Resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2009 over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad − Een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht ten dienste van de burger − programma van Stockholm
Het Europees Parlement
,
– gelet op het Verdrag van Lissabon, met name de bepalingen aangaande de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid ("de RVVR") en het nieuwe juridische kader dat dit Verdrag biedt voor de bescherming van de fundamentele rechten en de versterking van het burgerschap van de Unie, de artikelen 2, 6 en 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Lissabon, Protocol nr. 8 bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), zoals ingevoegd bij het Verdrag van Lissabon, betreffende de toetreding van de Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ("het EVRM"), en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ("het Handvest"), dat dezelfde juridische waarde heeft als de Verdragen,
– gezien de mededeling van de Commissie van 10 juni 2009 getiteld "Een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht ten dienste van de burger" (COM(2009)0262), waarin zij haar prioriteiten in de RVVR voor de periode 2010-2014 uiteenzet en ook een evaluatie geeft van het Haags programma en het actieplan (COM(2009)0263) en het daarmee samenhangende implementatiescorebord (SEC(2009)0765), alsook gezien de bijdragen van de nationale parlementen, de maatschappelijke organisaties en de EU-agentschappen en -organen,
– gezien het ontwerpdocument van het voorzitterschap van de Raad van 16 oktober 2009, met als titel "Het programma van Stockholm − een open en veilig Europa ten dienste van de burger" (14449/09),
– gezien het gezamenlijke overleg van de Commissie juridische zaken, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie constitutionele zaken in overeenstemming met artikel 51 van het Reglement,
– gelet op artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de RVVR sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam een fundamentele doelstelling van de Europese Unie is; overwegende dat het van wezenlijk belang is om terug te keren naar de oorspronkelijke geest van het programma van Tampere, waarin zowel strafrechtelijke als civielrechtelijke aspecten aan bod kwamen, en waarin de nadruk lag op de rechtstaat en de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden,
B. overwegende dat de globalisering niet enkel de financiële sector beïnvloedt, maar eveneens in toenemende mate de RVVR; overwegende dat hierdoor een meer holistische beleidsaanpak nodig is in combinatie met maatregelen om dringende kwesties op het vlak van migratie en asiel aan te pakken, en met name meer diepgaande uitwisselingen en samenwerking tussen degenen die betrokken zijn bij het beleid inzake justitie en binnenlandse zaken, ontwikkeling, internationale handel en sociale zaken,
C. overwegende dat het Verdrag van Lissabon, dat recentelijk langs parlementaire weg of per referendum is goedgekeurd, zal zorgen voor een hervorming van de rechtsgronden, doelstellingen, instrumenten en besluitvormingsprocedures van de met de RVVR verband houdende beleidsgebieden,
D. overwegende dat de rechten en de institutionele rol die voor de eerste maal door het Verdrag van Lissabon aan de nationale parlementen worden toegewezen, met name een positief effect zullen hebben op de ontwikkeling en de werking van de RVVR, onder meer omdat de eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel beter gewaarborgd zal zijn,
E. overwegende dat op veel beleidsterreinen van justitie en binnenlandse zaken nationale oplossingen niet meer toereikend zijn en dat het daarom noodzakelijk is te komen tot Europese antwoorden op de internationale uitdagingen van migratie, veiligheid en technologie, met inbegrip van informatie- en communicatietechnologie,
F. overwegende dat de ontmanteling van de controle aan de binnengrenzen van de EU één van de grootste successen van de Europese integratie is,
G. overwegende dat de burgers op het niveau van de Unie rechtstreeks vertegenwoordigd zijn in het Europees Parlement en dat de lidstaten in de Raad worden vertegenwoordigd door hun regeringen, die op hun beurt op democratische wijze verantwoording moeten afleggen aan hun nationale parlementen; overwegende dat de noodzakelijke parlementarisering van de Europese Unie daarom moet berusten op een verruiming van de bevoegdheden van het Europees Parlement ten aanzien van alle besluitvorming van de Unie enerzijds, en op een versterking van het toezicht van de nationale parlementen op hun regeringen anderzijds,
H. overwegende dat gemeenschappelijke maatregelen binnen de bevoegdheid van de Gemeenschap moeten vallen, en dat er alleen sprake dient te zijn van een Europese aanpak wanneer dit meer perspectief op succes biedt dan nationale acties,
I. overwegende dat de burgerrechten en de rechten op bescherming binnen de EU, vooral op het gebied van gegevensbescherming, in acht moeten worden genomen, en dat het gemeenschappelijke beleid inzake justitie en binnenlandse zaken aan parlementair toezicht onderworpen moet blijven,
J. overwegende dat transparantie in het wetgevingsproces van essentieel belang moet zijn en dat de burgers en dat nationale parlementen en onderdanen de formulering en uitvoering van het met de RVVR verband houdende beleid moeten kunnen volgen en controleren,
K. overwegende dat de toetreding van de Unie tot het EVRM, die door het Verdrag van Lissabon is vastgelegd, de bescherming van de fundamentele rechten in de Unie, zoals gebaseerd op het Handvest van de grondrechten en de jurisprudentie van het Hof van Justitie, en een waardevol element van aanvullende bescherming zal vormen, waarbij het wel van belang is om een duidelijk onderscheid te maken tussen de jurisdicties van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en het Hof van Justitie,
L. overwegende dat het, in het belang van het op een daadkrachtige en tijdige manier bestrijden van de georganiseerde misdaad, fraude en corruptie en het beschermen van de financiële belangen van de EU, nodig is de politiële en justitiële samenwerking te versterken, Europol en Eurojust op een meer systematische manier te betrekken bij onderzoeken, het ambt van Europese officier van justitie te creëren, en effectieve en meetbare resultaten te behalen; overwegende dat de EU-burgers willen dat de EU een grotere rol speelt in de strijd tegen de corruptie,
M. overwegende dat de prioriteiten voor de komende vijf jaar op het gebied van civiele rechtspleging moeten beantwoorden aan de door de individuele burgers en bedrijven geuite behoeften,
N. overwegende dat voor wederzijdse erkenning, als hoeksteen van de RVVR, wederzijds vertrouwen in de rechtsstelsels van andere landen vereist is, en dat deze waarden enkel kunnen worden gewaarborgd door wederzijdse kennis en begrip, waardoor een Europese justitiële cultuur tot stand wordt gebracht,
O. overwegende dat de Europese justitiële ruimte moet berusten op een Europese justitiële cultuur onder de rechtsbeoefenaars, rechters en openbare aanklagers, die niet alleen gebaseerd is op EU-recht, maar wordt ontwikkeld via wederzijdse kennis en begrip van de nationale rechtssystemen, een ingrijpende hervorming van de universitaire curricula, uitwisselingen, studiebezoeken en gezamenlijke opleidingen met de actieve steun van het Europees netwerk voor justitiële opleiding en de Europese Rechtsacademie,
P. overwegende dat wederzijds vertrouwen eveneens afhankelijk is van een permanente beoordeling van de doeltreffendheid en de resultaten van de verschillende nationale stelsels, zowel uitgevoerd op nationaal als op Europees niveau; overwegende dat in dit verband moet worden gewezen op het uiterst waardevolle werk van het Europees comité voor een doelmatige rechtspleging van de Raad van Europa,
Q. overwegende dat de Europese netwerken van de verschillende takken van het gerechtelijk apparaat (het Europees netwerk voor justitiële opleiding, het Europees Netwerk van Raden voor de rechtspraak, het netwerk van voorzitters van de Hoge Rechtscolleges van de Europese Unie, het Eurojustitie-netwerk van Europese procureurs-generaal, het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken en netwerken van rechtsbeoefenaars) een actieve rol moeten spelen bij de verdere totstandbrenging van een Europese justitiële cultuur, gelet op zijn resolutie van 10 september 1991 over de oprichting van een Europese Academie voor rechtswetenschappen(1)
, zijn standpunt van 24 september 2002 over de aanneming van een besluit van de Raad tot instelling van een Europees netwerk voor justitiële opleiding(2)
, zijn resolutie van 9 juli 2008 over de taak van de nationale rechter binnen het Europees gerechtelijk apparaat(3)
, en zijn aanbeveling aan de Raad van 7 mei 2009 betreffende de ontwikkeling van een EU-ruimte voor strafrechtspleging(4)
,
R. overwegende dat de cybercriminaliteit de laatste jaren aanzienlijk is toegenomen, waardoor meer complexe rechtszaken aanhangig worden gemaakt en extra druk op de capaciteit van de rechtbanken ontstaat; overwegende dat het, gelet op deze ontwikkelingen, nodig is de oprichting van een Europees Hof voor internetzaken, gespecialiseerd in zaken met betrekking tot cybercriminaliteit, te onderzoeken,
Vooruitzichten voor de RVVR in het kader van het Verdrag van Lissabon
1. merkt op dat het nieuwe meerjarenprogramma in de RVVR waarschijnlijk zal worden goedgekeurd en uitgevoerd krachtens het nieuwe wettelijke kader dat in het Verdrag van Lissabon is vastgelegd, wat betekent dat het alle vernieuwingen die dit verdrag introduceert moet omvatten, namelijk:
–
de Schengen-samenwerking, waarmee het vrije verkeer van personen binnen de EU wordt vastgelegd, wordt bevestigd als de kern van de RVVR en het Schengen-gebied moet verder worden uitgebreid;
–
de bescherming en de bevordering van de grondrechten van alle personen en de totstandbrenging van een Europa van rechten, rechtvaardigheid, solidariteit en diversiteit vormen de kernwaarden van het Europees beleid; deze kernwaarden staan bovenaan de Europese agenda en de EU-instellingen worden verzocht het beginsel van gelijkheid van alle mensen te eerbiedigen;
–
het besluitvormingsproces wordt versterkt door het gebruik van de normale wetgevingsprocedure, onder gerechtelijk toezicht van het Hof van Justitie;
–
bijkomende garanties verzekeren een strikte eerbiediging van het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel in de RVVR, doordat een aantal nationale parlementen een "alarmprocedure" kan inleiden en ook doordat één enkele lidstaat het recht heeft om gebruik te maken van een "noodrem" wanneer deze staat van oordeel is dat een wetsvoorstel op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken van invloed zou kunnen zijn op essentiële elementen van zijn interne nationale orde; het gebruik van de "noodrem" zal normaal gesproken leiden tot een versterkte samenwerking tussen een kerngroep van landen die hun beleid willen integreren;
2. merkt op dat de EU-maatregelen geloofwaardiger zullen zijn wanneer zij gebaseerd zullen zijn op een nieuw of hervormd rechtskader, met inbegrip van nieuwe bepalingen inzake de bescherming van de grondrechten, waaronder de rechten van nationale minderheden, nieuwe bepalingen ter voorkoming van elke vorm van ongelijkheid, met name tussen mannen en vrouwen (artikel 8 van het VWEU), of elke vorm van discriminatie (artikel 10 van het VWEU), bepalingen ter bevordering van de transparantie bij alle instellingen, organen, kantoren en agentschappen van de EU (artikel 15 van het VWEU), bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens tegen misbruik door particuliere of openbare entiteiten (artikel 16 van het VWEU), inzake consulaire en diplomatieke bescherming (artikel 23 van het VWEU), inzake een gemeenschappelijk beleid op het vlak van asiel en immigratie (artikel 77 e.v. van het VWEU), inzake de verbetering van de integratie van onderdanen van derde landen (artikel 79, lid 4, van het VWEU) en inzake de verbetering van behoorlijk bestuur (artikel 298 van het VWEU);
