Debat partnerschapsovereenkomsten Europese ontwikkelingssamenwerking



De Eerste Kamer heeft op dinsdag 5 maart 2013 gedebatteerd over de goedkeuring van twee partnerschapsovereenkomsten over Europese ontwikkelingssamenwerking: Goedkeuring Economische Partnerschapsovereenkomst tussen de Cariforum-staten en de Europese Gemeenschapen en Goedkeuring Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribische gebied, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten. Namens de regering voerde minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking het woord. In het debat werd door senator Smaling (SP) een motie ingediend, die de regering verzoekt te bepleiten dat bij de voorziene herziening van de Cotonou Partnerschaps Overeenkomst in 2015 de Afrikaanse, Caribische en Stille Oceaan (ACP-)landen en economische regio's meer tijd krijgen naar een gelijk speelveld met de rest van de wereldeconomie toe te werken. Minister Ploumen steunde de inhoud van deze motie, maar merkte daarbij op dat niet zeker is dat er na 2015 een herziening van het Cotonou verdrag komt. Op 11 maart 2013 wordt over de beide wetsvoorstellen en de motie gestemd.

Derde herziening Cotonou Partnerschaps Overeenkomst

Senator Schrijver (PvdA) sprak in zijn bijdrage mede namens het CDA, GroenLinks en D66.

Hij gaf aan dat hoewel er op bepaalde terreinen "bitter weinig resultaten zijn geboekt", de kwaliteit van Europese ontwikkelingssamenwerking toch sterk is verbeterd en dat deze doorgaans beter scoort dan hulp uit individuele donorlanden. Schrijver vroeg hoe de regering de voorziene derde herziening van de Cotonou Partnerschaps Overeenkomst zal aanwenden  voor de uitvoering van de afspraken uit de Rio+20-top en voor een voortgezette internationale ontwikkelingsagenda. Ook de motie van senator Smaling (SP) was gericht op Nederlandse inzet bij de herziening van de Cotonou Partnerschaps Overeenkomst in 2015. Minister Ploumen gaf aan dat het aan de EU en ACP-landen is om het tempo van herzieningen te bepalen en dat het dus niet zeker is dat er na 2015 een herziening komt. Volgens Ploumen is het - gezien het tempo waarin de tweede herziening is doorgevoerd - niet reëel en verstandig om in te zetten op een derde herziening. In de tweede herziening zijn volgens Ploumen bovendien naast een aantal technische aspecten ook politieke punten toegevoegd, zoals kinderarbeid en discriminatie.Wel steunt de minister de inhoud van de motie: het bevorderen van een gelijk speelveld voor ACP-landen.  

In de aanloop naar de periode na 2020 is het volgens de minister belangrijk om niet alleen te kijken naar de vraag hoe de EU en ACP-landen "in de geest" tot elkaar verhouden, in de communicatie, maar ook hoe zij het "naar de letter" gaan doen. De minister steunde de oproep van senator Smaling om de dialoog tussen EU en ACP-landen intensiever aan te halen, zeker met het oog op de EU-Afrika top in april 2014. 

0,7% norm en maatwerk

Senator Smaling (SP) onderstreepte het belang van vasthouden aan de OESO-norm van 0,7% van het bruto binnenlands product voor ontwikkelingshulp. Hij gaf aan dat het enorm veel inspanning vergt om landen op een dergelijk geaccepteerd niveau te krijgen en dat hier dus niet te gemakkelijk van afgeweken mag worden. Hij verwees hierbij naar de in december 2012 aangenomen motie-Kox, waarin de regering wordt verzocht met alternatieven te komen om de OESO-norm opnieuw tot richtsnoer voor beleid te maken.

Ook vroeg senator Smaling (SP) waarom er niet meer wordt ingezet op maatwerk in ontwikkelingshulp. Minister Ploumen zei hierop dat maatwerk zeker past binnen bijvoorbeeld Joint Programming , maar dat het juist van grote toegevoegde waarde is om met 27 landen om de tafel te zitten. Volgens Ploumen is efficiency een groot goed, maar kan diversiteit ook zeker zijn waarde hebben.

Nieuwe definitie ontwikkelingssamenwerking

Minister Ploumen gaf aan dat zij pleit om, ook binnen EU, op een andere manier naar de officiële definitie van ontwikkelingshulp te kijken. Sinds de vaststelling van deze definitie in de jaren zestig zijn er naast de officiële hulpstroom ook andere geldstromen die bijdragen aan (duurzame) ontwikkeling. Senator Smaling (SP) merkte op dat het beleid rond ontwikkelingssamenwerking door de jaren heen naar zijn idee sterk gekenmerkt wordt door verdwijnende en terugkerende paradigma's. Minister Ploumen zei hierop dat zij allergisch is voor trends en modes, maar dat zij wel mee wil gaan met de tekenen des tijds. Ploumen: "Als de hardst groeiende naties in Afrika liggen, moet ik dat waarderen en ook relativeren."

Senator Schrijver (PvdA) merkte op dat hoewel handel en het Nederlandse bedrijfsleven ook naar zijn mening een belangrijke rol spelen bij ontwikkeling, dit niet het hoofddoel mag worden. Naar de opvattingen van de fracties van de PvdA, GroenLinks, CDA en D66 blijft hulp naast handel in vele landen nodig om tegenkrachten zich te helpen organiseren, het maatschappelijk middenveld te ondersteunen en bij te dragen aan de ontwikkeling van de rechtstaat, goed bestuur en respect voor mensenrechten.  



Deel dit item: