Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2008 over een duurzaam Europees vervoersbeleid, rekening houdend met Europees energie- en milieubeleid (2007/2147(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de conclusies van het voorzitterschap na de Europese Raad van 8 en 9 maart 2007, in verband met de aanneming door de Europese Raad van een "actieplan van de Europese Raad (2007-2009)", getiteld "Een energiebeleid voor Europa" (7224/1/07),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Mededeling inzake een Europees havenbeleid" (COM(2007)0616),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Naar een spoorwegnet met voorrang voor goederenverkeer" (COM(2007)0608),
– gezien de mededeling van de Commissie, het "Actieplan Vrachtvervoerslogistiek" (COM(2007)0607),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "De EU-agenda op het gebied van goederenvervoer: versterking van de doeltreffendheid, integratie en duurzaamheid van het goederenvervoer in Europa" (COM(2007)0606),
– gezien het Groenboek van de Commissie getiteld "Een nieuwe stedelijke mobiliteitscultuur" (COM(2007)0551),
– gezien het Groenboek van de Commissie over marktconforme instrumenten voor milieu- en gerelateerde beleidsdoelstellingen (COM(2007)0140),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Een concurrerend regelgevingskader voor de automobielindustrie voor de 21e eeuw – Standpunt van de Commissie over het eindverslag van de CARS 21-groep op hoog niveau – Een bijdrage tot de strategie van de EU voor groei en werkgelegenheid" (COM(2007)0022),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Resultaten van de herziening van de communautaire strategie om de CO2-uitstoot door personenauto's en lichte bedrijfsvoertuigen te verminderen" (COM(2007)0019),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "De wereldwijde klimaatverandering beperken tot 2 graden Celsius - Het beleid tot 2020 en daarna" (COM(2007)0002),
– gezien met de mededeling van de Commissie getiteld "Een energiebeleid voor Europa" (COM(2007)0001),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "routekaart voor hernieuwbare energie - Hernieuwbare energiebronnen in de 21ste eeuw: een duurzame toekomst opbouwen" (COM(2006)0848),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Voortgangsverslag inzake biobrandstoffen: Verslag over de vooruitgang die in de lidstaten van de Europese Unie met het gebruik van biobrandstoffen en andere hernieuwbare brandstoffen is geboekt" (COM(2006)0845),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Actieplan voor energie-efficiëntie - Het potentieel realiseren" (COM(2006)0545),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Europa duurzaam in beweging – Duurzame mobiliteit voor ons continent – Tussentijdse evaluatie van het Witboek over Vervoer 2001 van de Europese Commissie' (COM(2006)0314),
– gezien zijn resolutie van 24 oktober 2007 over de communautaire strategie om de CO2 -uitstoot van personenauto's en lichte bedrijfsvoertuigen te verminderen(1)
,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 september 2007 over goederenlogistiek in Europa – sleutel tot duurzame mobiliteit(2)
,
– gezien zijn resolutie van 12 juli 2007 over "Europa duurzaam in beweging: duurzame mobiliteit voor ons continent"(3)
,
– gezien zijn standpunt in eerste lezing van 5 september 2006 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad over belasting op personenwagens(4)
,
– gelet op Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen(5)
(Eurovignet-richtlijn),
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0014/2008),
A. overwegende dat duurzame ontwikkeling – een grensoverschrijdende doelstelling van de EU – voortdurende verbetering moet brengen in de levenskwaliteit en in het welzijn van onze planeet voor de generaties nu en in de toekomst,
