De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt toe het RACM te laten onderzoeken of een bouwhistorisch onderzoek kan worden geregeld dat vergelijkbaar is met het archeologisch onderzoek en over de uitkomsten daarvan de Eerste Kamer te informeren.
Nummer | T00314 |
---|---|
Oorspronkelijke nummer | tz_CULT_2007_9 |
Status | voldaan |
Datum toezegging | 19 december 2006 |
Deadline | 1 januari 2009 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
Kamerleden | mr.drs. E.C.M. Wagemakers (CDA) |
Commissie | commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschapsbeleid (OCW) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | archeologie archeologisch erfgoed onderzoeken |
Kamerstukken | Wet op de archeologische monumentenzorg (29.259) |
Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, 14 – 546
Blz. 553
De heer Wagemakers (CDA): Archeologische belangen zullen voortaan tot hun recht komen in bestemmingsplannen en daaraan te toetsen besluiten, maar dat is nog steeds niet het geval, althans niet per definitie, met bouwhistorische belangen. Op pagina 1 van de memorie van antwoord aan de Eerste Kamer stelt de minister dat de gebouwde en archeologische monumentenzorg steeds meer als één geïntegreerde en samenhangende beleidsopgave wordt beschouwt, zie ook het samengaan van de ROB en de vroegere Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Het stelsel dat voorligt, hoezeer mijn fractie het ook waardeert, is in ieder geval een stelsel waarbij bouwhistorisch onderzoek als zodanig buiten beeld is gebleven. Het gaat dan plastisch geformuleerd in feite om bovengronds archeologisch onderzoek dat zich richt op oude gebouwen, bouwmaterialen, bouwconstructies enzovoorts. Bouwhistorici maken over het algemeen gebruik van dezelfde onderzoeksmethoden als archeologen en de doelstelling van hun werkzaamheden is gelijk aan die van de archeologie, te weten determineren, dateren en zo mogelijk veilig stellen van objecten die behoren tot het historisch erfgoed. Ik heb zelf de voorzichtige indruk dat bouwhistorisch onderzoek in ons land eigenlijk van nog meer belang is dan archeologie. Nederland heeft zeer veel historische gebouwen en, nuchter bezien naar mijn inschatting, geen ondergrond van bijzondere archeologische betekenis.
Blijkens de considerans van het verdrag dat wij thans willen implementeren, gaat het verdrag over de kennis van de geschiedenis en de betekenis die deze heeft voor de mensen die ergens wonen. Recentelijk las ik in een artikel dat de afgelopen vijfentwintig jaar driekwart van de oudere boerderijen in Brabant is gesloopt of onherstelbaar gerestaureerd, zonder dat bouwhistorisch gestoeld beleid dat heeft gedocumenteerd of heeft kunnen bijsturen of tegengaan. En toch lijkt mij het in de toekomst kunnen tegengaan van zo’n verschijnsel van grotere betekenis dan het veiligstellen van weer een grafveld. De CDA-fractie heeft de indruk dat het uit het oogpunt van behoud van cultuurhistorische waarden niet juist is, dat de hier aan de orde zijnde regelgeving blijvend alleen betrokken zal zijn op de ondergrond. Wij hebben begrepen dat op dat punt in andere landen vaak een andere keuze is gemaakt; een keuze waarbij de scheiding tussen boven en onder het maaiveld niet in deze vorm is aangebracht.
In artikel 39 van dit wetsvoorstel zijn in verband met de archeologische belangen allerlei regels opgenomen die kunnen leiden tot verplichtingen om onderzoek te verrichten, voorzieningen te treffen, bepaalde zaken achterwege te laten of eventueel iets te laten begeleiden door een deskundige. Dat soort verplichtingen zou ook opgelegd kunnen worden indien sloop dan wel bouwwerkzaamheden aan de orde zijn met betrekking tot aan te wijzen categorieën van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, waarbij het onze fractie gaat om een veel ruimere kring dan alleen de rijksmonumenten. Ook bij beschermde rijksmonumenten is overigens zo’n bouwhistorisch onderzoek zelfs thans niet strikt voorgeschreven in de wet!
