Na het verschijnen van de Staat van de Dualisering zal opnieuw bekeken worden of bij de opdracht aan de staatscommissie voor grondwetsherziening wordt betrokken, dat de commissie eveneens met voorstellen tot wijziging van hoofdstuk 7 van de Grondwet kan komen.
Nummer | T00872 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 17 juni 2008 |
Deadline | 1 mei 2010 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties |
Kamerleden | prof. mr. J.W.M. Engels (D66) drs. L.M.L.H.A. Hermans (VVD) |
Commissie | commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koningin (BZK/AZ) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | overig |
Onderwerpen | dualisering gemeenten Grondwet |
Kamerstukken | Vervallen Grondwetsbepaling inzake het voorzitterschap van de gemeenteraad en provinciale staten (31.013) |
Handelingen Eerste Kamer, nr. 34, blz. 1416-1446
Blz. 1417
(...)
De heer Hermans (VVD):
Voorzitter. Ik wil nog enkele opmerkingen maken over de positie van de burgemeester als voorzitter van de gemeenteraad. In het verslag en in het nader verslag is aangegeven dat sedert de indiening van dit wetsvoorstel, alsook van de verklaringswet, al een paar dingen is gebeurd die op zichzelf aanleiding zouden kunnen geven voor een nadere beschouwing van het vraagstuk van deconstitutionalisering. De rechtstreekse verkiezing van de burgemeester lijkt nu van de baan. De gewijzigde opstelling met betrekking tot het houden van een consultatief referendum is van de baan. Bij de gemeente is sprake van de invoering van het dualistisch stelsel. Het rapport van de commissie-Leemhuis heeft laten zien dat zich daarbij best nog wel wat moeilijkheden voordoen. Zo zijn er wethouders van buiten de raad gekomen. Dit betekent dat er nogal wat veranderd is in gemeenteland.
Het zou derhalve ook passen om te kijken in hoeverre, in plaats van fragmentarische reparatie van de Grondwet, het totale agglomeraat van wat aan het veranderen is in de positie en het opereren van gemeenteraden c.q. -besturen, dus een totale, samenhangende aanpak, zou kunnen leiden tot een wijziging van de Grondwet. Wij
hebben dat ook aangegeven in onze reactie naar aanleiding van het antwoord van de regering. Eigenlijk is het in dit verband van groot belang om die samenhangende aanpak ook neer te zetten. Er zijn discussies geweest op het VNG-congres en forse discussie in het beleidsdebat over de begroting van BZK over de decentralisatie als algemene kreet. Een vraag was of het echt ging over daadwerkelijk overdragen van bevoegdheden dan wel over een frontoffice van het Rijk. Dat zijn grote discussies die van groot belang zijn voor die eerste overheid waar de burger zo veel mee te maken heeft. Gezien de vele wijzigingen in de afgelopen tijd zou een meer inbedden daarvan en een meer samenhangende aanpak van de grondwetswijziging wellicht de voorkeur verdienen. Ik meen dat in het regeerakkoord een staatscommissie is aangekondigd ten behoeve van aanpassing van de Grondwet. Ik meen ook dat de opdracht wat anders is, maar het lijkt mij heel goed mogelijk om eens te kijken of het totale agglomeraat dat nu aan het veranderen is, niet moet leiden tot een aangepaste opdracht voor de commissie in die zin dat die commissie ook die mogelijkheid bekijkt.
Blz. 1419
De heer Engels (D66): [...] De heer Hermans zegt wat ik dacht. [...]
Blz.1421
Ik wil nog een ander punt aan de orde stellen. Wij hebben, en niet voor het eerst, aandacht gevraagd voor de overige bepalingen van hoofdstuk 7 van de Grondwet. Ook de heer Hermans heeft daar zojuist aan gerefereerd. De kern van onze vraag was hoe het mogelijk is dat uit het oogpunt van constitutionele orde en systeemconformiteit van de verschillende hoofdelementen van het decentrale bestuur nog sprake is van een consistente en samenhangende grondwettelijke ordening van het gemeentelijk en provinciaal bestuur. De uitvoerige en ook belangwekkende reactie van de bewindslieden mondt niet uit in een duidelijk antwoord op onze vraag of het niet goed zou zijn om aan het uitbrengen van advies over de herinrichting van hoofdstuk 7 aan de taakopdracht van de aangekondigde staatscommissie Grondwet zou worden toegevoegd. Ik begrijp dat de bewindslieden niet vooruit willen lopen op hun reactie op het inmiddels gegeven advies van de Raad van State. Ik begrijp ook goed dat nog niet afgeronde, flankerende operaties worden uitgevoerd, zoals die met betrekking tot de toegezegde Staat van de dualisering. Dat is een zeer belangwekkend project. Wat ik zeker begrijp, is dat de bewindslieden geen behoefte hebben aan een discussie over de Grondwet die de huidige deconstitutionalisering van het raadsvoorzitterschap in de wacht zou zetten. De voorgenomen grondwettelijke aanpassing vergroot zeker de consistentie van hoofdstuk 7. Dat kan de bewindslieden voluit worden toegegeven. Wij begrijpen ook heel goed dat monistisch georiënteerde
politici en bestuurders niet vooroplopen bij het streven naar staatsrechtelijke systeemconformiteit en constitutionele consistentie. Voor hen vormt het bestaande grondwettelijke regime met het hoofdschap en het bevoegdheidsprimaat van de raad en de PS immers een veilige verdedigingslinie tegen mogelijke verdere verfijning in de dualisering of een wellicht herleven van de voornemens met betrekking tot de direct gekozen burgemeester. Dit alles in aanmerking nemende, zou het in mijn ogen niettemin aardig zijn als de Eerste Kamer en de regering, die beide ontegenzeggelijk belangrijke rollen spelen binnen het grondwetgevend orgaan, zich zouden voornemen om van hoofdstuk 7 een constitutioneel kunstwerk van allure te maken. Zijn de bewindslieden het met mij eens dat dit een zinnig, verantwoord en zelfs nobel streven zou zijn? Zijn de bewindslieden zelfs bereid om uit te spreken dat zij dit element serieus zullen betrekken bij de taakomschrijving voor de staatscommissie?