3. onderstreept dat het van belang is de bevoegdheid van het Hof van Justitie onbeperkt uit te breiden, zowel om prejudiciële beslissingen te geven over elke binnen de RVVR vallende kwestie als om de Commissie in staat te stellen inbreukprocedures in te leiden(5)
;
4. wijst erop dat toegang tot de rechter voor burgers en ondernemingen ingewikkelder en minder transparant wordt door het bestaan van nationale "opt-outs" en dat deze, met het oog op eerlijkheid, coherentie en eenvoud, zoveel mogelijk moeten worden vermeden;
5. verheugt zich erover dat het Verdrag van Lissabon de medebeslissingprocedure als gewone wetgevingsprocedure introduceert met betrekking tot aspecten van de RVVR waar zij tot nu toe niet van toepassing was, waarmee de parlementaire controle op de diverse aspecten van het Europees beleid inzake justitie en binnenlandse zaken, en de maatregelen die in dit kader worden genomen, wordt gegarandeerd; meent dat de betrokkenheid van het Europees Parlement bij de ratificatie van internationale overeenkomsten slechts de noodzakelijke aanvulling vormt op bevoegdheden en verantwoordelijkheden die het op intern niveau zal krijgen, met name met betrekking tot kwesties die onder de huidige derde pijler vallen;
6. vindt dat het beginsel van solidariteit tussen lidstaten en tussen de lidstaten en de Unie in de RVVR een bijzondere betekenis krijgt en moet worden omgevormd tot actieve en verplichte solidariteit, met name wanneer het gaat om grenscontrole, immigratie, civiele bescherming en de solidariteitsclausule;
7. benadrukt dat de EU is gestoeld op het vrijheidsbeginsel; benadrukt dat ter versterking van deze vrijheid moet worden gestreefd naar het waarborgen van de veiligheid, waarbij de regelgeving en de verplichtingen op het gebied van de grondrechten in acht worden genomen, en dat het evenwicht tussen veiligheid en vrijheid tegen deze achtergrond moet worden gezien;
Een meer coherent, transparant en democratisch meerjarenprogramma
8. is van mening dat het programma van Stockholm met name:
–
de migratieproblematiek moet aanpakken in solidariteit;
–
moet zorgen voor een beter evenwicht tussen de veiligheid van de burgers (bijvoorbeeld de beveiliging van de buitengrenzen en de vervolging van grensoverschrijdende misdaad) en de bescherming van hun individuele rechten;
–
ervoor moet zorgen dat de burgers een eerlijke toegang hebben tot de rechter; en tevens
–
moet zorgen voor een oplossing voor de praktische problemen waarmee burgers in de Europese Unie worden geconfronteerd bij zaken die vallen onder verschillende rechtsstelsels;
9. vindt dat één van de prioritaire doelstellingen bij de uitvoering van dit programma moet zijn er in een geest van loyale samenwerking voor te zorgen dat burgers overal een gelijkwaardige bescherming van hun grondrechten genieten, zowel wanneer zij met het door de Unie, met inbegrip van agentschappen en andere organen, als met het door de lidstaten uitgeoefende openbaar gezag worden geconfronteerd, en dat niemand nadelen ondervindt bij de uitoefening van de grondrechten die de burgers van de Unie hebben gekregen overeenkomstig de door de lidstaten gedeelde traditie van de mensenrechten en het beginsel van de rechtsstaat;
Samenwerking tussen parlementen
10. merkt op dat in het door het Verdrag van Lissabon gecreëerde nieuwe wettelijke en institutionele kader verdere actie in de RVVR alleen kan worden ontwikkeld door het Europees Parlement, de nationale parlementen en de maatschappelijke organisaties op passende wijze daarbij te betrekken, teneinde een open en permanent debat tot stand te brengen;
11. vraagt een transparanter wetgevingsproces op EU- en nationaal niveau en is verheugd over de toepassing van de gewone wetgevingsprocedure, die een zo breed mogelijke toepassing van het recht op toegang tot documenten en informatie in het besluitvormingsproces mogelijk zal maken, met name in gevallen waarin een voorstel van invloed zou kunnen zijn op de rechten van het individu en van de burger, ongeacht of het initiatief door de Commissie dan wel door een groep van lidstaten is ingediend;
12. kondigt aan dat het Parlement − in het belang van transparant wetgeven op een internationaal niveau waar de Commissie communautaire bevoegdheid heeft verworven, waardoor het Parlement enkel het instemmingsrecht rest, zoals met name wordt aangetoond door de ontwikkelingen in verband met de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht − vastbesloten is de ontwikkelingen met betrekking tot de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht op de voet te volgen; verbindt zich ertoe de oprichting te steunen van een parlementair forum dat openstaat voor EP-leden en leden van de nationale parlementen, met als doel een mogelijkheid te bieden om de parlementsleden te informeren over de ontwikkelingen met betrekking tot de Conferentie, haar werkzaamheden en resultaten, en ervoor te zorgen dat de verschillende kwesties kunnen worden besproken op een openbaar forum;
13. verheugt zich erover dat het Verdrag van Lissabon een kader voor de beoordeling van RVVR-beleid biedt en vraagt dat een concreet toezicht- en evaluatiesysteem wordt opgezet, in het bijzonder op het gebied van rechtvaardigheid, dat is toegespitst op de kwaliteit, de doeltreffendheid en de eerlijkheid van de bestaande rechtsinstrumenten, van de rechtsbedeling en van de bescherming van de grondrechten, en waarbij het Europees Parlement en de nationale parlementen nauw worden betrokken; derhalve:
−
merkt op dat er momenteel verschillende evaluatiesystemen bestaan voor de RVVR en dat deze moeten worden geconsolideerd in één enkel samenhangend kader dat alle aspecten omvat, van voorafgaande beoordelingen tot de evaluatie van de uitvoering van de regelgeving;
−
is van mening dat de beoordelingen die door de verschillende EU-organen worden uitgevoerd beter moeten worden gecoördineerd,
−
vraagt dat het evaluatiesysteem wordt uitgewerkt om het Parlement en de nationale parlementen toegang te verschaffen tot informatie over het beleid (artikel 70 van het VWEU) en de activiteiten van het Comité interne veiligheid (artikel 71 van het VWEU), alsmede van Europol (artikel 88 van het VWEU) en Eurojust (artikel 85 van het VWEU), samen met het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (Frontex), het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) en het Schengensysteem; is van oordeel dat het Parlement in dit kader het recht moet krijgen een bindend advies uit te brengen over de benoeming van de directeuren van de agentschappen (aangezien het Parlement ook de begrotingsautoriteit is);
−
acht het voorts wenselijk dat, om een kader te verschaffen voor de samenwerking van het Parlement met de nationale parlementen binnen de RVVR, een permanent forum wordt gecreëerd, samengesteld uit vertegenwoordigers op politiek niveau (twee per Kamer + twee plaatsvervangers), die twee keer per jaar bijeen komen en een gemeenschappelijke werkruimte delen waar alle informatie in verband met de RVVR, ook van vertrouwelijke aard, in realtime zou kunnen worden uitgewisseld; is tevens van mening dat de vertegenwoordigers van de nationale parlementen het recht moeten krijgen de werkzaamheden van het Parlement bij te wonen op het niveau van de commissies en tijdens het jaarlijkse debat over de evolutie van de RVVR;
14. is van oordeel dat voorrang moet worden gegeven aan het verkleinen van de brede kloof tussen de op Europees niveau vastgestelde regels en beleidsmaatregelen en de tenuitvoerlegging ervan op nationaal niveau;
15. vraagt dat in het Europees Parlement jaarlijks een debat wordt gehouden over een periodieke evaluatie van de binnen het meerjarenprogramma behaalde resultaten, waarbij het maatschappelijk middenveld wordt betrokken, waarin de nadruk wordt gelegd op de bescherming van de grondrechten in de EU en dat gebaseerd is op verslagen van de Raad, de Commissie, de Europese Toezichthouder voor Gegevensbescherming en het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA), alsook op beoordelingen en studies van onafhankelijke deskundigen, inbreng van maatschappelijke organisaties en parlementaire resoluties;
Een Europa van rechten
16. is van oordeel dat effectieve bescherming en bevordering van de fundamentele rechten aan de basis liggen van de democratie in Europa en absolute vereisten zijn voor de consolidering van de RVVR; is dan ook stellig van mening dat de Raad en de Commissie verantwoordelijkheid dragen voor het actief voorstellen van maatregelen ter bevordering van de fundamentele rechten;
17. herinnert er eveneens aan dat de Unie toetreedt tot het EVRM en dat bijgevolg de onderhandelingen met het oog op de toetreding van de Unie tot het EVRM onmiddellijk van start moeten gaan;
18. verzoekt de Commissie het interinstitutioneel akkoord verder te ontwikkelen in het licht van het Verdrag van Lissabon en de gevolgen van de band tussen het EVRM, het Europees Hof voor de rechten van de mens en de Europese instellingen;
19. vraagt om een duidelijk en omvattend voorstel inzake de rechten van verdachten, om te waarborgen dat ze verzekerd zijn van een eerlijk proces, en verwerpt de stapsgewijze benadering die momenteel wordt gehanteerd;
20. herinnert eraan dat met het Verdrag van Lissabon ook het Handvest bindend wordt, op dezelfde wijze als de verdragen, en volledig van toepassing zal zijn op alle op het gebied van de RVVR genomen maatregelen, en dat op de naleving ervan zal worden toegezien door het Hof van Justitie; betreurt echter de invoering van het protocol ter beperking van de gevolgen van het Handvest voor het binnenlandse recht van twee lidstaten en herhaalt zijn bezorgdheid dat dit kan zorgen voor ongelijkheid tussen mensen;
21. roept op tot een diepgaande en onpartijdige heroverweging van de noodzakelijkheid, proportionaliteit en doeltreffendheid van bestaande maatregelen op het gebied van vrijheid en rechtvaardigheid, met inbegrip van hun impact op de bescherming en bevordering van de waarden en beginselen van de EU en de grondrechten van de burgers; vraagt dat voor elk nieuw beleid, wetgevingsvoorstel en programma een effectbeoordeling met betrekking tot de grondrechten en de EU-waarden wordt gemaakt, waarin duidelijk wordt vastgesteld welke grondrechten kunnen worden aangetast en welke maatregelen worden overwogen om deze rechten te waarborgen overeenkomstig de beginselen van evenredigheid en noodzakelijkheid; is van oordeel dat het FRA moet worden geraadpleegd in de hele beleidscyclus van wetgevingsvoorstellen die gevolgen hebben voor de grondrechten en de mensenrechten en verzoekt de Commissie voor elk van de verslagen van het FRA een officieel antwoord op te stellen, inclusief een lijst met voorgestelde maatregelen om de door het FRA aan de orde gestelde kwesties aan te pakken;
22. roept ertoe op de waarden van de EU, waaronder het in alle beleidsmaatregelen integreren van de mensenrechten, op te nemen als elementaire doelstelling in alle overeenkomsten van de EU met derde landen, en tevens deel te laten uitmaken van alle externe aspecten van de RVVR, in het bijzonder met het oog op de nieuwe instrumenten die het verdrag van Lissabon voor dit doel biedt; erkent het belang van een adequaat en consistent binnenlands mensenrechtenbeleid, teneinde de nodige geloofwaardigheid tegenover de buitenwereld te verwerven en te behouden;
