gebied van ontwikkeling en humanitaire zaken"(7) ,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 januari 2003 over het Jaarverslag van de Commissie over humanitaire hulp 2000(8) ,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 september 2000 over de mededeling van Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de evaluatie en toekomst van de humanitaire activiteiten van de Gemeenschap (artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1257/96)(9) ,

–   onder verwijzing naar zijn standpunt van 24 oktober 2006 over het voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van een communautair mechanisme voor civiele bescherming (Herschikking)(10) ,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 juni 2005 over de hervorming van de Verenigde Naties(11) ,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en het advies van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0372/2007),

De Europese consensus over humanitaire hulp

1.   verwelkomt de bovengenoemde mededeling getiteld "Naar een Europese consensus over humanitaire hulp" en het initiatief voor een gemeenschappelijke verklaring (de Consensus) inzake de beginselen, doelstellingen en strategieën van de EU voor het verstrekken van humanitaire hulp in derde landen;

2.   beklemtoont dat de Consensus duidelijker en specifieker dient te zijn teneinde het Europees humanitair beleid te versterken en ervoor te zorgen dat de EU haar potentieel als humanitaire donor ten volle kan benutten, en is van mening dat het engagement van de EU voor de cohesie tussen humanitaire hulp, herstel en ontwikkelingshulp door de Consensus moet worden versterkt, met erkenning van de verschillende aard van de aan elk daarvan ten grondslag liggende beginselen;

3.   is van oordeel dat de Consensus duidelijk moet maken hoe de verschillende middelen van de EG en de lidstaten het best gecombineerd en gecoördineerd kunnen worden, in het licht van hun respectieve comparatieve voordelen;

4.   merkt op dat er steeds meer verschillende actoren betrokken zijn bij humanitaire crisissituaties en is van mening dat de Consensus een leidraad en antwoorden dient te geven met betrekking tot de nieuwe risico's en uitvoerings- en coördinatieproblemen, en opnieuw dient te bevestigen dat de EU zich wil inzetten voor humanitaire beginselen en het IHR; herinnert eraan dat de EU de grootste donor van humanitaire hulp in de wereld is; is voorts van mening dat de conclusies van de Europese Raad van 21-22 juni 2007, volgens welke humanitaire hulp in het toekomstige ontwerp-verdrag van Lissabon is erkend als een zelfstandig beleidsterrein van de EU, een welkome erkenning van dat feit zijn;

Deel I: de visie van de EU op humanitaire hulp
a) Gemeenschappelijke doelstellingen

5.   is van oordeel dat de Consensus een gedetailleerde definitie van de doelstellingen van de humanitaire hulp van de EU dient te bevatten, die is gebaseerd op de bovengenoemde Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad en op de hiervoor genoemde beginselen en goede werkwijzen voor humanitair donorschap (GHD), en dat tot die doelstellingen dient te behoren dat er bijzondere aandacht wordt geschonken aan de kwetsbaarste groepen, zoals vrouwen, kinderen, gehandicapten, ouderen en etnische minderheden, met inbegrip van vluchtelingen uit conflictgebieden;

6.   benadrukt dat effectieve humanitaire actie, waaronder noodvoedselhulp, op de situatie en de behoeften gebaseerd en op resultaat gericht dient te zijn, alsmede dient uit te gaan van het beginsel dat veilig stellen van het levensonderhoud levens redt; benadrukt voorts dat humanitaire hulp geen instrument voor crisisbeheersing is en op een transparante manier en uitsluitend op grond van de geconstateerde behoeften, onafhankelijk van welke politieke overwegingen ook, moet worden verleend; benadrukt in het bijzonder dat bij de verstrekking van voedselhulp met alle middelen moet worden geprobeerd elk schadelijk gevolg voor de lokale markt of toekomstige afhankelijkheid te vermijden en dat de verstrekking moet bijdragen tot continuïteit van de voedselzekerheid op lange termijn; steunt internationale inspanningen ter hervorming van het Voedselhulpverdrag om eerbiediging van deze beginselen te waarborgen;

