Dit voorstel wijzigt de Wet identificatie bij dienstverlening (WID) ter implementatie van richtlijn nr. 91/308/EEG van 10 juni 1991, zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 2001/97/EG van 4 december 2001, inzake voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld. Hiermee wordt een dienstverlenende instelling verplicht de identiteit van de klant vast te stellen vóórdat zij aan die klant een dienst verlenen. Onder dienst wordt verstaan het openen van een geldrekening of een transactie van 15.000 euro of meer.
Met dit voorstel mogen de identificatiegegevens, die zijn verkregen bij het openen van een rekening vóór 18 januari 1989, niet meer gebruikt worden, voor identificatie van een nieuwe financiële dienst. Bij transacties boven 10.000 euro moet alsnog identificatie, aan de hand van een geldig paspoort, plaatsvinden.
Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.
Het voorstel is op 9 april 2002 zonder beraadslaging en zonder stemming aangenomen door de Tweede Kamer. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 14 mei 2002 als hamerstuk afgedaan.
De wet is opgenomen in Staatsblad 272 van 11 juni 2002.
ingediend
7 maart 2002titel
Wijziging van de Wet identificatie bij dienstverlening, ten behoeve van het sluitend maken van het identificatiesysteemschriftelijke voorbereiding
ondertekening
inwerkingtreding
Met ingang van de eerste dag van de derde maand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin de wet wordt geplaatst
2
-
-
9 april 2002
stemming (hamerstuk) Handelingen TK 2001/2002, nr. 65: blz. 4399