E090274 - Kaderbesluit betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel
In mei 2001 diende de Commissie het ontwerp Kaderbesluit Illegale Drugshandel in, met als oogmerk de minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten ten aanzien van drugs te harmoniseren en te komen tot minimale strafmaxima in de lidstaten van de Unie.
Behandelfase Eerste Kamer: gepubliceerd in Europees publicatieblad.
Nationaal
De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel ter implementatie van het kaderbesluit op 30 mei 2006 als hamerstuk afgedaan (zie Kamerstukken in de serie 30.339).
Europees
Kaderbesluit 2004/757/JBZ is aangenomen tijdens de JBZ-Raad van 25/26 oktober 2004 en gepubliceerd in Pb EU L 335 op 11 november 2004.
document Europese Commissie
COM(2001)259, d.d. 23 mei 2001
rechtsgrondslag
EC Verdrag artikel 34 lid 2 en artikel 31
commissie Eerste Kamer
beleidsterreinen
Kaderbesluit 2004/757/JBZ dient voor 12 mei 2006 te zijn geïmplementeerd. Een wetsvoorstel ter implementatie van het kaderbesluit is op 23 maart 2006 zonder beraadslaging en zonder stemming aangenomen door de Tweede Kamer. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 30 mei 2006 als hamerstuk afgedaan (zie Kamerstukken in de serie 30.339).
Op 16 maart 2004 werd ingestemd met het ontwerpkaderbesluit.
Op 20 januari 2004 werd instemming onthouden (motie Jurgens, procedureel voorbehoud tot 30 januari 2004).
Op 25 november 2003 werd instemming onthouden. Raadsdocument 15102/03 is te laat aangeboden en bovendien niet openbaar.
Wegens het vervallen van het agendapunt is dit ontwerpbesluit nog niet beoordeeld op 4 november 2003.
Op 17 december 2002 werd instemming onthouden. De annotatie was te summier gelet op de vraag van 26 november 2002. Bovendien ook motie Jurgens.
Op 26 november 2002 werd instemming onthouden. De minister wordt gevraagd toe te lichten hoe met de formulering van artikel 4, lid 1 de bezwaren tegen aantasting van het Nederlandse coffeeshopbeleid zijn ondervangen.
Op 8 oktober 2002 heeft de Eerste Kamer instemming onthouden (inhoudelijke discussie, VVD deelde inhoudelijke bezwaren niet).
Op 11 juni 2002 heeft de Eerste Kamer aangegeven de definitieve tekst te willen afwachten alvorens te besluiten of instemming verleend kan worden.
-
-
-
-
-
-
brief instemmingsbesluiten en vragen n.a.v. agenda JBZ-Raad Eerste Kamer - 129279.04
26 november 2002 -
-
-
Agendapunt was niet aan de orde op 4 november 2003.
Agendapunt was niet aan de orde op 18 december 2002.
Op 26 november 2002 werd instemming te onthouden. Van Oven vroeg wat de Nederlandse regering doet om in Europees verband de discussie op gang te brengen over het Nederlandse softdrugsbeleid en de gunstige resultaten daarvan. Van Haersma Buma informeerde naar de gerealiseerde harmonisatie en vroeg wat er in de Nederlandse wet nu veranderd moet worden. Minister Donner relativeerde het succes van het softdrugsbeleid, maar gaf aan dat het positief is dat Nederland ruimte heeft gehouden voor het eigen beleid. In Nederland zullen een aantal maximumstraffen omhoog gaan. Bij 30 gram van een maand naar 12 maanden; bij grote hoeveelheden softdrugs van 2-4 jaar naar 5 jaar. Bij harddrugs van 4 naar 5 jaar. Bij georganiseerd verband 10 jaar. Voorts gaf de minister aan dat buurlanden terecht kunnen eisen dat het Nederlandse coffeeshopbeleid geen grensoverschrijdende gevolgen heeft. De minister bestreed de opmerking van Van Oven dat de verhoging van de strafmaxima gevolgen heeft voor het opsporings- en vervolgingsbeleid. Hij zal zich inspannen voor schrapping van de voorziene Raadsverklaring bij dit kaderbesluit.