23. is van oordeel dat de doodstraf een wrede, onmenselijke en vernederende straf is en spoort de Unie en de lidstaten met klem aan te werken aan de afschaffing ervan in alle landen van de wereld;
24. roept er in het kader van de externe dimensie van het beleid inzake vrijheid, veiligheid en recht toe op de mensenrechten en de fundamentele vrijheden te eerbiedigen, te beschermen en te bevorderen en dringt erop aan dat de internationale samenwerking op die waarden wordt gebaseerd, dat foltering niet wordt geduld, dat een definitief einde wordt gemaakt aan buitengewone uitleveringen en dat een gedegen onderzoek naar dergelijke praktijken wordt ingesteld om ervoor te zorgen dat deze in de toekomst niet nog eens plaatsvinden; Bestrijding van discriminatie, bevordering van integratie
25. vraagt dat er initiatieven worden genomen om de EU-burgers en -ingezetenen volledig te informeren over hun grondrechten, met inbegrip van bewustmakingscampagnes die zowel gericht zijn op het grote publiek als op kwetsbare groepen, informele onderwijsinitiatieven en de integratie van non-discriminatie en gelijkheid in formele onderwijsprogramma's; vraagt eveneens dat de instellingen van de EU en van de lidstaten die actief betrokken zijn bij de RVVR meer bewust worden gemaakt van het essentiële belang van de grondrechten, en om de mogelijkheden te onderzoeken om zich op nationaal of Europees niveau tot de rechter te wenden wanneer deze rechten niet worden nageleefd;
26. onderstreept dat de toenemende onverdraagzaamheid in de EU niet alleen moet worden aangepakt via de volledige tenuitvoerlegging van kaderbesluit 2008/913/JBZ van de Raad inzake de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht(6)
, maar ook via verdere Europese wetgeving op het gebied van door haat ingegeven misdaden;
27. meent dat diversiteit de Unie verrijkt en dat de Unie een veilige omgeving moet zijn, waar verschillen en nationale gevoeligheden worden geëerbiedigd en de meest kwetsbare personen, zoals de Roma, worden beschermd; dringt er bijgevolg op aan dat de actieve bewustmaking van de anti-discriminatiewetgeving en van gendergelijkheid en de bestrijding van armoede, discriminatie op grond van geslacht, seksuele geaardheid, leeftijd, handicap, religie of geloof, kleur, afkomst, nationale of etnische afstamming, racisme, antisemitisme, xenofobie en homofobie en de bescherming van kinderen en minderheden, prioriteiten moeten zijn van het programma van Stockholm; is van mening dat het volledig benutten van de bestaande instrumenten en maatregelen om geweld tegen vrouwen aan te pakken ten volle moet worden nagestreefd en verwezenlijkt; dringt er bijgevolg bij het Spaanse voorzitterschap en de volgende voorzitterschappen op aan tijdens hun mandaat een impuls te geven aan het Europese beschermingssysteem, om te garanderen dat de slachtoffers van dergelijke misdaden in alle lidstaten hetzelfde niveau van bescherming genieten;
28. herinnert eraan dat, vanuit het standpunt van een gewone burger, sociale uitsluiting één van de grootste bedreigingen van de interne veiligheid is; wijst erop dat werkloosheid en andere inkomensproblemen, zoals een overmatige schuldenlast, verergerd door de mondiale financiële crisis, het risico op uitsluiting verhogen, en dat etnische minderheden zeer kwetsbaar zijn, aangezien zij eveneens het risico lopen slachtoffer te worden van discriminatie en racistische misdrijven;
29. vraagt dat het FRA betrouwbare en vergelijkbare statistische gegevens over alle vormen van discriminatie, inclusief discriminatie van nationale minderheden, verzamelt en bundelt en in een gemakkelijk te begrijpen vorm publiceert en dringt aan op gelijke behandeling van de verschillende vormen van discriminatie, met inbegrip van vergelijkende gegevens over geweld tegen vrouwen in de EU; deelt de mening van het trio-voorzitterschap van de Raad (Spanje, België en Hongarije) dat een mogelijke herziening van het mandaat van het FRA zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden en dat een dergelijke herziening de mogelijkheid biedt de samenwerking met de Raad van Europa te versterken en na te denken over een mogelijke uitbreiding van het mandaat van het FRA, dat op dit moment beperkt is tot het uitoefenen van toezicht op de situatie van de grondrechten binnen de Europese Unie;
30. is van mening dat de Unie en de lidstaten hun krachten moeten bundelen voor de volledige integratie van kwetsbare groepen, in het bijzonder de Roma-gemeenschap, in de samenleving door ervoor te zorgen dat zij worden opgenomen in het schoolsysteem en de arbeidsmarkt, en door maatregelen te nemen die voorkomen dat zij aan geweld worden blootgesteld;
31. benadrukt dat de EU-wetgeving en de beleidsmakers weliswaar hebben gezorgd voor een uitgebreide wetgeving tegen de meervoudige discriminatie van vrouwen met een minderheidsachtergrond, in het bijzonder Roma-vrouwen, maar dat er in de praktijk geen significante vooruitgang kan worden aangetoond; doet daarom een beroep op de lidstaten om de uitvoering onder de loep te nemen die gegeven wordt aan alle maatregelen die genomen zijn in verband met het verschijnsel van meervoudige discriminatie;
32. acht het van essentieel belang dat de Europese Unie werk maakt van een richtlijn en een Europees actieplan inzake geweld tegen vrouwen, met het oog op preventie van geweld, bescherming van de slachtoffers en vervolging van de daders; acht het noodzakelijk dat de Europese Unie mechanismen instelt die ervoor zorgen dat de genderdimensie en de analyse van mensenhandel een onderdeel vormen van alle beleidsmaatregelen die gericht zijn op preventie en bestrijding van mensenhandel;
Versterking van de aan het burgerschap van de Unie verbonden rechten
33. wijst erop dat de burgers, door de opneming van het "burgerinitiatief" in het Verdrag van Lissabon, rechtstreeks zullen deelnemen aan de uitoefening van de bevoegdheden van de Unie, daar zij voor het eerst rechtstreeks bij het initiëren van Europese wetgevingsvoorstellen worden betrokken; vraagt met aandrang dat dit nieuwe instrument zodanig wordt geïmplementeerd dat de mensen echt worden aangemoedigd om er gebruik van te maken, en roept de Commissie op naar behoren rekening te houden met alle initiatieven die in overeenstemming zijn met de wettelijke criteria;
34. is verheugd over de bepalingen in het Verdrag van Lissabon betreffende het burgerinitiatief en spoort de Commissie aan bij het doen van een voorstel betreffende de toepassingsmodaliteiten ervan naar behoren rekening te houden met de rol van het Parlement en de bestaande regels ten aanzien van verzoekschriften;
35. is van plan een nieuw voorstel in te dienen voor een grondige hervorming van de wet betreffende de verkiezingen voor het Europees Parlement; herhaalt zijn standpunt dat, om de Europese burgers ertoe aan te sporen deel te nemen aan de Europese verkiezingen in hun plaats van verblijf, de Raad volgens de modaliteiten die hij moet vastleggen, voorwaarden zou moeten creëren ter vergemakkelijking van de uitoefening van het actieve en passieve kiesrecht;
36. verzoekt de lidstaten volledig uitvoering te geven aan de met het burgerschap van de Unie verbonden rechten, zodat de burgers van de Unie hun recht op vrij verkeer kunnen uitoefenen samen met hun gezinsleden en zo onbeperkt overal in de Unie kunnen reizen, werken, studeren, met pensioen gaan, aan politiek en het democratische leven deelnemen en een gezinsleven hebben, en hun socialezekerheidsrechten behouden, ongeacht hun verblijfplaats; is van oordeel dat de lidstaten ervoor dienen te zorgen dat de burgers van de EU hun actieve kiesrecht in gemeenteraadsverkiezingen gemakkelijk kunnen uitoefenen;
37. verzoekt de lidstaten om, onverminderd de nationale wetgevingen inzake familierecht, te zorgen voor vrij verkeer voor de EU-burgers en hun familieleden, met inbegrip van geregistreerde partnerschappen en huwelijken, overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van Richtlijn 2004/38/EG, van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden(7)
en alle vormen van discriminatie, met inbegrip van discriminatie op grond van seksuele geaardheid, te vermijden;
38. verzoekt de Commissie en de lidstaten te onderzoeken hoe het vrije verkeer van EU-burgers kan worden vergemakkelijkt door diegenen die besluiten van dat recht gebruik te maken te helpen bij het integreren en participeren in het gastland waar zij in de uitoefening van hun recht op vrij verkeer binnen de Europese Unie besluiten naartoe te emigreren;
39. meent dat de uitoefening van deze vrijheden moet worden verzekerd over de nationale grenzen heen en dat de EU-burgers hun specifieke rechten zelfs buiten de Unie ten volle moeten kunnen uitoefenen; benadrukt derhalve het belang van versterking van de coördinatie en samenwerking op het gebied van consulaire bescherming;
40. vraagt de lidstaten om op een eerlijke en consequente manier uitvoering te geven aan hun verplichting om te zorgen voor consulaire en diplomatieke bescherming voor de burgers van de Unie door middel van de uitvoering van een overeenkomst over het minimumniveau van consulaire bijstand dat wordt geboden aan EU-burgers buiten het grondgebied van de EU;
41. verzoekt de Raad en de Commissie prioriteit toe te kennen aan het verbeteren van de transparantie van en de toegang tot documenten, gezien het cruciale belang hiervan voor de totstandbrenging van een burgergeoriënteerde EU;
42. is ingenomen met het feit dat in het programma van Stockholm verwezen wordt naar de participatie in het democratisch leven van de Europese Unie; dringt er bij de Raad op aan om in het programma van Stockholm een specifieke sectie op te nemen aangaande passende maatregelen die nodig zijn om vrouwen beter in staat te stellen om deel te nemen aan verkiezingscampagnes en aan het politieke leven in het algemeen, om aldus bij te dragen tot de terugdringing van het nog bestaande democratisch tekort, zoals dat blijkt uit de beperkte vertegenwoordiging van vrouwen in verkiezingen op gemeentelijk, nationaal en Europees niveau;
Migratie
43. is van oordeel dat elke alomvattende benadering van immigratie rekening moet houden met de zogenaamde "push"-factoren die mensen ertoe brengen hun eigen land te verlaten, en duidelijke plannen zou moeten omvatten voor ontwikkeling en investeringen in de landen van herkomst en transit, in het bijzonder door middel van het vergemakkelijken van het overmaken van geld door migranten naar hun landen van herkomst of het ontwikkelen van handels- en landbouwbeleid dat economische kansen creëert, alsmede door middel van het bevorderen van democratie, de rechtstaat, mensenrechten en fundamentele vrijheden;
44. beklemtoont de noodzaak van het continu verder ontwikkelen, in nauwe samenwerking met de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen (UNHCR) en de betrokken derde landen, van voldoende gefinancierde en ambitieuze regionale beschermingsprogramma's;
45. vindt dat het communautair integratie-, immigratie- en asielbeleid moeten stoelen op de volledige eerbiediging van de grondrechten en het Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden, om een effectieve bescherming van mensenrechten voor onderdanen van derde landen te verzekeren, alsmede de volledige naleving van het beginsel van niet-terugzending; wijst erop dat het immigratie- en asielbeleid daarnaast oog moet hebben voor de behoeften van de meest kwetsbare groepen, zoals vluchtelingen en asielzoekers, en met name minderjarigen en niet-begeleide minderjarigen; dringt aan op de totstandkoming van een coherent en alomvattend juridisch kader voor het vergemakkelijken van legale migratie;
