T01119

Toezegging Wetswijziging Wet implementatie rechtsbeschermingrichtlijnen aanbesteden (32.027)



De minister van EZ zegt de Kamer toe artikel 20 uit de Wira zodanig te herformuleren dat als ter zake van een aanbestedingsgeschil arbitrage is overeengekomen, een vordering tot vernietiging van een arbitraal eindvonnis kan worden ingesteld bij de rechter als bedoeld in artikel 1064 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.


Kerngegevens

Nummer T01119
Status voldaan
Datum toezegging 29 december 2009
Deadline 1 januari 2011
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden prof. mr. H. Franken (CDA)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Brief
Categorie overig
Onderwerpen aanbestedingen
rechtsbescherming
Kamerstukken Wet implementatie rechtsbeschermingsrichtlijnen aanbesteden (32.027)


Uit de stukken

BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 december 2009

De commissie voor Economische Zaken heeft mij bij brief van 22 december jl. verzocht om een nieuw wetsvoorstel (novelle) in te dienen bij de Tweede Kamer teneinde een terminologische verduidelijking op te nemen in bovenvermeld wetsvoorstel.

De verduidelijking betreft het gebruik van de term «vernietiging» in plaats van «beroep» waar het gaat om de mogelijkheid een rechtsmiddel aan te wenden tegen een in een aanbestedingsgeschil gewezen arbitraal vonnis.

In reactie hierop wil ik graag eerst nog eens de achtergrond van de in artikel 20 van het wetsvoorstel gebruikte term «beroep» toelichten. Deze term is gekozen om aan te sluiten bij de terminologie die is opgenomen in artikel 2, negende lid, van de richtlijn die door middel van het voorliggende wetsvoorstel wordt geïmplementeerd.

In de richtlijn is bepaald dat wanneer in een aanbestedingsgeschil gebruik wordt gemaakt van een buitengerechtelijke instantie, moet worden voorzien in procedures waarmee «beroep» kan worden ingesteld bij een onafhankelijke rechterlijke instantie.

In het verslag en in de nota naar aanleiding van het verslag is vervolgens verduidelijkt dat aan de door de richtlijn en het wetsvoorstel vereiste mogelijkheid van «beroep» op een rechterlijke instantie is voldaan met de in artikel 1046 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geregelde mogelijkheid voor partijen bij een arbitrage om een vordering tot vernietiging van een arbitraal eindvonnis in te stellen bij de rechter. De richtlijn verzet zich daar niet tegen.

Tegen deze achtergrond heb ik geen bezwaar tegen het voorstel dat in de brief van de commissie ligt besloten om in de bedoelde zin de mogelijkheid van beroep op de rechter in de wet zelf te verduidelijken.

Het opstellen en in procedure brengen van een nieuw wetsvoorstel voor deze terminologische verduidelijking vind ik echter wel een wat zware procedure. Gegeven hetgeen gewisseld is in het verslag en de nota naar aanleiding van het verslag, is er op dit punt naar mijn mening inhoudelijk immers geen onduidelijkheid. Wachten op een nieuw voorstel zou betekenen dat de implementatietermijn substantieel wordt overschreden en dat de met de wet beoogde bescherming nog niet wordt gerealiseerd.

Ik kan mij in dit geval dan ook een andere benadering voorstellen, waarbij uw Kamer het wetsvoorstel op korte termijn plenair alsnog in stemming brengt, in de wetenschap van de toezegging die ik hierbij graag doe om in

de wet zo spoedig mogelijk de gevraagde verduidelijking alsnog aan te brengen.

Ik streef daarbij naar indiening van een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer in het eerste kwartaal van 2010.

Daarbij denk ik in de lijn van de suggestie in de brief van de commissie aan het aldus herformuleren van de bepaling, dat als ter zake van een aanbestedingsgeschil arbitrage is overeengekomen, een vordering tot vernietiging van een arbitraal eindvonnis kan worden ingesteld bij de rechter als bedoeld in artikel 1064 van het Wetboek van Burgerlijke

Rechtsvordering.


Brondocumenten


Historie