De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt toe in een brief aan de Eerste Kamer nader te zullen ingaan op de door de heer Wagemakers voorgestelde tekstaanpassing van artikel 50 inzake de eigendom van opgegraven roerende monumenten en de mogelijk nieuwe problemen die deze redactie creëert.
Nummer | T00305 |
---|---|
Oorspronkelijke nummer | tz_CULT_2007_10 |
Status | voldaan |
Datum toezegging | 19 december 2006 |
Deadline | 1 januari 2008 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
Commissie | commissie voor Cultuur |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Kamerstukken | Wet op de archeologische monumentenzorg (29.259) |
Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, 14 – 588
Blz. 554
De heer Wagemakers (CDA)
(…)
Ik kom ten slotte toe aan de regeling van eigendom van opgegraven roerende monumenten, zoals neergelegd in artikel 50. Mijn fractie heeft er in het voorlopig
verslag op gewezen dat bij de huidige redactie onduidelijkheid kan bestaan over de eigendomsvraag van bedoelde monumenten, indien zij na ontdekking niet feitelijk worden overgedragen aan provincie of gemeente waar zij zijn gevonden. De reactie van de minister dat dan de desbetreffende opgraver te kwader trouw is, en derhalve op die grond geen juridische eigendom kan verkrijgen, is juist, maar lost formeel het probleem niet op. Er bestaat dan immers geen duidelijkheid over de partij die ter zake zijn eigendomsrecht kan opvorderen. Als je zelf geen eigenaar bent, maar er is op zich
niemand die de eigendom kan opvorderen bij jou, ontstaat een toestand die erg veel lijkt op eigendom. Dat komt omdat men een verkeerde redactie heeft gekozen in artikel 50, lid c. Men had daar moeten formuleren: ’’De Staat; in alle gevallen waarin niet vastgesteld kan worden, in welke provincie of gemeente zij zijn gevonden, alsmede indien bedoelde monumenten buiten het grondgebied van enige gemeente zijn gevonden.’’ Dan had men weer een gesloten systeem gehad, vergelijkbaar met het huidige artikel 43. Wij dragen de gedachte aan bij de minister, om deze door te voeren bij de eerstvolgende wijziging van de hier aan de orde zijnde wet.
(…)
Blz. 588
Minister Van der Hoeven:
(…)
De heer Wagemakers sprak ook over de wettekst over de toewijzing van het eigendom van vondsten. Hij stelde de volgende handelwijze voor. Als iets wordt gevonden in een gemeente, dan is het van de gemeente. Als het in een depot zit, is het van de provincie. De rest valt toe aan het Rijk. De heer Wagemakers had daar een bepaald tekstvoorstel voor. Dat komt erop neer dat de Staat eigenaar is in alle gevallen waarin niet kan worden
vastgesteld in welke provincie of gemeente iets is gevonden, alsmede indien monumenten buiten het grondgebied van enige gemeente zijn gevonden. Ik heb
daar in de memorie van antwoord al een aantal opmerkingen over gemaakt. De voorgestelde formulering lost het gesignaleerde probleem op, maar mogelijkerwijs
wordt wel een andere onduidelijkheid in het leven geroepen. Ik wil hier echter naar kijken. Ik heb in de richting van de heer Van Middelkoop aangegeven wat ik doe met de omissie waar hij de vinger op denkt te hebben gelegd. Ik ga kijken of dat daadwerkelijk een omissie is en vervolgens informeer ik de Kamer daarover. Ik zeg de heer Wagemakers toe dat ik zijn suggestie in dezelfde brief beantwoord. Daarin zal ik ook
aangeven waarom zijn suggestie wellicht een andere onduidelijkheid in het leven kan roepen. Verder kan ik niet gaan, gelet op de toezegging die ik de heer Van Middelkoop heb gedaan.
De heer Wagemakers (CDA):
Dat begrijp ik. Er gaat nog een brief komen, waarin de minister op mijn suggestie ingaat. Om ervoor te zorgen dat daarin de goede reactie wordt gegeven, geef ik nog een simpel voorbeeld. Stel dat je bij iemand binnenvalt die illegaal opgraaft. In schuur van die persoon bevinden zich een heleboel opgegraven roerende monumenten, voorwerpen. De
huidige redactie van het betreffende artikel leidt tot de noodzaak om aan te tonen in welke gemeente of provincie het spul is opgegraven, want anders kan de
minister niets doen. Dat is gedefinieerd. De provincie waar de zaak is gevonden, is eigenaar. Als de desbetreffende persoon, die inmiddels een strafbaar feit heeft
begaan, ervoor kiest om niets te zeggen – dat doen veel mensen die strafbare feiten hebben begaan – treft men een schuur met goederen aan, waarvan vaststaat dat
deze persoon daarvan geen eigenaar is. De redactie van dit artikel laat echter niet toe om te bepalen wie dan wel de eigenaar is. Dat plaatst je voor de noodzaak om uit te
zoeken uit welke provincie of gemeente het goed komt. Dat probleem is opgelost als in bijvoorbeeld lid c zou worden gedefinieerd dat, als niet is vast te stellen uit welke provincie of gemeente het spul komt, de Staat eigenaar is. Dan sluit je het systeem en kun je de zaken altijd meenemen. Als niet kan worden aangetoond dat de zaak van een lagere overheid is, valt het de Staat toe. Dat zou volgens mij de goede redactie zijn geweest.
Minister Van der Hoeven:
Ik begrijp dit betoog. Ik zal op dezelfde manier handelen met deze suggestie als ik doe
met de suggestie van de heer Van Middelkoop.
(…)
-
14 februari 2007
Voortgang:documenten:-
-29259, H
-
-
19 december 2006
toezegging gedaan