B. overwegende dat ongeveer een derde van het totale energieverbruik in de EU 25 verband houdt met de transportsector, uitgezonderd de scheepvaart en pijpleidingen, en dat het wegvervoer, dat goed is voor 83%, de vervoersmethode is die de grootste energievolumes verbruikt,
C. overwegende dat de transportsector goed is voor 70% van de vraag naar olie in de EU 25; overwegende dat de sector voor 97% van zijn energietoevoer afhangt van fossiele brandstoffen, voor slechts 2% van elektriciteit (die grotendeels nucleair wordt gegenereerd), en voor slechts 1% van biobrandstoffen,
D. overwegende dat de energie-efficiëntie van de verschillende transportmethodes aanzienlijk is verbeterd in de voorbije jaren en de corresponderende CO2-emissies per kilometer op die manier aanzienlijk verminderd zijn kunnen worden, maar dat tegenover deze verbeteringen de gevolgen van de steeds groeiende vraag in de transportsector staan,
E. overwegende dat de emissies in de gehele transportsector derhalve blijven stijgen: alleen al in 2005 was de transportsector verantwoordelijk voor 24,1% van alle broeikasgasemissies (CO2, CH4, N2O) in de EU 27 en volgens voorspellingen van de Commissie zal de vraag naar energie vanaf nu tot in 2030 met minstens 30% stijgen,
F. overwegende dat de schadelijke emissies afkomstig van het wegvervoer verminderd zijn dankzij technologische innovaties en de uitgebreide inspanningen van de motorindustrie; overwegende dat dit resultaat met name werd bereikt dankzij de invoering van katalysators, roetfilters en andere technologieën die in de loop van de voorbije 15 jaar hebben bijgedragen tot een vermindering met 30 tot 40% van de uitstoot van NOx en vervuilende deeltjes; overwegende dat, ondanks deze verbeteringen, de doelstellingen rond de vermindering van de CO2-uitstoot voortvloeiend uit het vrijwillige akkoord van de motorfabrikanten slechts gedeeltelijk werden gehaald,
G. overwegende dat 40% van de CO2 –uitstoot afkomstig is van het stedelijk vervoer en 70% van andere vervuilende uitstoot van voertuigen en overwegende dat verkeersopstoppingen, vooral in de grote steden, een kostprijs van ongeveer 1% van het BBP met zich meebrengen voor de EU,
H. overwegende dat 70% van de prioritaire trans-Europese vervoersprojecten die in 2004 zijn goedgekeurd, betrekking hebben op spoorweg- en scheepsvervoer, die beide worden aangemerkt als minder vervuilende vervoerswijzen,
I. overwegende dat de EU zich er in de bovengenoemde Conclusies van het Voorzitterschap van de Europese Raad krachtig en unilateraal toe verbonden heeft de uitstoot van broeikasgassen met minstens 20% te verminderen, ten opzichte van de niveaus van 1990,
1. is ervan overtuigd dat mobiliteit één van de belangrijkste verwezenlijkingen en uitdagingen van de 20ste eeuw is en dat met duurzaam vervoer een redelijk evenwicht moet worden gevonden tussen verschillende en vaak botsende belangen bij het streven om mobiliteit, een basisrecht voor alle burgers, te verenigen met de betekenis van de transportsector in economisch opzicht en in werkgelegenheidstermen, de verantwoordelijkheid voor het lokale en mondiale milieu en het recht van burgers op veiligheid, levenskwaliteit en gezondheid;
2. benadrukt dat ook de transportsector moet voldoen aan de EU-doelstelling om het aardolieverbruik en de uitstoot van broeikasgassen tegen 2020 met ten minste 20% te beperken ten opzichte van het niveau van 1990;
3. wijst op het belang van de transportsector voor werkgelegenheid, groei en innovatie en beschouwt veilige en betaalbare gegarandeerde mobiliteit als een sine qua non van onze levensstijl; gelooft daarom - in verband met de prioriteit die vanuit milieuoverwegingen zou moeten worden gegeven aan de eisen van duurzame mobiliteit - dat burgers wellicht hun steun zullen geven aan maatregelen die hun mobiliteit op lange termijn verzekeren(6)
;