46. dringt aan op de ontwikkeling van een sterker immigratiebeleid dat nauw is verbonden met het communautaire beleid op andere terreinen, met name het werkgelegenheidsbeleid, teneinde legale immigratie tot een alternatief te maken voor illegale immigratie en de positieve effecten voor zowel de lidstaten als voor het welzijn van de immigranten te maximaliseren;
47. wijst met klem op de noodzaak van consolidering van de alomvattende benadering van de EU van migratie, zodat nieuwe mogelijkheden worden gecreëerd voor politieke dialoog en samenwerking met derde landen, gericht op het verbeteren van immigratiestromen, het voorkomen van humanitaire rampen;
48. onderstreept de noodzaak het migratie- en ontwikkelingsbeleid nauw op elkaar af te stemmen en de dialoog met de landen van herkomst en de transitlanden te intensiveren, zodat vooral het probleem van illegale migratie kan worden voorkomen; onderstreept in dit verband dat een effectieve, gemeenschappelijke aanpak de lidstaten betere voorwaarden biedt om vorm te geven aan legale migratie;
Asiel
49. dringt aan op verdere ontwikkeling van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, teneinde te komen tot een "Europa van het asiel" zoals bedoeld in het Europees pact inzake immigratie en asiel; is van oordeel dat een gemeenschappelijke procedure moet leiden tot meer consistentie en een betere kwaliteit van de besluitvormingsprocedure voor asielzaken in de lidstaten, teneinde de beschermingskloof in Europa te dichten;
50. dringt er bij de Raad en de lidstaten op aan zich te houden aan de wettelijke definitie van vluchteling zoals die is vastgelegd in het VN-Verdrag betreffende de status van vluchtelingen;
51. is van mening dat solidariteit weliswaar de centrale pijler van een gemeenschappelijk immigratie- en asielbeleid moet blijven, maar dat dit ook solidariteit moet inhouden met lidstaten die zich houden aan hun internationale verplichtingen op het vlak van de bescherming van vluchtelingen en asielzoekers, en dat er derhalve voor moet worden gezorgd dat geen enkele lidstaat op dit punt verzaakt;
52. herinnert eraan dat asiel een recht is dat moet worden gegarandeerd aan alle mensen die op de vlucht zijn voor conflicten en geweld; veroordeelt uitwijzing en collectieve uitzetting naar landen waar de mensenrechten niet worden geëerbiedigd of die het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen niet hebben ondertekend;
53. moedigt onderhandelingen aan over reeds ingediende en toekomstige wetgevingsvoorstellen betreffende Europese asielinstrumenten, teneinde te komen tot betere normen en leemtes in het bestaande juridisch kader te dichten;
54. dringt bovendien aan op solidariteit tussen de lidstaten enerzijds en asielzoekers en andere vluchtelingen anderzijds;
55. vraagt dat de lidstaten zich actief inzetten en blijk geven van hun volledig engagement voor solidariteitsmechanismen zoals het door de Commissie geplande proefproject voor interne herverdeling van de personen die voor internationale bescherming in aanmerking komen, alsook voor andere initiatieven die tot solidariteit op de lange termijn tussen de lidstaten leiden, en om regionale beschermingsprogramma's te bevorderen; meent in dit verband dat er een transparant systeem moet komen voor de beoordeling van de capaciteit van elke lidstaat en dat de rol die het EASO daarbij moet spelen, nader moet worden omschreven; verzoekt op grond hiervan om een open debat over de verschillende beschikbare opties met het oog op de vaststelling van een verplicht mechanisme voor effectieve solidariteit, met name door middel van interne herverdeling;
56. dringt in dit verband aan op de onmiddellijke formalisering van het beginsel van "solidariteit en rechtvaardige verdeling van verantwoordelijkheid", zoals vastgelegd in artikel 80 van het VWEU, dat een systeem van "verplichte en onherroepelijke solidariteit" zou moeten omvatten, in combinatie met meer samenwerking met derde landen, met name met buurlanden, om hen te helpen bij het ontwikkelen van hun asiel- en beschermingssystemen op een wijze die de grondrechten en de internationale beschermingsnormen respecteert, realistische verwachtingen wekt en de toegang tot bescherming in de EU niet ondermijnt of probeert te vervangen;
57. is van mening dat er behoefte bestaat aan een partnerschapsbenadering met de herkomst- en transitlanden om ervoor te zorgen dat zij een actieve rol spelen bij het helpen beheren van de migratiestromen, het voorkomen van illegale immigratie door potentiële migranten te informeren over de risico's daarvan, en het opzetten van doeltreffende voorlichtingscampagnes over de mogelijkheden van legale migratie naar en legaal werken in de lidstaten van de EU;
58. benadrukt dat alle overeenkomsten met herkomst- en transitlanden, zoals Turkije en Libië, hoofdstukken over samenwerking op het gebied van immigratie moeten bevatten, waarin voldoende rekening wordt gehouden met de situatie van lidstaten die het meest aan migratiestromen worden blootgesteld en met de nadruk op het bestrijden van illegale immigratie en mensenhandel door middel van het vergemakkelijken van het werk van Frontex;
59. dringt aan op verdere samenwerking voor het versterken van maatregelen voor het waarborgen van een daadwerkelijke en snelle terugkeer van illegale migranten die geen bescherming nodig hebben, met toekenning van prioriteit aan vrijwillige terugkeer;
60. dringt aan op het aannemen van maatregelen om de obstakels voor de uitoefening van het recht op gezinshereniging door onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de EU verblijven, weg te werken;
61. benadrukt dat het belangrijk is migranten toegang te geven tot justitie, huisvesting, onderwijs en gezondheidszorg, onder andere overeenkomstig het Internationaal Verdrag ter bescherming van de rechten van alle arbeidsmigranten en hun familieleden;
62. roept de Commissie op met praktische voorstellen te komen voor een effectieve bestrijding van misbruik van asielprocedures;
63. wijst erop dat circulaire migratie moet worden bevorderd, maar herinnert eraan dat deze aanpak niet mag leiden tot sociale en loondumping en dat de behoefte aan integratiemaatregelen niet mag worden genegeerd;
Grenzen en visa
64. vraagt dat een alomvattend ontwerp wordt goedgekeurd waarin de algemene doelstellingen en de opbouw van de geïntegreerde grensbeheerstrategie van de Unie worden uiteengezet, opdat er daadwerkelijk een gemeenschappelijk beleid wordt gevoerd op het gebied van asiel, immigratie en controle aan de buitengrenzen, in overeenstemming met artikel 67, lid 2, van het VWEU;
65. dringt aan op een strategische benadering op het gebied van het visumbeleid, teneinde te komen tot een samenhangend geheel van acties, interne regelingen en externe verplichtingen, met inbegrip van waarborgen voor gelijke behandeling van lidstaten door derde landen;
66. roept de Commissie op om conclusies te trekken uit de tenuitvoerlegging van de visum- en overnameovereenkomsten, alsook uit de reeds bestaande bilaterale overeenkomsten inzake lokaal grensverkeer tussen de Europese Unie en haar oosterburen in de context van het liberaliseringsproces op visumgebied in de Westelijke Balkan, en vervolgens van geval tot geval een reeks duidelijke criteria en benchmarks vast te stellen, teneinde de bestaande visumovereenkomsten te evalueren en te verbeteren en toe te werken naar een visumvrij reisgebied, met als doel de bevordering van persoonlijke contacten;
67. verzoekt de Commissie, teneinde het visumwederkerigheidsbeginsel met derde landen doeltreffender te kunnen toepassen en dus gelijke behandeling van alle EU-burgers ter zake te garanderen, haar strategie te herzien door gebruik te maken van alle instrumenten waarover zij beschikt, zoals sancties, en deze kwestie te binden aan haar onderhandelingen met de betrokken derde landen;
68. is van mening dat het Frontex als een essentieel instrument in de globale immigratiestrategie van de Unie, de mensenrechten van migranten volledig moet eerbiedigen; wenst dat de parlementaire controle op zijn activiteiten wordt versterkt en is voorstander van de herziening van zijn mandaat - met inbegrip van een duidelijk kader voor terugkeeroperaties die beantwoorden aan de internationale normen ten aanzien van de mensenrechten en de oprichting van regionale en gespecialiseerde bureaus - teneinde de rol van dit agentschap te versterken;
69. herinnert eraan dat Frontex absoluut moet kunnen rekenen op de feitelijke beschikbaarheid van de middelen die de lidstaten ter beschikking van dit agentschap stellen, zowel voor de coördinatie van zijn gerichte gezamenlijke acties als voor zijn permanente missies;
70. verzoekt alle betrokken lidstaten oplossingen te vinden voor mogelijke praktische en/of juridische problemen ten aanzien van het gebruik van de middelen van de bij gezamenlijke acties betrokken lidstaten;
71. herhaalt dat het absoluut noodzakelijk is dat het Schengen-informatiesysteem II (SIS II) en het visuminformatiesysteem (VIS) hun operaties zo spoedig mogelijk kunnen starten; is van oordeel dat SIS II aanzienlijke verbeteringen en nieuwe functionaliteiten met zich zal meebrengen, zoals de invoering van biometrische gegevens en de koppeling van signaleringen, die zullen bijdragen tot een beter toezicht op de externe grenzen en een versterking van de veiligheid;
72. stelt met nadruk dat nieuwe instrumenten voor grensbeheer of systemen voor grootschalige gegevensopslag niet mogen worden gelanceerd voordat de bestaande instrumenten volledig operationeel, veilig en betrouwbaar zijn en vraagt dat een grondige evaluatie wordt gemaakt van de noodzaak en de evenredigheid van nieuwe instrumenten die verband houden met kwesties zoals inreis/uitreis, het programma voor geregistreerde reizigers, persoonsgegevens van passagiers en het systeem van voorafgaande reisvergunningen;
Bescherming van kinderen
73. benadrukt het belang van het Verdrag van Lissabon, dat het Handvest juridisch bindend maakt, waarvan artikel 24 specifiek de rechten van het kind vastlegt en onder meer bepaalt dat "bij alle handelingen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden verricht door overheidsinstanties of particuliere instellingen, de belangen van het kind de eerste overweging vormen";
74. acht het van essentieel belang dat alle EU-maatregelen op dit vlak zorgen voor eerbiediging en bescherming van de rechten van het kind zoals vastgelegd in het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en erkend in het Handvest, en roept op tot versterkte EU-actie met betrekking tot kinderbescherming in de hele RVVR;
75. dringt er bij de lidstaten op aan de rechten van het kind zoals vastgelegd in het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind te eerbiedigen en te implementeren;
76. spoort de EU aan krachtdadiger op te treden tegen kindermisbruik, zoals geweld, discriminatie, sociale uitsluiting en racisme, kinderarbeid, prostitutie en handel, en op gecoördineerde wijze voor bescherming en eerbiediging van hun rechten te zorgen, met gebruikmaking van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind als richtsnoer voor EU-actie en als basis voor het wijzigen van bestaande wetgeving;
77. is van oordeel dat er haast geboden is bij de kwestie van de bescherming van niet-begeleide en van hun familie gescheiden kinderen, gezien de bijzondere risico's waaraan zij zijn blootgesteld;
78. onderstreept het belang van de inachtneming, in het kader van het immigratiebeleid, van de rechten van kinderen en van speciale aandacht voor kinderen in kwetsbare situaties; is van mening dat hiervoor een ambitieuze Europese strategie moet worden ontwikkeld;
