Dit initiatiefvoorstel van het lid Verhagen (CDA) geeft een wettelijke basis aan de regeling dat aanvragen om een vergunning tot verblijf buiten behandeling worden gesteld als een machtiging tot voorlopig verblijf ontbreekt.
Het voorstel komt tegemoet aan het oordeel van de Vreemdelingenkamer dat dit een zo zwaarwichtige eis is dat deze niet in lagere regelgeving (het Vreemdelingenbesluit) mag worden ondergebracht.
Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.
Het voorstel is op 30 september 1997 door de Tweede Kamer aangenomen. GroenLinks, SP en Unie 55+ stemden tegen. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 23 juni 1998 zonder stemming aangenomen. De fractie van GroenLinks is daarbij aantekening verleend.
ingediend
6 december 1995titel
Voorstel van wet van het lid Verhagen tot wijziging van de Vreemdelingenwet (wettelijke vastlegging van de machtiging tot voorlopig verblijf)schriftelijke voorbereiding
inbreng geleverd door
ondertekening
- staatssecretaris van Justitie
inwerkingtreding
Op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip
-
-Een aanvraag om toelating wordt slechts in behandeling genomen als de vreemdeling een geldige machtiging tot voorlopig verblijf heeft, verstrekt door de Nederlandse ambassade of consulaat in het land van herkomst.
-
-Een aantal categorieën vreemdelingen zijn daarvan vrijgesteld:
. vreemdelingen met de nationaliteit van door de minister aan te wijzen landen
. vreemdelingen die een aanvraag om toelating als vluchteling hebben ingediend
. gezinsleden van toegelaten vluchtelingen
. vreemdelingen in een acute medische noodsituatie
. slachtoffers of getuigen-aangevers van vrouwenhandel
-
-In zeer uitzonderlijke individuele gevallen kan de minister afzien van het eisen van een machtiging tot voorlopig verblijf.