De TK heeft (i.v.m. overlijden prins Claus werd AO met de bewindslieden op 10 oktober 2002 geschrapt) op alle ontwerpbesluiten die het Koninkrijk beogen te binden een parlementair voorbehoud gemaakt.
Tijdens het AO op 12 juni 2002 gaf minister Korthals aan dan het kaderbesluit illegale drugshandel aangenomen moet worden, maar dat er door de Nederlandse regering nog wat scherpe kantjes afgevijld moeten worden. Hij verwacht uiteindelijk geen aantasting van het coffeeshopbeleid, omdat het kaderbesluit beoogt georganiseerde criminaliteit en grote hoeveelheden aan te pakken. Het kaderbesluit zal er wel toe leiden dat een aantal strafmaxima (binnen twee jaar) hoger vastgesteld zullen moeten worden (grote hoeveelheden cannabis van 2-4 jaar naar 5 jaar, verhandelen cannabis in georganiseerd verband van 7 naar 10 jaar en bezit harddrugs van 4 naar 5 jaar en verhandelen harddrugs in crimineel verband van 7 naar 10 jaar). Regering kan uiteindelijk akkoord gaan met de tekst van raadsdocument 8862/1/02 (maar andere landen verzetten zich nog tegen de versoepeling die daarin is aangebracht door het voorzitterschap t.b.v. Nederland).
De Tweede Kamer stemde in met het ontwerpkaderbesluit zoals vervat in 8862/1/02.
Raadsdocument 15102/2/03 is sedert 19 december 2003 openbaar.
In mei 2001 diende de Commissie het ontwerp Kaderbesluit Illegale Drugshandel in, met als oogmerk de minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten ten aanzien van drugs te harmoniseren en te komen tot minimale strafmaxima in de lidstaten van de Unie. Met dit kaderbesluit wordt uitwerking gegeven aan artikel 34 van het Unieverdrag (onderlinge aanpassing van bepalingen in het strafrecht). Tijdens de Europese Raad van Tampere (najaar 1999) werd besloten hieraan uitwerking te geven.
Kaderbesluit 2004/757/JBZ is aangenomen tijdens de JBZ-Raad van 25/26 oktober 2004.
JBZ-Raad 27/28 november 2003
In het verslag meldt de minister dat een politiek akkoord werd bereikt (raadsdocument 15102/2/03 werd meegezonden). Door de minister werd opgemerkt dat Nederland er van uitgaat dat met de implementatieclausule in artikel 9 van dit kaderbesluit geen precedent wordt geschapen voor volgende instrumenten.
Op de vraag "Kan de minister toelichten hoe met de formulering van artikel 4, lid 1 de bezwaren tegen aantasting van het Nederlandse coffeeshopbeleid zijn ondervangen?" werd in de aanbiedingsbrief van 15 januari 2004 geantwoord dat de Nederlandse regering in de onderhandelingen voorop stelde dat de ruimte voor het coffeeshopbeleid behouden zou moeten blijven. Met de tekst die vorig jaar in de JBZ-Raad uiteindelijk voorlag was dit het geval. Een restpunt was nog de basisstrafmaat van 1 jaar. Door de verwijzing naar poging, medeplichtigheid en uitlokking zou de strafmaat in Nederland voor strafbare handelingen met een hoeveelheid cannabis of hasj tot 30 gram verhoogd moeten worden naar 18 maanden.