7.   benadrukt dat humanitaire hulp zelfontwikkeling en zelfvoorziening voor ogen moet houden en er niet op gericht mag zijn de landen of regio's waaraan de hulp wordt verleend te zeer afhankelijk te maken van verder verleende hulp of externe bijstand;

b) Gemeenschappelijke waarden, beginselen en goede werkwijzen

8.   onderstreept dat humanitaire actie van de EU dient uit te gaan van de humanitaire beginselen zoals vastgelegd in de beginselen en goede werkwijzen voor humanitair donorschap (GHD):
   - beginsel van menselijkheid, dat wil zeggen dat het redden van mensenlevens en het verlichten van lijden waar dat maar wordt aangetroffen, centraal staat;
   - beginsel van onpartijdigheid, dat wil zeggen dat acties uitsluitend worden uitgevoerd op basis van noodzaak, zonder onderscheid tussen of binnen getroffen bevolkingsgroepen;
   - beginsel van neutraliteit, dat wil zeggen dat humanitaire actie op de plaats waar zij wordt uitgevoerd geen enkele partij in een gewapend conflict of ander geschil mag bevoordelen; en
   - beginsel van onafhankelijkheid, dat wil zeggen dat de humanitaire doeleinden autonoom zijn ten opzichte van de politieke, economische, militaire of andere doeleinden die betrokkenen kunnen hebben in de gebieden waar de humanitaire actie wordt uitgevoerd;
meent bovendien dat de uitvoering van de humanitaire actie twee prioriteiten moet hebben:
   - urgentie, dat wil zeggen dat er een sterkere nadruk moet liggen op de uitbanning van alle onredelijke vertragingen in de verstrekking van humanitaire hulp en in voorkomende gevallen het leveren van kritiek op eventuele vertragingen;
   - doeltreffendheid, dat wil zeggen dat de resultaten meetbaar zijn zodat democratische controle kan worden uitgeoefend;
is van oordeel dat de EU gezien haar politieke gewicht en haar invloed als belangrijkste internationale donor deze beginselen consequent dient te bevorderen om enerzijds de toegang tot de door crises getroffen bevolkingsgroepen en anderzijds de eerbiediging van de humanitaire ruimte te waarborgen;

9.   verwelkomt het initiatief van de Commissie om te komen tot een Goed humanitair partnerschap, dat mondiale humanitaire hervormingen versterkt door donoren, uitvoeringspartners en begunstigden te verenigen in een gezamenlijk platform, en het aannemen door de EU in 2005 van de richtsnoeren inzake de bevordering van de naleving van het IHR); wil dat de EU een vooraanstaande rol speelt in de bewaking, de verdediging, de bevordering, de verspreiding en de handhaving van de eerbiediging van het IHR, ook door niet-statelijke actoren, teneinde de humanitaire ruimte te handhaven; wil dat alle lidstaten die dit nog niet hebben gedaan alsnog zonder voorbehoud de bovengenoemde beginselen en goede werkwijzen voor humanitair donorschap (GHD) onderschrijven; onderstreept de noodzaak dat deze beginselen in de praktijk worden gebracht en dat hun naleving op regelmatige (halfjaarlijkse) basis wordt beoordeeld door de EU-instellingen en de vaste rapporteur van het Parlement inzake humanitaire hulp;

10.   vindt dat er meer aandacht moet worden besteed aan de veiligheid en bescherming van hulpverleners, die zich regelmatig in gevaarlijke gebieden moeten wagen; betreurt dat zij jammer genoeg nog veel te vaak het slachtoffer worden van zinloos geweld, gevangenneming of gijzelingen; veroordeelt scherp elke actie die tegen hulpverleners wordt ondernomen;

11.   constateert dat in bovengenoemde VN-Resolutie 60/1 het concept is erkend van "beschermingsverantwoordelijkheid", vanwege de toename van schendingen van het IHR en de mensenrechten en de onmacht of de onwil van regeringen om hun eigen burgers te beschermen; herinnert eraan dat humanitaire hulp een van de middelen is die de internationale gemeenschap ter beschikking staan om bedreigde bevolkingsgroepen te helpen beschermen en onderstreept de bezorgdheid van de EU dat tegen dergelijke schendingen niet wordt opgetreden; pleit voor een grondig politiek debat in de lidstaten en de EU-instellingen over het recht – of zelfs de plicht – van interventie in geval van ernstige schending van het IHR en/of de mensenrechten, waarbij rekening dient te worden gehouden met de conclusies en aanbevelingen in het bovengenoemde rapport "The responsibility to protect" van de International Commission on Intervention and State Sovereignty van december 2001;

