Als een Alice in Wonderland verkeer ik sinds vorig jaar juni in de kringen van de Eerste Kamer. Hier heerst een statige, eerbiedwaardige sfeer in een decor van museale schoonheid met aimabele, traditiegetrouwe omgangsvormen. Het voelt als een groot voorrecht zo met de neus boven op het Haagse gebeuren te zitten en te mogen meedoen met discussies van hoog gehalte over wetgeving op alle beleidsterreinen. Jammer dat van de interessante fractieberaadslagingen zo weinig naar buiten komt, denk ik wel eens. Dat zou nog eens goed voor de beeldvorming zijn!
De wonderland-bevinding komt verder door een toeslaande vervreemding als het gaat om de toegevoegde waarde van deze kamer: wat levert het mooie werk concreet op? Het politieke primaat ligt bij de Tweede Kamer: zoveel is alom duidelijk. Maar wat mogen Eerste-Kamerleden nu wel en niet in de besluitvorming: wat is bijvoorbeeld de positie van coalitiepartijen ten opzichte van het regeerakkoord? Hoe uiteenlopend hierover de meningen zijn bleek vorig jaar wel bij de stemming over het referendum.
Nu treft het dat in het kader van staatkundige hervormingen o.a. de positie van de Eerste Kamer op de agenda staat. Te meer daar het tweekamerstelsel internationaal steeds meer terrein blijkt te winnen, anders dan het vermoeden van het tegendeel. Deze conclusie was evident in het forum van 14 maart 2000 voor alle senaten ter wereld in Parijs, waar voorzitter Korthals Altes, collega Bemelmans-Videc (CDA) en ik aan mochten deelnemen. Behalve een spectaculaire ontvangst was de inhoudelijke opbrengst gelukkig uiterst relevant voor onze meningsvorming.
Deze column is op persoonlijke titel geschreven