79. dringt er bij de lidstaten op aan dat zij ervoor zorgen dat in het EU-beleid op het vlak van asiel, migratie en mensenhandel migrantenkinderen eerst en vooral als kinderen worden beschouwd en dat zij zonder discriminatie beroep kunnen doen op hun rechten als kinderen, in het bijzonder het recht op gezinshereniging; staat er bijgevolg op dat er in elk actieplan van de EU met betrekking tot niet-begeleide minderjarige onderdanen van derde landen voor wordt gezorgd dat:
a)
alle niet-begeleide kinderen speciale bescherming en bijstand krijgen tijdens hun verblijf in de EU;
b)
de EU acties identificeert die de lidstaten helpen een veilige, concrete en duurzame oplossing te vinden voor elk kind, in het beste belang van het kind;
c)
wordt voorzien in een gepaste terugkeer- en re-integratieprocedure, wanneer terugkeer naar een derde land in het beste belang is van het kind, in samenwerking met het land van terugkeer; en tevens dat
d)
de EU samenwerkt met derde landen om onveilige migratie te voorkomen en om kinderen kansen te bieden in de betrokken landen;
80. wenst dat er speciaal aandacht wordt geschonken aan minderjarigen, al dan niet begeleid, opdat zij in geen enkele vorm van hechtenis worden gehouden;
81. wijst erop dat kinderen afkomstig uit derde landen bijzonder kwetsbaar kunnen zijn voor uitbuitende werkomstandigheden, met name in landen waar zij onvoldoende steun en bescherming krijgen doordat zij geen papieren hebben; staat erop dat in het EU-beleid op het vlak van arbeid, asiel, migratie en mensenhandel rekening wordt gehouden met deze omstandigheden en dat daartegen wordt opgetreden;
Gegevensbescherming en -beveiliging
82. wijst op het toenemende belang van het internet en merkt op dat het mondiale en open karakter van dit medium mondiale normen voor gegevensbescherming, veiligheid en vrijheid van meningsuiting noodzakelijk maakt; verzoekt de Raad en de Commissie het voortouw te nemen bij het tot stand brengen van een mondiaal platform voor het uitwerken van dergelijke normen; acht het uitermate belangrijk de gevallen waarin een particulier internetbedrijf verplicht kan worden gegevens aan regeringsinstanties bekend te maken, strikt te beperken, te definiëren en te reguleren, en erop toe te zien dat het gebruik van deze gegevens door regeringsinstanties is onderworpen aan de meest stringente normen van gegevensbescherming;
83. dringt met klem aan op waarborgen betreffende eerbiediging van de grondrechtendimensie van gegevensbescherming en van het recht op privacy in al het EU-beleid;
84. benadrukt dat het nodig is de bescherming van persoonsgegevens en van de persoonlijke levenssfeer te integreren in het beleid, in het licht van de zich ontwikkelende technologieën en grootschalige informatiesystemen;
85. beschouwt de "ingebouwde privacy"-aanpak als een essentieel uitgangspunt voor elke ontwikkeling waarbij de veiligheid van de persoonsgegevens van individuen op het spel staat en die het vertrouwen van het publiek in de instanties die over deze gegevens beschikken, kan aantasten;
86. herinnert eraan dat het beschikbaarheidsbeginsel het gevaar inhoudt dat persoonsgegevens worden uitgewisseld die niet op wettige of geoorloofde wijze zijn verzameld, en dat er op dit gebied bindende gemeenschappelijke regels moeten worden vastgesteld; heeft zijn twijfels over het vergemakkelijken van operationele activiteiten waarvoor geen Europese definitie en gemeenschappelijke normen bestaan met betrekking tot geheime onderzoeken, het surveilleren van burgers, enz.;
87. is van oordeel dat er, voordat een optreden van de EU op dit gebied wordt overwogen, duidelijke criteria moeten worden vastgesteld om de evenredigheid en de noodzakelijkheid van beperkingen van de grondrechten te beoordelen; meent bovendien dat de gevolgen van elk voorstel altijd nauwgezet moeten worden geanalyseerd voordat er besluiten worden genomen;
88. spreekt zijn bezorgdheid uit over de zich steeds verder verspreidende praktijk van het opstellen van profielen op basis van dataminingtechnieken en de algemene verzameling van gegevens van onschuldige burgers voor preventieve en politiële doeleinden; wijst erop dat het van belang is dat wetshandhavingsmaatregelen zijn gebaseerd op de eerbiediging van de mensenrechten, te beginnen met het beginsel van vermoeden van onschuld tot het recht op privacy en gegevensbescherming;
89. is verheugd over het voorstel voor internationale normen inzake gegevensbescherming; beklemtoont dat het sluiten van overeenkomsten inzake gegevensbescherming met derde landen op volledig transparante wijze moet gebeuren, met democratisch toezicht door het Parlement, en dat de toepassing van gegevensbeschermingsnormen van Europees niveau in derde landen een minimumvoorwaarde is voor de uitwisseling van gegevens;
90. is verheugd over het voorstel voor een alomvattende regeling inzake gegevensbescherming in de EU en met derde landen; dringt aan op een grondige evaluatie van alle relevante wetgeving (met betrekking tot de bestrijding van terrorisme, politiële en justitiële samenwerking, immigratie, trans-Atlantische overeenkomsten, etc.) op het vlak van privacy en gegevensbescherming;
91. is ingenomen met de nadruk die in het programma van Stockholm wordt gelegd op het belang van technologie wanneer het gaat om de daadwerkelijke bescherming van persoonsgegevens en privacy;
92. verzoekt de Europese Unie met klem vastberadenheid te tonen waar het erom gaat om bij alle beleidsmaatregelen rekening houden met de speciale behoeften van kwetsbare personen;
93. benadrukt dat er duidelijker en strakkere grenzen moeten worden gesteld aan informatie-uitwisseling tussen lidstaten en het gebruik van gemeenschappelijke EU-registers; meent dat het opzetten van grote registers op EU-niveau anders de persoonlijke integriteit in gevaar kan brengen en dat de registers ineffectief dreigen te worden, terwijl het risico op uitlekken van informatie en corruptie zal toenemen;
94. dringt bij de lidstaten aan op versterking van het wederzijdse vertrouwen en geloof in elkaars vermogen om de veiligheid te vergroten; is van oordeel dat wederzijds vertrouwen ook afhangt van een efficiënte en diepgaande doorlopende evaluatie van de doeltreffendheid en de resultaten van het optreden van de verschillende lidstaten;
Civiel recht en handelsrecht voor gezinnen, burgers en bedrijven Betere toegang tot de civiele rechten voor burgers en bedrijven
95. is van mening dat de prioriteiten op het gebied van civiel recht eerst en vooral moeten worden toegespitst op de door de individuele burgers en bedrijven geuite behoeften, terwijl het raderwerk van justitie permanent moet worden vereenvoudigd en meer duidelijke en toegankelijke procedures moeten worden gecreëerd, teneinde de daadwerkelijke handhaving van fundamentele rechten en de consumentenbescherming te garanderen; is in dit verband weliswaar verheugd over de besluiten van de Commissie om een voorstel inzake testamenten en erfenissen in te dienen alsook een groenboek over huwelijksvermogensrecht in verband met scheiding van tafel en bed en echtscheiding, maar dringt erop aan dat:
–
verdere inspanningen worden geleverd om alternatieve geschillenbeslechting te bevorderen, met name met het oog op een betere toegang tot de rechter voor consumenten; dat collectieve beroepsmechanismen op communautair niveau worden opgezet, teneinde burgers en bedrijven betere toegang tot de rechter te verschaffen, met dien verstande dat dit niet mag leiden tot een onnodige versplintering van het nationale procesrecht;
–
voorstellen worden ingediend voor een eenvoudig en autonoom Europees systeem voor conservatoir beslag op en tijdelijke bevriezing van bankrekeningen, de schrapping van voorschriften voor de legalisatie van akten en stukken, bepalingen om de hiaten van de Rome II-verordening(8)
inzake persoonlijkheidsrechten en laster op te vullen, een definitieve oplossing voor het probleem van bilaterale overeenkomsten met betrekking tot de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken, indien nodig via een protocol bij het volgende te sluiten toetredingsverdrag, en dat daarnaast het creëren van een internationaal instrument wordt overwogen dat een grondige beoordeling van alle rechterlijke uitspraken van derde landen mogelijk maakt, voordat zij in een lidstaat kunnen worden erkend en ten uitvoer worden gelegd, en bepalingen om de door het Hof van Justitie aangegeven hiaten op het gebied van vennootschapsrecht op te vullen, alsook een voorstel inzake de bescherming van kwetsbare volwassenen en een voorstel voor een verordening, eventueel met de procedure van versterkte samenwerking goed te keuren, inzake de wetgeving die van toepassing is in huwelijkszaken en ouderlijke verantwoordelijkheid, waarbij het belang van het kind en non-discriminatie tussen partners voorop moeten staan;
–
uitvoerig aandacht wordt besteed aan een vorm van communautaire voorlopige maatregelen ter aanvulling op die welke door de nationale rechters kunnen worden opgelegd, aan de uiteenlopende nationale juridische benaderingen van eigendomsvoorbehoud en andere soortgelijke mechanismen, aan de erkenning van internationale adopties en aan de hele kwestie van de wederzijdse erkenning van nationale akten van de burgerlijke stand;
–
een Code voor communautaire geschillen wordt opgesteld waarbij alle verordeningen die de communautaire wetgever tegen het jaar 2013 zal hebben aangenomen in één enkel instrument worden samengebracht, om de 45e verjaardag te markeren van het Verdrag van Brussel, waarvan de sluiting een mijlpaal is in de geschiedenis van het internationale privaatrecht;
–
de praktische toepassing van het grote aantal vernieuwende wetten die tot nu toe zijn goedgekeurd op het gebied van de Europese burgerlijke rechtsvordering, wordt bestudeerd om ze waar mogelijk te vereenvoudigen en te codificeren in één enkel instrument waarin alle communautaire wetgeving op dit gebied wordt gebundeld;
96. onderstreept dat de afschaffing van de exequaturprocedure in de context van de Brussel I-verordening(9)
niet overhaast mag geschieden en gepaard moet gaan met de nodige waarborgen;
97. zou met belangstelling voorstellen behandelen voor een 28e facultatieve stelsel voor civielrechtelijke kwesties met grensoverschrijdende aspecten op gebieden die raken aan het familie-, personen- en goederenrecht;
98. onderstreept de noodzaak van versterking van de internationale aanwezigheid van de EU op juridisch gebied door middel van mondiale oplossingen en multilaterale instrumenten; is van mening dat nauwe samenwerking met internationale organisaties, zoals de Conferentie van Den Haag over internationaal privaatrecht en de Raad van Europa, van bijzonder belang is; is verder van mening dat de EU de toetreding van derde landen, in het bijzonder die welke grenzen aan de EU, tot internationale overeenkomsten moet bevorderen en steunen, en dat dit met name op het gebied van het familierecht en het recht inzake de bescherming van het kind van cruciaal belang is;
De gemeenschappelijke markt optimaal benutten door middel van het Europese verbintenissenrecht
99. vraagt de Commissie dat zij haar werkzaamheden omtrent het Europese verbintenissenrecht op basis van het academische ontwerp voor het gemeenschappelijk referentiekader (OGRK), alsook andere academische werken op het gebied van het Europese verbintenissenrecht, opvoert en dat zij het Parlement volledig betrekt bij het open en democratische proces dat moet leiden tot de goedkeuring van een politiek gemeenschappelijk referentiekader (GRK); benadrukt dat het politiek GRK moet resulteren in een facultatief en rechtstreeks toepasselijk instrument dat de partijen bij een overeenkomst, onder andere ondernemingen en consumenten, in staat stelt vrij te kiezen voor het Europese verbintenissenrecht als het op hun transactie toepasselijke recht;