De fractie heeft begrepen dat reeds een aantal jaren geleden is stilgestaan bij de suggestie om bouwhistorisch onderzoek op gelijke voet te regelen als archeologie. Daarvan is echter afgezien, omdat een en ander de afhandeling van het voorliggende wetsvoorstel had kunnen vertragen. Eerst zou de relatieve achterstand van de archeologie ingelopen moeten worden, aldus de staatssecretaris in enige brief. Ik zie de minister knikken en knik met haar mee, omdat het waarschijnlijk in die tijd een juiste keuze was. Dat doet niet af aan het feit dat nu de afhandeling van dit wetsvoorstel aan de orde is, er opnieuw aandacht kan worden gegeven aan voormelde suggestie. De concrete vraag is, of de minister bereid is om opdracht te geven tot een onderzoek of wellicht een advies in te winnen bij een geëigende instantie over de vraag of bouwhistorisch onderzoek in de Monumentenwet een plaats dient te krijgen die in bepaalde opzichten vergelijkbaar is met de archeologische zorg waarin in dit wetsvoorstel thans gelukkig wordt voorzien.
Blz. 584
(…) Wat is de essentie van het voorliggende wetsvoorstel? Dat is het besef dat het voor de bescherming van de archeologie niet genoeg is om specifieke terreinen aan te wijzen doch dat hierbij een veel bredere dimensie aan de orde is, een dimensie die het hele ruimtelijkeordeningsbeleid doortrekt. Dat is ook de reden voor mijn opmerkingen over de bouwhistorie. De Monumentenwet kent de mogelijkheid om monumenten aan te wijzen. De cultuurhistorische waarde van bebouwing is echter niet beperkt tot die aangewezen categorie. Die waarde kent namelijk, net zoals bij archeologie, een meer algemene bovengrondse dimensie die het ruimtelijkeordeningsbeleid en het bouwbeleid dient te doortrekken. Ik heb goede nota genomen van de opmerking van de minister dat zij het een aardige suggestie vindt en dat zij hierover advies zal inwinnen. Mogen wij van dat advies kennis nemen? Ik vraag dat niet om te kunnen controleren of zij dat advies echt heeft ingewonnen, maar omdat ik zo geïnteresseerd ben in de inhoud ervan.
(…)
Blz. 582
Minister Van der Hoeven: (…) De heer Wagemakers vroeg waarom niet ook het bouwhistorisch onderzoek in dit wetsvoorstel is geregeld. Zijn veronderstelling dat wij eerst de achterstandspositie van de archeologie willen rechtzetten, is juist. Ik zeg hem graag toe dat ik de RACM zal laten onderzoeken of een bouwhistorisch onderzoek kan worden geregeld dat vergelijkbaar is met het archeologisch onderzoek. Dat hoeft zeker niet te betekenen dat wij aanvullende regelgeving nodig hebben, maar ik wil dat graag op deze manier eerst onderzocht hebben.
(…)
Blz. 587
(…) Dat brengt mij bij de vragen van de heer Wagemakers. Ik ben het met hem eens dat het om de bredere dimensie gaat en niet alleen om het aanwijzen. Daarom moet je de bouwhistorie benaderen op de manier zoals je ook de archeologie benadert. De toezegging die ik op dit punt heb gedaan, hoort tot het rijtje toezeggingen dat ik al in een eerder stadium heb gedaan. Ik doe dat in een soort bundelbrief, want anders krijgt de Kamer de ene na de andere brief. Ik informeer de Kamer daar uiteraard over.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling en stemming (zonder stemming aangenomen) Handelingen EK 2006/2007, nr. 14, blz: 575-588:
-
behandeling Handelingen EK 2006/2007, nr. 14, blz: 546-557
-
9 maart 2009
nieuwe status: voldaan -
19 februari 2008
nieuwe deadline: 1 januari 2009
Voortgang:
Opmerking: De RACM voert dit onderzoek uit in 2008 waarna de Eerste Kamer zal worden geïnformeerd.documenten:-
-brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met een geactualiseerd overzicht van toezeggingen gedaan door de bewindslieden van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Voor kennisgeving aangenomen op 26 februari 2008.
EK, C
-
-
12 juni 2007
nieuwe commissie: commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschapsbeleid (OCW) -
12 juni 2007
commissie vervallen: commissie voor Cultuur -
19 december 2006
toezegging gedaan