12.   is van mening dat de EU initiatieven dient te ontplooien om het concept van de "beschermingsverantwoordelijkheid" waar te maken en daarbij voorrang dient te geven aan preventieve actie, civiele middelen en steun aan regeringen van derde landen bij de vervulling van de beschermingsplicht ten opzichte van hun bevolking; benadrukt dat dwangmaatregelen, met inbegrip van militair ingrijpen, slechts als laatste redmiddel en strikt in overeenstemming met het internationaal recht mogen worden toegepast; herhaalt in het bijzonder zijn standpunt dat, wanneer de Veiligheidsraad de inzet van geweld overweegt, hij altijd rekening moet houden met de vijf criteria van legitimiteit die in het bovengenoemde rapport van de secretaris-generaal van de VN van 21 maart 2005 zijn voorgesteld en die het Parlement heeft onderschreven: de ernst van de bedreiging, de juistheid van het doel, het laatste redmiddel, de evenredigheid van de middelen en een redelijke kans van slagen; is het ermee eens dat de beginselen die verband houden met het gebruik van geweld en de toestemming daartoe moeten worden neergelegd in een resolutie van de Veiligheidsraad;

Deel II: omzetten van beginselen in de praktijk: een gemeenschappelijk kader voor de humanitaire hulp van de EU
a) Coördinatie, coherentie en complementariteit binnen de EU

13.   is van oordeel dat in de Consensus de beginselen van coördinatie, beleidscoherentie, complementariteit en harmonisatie van procedures tussen de lidstaten dienen te worden opgenomen, zoals reeds uiteengezet in de bovengenoemde Europese ontwikkelingsconsensus, en dat de Gemeenschap ten volle gebruik dient te maken van artikel 10 van bovengenoemde Verordening (EG) nr. 1257/96 en van de mogelijkheden van DG ECHO in zijn verbindende rol; benadrukt niettemin dat EU-coördinatiemechanismen internationale coördinatie-inspanningen van de Verenigde Naties, in het bijzonder van het OCHA, moeten versterken en niet dupliceren, en dat daarbij ook nationale en lokale autoriteiten een rol moeten spelen; roept de EU op een communautaire humanitaire atlas van hulpdonoren op te stellen, analoog aan wat er is ondernomen op het gebied van de EU-ontwikkelingshulp;

14.   verwelkomt de erkenning, in de conclusies van het voorzitterschap van de op 21 en 22 juni 2007 in Brussel gehouden Europese Raad , dat het noodzakelijk is het beleid inzake humanitaire hulp te zien als een geheel zelfstandig EU-beleid, en is derhalve van oordeel dat de Gemeenschap en de lidstaten strategische beleidsdiscussies over humanitaire actie dienen te bevorderen in een daartoe geëigend forum van de Raad door het creëren van een specifieke Werkgroep van de Raad (bijvoorbeeld een COHUMA, d.w.z. een werkgroep van de Raad voor humanitaire hulp), zodat het mogelijk zal zijn samenhangende methoden te ontwerpen waarmee snelle en consequente actie wordt gewaarborgd;

b) Adequate en doeltreffende hulpverlening

15.   is van oordeel dat de EU zich in de Consensus krachtig dient uit te spreken voor goede humanitaire hulpverlening en voor voldoende voorspelbaarheid en flexibiliteit in de financiering ervan door daarvoor vooraf een adequaat jaarlijks budget vrij te maken; benadrukt dat de EU prioriteit dient te geven aan die humanitaire crises die te weinig financiering ontvangen dan wel genegeerd of vergeten worden, en dat moet worden gezocht naar innovatieve mechanismen om het gat tussen de benodigde en de bestaande middelen te kwantificeren en te waarborgen dat in de mondiale humanitaire behoeften wordt voorzien;

16.   is van oordeel dat de EU zich duidelijk dient te profileren in het wereldwijde humanitaire hervormingsproces, en vooral het VN-noodhulpfonds (CERF) dient te steunen als nuttige aanvulling op een scala van beschikbare financieringsinstrumenten, aangezien het fonds aanvullende financiering vertegenwoordigt die niet in de plaats komt van steun aan andere humanitaire operaties en partners, de "clusterbenadering" dient te verwelkomen en de integratie dient te bevorderen van een breed scala van humanitaire actoren;

17.   verwelkomt het voorstel van de Commissie om te komen tot een gemeenschappelijk EU-kader voor het vaststellen van de behoeften en voor het delen van deskundige analyse; herinnert eraan dat de EU waar mogelijk de voorkeur dient te geven aan gebruikmaking van lokale en regionale bronnen;

18.   onderstreept dat in noodsituaties, en vooral in geval van noodtoestanden als gevolg van natuurrampen, de eerste 48 uur van cruciaal belang zijn om levens te redden en dat de internationale gemeenschap heeft aangetoond dat haar onmiddellijke reactie onvoldoende doelmatig is; meent dat de EU deze uitdaging dient aan te gaan door enerzijds het plaatselijke preventie-, voorbereidings- en reactievermogen te versterken en anderzijds de coördinatie, de tijdige waarschuwingsmechanismen en de adequate positionering vooraf van materiaal en voorraden op internationaal niveau te verbeteren; roept de EU op de internationale inspanningen onder leiding van OCHA en de VN te steunen en te complementeren om de mogelijkheden tot snelle reactie te versterken, met inbegrip van directe toegang tot financiering en teams die stand-by zijn voor noodoperaties;

19.   is van mening dat de EU meer dient te investeren in kennis en monitoring van de risicofactoren onder de bevolking; roept de EU in het bijzonder op te waarborgen dat bij alle humanitaire operaties wordt voldaan aan de medische eisen die een noodsituatie stelt, in het bijzonder ten aanzien van de reproductieve gezondheidszorg, overeenkomstig de respectieve Sphere-normen;

20.   ondersteunt de inspanningen van de Internationale Federatie en de nationale Rode Kruis- en Rode Halve Maan-verenigingen om de problemen vast te stellen en te komen met aanbevelingen met betrekking tot het IDRL (International Disaster Response Laws, Rules and Principles)-project en kijkt uit naar de resultaten van de 30ste Internationale Conferentie van het Rode Kruis en de Rode Halve Maan, die in november 2007 gehouden zal worden;

c) Diversiteit en kwaliteit van het partnerschap

21.   verwelkomt de voorstellen van de Commissie om de steun van de EU te onderstrepen voor een verscheidenheid aan uitvoeringspartners, vooral NGO's, de VN en het Rode Kruis en de Rode Halve Maan, en steunt haar voorgestelde criteria voor partnerselectie; verzoekt de Commissie uitvoeringsinstanties uit de nieuwe lidstaten (de EU-12, d.w.z. de tien nieuwe lidstaten die in 2004 zijn toegetreden, en Bulgarije en Roemenië die in 2007 zijn toegetreden) te helpen bij hun volledige integratie in de humanitaire hulpverleningsactiviteiten; is van oordeel dat de Consensus de verschillende rollen, mandaten en comparatieve voordelen van de verschillende humanitaire actoren dient te erkennen en nader dient te definiëren, teneinde conflicterende mandaten en concurrentie om middelen te voorkomen, en dat de EU capaciteitsopbouw binnen de humanitaire gemeenschap dient te ondersteunen met bijzondere aandacht voor lokale en regionale capaciteit; is van mening dat er speciale aandacht dient te worden geschonken aan de rol van NGO's, de nationale Rode Kruis- en Rode Halve Maan-verenigingen en het maatschappelijke middenveld, zowel uit het Zuiden als het Noorden, niet alleen wat betreft het verstrekken van hulp maar ook wat betreft de ontwikkeling van beleid dat geënt is op de echte behoeften en problemen van lokale partners in het Zuiden en wat betreft het verkrijgen van steun van de Europese burgers;

22.   is van mening dat de EU strategieën dient te ontwikkelen om aansluiting te zoeken bij niet-traditionele donoren wier fondsen vaak aan een bepaalde bestemming en/of voorwaarde gebonden zijn, teneinde een model van hulp op basis van behoeften, de beginselen van het IHR en het concept van partnerschap te bevorderen; benadrukt echter dat deze nieuwe financieringsbronnen niet mogen leiden tot een vermindering van de fondsen afkomstig van de EU-lidstaten en de Commissie;