100. herhaalt dat de Commissie het OGRK beschikbaar moet stellen in het grootst mogelijke aantal relevante talen, samen met andere wetenschappelijke werken, teneinde ze toegankelijk te maken voor alle belanghebbenden; en dat dit ontwerp thans reeds moet worden gebruikt als niet-bindend juridisch instrument voor Europese en nationale wetgevers; dringt erop aan dat de relevante bepalingen van het OGRK thans reeds systematisch en gedetailleerd in aanmerking worden genomen in alle toekomstige voorstellen en effectbeoordelingen van de Commissie met betrekking tot het verbintenissenrecht;
101. spoort de Commissie ertoe aan vast te houden aan haar recente idee modelcontracten voor te stellen voor gebruik op vrijwillige basis in specifieke sectoren, uitgaande van het GRK;
Beter wetgeven op het gebied van de rechtspleging
102. onderstreept dat de Europese wetgeving op het gebied van justitiële samenwerking van de hoogst mogelijke kwaliteit moet zijn en moet steunen op terdege uitgevoerde effectbeoordelingen, teneinde de burgers en het zakenleven doeltreffende instrumenten te verschaffen; betreurt dat in het verleden op dit gebied niet de nodige effectbeoordelingen zijn uitgevoerd; constateert de laatste tijd op dit punt enige verbetering en is van plan binnenkort een effectbeoordeling van de Commissie aan een kritische analyse te onderwerpen;
103. is van oordeel dat om een minimumniveau van onafhankelijk toezicht op de opstelling van effectbeoordelingen te garanderen, een onafhankelijk panel van deskundigen moet worden opgericht om door middel van steekproeven toe te zien op de kwaliteit van de adviezen van de dienst voor effectbeoordelingen ("Impact Assessment Board"), en dat vertegenwoordigers van belanghebbende partijen daar eveneens aan moeten kunnen meewerken;
104. is van oordeel dat juridische samenwerking de sleutel is om niet alleen de civiele, maar ook de strafrechtelijke procedures van de diverse lidstaten nader tot elkaar te brengen; is dan ook de mening toegedaan dat de onderlinge afstemming van de procesrechten van de burgers tussen de lidstaten evenzeer moet worden bevorderd voor strafrechtelijke als voor civiele procedures;
Een Europese justitiële cultuur tot stand brengen
105. dringt aan op de ontwikkeling van een Europese justitiële cultuur die alle aspecten van het recht omvat; merkt daartoe op dat:
–
het netwerk van voorzitters van de Hoge Rechtscolleges, het Europees netwerk van de Raden voor de rechtspraak, de Vereniging van de Raden van State en Hoge Administratieve Rechtscolleges en het Eurojustitie-netwerk van Europese procureurs-generaal, de gerechtelijke ambtenaren en de rechtsbeoefenaars in hoge mate kunnen bijdragen door de beroepsopleiding voor de rechters en het wederzijds begrip van de rechtssystemen van andere lidstaten te coördineren en te bevorderen en door de beslechting, c.q. oplossing van grensoverschrijdende geschillen en problemen te vereenvoudigen, welke werkzaamheden vergemakkelijkt moeten worden en waarvoor zij voldoende financiële middelen moeten krijgen; dit moet leiden tot een volledig gefinancierd plan voor een Europese opleiding van magistraten, dat wordt opgesteld in samenwerking met de hiervoor genoemde justitiële netwerken, waarbij onnodige doublures van programma's en structuren moeten worden voorkomen en dat moet uitmonden in de oprichting van een Europese academie voor de magistratuur, samengesteld uit het Europees netwerk voor justitiële opleiding en de Europese academie voor rechtswetenschappen;
–
er een actief beleid moet komen dat gericht is op het bevorderen van wederzijdse kennis en begrip van buitenlands recht, om zo tot een grotere rechtszekerheid te komen en het wederzijds vertrouwen te stimuleren dat essentieel is voor wederzijdse erkenning; dit beleid moet voorzien in de uitwisseling van ervaringen, uitwisselingen, bezoeken en voorlichting en cursussen voor rechtsbeoefenaars en rechters, alsook in de coördinatie van de in de EU bestaande nationale systemen voor juridische opleiding en de organisatie van cursussen om de rechtsbeoefenaars en rechters vertrouwd te maken met nationaal recht;
106. verzoekt de Commissie dan ook de invoering, door universiteiten, andere gespecialiseerde instellingen voor hoger onderwijs en bevoegde beroepsorganisaties, van een gemeenschappelijk systeem van opleidingspunten/credits voor rechters en rechtsbeoefenaars te bevorderen; spoort de Commissie ertoe aan een netwerk te creëren van juridische opleidingsinstellingen in de Unie die erkend zijn om cursussen aan te bieden die de rechtsbeoefenaars en rechters vertrouwd maken met nationaal, vergelijkend en Europees recht, op een stabiele, duurzame basis;
E-justitie: een instrument voor burgers, rechtsbeoefenaars en rechters
107. vraagt dat meer inspanningen worden geleverd om e-justitie op communautair niveau te bevorderen en te ontwikkelen, met het oog op een betere toegang tot de rechter voor burgers en bedrijven, en is van mening dat:
–
lidstaten die samenwerken in bilaterale projecten ervoor moeten zorgen dat hun werk zo wordt verricht dat het overdraagbaar is naar communautair niveau, teneinde onnodig dubbel werk te vermijden;
–
het bestaande Gemeenschapsrecht op het gebied van civiel recht, met name procesrecht, beter verenigbaar moet worden gemaakt met het gebruik van informatietechnologie, met name voor wat betreft het Europess betalingsbevel en de procedure voor geringe vorderingen, de verordening over het verzamelen van bewijs in civiele zaken(10)
en alternatieve geschillenbeslechting, en dat actie moet worden ondernomen op het gebied van elektronische besluiten en transparantie van activa van debiteuren; het doel moet zijn te komen tot een eenvoudiger, voordeliger en snellere civiele procesvoering in grensoverschrijdende zaken;
–
elektronische instrumenten zoals het Europees Strafregisterinformatiesysteem (Ecris) en het Schengen-informatiesysteem verder ontwikkeld moeten worden;
108. is van oordeel dat e-justitie de toegang van burgers tot rechtsbijstand moet vereenvoudigen, de gerechtelijke procedures verkorten en de doeltreffendheid van de procesvoering vergroten, en dringt er bijgevolg op aan dat de toekomstige meertalige portaalsite e-justitie voorziet in toegang tot juridische gegevensbanken, elektronische mogelijkheden om (buiten-) gerechtelijke procedures in te stellen, intelligente systemen die zijn ontworpen om burgers te helpen juridische problemen aan te pakken en uitgebreide registers, lijsten van rechtsbeoefenaars en eenvoudige gidsen over de rechtsstelsels van alle lidstaten;
109. is van oordeel dat het portaal zodanig moet worden ontworpen dat het ook als instrument kan worden gebruikt door rechters, ambtenaren van het gerechtelijk apparaat, ambtenaren van de nationale ministeries van justitie en advocaten, die allen ook een beveiligde toegang tot het relevante gedeelte van het portaal moeten hebben; dringt erop aan dat dit gedeelte van het portaal beveiligde communicatie, videoconferenties en de uitwisseling van documenten tussen rechtbanken en tussen rechtbanken onderling en proces-partijen (dematerialisering van procedures), alsook de verificatie van elektronische handtekeningen mogelijk maakt en voorziet in adequate verificatiesystemen en middelen van informatie-uitwisseling;
110. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat alle toekomstige wetgeving op het gebied van het civiele recht zodanig wordt ontworpen dat zij kan worden gebruikt in online-toepassingen die het invullen van zo weinig mogelijk vrije tekst vergen; wenst dat maatregelen worden getroffen om te garanderen dat, wanneer zulks nodig is, online-hulp wordt verschaft in alle officiële talen en dat online elektronische vertaaldiensten beschikbaar zijn; waar behoefte bestaat aan documenten dient er bovendien op te worden toegezien dat die documenten kunnen worden verschaft, dat gecommuniceerd kan worden via e-mail en dat elektronische handtekeningen mogelijk zijn; daar waar een mondelinge getuigenis nodig is, dient het gebruik van videoconferenties te worden aangemoedigd; is voorts van oordeel dat elk toekomstig voorstel een gemotiveerde verklaring van de Commissie moet bevatten waaruit blijkt dat de e-justitievriendelijkheid ervan is onderzocht;
111. wenst dat in het Ecris een prominente plaats wordt ingeruimd voor het registreren van gendergeweld;
Prioriteiten in het strafrecht
112. roept op tot het creëren van een EU-ruimte voor strafrechtspleging, gebaseerd op de eerbiediging van de grondrechten, het beginsel van wederzijdse erkenning en de noodzaak de samenhang van de nationale strafrechtstelsels te handhaven, en wel door middel van:
−
een ambitieus juridisch instrument voor procedurele waarborgen in strafzaken uitgaande van het beginsel van het vermoeden van onschuld, dat volledige uitvoering geeft aan de rechten van de verdediging;
−
een degelijk juridisch kader om de naleving van het grondbeginsel van ne bis in idem
te garanderen en de overdracht van strafzaken tussen lidstaten en de beslechting van jurisdictiegeschillen te vergemakkelijken, met een hoog niveau van waarborgen en rechten van verweer, en waarbij de effectieve toegang tot deze rechten en tot beroepsmechanismen wordt gewaarborgd;
−
een alomvattend juridisch kader dat slachtoffers van misdrijven, met name slachtoffers van terrorisme, georganiseerde misdaad, mensenhandel en gendergeweld, de breedst mogelijke bescherming biedt, waaronder passende schadevergoeding, op het niveau van de lidstaat;
−
een gemeenschappelijk juridisch kader dat getuigen een zo groot mogelijke bescherming biedt;
−
minimumnormen voor gevangenis- en detentieomstandigheden en gemeenschappelijke rechten voor gedetineerden in de EU, met inbegrip van passende schadevergoedingsregelingen voor personen die ten onrechte in hechtenis zijn genomen of veroordeeld, ondersteund door de sluiting van overeenkomsten tussen de EU en derde landen betreffende de terugkeer van hun veroordeelde onderdanen, de volledige tenuitvoerlegging van Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie(11)
, en de terbeschikkingstelling van voldoende financiële EU-middelen voor de bouw, in de context van regionale veiligheidsplannen, van nieuwe detentiefaciliteiten in lidstaten waar de gevangenissen overbevolkt zijn, en de uitvoering van sociale hervestigingsprogramma's;
−
de vaststelling van een Europees wetgevingsinstrument voor beslaglegging op winsten en goederen van internationale misdaadorganisaties en het aanwenden daarvan voor sociale doeleinden;
−
een alomvattend juridisch instrument voor het vergaren en de toelaatbaarheid van bewijsmateriaal in strafzaken;
−
maatregelen om rechtsbijstand te waarborgen door te voorzien in voldoende budgettaire toewijzingen; en
−
maatregelen ter bestrijding van geweld, inzonderheid geweld tegen vrouwen en kinderen;
113. wijst erop dat bij het optreden tegen illegale immigratie rekening moet worden gehouden met de inspanningen om mensenhandel te bestrijden en dat dit op geen enkele wijze ten koste mag gaan van bijzonder kwetsbare misdaadslachtoffers, vooral vrouwen en kinderen, en hun rechten;