[...] De basisstrafmaat voor de verschillende in artikel 2 van het Kaderbesluit gedefinieerde handelingen is in artikel 4, eerste lid, tweede alinea, gesteld op een maximum van tenminste 1 jaar. Ten aanzien van de in artikel 3, eerste lid, bedoelde gedragingen van (bepaalde vormen van) poging, medeplichtigheid en uitlokking bevat artikel 4 geen specifieke strafmaat. De eerste alinea van het eerste lid bepaalt slechts dat er een effectieve straf op dient te zijn gesteld. Wat dat is, wordt door het nationale recht bepaald. Essentieel is dat het onderhavige kaderbesluit geen bepalingen bevat inzake opsporing, vervolging en tenuitvoerlegging van straffen. Het wordt geheel aan de lidstaten zelf overgelaten om de opsporing en vervolging van de feiten te regelen. Lidstaten kunnen derhalve hun eigen strafrechtelijke beleid voeren. Hierdoor blijft het ook mogelijk op grond van het in Nederland gehanteerde opportuniteitsbeginsel het huidige coffeeshopbeleid voort te zetten.
In de aanvullende geannoteerde agenda blijkt dat er een actuele ontwerptekst voorligt: raadsdocument 15102/03.
Met de thans voorliggende tekst van het Italiaanse voorzitterschap voor artikel 4, eerste lid, blijft deze lagere strafmaat van 12 maanden gehandhaafd en kan Nederland aldus hiermee instemmen.
Het voorstel van het voorzitterschap betreft ook een verbreding van de evaluatiebepaling in artikel 9, tweede lid. In beginsel is Nederland voorstander van de standaardevaluatiebepaling. Een verbreding wordt niet op voorhand door Nederland afgewezen, mits het ziet op de doel en strekking van de middels dit kaderbesluit nagestreefde harmonisering, te weten een verbetering van de grensoverschrijdende strafrechtelijke samenwerking en niet op harmonisering van het nationale handhavingsbeleid. NL zal nog bezien welke mogelijkheden zijn om deze evaluatiebepaling verder af te zwakken.
Tot slot betreft het voorstel van het voorzitterschap nog een Raadsverklaring. Nederland heeft in beginsel evenals bij andere kaderbesluiten geen behoefte aan een Raadsverklaring. Indien nodig kan Nederland instemmen met een Raadsverklaring.
JBZ-Raad 6 november 2003
In de aanvullende geannoteerde agenda meldt de minister dat dit agendapunt is vervallen.
JBZ-Raad 19/20 december 2002
Blijkens het verslag is dit agendapunt komen te vervallen.
JBZ-Raad 28/29 november 2002
Er bestaat er tussen 13 (waaronder Nederland) van de 15 Lidstaten overeenstemming over de Deense compromistekst voor art. 4, lid 1. Nederland zal bezien of en zo ja welk nieuw voorstel het Voorzitterschap op 19-20 december 2002 op tafel zal leggen. Nederland blijft van opvatting dat een aanvullende Raadsverklaring niet nodig is.
In de aanloop naar de JBZ-Raad van 28/29 november 2002 werd gesproken over artikel 4, lid 1. In het tekstvoorstel wordt niet langer een concrete basisstrafmaat genoemd voor de verschillende handelingen die in het Kaderbesluit strafbaar gesteld zijn. Het tekstvoorstel schrijft voor dat lidstaten de nodige maatregelen nemen om het handelen dat in het kaderbesluit gedefinieerd is strafbaar te stellen met doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende straffen, die een vrijheidsstraf kunnen inhouden en die niet vanwege hun strafniveau de mogelijkheid van uitlevering, overlevering en wederzijdse rechtshulp uitsluiten, in overeenstemming met de verschillende verdragen op dit gebied. Uit het vervolg van het artikel blijkt impliciet dat het hierbij gaat om alle eenvoudige verboden handelingen en dus ook wanneer het om kleine hoeveelheden gaat.
De eveneens in het document opgenomen Raadsverklaring, waarin de bereidheid van de Raad benadrukt wordt om met alle mogelijke middelen tegen drugshandel op te treden en waarin dit kaderbesluit als eerste stap wordt bestempeld in de geïntensiveerde strijd tegen drugshandel, behoorde bij de vorige tekst, waarin nog over kleine hoeveelheden werd gesproken. Deze is gehandhaafd, maar naar het oordeel van de regering door het nieuwe voorstel achterhaald en in de context niet meer logisch. Dat is ook de reden dat Nederland in de thans lopende onderhandelingen zich positief opstelt ten aanzien van het compromisvoorstel voor artikel 4, eerste lid, maar geen handhaving van de Raadsverklaring wenst.
JBZ-Raad 14/15 oktober 2002
De voorzitter gaf tijdens de JBZ-Raad van 14-15 oktober 2002 aan dat overeenstemming over dit onderwerp enkel kan worden bereikt indien Nederland de mogelijkheid wordt geboden om specifieke aspecten van zijn drugsbeleid te behouden. Nadat het voorliggende compromisvoorstel met betrekking tot artikel 4, zesde lid door enkele delegaties werd afgewezen, werd er door de voorzitter een nieuw tekstvoorstel voor artikel 4, eerste lid, met een ontwerp-verklaring aan de Raad voorgelegd.
Enkele lidstaten spraken zich positief uit over deze tekst, die mogelijk een goede basis zou kunnen zijn voor een oplossing. Nederland bevestigde dit, maar signaleerde tegelijkertijd dat de ontwerp-verklaring geen deel meer zou dienen uit te maken van het compromis.
De voorzitter deed een beroep op de lidstaten om flexibel te zijn, teneinde zo spoedig mogelijk tot overeenstemming te komen over de tekst van dit kaderbesluit.
De tekst van het voorgaande document 8862/1/02 heeft als consequentie dat Nederland de maximum vrijheidsstraf voor strafbare handelingen met grote hoeveelheden cannabis moet verhogen voor zowel die handelingen die plaatsvinden in georganiseerd crimineel verband als daarbuiten. Tevens gaat de ontwerptekst uit van een strafmaat voor bepaalde handelingen met precursoren en/of harddrugs in georganiseerd crimineel verband die enigszins hoger is dan het in de wet opgenomen strafmaximum.
Op voorstel van Nederland was artikel 4, lid 6 ingelast, waardoor kleine hoeveelheden drugs uit het oogpunt van proportionaliteit en subsidiariteit buiten de verhoogde strafmaat vallen die het kaderbesluit oplegt, nadat al eerder handelingen ten aanzien van het voorzien in eigen gebruik van de werkingssfeer waren uitgesloten. De strafmaat voor een hoeveelheid tot 30 gram softdrugs hoeft dan niet aangepast te worden. Een aantal lidstaten heeft echter onoverkomelijke bezwaren tegen dit voorstel, omdat het ruimte biedt lagere straffen dan een jaar vrijheidsstraf op te leggen.
Nederland stelde zich in de onderhandelingen op het standpunt dat gestreefd moet worden naar het inperken van de reikwijdte van het kaderbesluit tot grootschalige grensoverschrijdende drugshandel. Nederland heeft gedurende de onderhandelingen bezwaar gemaakt tegen de reikwijdte van het kaderbesluit, die ziet op vele vormen van drugscriminaliteit en niet slechts grensoverschrijdende drugshandel. Nederland was het daar uit het oogpunt van subsidiariteit en proportionaliteit niet mee eens.
Nederland heeft zich bovendien ingezet voor het kunnen blijven voeren van het coffeeshopbeleid en de scheiding der markten.
In de databank EUR-Lex wordt de laatste stand van zaken in de Europese behandeling van het voorstel weergegeven.
Het EP werd opnieuw geraadpleegd en kon instemmen met het ontwerpkaderbesluit.
In de databank OEIL van het Europees Parlement wordt de laatste stand van zaken in de behandeling van het voorstel weergegeven.
-
-
Hernieuwde raadpleging definitief verslag EP-commissie Europees Parlement - A5-0095/2004
24 februari 2004 -
-
voorstel verworpen, terug naar bevoegde commissie standpunt EP Europees Parlement - P5_TA(2002)0029 (A5-0460/2001)
5 februari 2002
In de databank IPEX wordt de behandeling van het voorstel in de diverse (kandidaat) lidstaatparlementen weergegeven.