T00854

Toezegging Inwerkingtreding wetsvoorstel (29.353)



De minister van Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen en een motie van het lid Broekers-Knol toe de inwerkingtreding van het wetsvoorstel uit te stellen tot na aanvaarding van wetsvoorstel 31227 door Tweede én Eerste Kamer.


Kerngegevens

Nummer T00854
Status voldaan
Datum toezegging 7 oktober 2008
Deadline 1 januari 2009
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Kamerleden mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Justitie (Just.)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen geregistreerd partnerschap
geslachtsnamen
gezamenlijk gezag
Kamerstukken Geregistreerd partnerschap, geslachtsnaam en gezamenlijk gezag (29.353)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 3 - blz. 164

Blz. 167

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): (...) De minister heeft duidelijk begrepen dat voor mijn fractie de kwestie van het kantongerecht in plaats van de rechtbank een moeilijk punt is. Volgens  de wet die op 1 mei 2007 in werking is getreden komt de gezagsbeslissing van artikel 253c, lid 1, niet toe aan het kantongerecht, maar aan de rechtbank. Dat staat gewoon in de wet. Bovendien is het een zeer recente wet, want hij is pas op 1 mei 2007 in werking getreden. Kortom, die gezagsbeslissingen zijn dus geen kantonzaken, maar rechtbankzaken. Nu zegt de minister dat er inmiddels een wetswijziging ligt van artikel 253c, lid 1, bij de Tweede Kamer die geïncorporeerd is in een ander wetsvoorstel namelijk 31227. Totdat dat is aangenomen, zouden wij kunnen zeggen dat de kantonrechter de  bevoegde rechter is. Eerlijk gezegd kan ik dat niet helemaal bevatten. Er is een wet die zegt dat gezagsbeslissingen toekomen aan de rechtbank en de minister zegt: neem nu maar rustig een wet aan waarin staat dat het kantongerecht die heeft, want ik ga dat wel veranderen. Intussen moeten jullie maar even lezen dat het de kantonrechter is die die bevoegdheid heeft. Daar komen wij wel uit. Wij lossen dit dus op met de mogelijkheden die de minister heeft genoemd. De minister vraagt ons om gewoon met open ogen een wet aan te nemen die in strijd is met een recent aangenomen andere wet. Je kunt dit inderdaad bagatelliseren en zeggen dat het maar van procesrechtelijke aard is. Wat doet het er eigenlijk toe, wij passen er wel die mouw aan. Deze Kamer heeft echter de taak om wetten te beoordelen op rechtmatigheid, op uitvoerbaarheid en op handhaafbaarheid. Het gaat hier over de rechtmatigheid van deze wet, van artikel 253c, lid 1, van dit wetsartikel. Voor ons is de vraag of dit lid in strijd is met andere wetten of niet. Eerlijk gezegd kan mijn fractie daarop geen andere blik werpen dan dat er iets staat wat er eigenlijk niet kan staan. Het is niet een vergissing waarvan wij achteraf kunnen zeggen dat wij het niet hebben gezien.

(...)

Blz. 169

Minister Hirsch Ballin: (...) Alles afwegende, lijkt het mij niet zo bezwaarlijk om de inwerkingtreding van die wet, van de wet die is voortgekomen uit 30584 en van het wetsvoorstel dat wij vanavond behandelen, op te houden tot het moment dat de Tweede Kamer en uw Kamer het wetsvoorstel 31227 hebben afgehandeld. Dat leek ook de snelste weg tot correctie. Dat vergde geen apart wetsvoorstel, met een gang via de Raad van State, Tweede Kamer en Eerste Kamer, maar kon worden meegenomen in een nota van wijziging. Ik hoop dat de Tweede Kamer dit wetsvoorstel spoedig zal afhandelen. De Tweede Kamer zal morgen over de procedure beslissen. Gelet op de inhoud van dat wetsvoorstel, flexibilisering, heb ik er vertrouwen in dat ook de totstandkoming van dit wetsvoorstel geen langdurig proces hoeft te zijn. Dit in aanmerking genomen en alles afwegend, lijkt het mij het beste dat ik nu toezeg dat dit wetsvoorstel, indien wet geworden na aanneming in uw Kamer, gelijktijdig in werking zal treden met de wet die voortkomt uit 31227. Dat zal weer vooraf moeten gaan aan de inwerkingtreding van de wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap, waarover ik zojuist sprak. Daar hoeft niet meer dan een dag tussen te liggen. Bij dezen doe ik dus de toezegging dat aan de inwerkingtredingsbepaling deze toepassing zal worden gegeven, dat deze wet pas in werking treedt op het moment dat ook de correctie via het wetsvoorstel 31227 in werking treedt. Daarmee is naar mijn inzicht de motie van mevrouw Broekers-Knol overbodig, omdat daarmee de interimsituatie wordt uitgesloten.


Brondocumenten


Historie

  • 20 maart 2009
    nieuwe status: voldaan
    Opmerking: De wet is op 28 februari 2009 inwerking getreden
    (Stb. 2009, 56).
  • 7 oktober 2008
    toezegging gedaan