114. beklemtoont dat één op de vier vrouwen in Europa het slachtoffer van geweld van mannen is of is geweest; dringt er dan ook op aan dat de Commissie binnen de huidige EU-structuur de rechtsgrondslag consolideert die moet garanderen dat alle vormen van geweld tegen vrouwen worden aangepakt door middel van een brede en op gender gebaseerde definitie van geweld tegen vrouwen; vraagt dat op basis van deze rechtsgrondslag wordt voorzien in een richtlijn en een Europees actieplan inzake geweld tegen vrouwen, met het oog op preventie van geweld, bescherming van de slachtoffers en vervolging van de daders; verzoekt de lidstaten naar behoren rekening te houden met de bijzondere omstandigheden van vrouwelijke immigranten, met name jonge meisjes (vaak met dubbele nationaliteit) die goed geïntegreerd zijn in de EU en die in de relatie met hun ouders of in intieme relaties het slachtoffer zijn van ontvoering, illegale opsluiting, fysiek geweld of psychologisch misbruik om religieuze of culturele redenen of op grond van een bepaalde traditie, en ervoor te zorgen dat maatregelen voor effectieve toegang tot hulp- en beschermingsmechanismen worden aangenomen;
115. dringt erop aan dat in alle stadia van de ontwikkeling van het beleid ter bestrijding van mensenhandel rekening wordt gehouden met de genderproblematiek;
Een coherente veiligheidsstrategie op verschillende niveaus: een Europa dat haar burgers beschermt (misdaad bestrijden en tegelijk de rechten van de burgers waarborgen)
116. bekritiseert het ontbreken van een alomvattend totaalplan waarin de algehele doelstellingen en de structuur van het veiligheids- en grensbeheerbeleid van de EU worden beschreven, evenals het ontbreken van details waaruit blijkt hoe alle programma's en regelingen op dit gebied (al in werking, in voorbereiding of in het stadium van beleidsontwikkeling) geacht worden gezamenlijk te functioneren en hoe de relatie tussen deze programma's optimaal kan worden gemaakt; is van mening dat, bij het uitdenken van de structuur van het beleid voor veiligheid en grensbeheer van de EU, de Commissie eerst de effectiviteit van de bestaande wetgeving moet analyseren, teneinde een optimale synergie tussen de verschillende instrumenten te bewerkstelligen;
117. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat in het toekomstig optreden van de EU op dit gebied het primordiale belang van de grondrechten en fundamentele vrijheden volledig wordt geëerbiedigd en het juiste evenwicht wordt gevonden tussen veiligheid en vrijheid, en dat de verwezenlijking van deze doelstelling op passende wijze wordt gemonitord en gestroomlijnd; gelooft sterk in het primaat van de rechtsstaat, doeltreffende rechterlijke toetsing en verantwoordingsplicht;
118. engageert zich, binnen het nieuwe institutionele kader dat in het Verdrag van Lissabon is vastgelegd, samen te werken met de Commissie en de Raad om de nadruk te leggen op het bevorderen van de vrijheid van de EU-burgers, terwijl het rechtskader van de EU in strafzaken verder wordt uitgewerkt; is van mening dat de dringende noodzaak om burgers te beschermen tegen terrorisme en georganiseerde misdaad moet worden ondersteund door effectieve wetgevende en operationele instrumenten, met inachtneming van de mondiale dimensie van deze verschijnselen, en moet worden ingekaderd in een duidelijke wetgeving die de EU--burgers het volledige genot van hun rechten waarborgt, met inbegrip van het recht om onevenredige of onduidelijke regels en de onjuiste toepassing van regels aan te vechten;
119. is van oordeel dat de lidstaten moeten onderzoeken in hoeverre het mogelijk is een EU-rechtskader in strafzaken te ontwikkelen;
120. verzoekt de EU de waardigheid, de moed en het lijden van indirecte slachtoffers van terrorisme te erkennen en benadrukt dat de verdediging en bevordering van de rechten van terrorismeslachtoffers en hun financiële schadeloosstelling een prioriteit zou moeten zijn; erkent de buitengewone kwetsbaarheid van vrouwen als indirecte slachtoffers van terrorisme;
121. dringt aan op goedkeuring van een alomvattend rechtskader dat slachtoffers adequate bescherming en compensatie biedt, in het bijzonder door middel van de goedkeuring van een ontwerpkaderbesluit tot wijziging van de bestaande instrumenten ter bescherming van slachtoffers; acht het van cruciaal belang een gemeenschappelijke benadering te ontwikkelen die een coherent en krachtiger antwoord biedt op de behoeften en rechten van alle slachtoffers en ervoor zorgt dat slachtoffers daadwerkelijk als zodanig worden behandeld en niet als misdadigers;
122. is verheugd over het feit dat steun voor misdaadslachtoffers, met inbegrip van vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld en seksuele intimidatie, een prioritaire kwestie voor het Zweedse voorzitterschap is; dringt er bij de Raad op aan in het programma van Stockholm een alomvattende Europese strategie ter uitroeiing van geweld tegen vrouwen op te nemen, welke preventieve maatregelen omvat (zoals verhoging van het bewustzijn over het probleem van door mannen tegen vrouwen gepleegd geweld), alsook een specifieke sectie over de rechten van misdaadslachtoffers, en beleid inzake de bescherming van slachtoffers, met inbegrip van steun voor misdaadslachtoffers, met name jonge meisjes, die steeds vaker het slachtoffer van ernstige misdaden zijn, alsook concrete maatregelen tot vervolging van de daders; dringt er bij het Spaanse voorzitterschap op aan om tijdens zijn mandaat integrale uitvoering te geven aan het actieplan dat is goedgekeurd in het kader van het programma van Stockholm, en maandelijks aan het Parlement verslag uit te brengen over de geboekte vooruitgang;
123. acht het tot stand brengen van een veilig Europa een legitieme doelstelling en onderschrijft het belang van het voortdurend ontwikkelen en versterken van Europa's gemeenschappelijk beleid inzake de bestrijding van terrorisme, georganiseerde misdaad, illegale immigratie, mensenhandel en seksuele uitbuiting;
124. wenst dat een alomvattende inter-Europese strategie ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit wordt ontwikkeld, waarbij de inspanningen en de middelen van de lidstaten, de Europese instellingen, de gespecialiseerde EU-agentschappen en de netwerken voor informatie-uitwisseling worden gecombineerd; beklemtoont tevens dat georganiseerde economische criminaliteit, zoals tabaksmokkel, leidt tot een verlies aan inkomsten dat de reeds ernstige situatie van de openbare financiën in talrijke EU-lidstaten doet verergeren, en wenst dat onverwijld doeltreffende preventieve maatregelen worden getroffen;
125. meent dat verder optreden tegen georganiseerde misdaad en terrorisme meer gericht moet zijn op de bescherming van de grondrechten en moet voorzien in adequate getuigenbescherming, stimulansen voor personen die meewerken aan het ontmantelen van terroristische netwerken, en preventie- en integratiemaatregelen die met name gericht zijn op personen uit hoogrisicogroepen, en dat daarbij steeds prioriteit moet worden toegekend aan sociale en economische ethische maatregelen van preventieve aard en de schadeloosstelling van slachtoffers van terrorisme;
126. acht het van het grootste belang dat de EU krachtig optreedt tegen mensenhandel, een probleem dat steeds ernstiger vormen aanneemt, en meent dat de strijd tegen mensenhandel zowel buiten als binnen de EU-grenzen moet worden gevoerd en dat alle voorgestelde maatregelen vergezeld moeten gaan van een genderanalyse; is van oordeel dat de EU en haar lidstaten met name een eind moeten maken aan de vraag naar diensten van slachtoffers van mensenhandel door sancties in te voeren en voorlichtings- en bewustmakingscampagnes op te zetten; acht het, gezien het feit dat mensenhandel voor seksuele doeleinden verreweg het grootste deel, in absolute termen, van deze misdadige activiteiten uitmaakt (79% volgens gegevens van de VN), noodzakelijk dat duidelijk wordt gemaakt en wordt erkend dat er een verband bestaat tussen het kopen van dergelijke diensten en mensenhandel, en dat beheersing van de vraag naar seksuele diensten ook tot vermindering van de mensenhandel leidt;
127. dringt aan op het bevorderen van transparantie en integriteit en een meer resolute bestrijding van corruptie op basis van een doelgericht plan en een periodieke evaluatie van de door de lidstaten getroffen anticorruptiemaatregelen, inzonderheid van de uitvoering van de door de EU zelf ontwikkelde instrumenten, met bijzondere aandacht voor grensoverschrijdende corruptie, en op de ontwikkeling van een alomvattend anticorruptiebeleid en de periodieke evaluatie van de uitvoering ervan;
128. pleit voor actieve ondersteuning van anticorruptie- en integriteitsmonitoring door het maatschappelijk middenveld en voor de inzet van de burgers tegen corruptie, niet alleen door hen te raadplegen over het gevoerde beleid en directe communicatiekanalen tot stand te brengen, maar ook door te voorzien in middelen en programma's teneinde de burgers in staat te stellen gemakkelijk gebruik te maken van de hun geboden mogelijkheden;
129. onderstreept het toenemende aantal gevallen van diefstal van identiteit en dringt aan op de uitwerking van een alomvattende EU-strategie ter bestrijding van cybercriminaliteit op dit vlak, in samenwerking met internetaanbieders en gebruikersorganisaties, als ook op het creëren van een EU-desk voor hulpverlening aan slachtoffers van diefstal van identiteit en identiteitsfraude;
130. dringt aan op een verduidelijking van de regels inzake jurisdictie en toepasselijk recht met betrekking tot cyberspace, teneinde grensoverschrijdende onderzoeken en samenwerkingsakkoorden tussen rechthandhavingsinstanties en operators aan te moedigen, met name ter bestrijding van kinderpornografie op het internet;
131. dringt aan op een doeltreffender, meer op het behalen van resultaten gericht beleid met het oog op de verdere totstandbrenging van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, door Europol en Eurojust systematischer te betrekken bij onderzoeken, met name op het gebied van georganiseerde misdaad, fraude, corruptie en andere ernstige strafbare feiten die de veiligheid van de burgers en de financiële belangen van de EU ernstig bedreigen;
132. dringt aan op de jaarlijkse publicatie van een uitgebreid verslag over misdaad in de EU, geconsolideerde verslagen met betrekking tot specifieke terreinen, zoals de dreiging van georganiseerde criminaliteit en het jaarverslag van Eurojust, en benadrukt de noodzaak van een interdisciplinaire aanpak en een alomvattende strategie inzake de preventie van en strijd tegen terrorisme en grensoverschrijdende misdaden zoals mensenhandel en cybercriminaliteit;
133. verzoekt de Commissie en de lidstaten nauw samen te werken met het oog op de uitwisseling van beste praktijken en bij de bestrijding van radicalisering opgedane beleidservaringen; is wat dat betreft van oordeel dat lokale en regionale autoriteiten het best in staat zijn om beste praktijken te delen bij het aanpakken van radicalisering en polarisering, en wenst dan ook dat zij worden betrokken bij het ontwerpen van strategieën ter bestrijding van terrorisme;
134. wenst dat de politiële samenwerking tussen de lidstaten wordt aangemoedigd door het bevorderen van wederzijdse kennis en wederzijds vertrouwen, gemeenschappelijke opleiding, de oprichting van gemeenschappelijke teams voor politiële samenwerking en de uitwerking van een programma voor de uitwisseling van studenten, in samenwerking met de Europese Politieacademie;
135. verzoekt de Commissie en de Europese Raad de rechtssituatie die is ontstaan als gevolg van de uitspraken van het Hof van Justitie in de zaken betreffende zwarte lijsten, met name de zaak-Kadi(12)
, dringend te verhelpen en daarbij ten volle rekening te houden met de grondrechten van de betrokkenen, inclusief het recht op een eerlijk proces en het recht op beroep;
