Er is in het Nederlandse staatsrecht geen hiërarchie tussen de twee kamers van de Staten-Generaal die samen de volksvertegenwoordiging vormen. Er zijn wel verschillen in de manier waarop ze worden gekozen en hun taak vervullen, maar alleen samen zijn ze "het parlement". De "Verenigde Vergadering" van de Staten-Generaal komt bijeen op Prinsjesdag en voor speciale onderwerpen zoals de goedkeuring van het huwelijk van een mogelijke troonopvolger. Ook daarbuiten doen wij een deel van ons werk samen met de collega's van de Tweede Kamer, met name in Europees en internationaal verband.
Voor mij is dat de afgelopen jaren - naast de behandeling van wetten en verdragen in onze eigen vergaderingen - ook een deel van mijn werk als lid van de Eerste Kamer geweest. Ik moet deze woorden al bijna in de verleden tijd schrijven, omdat ik op 31 oktober de Eerste Kamer vaarwel zal zeggen. De reden daarvoor is dat ik vanaf november deel zal uitmaken van de Raad van State, die adviseert over wetsvoorstellen voordat ze aan de Staten-Generaal worden aangeboden en recht spreekt in geschillen tussen burger en overheid.
Maar tot en met oktober gaat mijn parlementaire werk gewoon door. Daar zal het werk aan het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie een belangrijke plaats in innemen: een van die onderwerpen waar Eerste en Tweede Kamer gelijkelijk bij betrokken zijn. Eind 1999 hebben de Europese regeringsleiders een groep van 62 personen opdracht gegeven zo'n Handvest van de Grondrechten op te stellen: een stuk waarin wordt vastgelegd welke fundamentele rechten aan de burgers worden gegarandeerd bij de toepassing van Europees recht. Voor een goed deel gaat het om bekende, "klassieke" grondrechten, zoals de vrijheid van vereniging en de vrijheid van meningsuiting. Daarnaast zijn nieuwe thema's aan de orde: moeten er bijvoorbeeld niet ook waarborgen worden gegeven tegen het commercialiseren van het menselijk lichaam in het kader van de moderne genetica? Ook worden sociale grondrechten gecodificeerd, zoals het stakingsrecht en het recht op rustdagen.
In de groep van 62 hebben naast vertegenwoordigers van het Europese Parlement en de Europese Commissie drie maal vijftien vertegenwoordigers van de lidstaten zitting. Samen met Mr. F. Korthals Altes - de voorzitter van de Eerste Kamer, maar in dit verband regeringsvertegenwoordiger van de Nederlandse regering - en mijn collega uit de Tweede Kamer Mr. M. Patijn, vertegenwoordig ik als lid van de Eerste Kamer ons land (met collega Jurgens als plaatsvervanger). Deze betrokkenheid bij een van de interessantste Europese projecten van deze jaren is boeiend, maar ook een heel karwei. Om in oktober onze resultaten aan de Europese Raad te kunnen aanbieden, wordt onder leiding van de Duitse oud-president Roman Herzog intens doorgewerkt: gemiddeld om de drie weken een tweedaagse vergadering in Brussel, een stapel stukken die al meer dan een meter hoog is, en intussen de eerste ronde van bespreking van amendementen op de voorstellen van het presidium. Het resultaat zal straks plechtig worden afgekondigd als "richtsnoer" voor de Europese instellingen, met de mogelijkheid dat de bepalingen later als verdrag bindende kracht krijgen.
De Nederlandse leden van de Conventie trekken goed met elkaar op en doen vaak ook samen voorstellen voor amendering. Dat draagt bij aan de resultaten: van onze amendementen zijn er intussen verscheidene overgenomen. Een van de dingen waar we het in ieder geval over eens zijn is dat het Handvest de verhouding met het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) niet mag vertroebelen. Het EG-Hof van Justitie in Luxemburg richt zich weliswaar naar het EVRM, maar heeft een toetreding van de Europese Gemeenschap tot dat verdrag in 1997 tegengehouden.
Wij vinden het daarom belangrijk dat de aansluiting van de Europese Unie en de Europese Gemeenschappen bij het EVRM weer aan de orde komt. Van Nederlandse kant wordt daar in de conventie steeds op aangedrongen: het zou een hoop complicaties voorkomen. Niemand is er echt mee gediend als straks twee hoogste rechters vergelijkbare grondrechten verschillend gaan interpreteren en toepassen. Daarom ook heeft de Eerste Kamer in een unaniem aangenomen motie er bij de Nederlandse regering op aangedrongen meer werk te maken van die toetreding tot het EVRM.
Hoe het werk aan het Handvest zal aflopen, is nog onzeker. De voorzitter, de vroegere Duitse president Roman Herzog, houdt het tempo erin, maar in de zomer of uiterlijk in september zullen nog lastige beslissingen moeten worden genomen waarvan nu al duidelijk is dat daarover verschillend wordt gedacht: het rechtskarakter van het handvest, de verhouding tot het EVRM en de vraag welke sociale grondrechten in het handvest zullen spelen. Het zijn stuk voor stuk onderwerpen die wij in de Eerste Kamer van veel belang achten en waarover ook gesproken wordt in de kamercommissies die het werk aan het Handvest volgen.
Deze column is op persoonlijke titel geschreven