23.   is van mening dat de humanitaire hulp van de EU dient te worden verleend via humanitaire hulporganisaties die zich volledig houden aan goede werkwijzen en streven naar de bevordering van verantwoordelijkheid, doelmatigheid en doeltreffendheid bij de uitvoering van humanitaire actie;

d) Doeltreffendheid, kwaliteit en verantwoordingsplicht

24.   is van mening dat verantwoordingsplicht aan door rampen getroffen gemeenschappen als primaire begunstigden centraal dient te staan bij elke evaluatie van de doeltreffendheid van humanitaire hulp, en dat de Consensus dit beginsel naar behoren dient te weerspiegelen; is vooral van oordeel dat de EU initiatieven van NGO's dient aan te moedigen die erop zijn gericht om te komen tot verantwoording op vrijwillige basis;

25.   is van mening dat de EU de toepassing dient te bevorderen van richtsnoeren en beginselen voor humanitaire activiteiten van het Permanent Comité van VN-organisaties, de leidende beginselen van de VN inzake binnenlandse ontheemden, de gedragscode uit 1994 voor de internationale beweging van het Rode Kruis en de Rode Halve Maan en niet-gouvernementele organisaties (NGO's) bij hulpverlening na rampen, en het humanitaire handvest van Sphere;

e) Inzet van civiele bescherming en militaire middelen en capaciteit buiten het gebied van de EU

26.   herinnert eraan dat civiele beschermings- en verdedigingsmiddelen en militaire middelen en manschappen van de EU moeten worden ingezet op een wijze die het werk van humanitaire organisaties aanvult en ondersteunt en dat hun inzet beperkt moet blijven tot gevallen of gebieden waar zij werkelijk toegevoegde waarde kunnen bieden, op basis van een grondige voorafgaande analyse van de situatie;

27.   is van mening dat de EU de taken en bevoegdheden van civiele en militaire beschermingseenheden in humanitaire operaties helder dient te definiëren en moet waarborgen dat deze in acht worden genomen, in het bijzonder in conflictsituaties waar onpartijdigheid en onafhankelijkheid cruciaal zijn voor het waarborgen van veilige toegang tot slachtoffers van rampen en doelmatige humanitaire hulpverlening;

28.   is van mening dat de EU zich er actief voor dient in te zetten dat alle actoren die betrokken zijn bij humanitaire operaties, de MCDA- en Oslo-richtsnoeren toepassen en dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de belangrijkste beginselen daarvan;

29.   is van mening dat de toevlucht tot civiele beschermingseenheden van de staat zich in complexe noodgevallen, in overeenstemming met internationale richtsnoeren, dient te beperken tot uitzonderingsgevallen terwijl militaire eenheden en capaciteiten alleen als "laatste redmiddel" mogen worden ingezet ter ondersteuning van humanitaire operaties, en in beide gevallen altijd onder leiding van humanitaire VN-organisaties en volgens het beginsel van conflictgevoeligheid;

f) Bevordering van rampenpreventie door risicobeperking en van rampenparaatheid

30.   constateert dat natuurrampen in aantal en frequentie toenemen en dat hun gevolgen vernietigend zijn; erkent evenzeer dat het in toenemende mate moeilijk is om natuurrampen te onderscheiden van door de mens veroorzaakte rampen; erkent dat risico's net zo vaak worden bepaald door menselijke activiteiten en gebrek aan planning als door natuurlijke gevaren; pleit voor een tijdgebonden strategie om rampenpreventie door risicobeperking (Disaster Risk Reduction (DRR)) te integreren in alle humanitaire en ontwikkelingshulp van de EU op basis van het Actiekader van Hyogo; erkent dat ontwikkelingsinterventies zonder integratie van rampenpreventie door risicobeperking onbedoeld het risico van rampen zouden kunnen vergroten;

31.   neemt nota van de immense uitdagingen die de klimaatverandering in de toekomst zal opleveren in de vorm van extreme weersomstandigheden en slinkende natuurlijke rijkdommen, met ernstige gevolgen voor veiligheid en ontwikkeling, uiteenlopend van toenemende kwetsbaarheid van de armen tot gewelddadige conflicten om afnemende natuurlijke rijkdommen en grootschalige migratiestromen; onderstreept de bedreiging die de klimaatverandering vormt voor de armoedebestrijding en de haalbaarheid van de millenniumdoelstellingen en pleit voor de integratie van rampenpreventie door risicobeperking en aanpassingsmaatregelen in strategiedocumenten voor armoedebestrijding; benadrukt dat interventies in het kader van rampenpreventie door risicobeperking die zijn gericht op bestrijding van de oorzaken van kwetsbaarheid, alleen doeltreffend kunnen zijn als deze in aanzienlijke mate samenvallen met maatregelen tot aanpassingen aan en bestrijding van klimaatverandering;

