Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2008/2180(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0058/2009

Ingediende teksten :

A6-0058/2009

Debatten :

OJ 09/03/2009 - 62

Stemmingen :

PV 10/03/2009 - 8.8
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2009)0089

Aangenomen teksten
Dinsdag 10 maart 2009 - Straatsburg Voorlopige uitgave
Samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken
P6_TA-PROV(2009)0089A6-0058/2009

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2009 over de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken (2008/2180(INI))

Het Europees Parlement ,

–   gezien het verslag van de Commissie inzake de toepassing van Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken (COM(2007)0769),

–   gezien Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad(1) ,

–   gezien de voortdurende inspanningen van de Haagse Conferentie ten aanzien van de praktische uitvoering van het Verdrag van Den Haag van 18 maart 1970 inzake de verkrijging van bewijs in het buitenland in burgerlijke en in handelszaken,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0058/2009),

A.   overwegende dat Verordening (EG) nr. 1206/2001 niet zo doelmatig is toegepast als had gekund en dat daarom aanvullende maatregelen moeten worden genomen om de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging te verbeteren en de doelmatigheid van de verordening te vergroten,

B.   overwegende dat Verordening (EG) nr. 1206/2001 tot doel heeft de samenwerking tussen de gerechten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken te verbeteren, te vereenvoudigen en te bespoedigen,

C.   overwegende dat de Commissie weliswaar eind 2006-begin 2007 in totaal 50 000 exemplaren van de praktijkgids onder de lidstaten heeft laten verdelen, maar dat dit veel te laat is gebeurd en dat daarom verdere maatregelen nodig zijn om rechtspractici, met name rechters en advocaten, beter over de verordening te informeren,

D.   overwegende dat de Commissie niettemin tot de bevinding komt dat de in artikel 10, lid 1, van de verordening vastgelegde termijn van 90 dagen voor inwilliging van verzoeken om bewijsverkrijging "in talrijke gevallen" wordt overschreden en dat "in sommige gevallen […] de uitvoeringstermijn zelfs meer dan zes maanden bedraagt",

E.   overwegende dat momenteel slechts enkele lidstaten beschikken over faciliteiten voor het houden van videoconferenties, waardoor de toepassingsmogelijkheden van deze technologie onvoldoende worden benut, en dat tegelijkertijd de beschikbaarheid van moderne communicatietechnologie door de lidstaten niet genoeg wordt bevorderd en ook de Commissie op dit punt geen concrete voorstellen voor verbetering doet,

1.   laakt de te late indiening van het bovengenoemde verslag van de Commissie, dat volgens artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1206/2001 uiterlijk op 1 januari 2007 had moeten worden ingediend, doch in werkelijkheid pas op 5 december 2007 werd ingediend;

2.   is het met de Commissie eens dat de lidstaten er meer aan moeten doen om de verordening voldoende onder de aandacht te brengen van rechters en juristen in de lidstaten om rechtstreekse contacten tussen gerechten aan te moedigen, daar is aangetoond dat de in artikel 17 van de verordening neergelegde rechtstreekse bewijsverkrijging mogelijkheden biedt om de bewijsverkrijging te vereenvoudigen en te versnellen, zonder bijzondere problemen te veroorzaken;

3.   acht het essentieel te bedenken dat de centrale organen waarin de verordening voorziet nog steeds een belangrijke rol spelen bij het toezicht op de gerechten die verantwoordelijk zijn voor de behandeling van verzoeken overeenkomstig de verordening en de oplossing van eventuele problemen; wijst erop dat het Europees Justitieel Netwerk kan bijdragen tot de oplossing van door de centrale organen niet opgeloste problemen en dat er minder beroep op deze organen zou worden gedaan als de gerechten die het verzoek indienen beter op de hoogte werden gebracht van de verordening; is van mening dat de door de centrale organen geboden bijstand van doorslaggevende betekenis kan zijn voor kleine plaatselijke rechtbanken die een probleem hebben in verband met het voor het eerst verkrijgen van bewijs in een grensoverschrijdend kader;

4.   pleit voor een uitgebreid gebruik van informatietechnologie en videoconferenties, gekoppeld aan een veilig systeem voor het versturen en ontvangen van e-mails, hetgeen te zijner tijd de gangbare manier van het versturen van verzoeken om bewijsverkrijging zou moeten worden; stelt vast dat enkele lidstaten in hun antwoord op de door de Haagse Conferentie verstuurde vragenlijst melden dat er problemen zijn met de verenigbaarheid van videoverbindingen en is van mening dat dit in het kader van de Europese e-justitiestrategie moet worden aangepakt;

5.   is van mening dat het feit dat in een groot aantal lidstaten nog geen faciliteiten voor videoconferentie beschikbaar zijn en dat de Commissie tot de slotsom komt "dat er zelden gebruik wordt gemaakt" van moderne communicatiemiddelen, bevestigt dat de plannen voor een Europese e-justitiestrategie die onlangs door de Commissie juridische zaken van het Parlement zijn aanbevolen verstandig zijn; verzoekt de lidstaten meer middelen ter beschikking te stellen voor het aanbrengen van moderne communicatiefaciliteiten in de gerechten en voor de instructie van rechters in het gebruik ervan en verzoekt de Commissie concrete voorstellen te doen ter verbetering van deze situatie; is van mening dat de steun en financiële hulp van de Europese Unie zo snel mogelijk, en op een passend niveau, moet worden zekergesteld;

6.   is van mening dat in het kader van de e-justitiestrategie moet worden getracht gerechten te helpen tegemoet te komen aan de vertalings- en vertolkingseisen die voortvloeien uit de grensoverschrijdende bewijsverkrijging in een uitgebreide Europese Unie;

7.   constateert met grote bezorgdheid dat de bevinding van de Commissie dat de termijn van 90 dagen voor de afhandeling van verzoeken om bewijsverkrijging, zoals vastgelegd in artikel 10, lid 1 van de verordening, "in talrijke gevallen" wordt overschreden en dat "in sommige gevallen […] de uitvoeringstermijn zelfs meer dan zes maanden bedraagt"; verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk concrete voorstellen voor maatregelen in te dienen om dit probleem te verhelpen, waarbij ook de mogelijkheid van een meldpunt of contactpersoon binnen het Europees Justitieel Netwerk in overweging moet worden genomen;

8.   laakt het feit dat het verslag van de Commissie concludeert dat de bewijsverkrijging door Verordening (EG) nr. 1206/2001 over de hele linie is verbeterd, waardoor een verkeerde voorstelling van zaken wordt gegeven; vraagt de Commissie daarom met klem praktische steun te verlenen, onder andere in het kader van de e-justitiestrategie, en meer inspanningen te leveren om het ware potentieel van de verordening te verwezenlijken met het oog op een betere werking van het civiel recht voor burgers, ondernemingen, beroepsbeoefenaars en rechters;

9.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB L 174 van 27.6.2001, blz. 1.

Laatst bijgewerkt op: 11 maart 2009Juridische mededeling