4. is van mening dat het, om te komen tot duurzaam transport in Europa op energie- en milieuvlak, noodzakelijk is een aantal elkaar ondersteunende en corrigerende beleidslijnen te combineren, waarmee ervoor wordt gezorgd dat steeds meer belanghebbenden die de transportsector, het bestuur en de burger vertegenwoordigen bij de zaken worden betrokken; is ervan overtuigd dat enkel door het juiste geheel van maatregelen door te voeren, zowel de nadelige gevolgen van individuele acties verzacht kunnen worden als burgers kunnen worden overtuigd deze acties te aanvaarden;
5. vindt dat dit soort beleidscombinatie in het bijzonder rekening moet houden met het volgende:
a)
technologische ontwikkeling (maatregelen om de energie-efficiëntie te verhogen, nieuwe normen / regels voor motoren en brandstoffen, gebruik van nieuwe technologieën en alternatieve brandstoffen),
b)
marktgebaseerde instrumenten (heffingen/vervoerkosten op basis van milieu-impact of verkeersopstopping, fiscale stimuleringsmaatregelen, stelsel voor handel in emissierechten (ETS) die rekening houden met de specifieke kenmerken van de verschillende vervoerswijzen), en
c)
flankerende maatregelen om ervoor te zorgen dat vervoerswijzen en infrastructuur zo efficiënt mogelijk worden benut en om bedrijven en burgers aan te moedigen hun gedrag aan te passen;
6. wijst er opnieuw op dat de EU en de lidstaten hun inspanningen moeten concentreren op de sleutelelementen van het systeem, met name:
a)
verkeersopstoppingen in de grote steden en stedelijke regio's, waar zich de meeste verplaatsingen voordoen,
b)
de hoofdverbindingswegen tussen de Europese steden, de routes waarlangs de meerderheid van de binnen- en buitenlandse handel van de EU plaatsvindt, en
c)
milieugevoelige regio's (de Alpen, de Oostzee enz.);
7. benadrukt het belang van het Transportprotocol bij het Alpenverdrag dat in december 2006 door de Raad is ondertekend; beklemtoont dat de Commissie als gevolg van de ratificatie van het protocol onmiddellijk concrete maatregelen moet doorvoeren ter bevordering van duurzaam vervoer in kwetsbare bergregio's en dichtbevolkte gebieden;
8. blijft erbij dat marktgebaseerde instrumenten eveneens moeten worden aangewend om voertuigen met laag brandstofverbruik en lage uitstoot te promoten, bijvoorbeeld gebruikmakend van belastingsvrijstellingen, hervorming van de belastingen op motorvoertuigen zodat rekening wordt gehouden met vervuilende uitstoot en efficiëntie van brandstofverbruik, stimuli om sterk vervuilende voertuigen te vermijden en nieuwe auto's te kopen met een geringe uitstoot; vindt dit belangrijke maatregelen die de fabrikanten van motoren ook zouden helpen de kostprijs van de binnen het nieuwe wetgevend kader opgelegde verplichtingen te compenseren;
9. dringt er daarom bij de Raad en bij de lidstaten op aan de vastberadenheid die werd getoond tijdens de vergadering van de Europese Raad van 8 en 9 maart 2007, ook nu aan de dag te leggen door
a)
het bovengenoemde voorstel voor een richtlijn over belastingen in verband met personenauto's te aanvaarden teneinde de autogerelateerde belasting in verband te brengen met vervuilende uitstoot en met efficiënt brandstofverbruik, en
b)
niet langer te wachten om hun belastingssystemen zo aan te passen dat er belangrijker stimuli worden gegeven ten voordele van minder vervuilende auto's;
10. bekrachtigt de vraag die door de Commissie werd gesteld in het bovenvermelde Groenboek over marktconforme instrumenten voor milieu- en gerelateerde beleidsdoelstellingen, inzake de optie om een coördinatieprocedure te gebruiken en ervaring en goede praktijken uit te wisselen om zo, terwijl er wordt gezorgd voor een actiever toezicht, nationale hervormingen van transportbelastingssystemen en milieubelasting te promoten; roept de Commissie op stappen te ondernemen om dat doel te verwezenlijken;
11. roept de Raad en de lidstaten op meer te investeren in infrastructuur en intelligente transportsystemen (ITS), meer bepaald teneinde
a)
de voorrangsprojecten van het trans-Europese netwerk zo snel mogelijk te voltooien, omdat zij van levensbelang zijn voor de vrachtvervoerslogistiek en voor een duurzaam Europees transportbeleid;