32.   benadrukt dat strategieën voor rampenpreventie door risicobeperking die zijn gebaseerd op het Actiekader van Hyogo ondersteuning dienen te bieden aan acties door lokale gemeenschappen en autoriteiten in het kader van een langetermijnbenadering van de bestrijding van de kwetsbaarheid voor rampen, zoals blijkt uit de ervaringen met het -financieringsmechanisme en -programma inzake rampenparaatheid van DG-ECHO (DIPECHO);

33.   roept de EU op ten minste 10% van haar aanvullende nieuwe fondsen toe te wijzen aan humanitaire hulpbudgetten voor de bestrijding van de risico's van rampen en de middelen voor rampenpreventie door risicobeperking binnen de begroting voor ontwikkelingshulp aanzienlijk te verruimen; wijst op de noodzaak van aanpassing van de internationale humanitaire hulp op middellange tot lange termijn met een duidelijke versterking van de rampenpreventie door risicobeperking;

g) Versterking van de koppeling met andere hulpinstrumenten

34.   vraagt de EU in samenwerking met de internationale humanitaire actoren richtsnoeren te ontwikkelen om de koppeling van noodhulp, herstel en ontwikkeling (LRRD) te versterken teneinde mogelijke lacunes te vermijden tussen noodhulpverlening en de herstel- en ontwikkelingsfasen, uitgaande van de goede werkwijzen en uit de praktijk getrokken lessen; is van mening dat de EU haar benadering dient te baseren op de beginselen van "niet schaden" en op de tien beginselen van "beter herbouwen"; onderstreept de doelstelling om de kloof tussen humanitaire hulp en ontwikkelingshulp te dichten door zo goed mogelijk gebruik te maken van de verschillende financieringsinstrumenten van de EU;

35.   onderkent verder een gebrek aan kennis en bewustzijn van de verbanden tussen humanitaire hulp en ontwikkeling bij zowel ontwikkelingswerkers als humanitaire hulpverleners; verzoekt de EU prioriteit te geven aan opleidingsprogramma's voor medewerkers op dit gebied;

36.   onderstreept de noodzaak om de relaties te verduidelijken tussen de acties die door de Commissie worden gesteund via het stabiliteitsinstrument en die betrekking hebben op de preventie, beheersing en beëindiging van crises (zoals ontwapening, demobilisatie, ruimen van mijnen, reïntegratie van ontheemden/vluchtelingen, enz.), en de begeleidende acties die DG ECHO overeenkomstig zijn mandaat en de humanitaire beginselen uitvoert;

h) Tenuitvoerlegging van de Consensus over humanitaire hulp

37.   verzoekt in de Consensus een brede en concrete routekaart op te nemen ten aanzien van de tenuitvoerlegging, waaronder tijdschema's voor belangrijke projecten en initiatieven die gedurende de komende vijf jaar door alle EU-donoren moeten worden uitgevoerd;

38.   verzoekt om een regelmatige evaluatie van de tenuitvoerlegging en vooruitgang van de Consensus , waarbij het Parlement volledig en op basis van gelijkwaardigheid met de overige instellingen is betrokken; pleit voor de oprichting van een passende interinstitutionele structuur en een gestructureerde dialoog met het Parlement op dit gebied;

o
o   o

39.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 163 van 2.7.1996, blz. 1.
(2) PB L 297 van 15.11.2001, blz. 7.
(3) PB C 327 van 23.12.2005, blz. 4.
(4) PB C 46 van 24.2.2006, blz.1.
(5) Besluit 2000/421/EG van de Raad van 13 juni 2000 inzake de sluiting namens de Europese Gemeenschap van het Voedselhulpverdrag 1999 (PB L 163 van 4.7.2000, blz. 37).
(6) PB C 284 E van 21.11.2002, blz. 108.
(7) PB C 180 E van 31.7.2003, blz. 538.
(8) PB C 38 E van 12.2.2004, blz. 85.
(9) PB C 135 van 7.5.2001, blz. 72.
(10) PB C 313 E van 20.12.2006, blz. 100.
(11) PB C 124 E van 25.5.2006, blz. 549.

Laatst bijgewerkt op: 28 augustus 2008Juridische mededeling