136. dringt aan op een versterking van het Ecris, teneinde recidive in verschillende lidstaten te kunnen voorkomen, met name wat betreft misdaden tegen kinderen;
137. verzoekt met name de Commissie al in een vroeg stadium discussies en raadplegingen te houden met de belanghebbenden, inclusief het maatschappelijk middenveld, over alle aspecten van de instelling van een Europees Openbaar Ministerie voor de bestrijding van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, als bedoeld in artikel 86 van het VWEU;
138. benadrukt de noodzaak van de ontwikkeling van een allesomvattende Europese veiligheidsstrategie, op basis van de veiligheidsplannen van de lidstaten, een sterker solidariteitsbeginsel en een objectieve evaluatie van de meerwaarde van de EU-agentschappen, netwerken en informatie-uitwisseling; is voornemens samen met de nationale parlementen van dichtbij toe te zien op alle activiteiten die door de Raad worden uitgevoerd in het kader van de operationele samenwerking inzake interne veiligheid van de EU;
139. verzoekt de Raad en de Commissie met klem veiligheidsstrategieën te ontwikkelen die rekening houden met zowel de interne als de externe aspecten van de internationale georganiseerde misdaad en terrorisme; dringt aan op vaststelling door de EU van een meer geïntegreerde benadering van het Europees veiligheids- en defensiebeleid, en van justitie en binnenlandse zaken;
140. vraagt de Raad, de Commissie en de lidstaten de bestaande internationale, Europese en nationale wetten en maatregelen inzake verdovende middelen te evalueren en te herzien, en maatregelen ter beperking, preventie en herstel van de schadelijke gevolgen daarvan te bevorderen, in het bijzonder met het oog op de conferenties die hierover op VN-niveau worden gehouden;
Operationele organen en agentschappen en technische middelen
141. hecht veel belang aan de versterking van Eurojust en Europol en engageert zich om samen met de nationale parlementen ten volle deel te nemen aan het definiëren, evalueren en controleren van hun werkzaamheden, met name met het oog op het verkennen van de mogelijkheden om vorderingen te maken wat betreft de instelling van het Europees Openbaar Ministerie;
142. is van mening dat de strijd tegen financiële en economische criminaliteit moet worden voortgezet en zelfs opgevoerd; meent dat het in dit verband bijzonder belangrijk is de euro als symbool van de Unie te beschermen; is van oordeel dat de bestrijding van namaak en de consolidering en versterking van het Pericles-programma een van de hoofddoelen van de EU moet vormen;
143. dringt aan op herziening van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken(13)
, alsook van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(14)
, en artikel 13 van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(15)
;
144. dringt aan op nauwere en meer diepgaande samenwerking tussen nationale autoriteiten, Eruopese agentschappen en gemeenschappelijke operationele teams via gespecialiseerde netwerken zoals SIS II, VIS, het douane-informatiesysteem, Eurodac - een systeem voor de vergelijking van vingerafdrukken voor de effectieve toepassing van de Overeenkomst van Dublin - en de justitiële netwerken) en op specifieke samenwerking tussen inlichtingen- en politiediensten op nationaal en Europees niveau in de strijd tegen terrorisme en georganiseerde misdaad; is van oordeel dat de Europese politiële samenwerking tussen alle derde landen en de lidstaten van de Europese Unie doeltreffender moet worden gemaakt, waarbij de nodige garanties moeten worden geboden voor een adequate bescherming van persoonsgegevens;
145. betreurt het gebrek aan vooruitgang bij de implementatie van het verbeterde SIS II en het nieuwe VIS, en verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem ervoor te zorgen dat alle voorbereidingen op hun respectieve niveaus worden versterkt teneinde verdere vertraging te voorkomen;
146. benadrukt de noodzaak efficiënte, duurzame en veilige administratieve regelingen op te stellen voor grootschalige Europese IT-systemen zoals SIS II, VIS en Eurodac, waarmee wordt gegarandeerd dat alle regels inzake doelmatigheid, toegangsrechten en veiligheids- en gegevensbeschermingsvoorschriften die op deze systemen van toepassing zijn, volledig ten uitvoer worden gelegd; onderstreept in dit verband dat een alomvattende, uniforme regeling ter bescherming van persoonsgegevens in de EU van essentieel belang is;
147. wijst er opnieuw op dat de oprichting van agentschappen, zoals het FRA, Eurojust, Europol, Frontex en EASO, op sommige terreinen een aanzienlijke bijdrage heeft geleverd tot de totstandbrenging van een RVVR; acht het van fundamenteel en vitaal belang, gelet op het feit dat Schengen de kern is van de RVVR, dat een Europees bureau voor het beheer van de belangrijke informatiesystemen op dit gebied, met name SIS II, VIS en Eurodac, wordt opgericht, aangezien dit de meest betrouwbare oplossing is;
148. betreurt dat het Verdrag van Lissabon in werking zal treden zonder dat de Raad en de Commissie de nodige maatregelen voor een "nieuwe start" op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht naar behoren hebben voorbereid; wijst erop dat er, in tegenstelling tot wat er met betrekking tot het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid en met name de Dienst voor extern optreden is gedaan, geen voorbereidende werkzaamheden zijn verricht met het oog op de tenuitvoerlegging van de rechtsgrondslagen betreffende transparantie (artikel 15 van het VWEU), gegevensbescherming (artikel 16 van het VWEU) en non-discriminatie (artikel 12 van het VWEU), en dat deze situatie zou kunnen leiden tot een lange periode van rechtsonzekerheid die met name van invloed zal zijn op de RVVR; verzoekt de Commissie, gezien het bovenstaande en onder verwijzing naar artikel 265 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, vóór 1 september 2010 het volgende in te dienen volgens de gewone wetgevingsprocedure:
−
een kaderwetgevingsvoorstel waarin in grote trekken wordt beschreven hoe het Europees Parlement en de nationale parlementen zullen worden betrokken bij de evaluatie van het RVVR-beleid en de betrokken agentschappen op Europees niveau (waaronder de Schengenautoriteiten, Europol, Eurojust, Frontex en het EASO);
−
een herzien mandaat voor het Bureau voor de grondrechten dat onder meer justitiële en politiële samenwerking in strafzaken omvat;
−
een wetgevingsvoorstel dat uitvoering geeft aan artikel 16 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 39 van het EU-Verdrag, met name wat gegevensbescherming in verband met veiligheidskwesties betreft, en tegelijk de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 45/2001 betreffende gegevensbescherming door de EU-instellingen uitbreidt;
−
een herzien wetgevingskader voor Europol en Eurojust, dat deze beide in overeenstemming brengt met het nieuwe EU-wetgevingskader;
Dringende kwesties
149. verzoekt de Commissie onverwijld een consolidatie voor te stellen van de 1 200 verschillende maatregelen die sedert 1993 in de RVVR zijn goedgekeurd, teneinde te zorgen voor de nodige coherentie op dit beleidsterrein, daarbij rekening houdend met de nieuwe taken en bevoegdheden van de Unie alsook met het nieuwe rechtskader dat wordt geboden door het Verdrag van Lissabon, en te starten met de gebieden die in overeenstemming met het Europees Parlement als prioriteiten worden beschouwd; herinnert de Commissie eraan dat het Parlement haar toezeggingen terzake tijdens de komende ondervragingen van de kandidaat-commissarissen zal toetsen; verzoekt de Commissie daarom geval per geval duidelijk mee te delen welke voorstellen zij van plan is te codificeren of te herschikken, en behoudt zich het recht voor ten volle gebruik te maken van zijn bevoegdheid om wetgeving te amenderen; is van mening dat het nieuwe RVVR-wetgevingskader voorrang moet krijgen boven de behoefte aan continuïteit of consolidatie van wetgeving die in een zeer verschillend grondwettelijk kader tot stand is gekomen;
150. benadrukt dat het besluitvormingsproces, met name wat wetgevingsvoorstellen in verband met de RVVR betreft, vanaf de eerste dag dat het Verdrag van Lissabon in werking treedt, transparant moet zijn en in overeenstemming moet zijn met de voorschriften inzake:
−
de termijn van acht dagen waarbinnen de nationale parlementen kunnen nagaan of het subsidiariteitsbeginsel in acht is genomen;
−
de specifieke "opt-ins" en "opt-outs" die bepaalde landen (het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken) zijn verleend;
−
de nieuwe overgedragen bevoegdheid (artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) en de uitvoeringsmaatregelen waarin in artikel 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is voorzien, maar waarvoor er momenteel geen rechtsgrondslag is; is van mening dat in de gevallen waarin een wetgevingsprocedure is ingeleid onder de bepalingen van het Verdrag van Nice die voorzien in een gewone raadpleging van het Parlement, zoals dat het geval is in vele onder de RVVR vallende gebieden, en het Parlement zijn advies heeft gegeven, de wetgevingsprocedure opnieuw in eerste lezing zou moeten worden ingeleid onder het Verdrag van Lissabon, om het Parlement de kans te geven een uitspraak te doen met kennis van zijn prerogatieven;
151. benadrukt, in tegenstelling tot wat in het ontwerpprogramma van Stockholm van het voorzitterschap staat, dat het externe beleid van de EU wanneer er fundamentele rechten op het spel staan, in overeenstemming moet zijn met het interne wetgevingskader van de EU, en niet omgekeerd; vraagt onmiddellijk in kennis te worden gesteld van geplande of aan de gang zijnde onderhandelingen over internationale overeenkomsten die verband houden met de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, en met name overeenkomsten die de artikelen 24 en 38 van het huidige EU-Verdrag als grondslag hebben; is van mening dat er vóór de volgende EU-VS-top bijzondere prioriteit moet worden gegeven aan het formuleren van een coherente gemeenschappelijke strategie voor de toekomstige betrekkingen met de VS in verband met de RVVR, met name wat de sluiting van de volgende in behandeling zijnde overeenkomsten betreft:
−
het vroegere "EU-onderdeel" van de overeenkomst met de ESTA over visumvrijstelling,
−
de overeenkomst tussen de EU en de VS over persoonsgegevens van passagiers,
−
de overeenkomst tussen de EU en de VS over de toegang tot financiële gegevens (SWIFT), met verwijzing naar de overeenkomsten tussen de EU en de VS over wederzijdse rechtsbijstand en uitlevering,
−
de EU-VS-kader voor de bescherming van gegevens die voor veiligheidsdoeleinden worden uitgewisseld;
152. verzoekt de Commissie de ter ondersteuning van de totstandbrenging van de RVVR uitgewerkte financiële programma's te vereenvoudigen en toegankelijker te maken; onderstreept in dit verband de behoefte aan financiële solidariteit bij de opstelling van de nieuwe financiële vooruitzichten;
153. behoudt zich het recht voor terug te komen met specifieke voorstellen wanneer het geraadpleegd wordt over het actieprogramma voor wetgeving;
154. verzoekt om tussentijdse herziening en evaluatie van het programma van Stockholm, uiterlijk begin 2012;
o o o
155. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en de parlementen van de lidstaten.
Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 inzake het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) (PB L 199 van 31.7.2007, blz. 40).
Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 12 van 16.1.2001, blz.1).
Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken (PB L 174 van 27.6.2001, blz. 1).