b)
verkeersopstopping in stedelijke regio's en op de verbindingswegen in gevoelige regio's aan te pakken;
c)
het intermodale vervoer te verbeteren;
12. dringt er bij de Commissie op aan uiterlijk juni 2008 een begrijpelijk en transparant algemeen toepasselijk model in te dienen voor de beoordeling van de externe kosten van alle transportmiddelen, waarop de toekomstige berekening van de te betalen kosten voor het gebruik van infrastructuur kan worden gebaseerd; merkt op dat dit model conform de Eurovignet-richtlijn vergezeld dient te gaan van een analyse van de gevolgen van de doorberekening van externe kosten voor alle soorten van vervoer en een strategie voor een stapsgewijze invoering van het model voor alle soorten van vervoer; verwacht van de Commissie om naast bovenstaand initiatief met wetgevingsvoorstellen te komen,
te beginnen met de herziening van de Eurovignet-richtlijn;
13. is ervan overtuigd dat het probleem van verkeersopstopping in de steden, die verantwoordelijk is voor 40% van de CO2 –uitstoot en voor 70% van andere vervuilende uitstoot van voertuigen ambitieuzer moet worden aangepakt, zonder daarbij het subsidiariteitsbeginsel aan te tasten, en wel door toepassing van een samenwerkings- en coördinatiestrategie voor heel Europa;
14. roept de Commissie en de lidstaten op te onderzoeken hoe de vervoersinfrastructuur en de daarvoor geldende tarieven de stedelijke ontwikkeling en de toekomstige vraag naar vervoersdiensten beïnvloeden;
15. is van mening dat een effectief stedelijk mobiliteitsbeleid rekening moet houden met zowel personen- als vrachtvervoer en derhalve gebaseerd moet zijn op een zo goed mogelijk geïntegreerde benadering, waarbij voor elk probleem de beste oplossingen worden samengebracht; gelooft sterk dat stedelijke regio's economisch een sterk potentieel hebben om beleid te vormen dat tot het kiezen van andere vervoerswijzen moet leiden ten faveure van het openbaar vervoer, wandelen en fietsen, en om een nieuwe benadering van stedelijke logistiek te ontwikkelen; vindt het daarom noodzakelijk zich te concentreren op technologische innovatie (breder gebruik van ITS), betere exploitatie van bestaande infrastructuur, vooral door middel van maatregelen rond vraagbeheersing (congestieheffing en heffing op het gebruik van wegen), en innovatieve oplossingen voor de optimale integratie van stedelijke vrachtsnormen en, tot slot, nieuwe manieren om het gebruik van de eigen auto te optimaliseren, zoals auto-delen, carpooling en thuiswerkregelingen;
16. wijst op het belang van lichte maatregelen om de doelstelling van duurzamer transport te bereiken en vindt het belangrijk dat burgers goed geïnformeerd beslissingen kunnen nemen over transportmiddelen en rijgedrag; roept op tot betere consumenteninformatie en tot meer actieve educatieve en promotiecampagnes ter ondersteuning van duurzamere vervoersmiddelen of -modellen;
17. is van oordeel dat spoorwegvervoer – een wijze van vervoer met een relatief laag energieverbruik en een relatief lage CO2 -uitstoot – een groot ongebruikt potentieel biedt, niet alleen op het gebied van de goederenvervoerslogistiek, maar ook wat het passagiersvervoer over korte en middellange trajecten betreft;
18. roept de Commissie, de lidstaten en de spoorwegsector op om:
a)
zo snel mogelijk één Europese spoorwegregio of spoorwegmarkt te voltooien,
b)
met het oog daarop, de technische hindernissen uit de weg te ruimen en te komen tot één Europees beheersysteem voor spoorwegvervoer (ERTMS) en op elkaar aansluitende oplossingen, en
c)
de dienstverlening voor het goederen- en passagiersvervoer en de kwaliteit van de dienstverlening te verbeteren;
19. vindt dat, hoewel luchtvaartmaatschappijen hun brandstofverbruik in de afgelopen 10 jaar met 1 tot 2% per passagier per kilometer hebben verminderd en hoewel de geluidsemissies aanzienlijk zijn verminderd, de totale milieugevolgen van de burgerluchtvaart zijn toegenomen ten gevolge van de aanzienlijke expansie van het verkeer; roept er daarom toe op om:
a)
het luchtvervoer in het ETS op te nemen en meer gebruik te maken van de nieuwe generatie van het Europese beheerssysteem voor het luchtverkeer (SESAR - Single European Sky ATM Research);
b)
op luchthavens gedifferentieerde, aan de veroorzaakte emissies gekoppelde start- en landingsheffingen in te voeren;
c)
het "Clean Sky – a Joint Technology Initiative"
in te voeren, dat zich richt op de beperking van CO2- en NOx-emissies en geluidsoverlast;
d)
een einde te maken aan de versnippering van het Europese luchtruim door spoedige invoering van één Europees luchtruim in de ware zin des woords;
e)
praktische stappen te ondernemen om de congesties op luchthavens te verlichten; en
f)
te zorgen voor betere co-modale en logistieke integratie van luchthavens, zodat deze beter op de spoorwegen aansluiten;
20. merkt op dat de werkelijke kosten van het luchtvervoer en de transparantie van de vliegtarieven in het belang van de passagier en voor een eerlijke concurrentie binnen de luchtvaartsector zeer belangrijk zijn, en ondersteunt derhalve de Commissie in haar verdere initiatieven in dit opzicht; doet bovendien een beroep op de Commissie om een kerosinebelasting en BTW op tickets voor vluchten binnen Europa voor te stellen;
21. constateert dat de uitstoot van de scheepvaart voortdurend toeneemt en beveelt in het bijzonder aan:
a)
de uitstoot aan CO2, SO2, stikstofoxide, en andere emissies van schepen te verminderen;
b)
te beginnen met het gebruik van hernieuwbare energiebronnen zoals zonne- en windenergie, en deze toepassingen aan te moedigen,
c)
voor anker liggende schepen vanaf het land van brandstof te voorzien,
d)
het gebruik van de handel in emissierechten ter beteugeling van emissies als een zorgvuldig te bestuderen mogelijkheid te benaderen, zonder daarbij echter deze wijze van vervoer, die samen met de binnenvaart de meest milieuvriendelijke is, te benadelen of andere vervoerswijzen, die het milieu zwaarder belasten, te bevoordelen; en
e)
tot overeenstemming te komen over een geïntegreerd Europees rivierenbeleid, op grond waarvan het Europees Parlement voorstander is van initiatieven als NAIADES (An Integrated European Action Programme for Inland Waterway Transport), die gericht zijn op een verdere verbetering van de binnenvaart en de milieuprestaties van deze wijze van vervoer;
22. roept de Commissie en de lidstaten op te investeren in de modernisering van de havenfaciliteiten voor zowel de Europese zee- als binnenhavens teneinde zo een snelle transfer van goederen en passagiers van het ene vervoerssysteem naar het andere mogelijk te maken, hetgeen zorgt voor een reductie van het energieverbruik op vervoersgebied;
23. vindt het van essentieel belang de logistiek, laadfactoren in het vrachtvervoer en intermodaal transport te verbeteren; is er daarom voorstander van de interne markt wat vervoer betreft te vervolledigen en dringt er bij de Commissie op aan haar bovenvermelde actieplan voor vrachtvervoerslogistiek in Europa zo snel mogelijk verder uit te bouwen, met bijzondere aandacht voor de ontwikkeling van het concept van "groene corridors";
24. roept de Commissie en de lidstaten op meer te investeren in onderzoek op het gebied van vervoer, opdat technologieën kunnen worden ontwikkeld die voor efficiënter energiegebruik en een geringere CO2-uitstoot zorgen; wenst dat de Commissie bij de in 2009 plaatsvindende herziening van het meerjarige financiële kader de totale financiële steun aan onderzoek en ontwikkeling op het gebied van milieu, energie en vervoer aanzienlijk verhoogt;
25. steunt de Commissie in haar initiatieven om een effectievere koppeling tussen duurzaam vervoer en toerisme tot stand te brengen, zoals het gebruik van milieuvriendelijker vervoerswijzen, bijvoorbeeld door het combineren van het gebruik van het openbaar vervoer met fietsen;
26. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.