Blz. 1437
Minister Ter Horst
[...]
De heer Hermans sprak over hoofdstuk 7 van de Grondwet, over de samenhang van tal van aspecten van het gemeentebestuur. Hij suggereert dat wij daar vanuit het oogpunt van de Grondwet naar moeten kijken. Ik heb de neiging om dat te doen vanuit het oogpunt van de Staat van de dualisering. Daar past het beter in. De staatssecretaris zal daar inhoudelijk op ingaan. Van tijd tot tijd vindt er een grondwetsevaluatief onderzoek
plaats. De heer Hermans knikt dus hij is daarvan op de hoogte. Daarin zou dit element wél terug kunnen komen. Maar ik voel er niet zoveel voor dat de staatscommissie zich hiermee gaat bezighouden. Mijn voorstel is om deze volgorde aan te houden: eerst kijken wat de staatssecretaris kan doen in het kader van de Staat van de dualisering, en daarna de dingen die daarbij niet aan de orde kunnen komen betrekken bij een evaluatief onderzoek naar de Grondwet.
Blz.1445
Minister Ter Horst
[...]
De heer Engels sprak over de institutionele dualisering, die ook betekent dat daarbij het ambtenarenapparaat uit elkaar wordt gehaald. Hij heeft gevraagd of het daarbij niet voor de hand ligt om bij de positie van de burgemeester een dergelijk standpunt in te nemen en of het niet problematisch is om dat niet te doen. Wij zien nu juist de ontwikkeling dat er gelukkig niet twee gescheiden ambtenarenapparaten ontstaan, maar dat de afspraak wordt gemaakt dat een vrij bescheiden griffie wordt neergezet en dat de ambtenaren werken voor het college en voor de gemeenteraad. Ik zeg dit maar even, omdat anders misschien het beeld ontstaat dat er sprake is van twee gescheiden ambtenarenapparaten. Dat is niet het geval. Die redenering volgend, zijn wij van mening dat het ook voor de positie van de burgemeester in het geheel niet problematisch hoeft te zijn dat die beide aspecten tegenover de raad en het college in zich heeft en houdt. De heer Engels vroeg of dit kan worden opgenomen in de taakopdracht van de commissie Grondwet. Wij waren even kwijt wat ''dit'' is. Wat wij wel opnemen, is de kwestie die wij nu bespreken over de totstandkoming van grondwetswijzigingen. Dat zal worden voorgelegd aan de commissie Grondwet, maar niet het punt dat de heer Engels heeft genoemd. Wij hechten eraan om de zaak volgordelijk aan te pakken, eerst het hele proces waarmee de staatssecretaris bezig is. Als dat niet tot uitsluitsel zou leiden, hebben wij nog een evaluatief onderzoek. Dat zou voldoende moeten zijn om het niet in de taakopdracht van de commissie Grondwet op te nemen.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Handelingen EK 2007/2008, nr. 34, blz: 1435-1446
-
behandeling Handelingen EK 2007/2008, nr. 34, blz: 1416-1435
-
8 juni 2010
Voortgang:documenten:-
-brief van de minister en de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ter aanbieding van het rapport “Constitutionele normen en decentralisatie. Een evaluatie van Hoofdstuk 7 Grondwet”
voor kennisgeving aangenomen op 22 juni 2010
EK, F
-
-Rapport “Constitutionele normen en decentralisatie. Een evaluatie van Hoofdstuk 7 Grondwet”
-
-
10 maart 2009
nieuwe status: voldaan
Opmerking: Er komt inderdaad nog een grondwetevaluatief onderzoek, zij het niet door de staatscommissie, maar extern (zie Staat van de dualisering, bijlage bij 30 902, E, blz.17) -
17 juni 2008
toezegging gedaan