T01143

Toezegging Monitoring en evaluatie van de invoering van de collegegeldsystematiek, ingrijpen bij algemene maatregel van bestuur in het convenant tussen de HBO-raad en de VSNU (31.821)



De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Meurs, Schouw, Leunissen, Laurier en Smaling toe de invoering van de van de voorgestelde collegegeldsystematiek jaarlijks te zullen monitoren en na drie jaar (in 2013) te evalueren. Het beleid van instellingen bij het bepalen van de omvang van het instellingscollegegeld voor verschillende groepen en de gevolgen daarvan voor deze groepen is daarbij een bijzonder aandachtspunt. Bij de evaluatie van het wetsvoorstel in 2013 zullen nut en noodzaak van de uitzonderingsregel in de collegegeldsystematiek inzake lerarenopleidingen en gezondheidszorg opleidingen bezien worden. De minister zal met VSNU, HBO-raad, ISO en LSvB in overleg treden om te bezien in welke vorm de monitoring het beste kan geschieden. De minister zal vervolgens de Eerste en Tweede Kamer een brief sturen waarin hij zijn voornemens daaromtrent bekend zal maken. Als daarvoor aanleiding bestaat kan ingegrepen worden bij algemene maatregel van bestuur in het convenant tussen de VSNU en de HBO-raad. Indien ingrijpen in de afspraak tussen betrokken organisaties nodig is, zullen de Tweede en Eerste Kamer geïnformeerd worden.


Kerngegevens

Nummer T01143
Status voldaan
Datum toezegging 26 januari 2010
Deadline 1 december 2012
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden drs. J.P. Laurier (GroenLinks)
prof. dr. K.M.L. Leunissen (CDA)
prof. dr. P.L. Meurs (PvdA)
dr. A.G. Schouw (D66)
prof. dr. ir. E.M.A. Smaling (SP)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Algemene Maatregel van Bestuur
collegegelden
evaluaties
monitoring
Kamerstukken Versterking besturing bij instellingen voor hoger onderwijs, de collegegeldsystematiek en de rechtspositie van studenten (31.821)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 16 – blz. 629

De heer Schouw (D66):

[…]

Wij hebben een alarmerende brief gekregen van de Landelijke Studenten Vakbond over een afspraak die op 10 december zou zijn gemaakt tussen VSNU, de HBO-raad en de minister over het niet verhogen van het collegegeld voor studenten die al tijdens hun eerste studie met hun tweede studie zijn begonnen; noem het maar de bestaande gevallen. Tijdens het spel worden de spelregels ineens gewijzigd. Inmiddels heeft de HBO-raad laten weten zich niet meer aan deze afspraak van 10 december te kunnen houden. Op grond van het mededingingsrecht zouden er geen prijsafspraken gemaakt mogen worden. Wij vragen de minister wat er precies is afgesproken, hoe hard die afspraken zijn en wat hij zal doen om ervoor te zorgen dat die afspraken ook nageleefd worden. De brief die gisteren is gekomen met antwoorden op vragen uit de Tweede Kamer, geeft geen antwoord op de vragen die ik zojuist heb gesteld. Ik vind die brief onduidelijk. Want met de in de memorie van antwoord aan het woord zijnde leden van de CDA-fractie, zijn wij van mening dat de afspraken in een bestuursakkoord geen juridische binding hebben. Zo ga je in dit land niet om met studenten. Het is vrijwillig. Waarom niet een bij wet geregelde overgangsregeling? Het is nu juist de taak van deze Kamer om het kabinet daarop te wijzen. Waarom wordt dit niet bij wet geregeld? Dat geldt ook voor de bandbreedte van het zogenaamde instellingscollegegeld.

[…]

Handelingen I 2009-2010, nr. 16 – blz. 633, 634

Mevrouw Meurs (PvdA):.

[…]

Ik heb nog een aantal andere prangende vragen bij dit onderdeel van het wetsvoorstel. De minister geeft aan in zijn beantwoording dat het convenant dat de studentenorganisaties, de HBO-raad en de VSNU hebben ondertekend ertoe leidt dat studenten wel twee studies kunnen volgen tegen het wettelijk collegegeld op voorwaarde dat zij die studies gelijktijdig volgen. Zolang de ene studie niet is afgerond, mag met de andere worden gestart zonder dat het extra geld kost. Het is mijn fractie niet duidelijk waarom dit wel zou kunnen en het volgtijdelijk volgen van twee studies niet. Diverse praktijkvoorbeelden maken duidelijk dat het huidige voorstel tot merkwaardige gevolgen kan leiden die naar het oordeel van mijn fractie met het introduceren van deze regeling niet zijn beoogd. In de schriftelijke vragen heeft mijn fractie in dit verband aangegeven dat juist studenten met minder kansen aan het begin van hun schoolcarrière een grote inhaalslag maken door verschillende schoolsoorten te doorlopen dan wel pas later in hun studie weten welke richting ze precies willen kiezen. Dit punt geldt a fortiori voor studenten met een allochtone achtergrond. In de schriftelijke beantwoording erkent de minister dit probleem en ook dat het met deze maatregel voor deze groep nadelig kan uitpakken. Hij verwijst naar andere maatregelen die worden getroffen om niet-westerse allochtone studenten te ondersteunen in hun keuze. Het is echter de vraag of die andere maatregelen wel voldoende soelaas bieden. Hoe kan voorkomen worden dat deze averechtse effecten optreden? Welke ruimte hebben de instellingen om in dezen een eigen afweging te maken, rekening houdend met de specifieke situatie van studenten? Welke mogelijkheden heeft de minister om hen daartoe aan te zetten? Het is naar het oordeel van mijn fractie van groot belang dat de implementatie van deze regeling nauwgezet wordt gevolgd en dat niet drie jaar wordt gewacht met een evaluatie. Deze monitoring zou het ook mogelijk moeten maken om inzicht te krijgen in hoe de maatregel uitpakt in concrete gevallen. Graag horen wij van de minister of, en zo ja hoe, hij voornemens is deze maatregel te monitoren.

Handelingen I 2009-2010, nr. 16 – blz. 636, 637, 638

De heer Leunissen (CDA): In onze schriftelijke behandeling hebben we de collegegeldsystematiek, met name in relatie tot tweede studies, aan de orde gesteld. Het standpunt van de regering dat er voor iedere student één bachelor en één master bekostigd wordt, is helder. Daarvoor is op zichzelf bij een eerste overdenking ondersteuning op zijn plaats. Moeilijker wordt het als in het ″Bekostigingsakkoord Hoger Onderwijs″ d.d. 22 oktober 2007, tussen de VSNU, de HBO-raad, het ISO, de LSVb en de minister van OCW wordt bepaald – ik citeer: ″Het collegegeld dat de student voor zijn opleiding dient te betalen, is niet rechtstreeks gekoppeld aan de bekostiging of de studieduur van de student, maar is het wettelijk tarief, ongeacht de leeftijd van de student voor zo lang de betreffende student nog niet het getuigschrift voor de opleiding die gevolgd wordt, heeft behaald. De student – dit vindt mijn fractie belangrijk – wordt daarbij aangemoedigd, zich maximaal te ontplooien door zijn recht op een (gratis) tweede inschrijving bij een andere opleiding en/of instelling.″ Ook als de student het getuigschrift behaalt, maar nog bezig is met het volgen van een tweede opleiding blijft de mogelijkheid tot inschrijving tegen een collegegeld, dat niet meer bedraagt dan het wettelijk collegegeld, behouden. Daarenboven wordt dit geregeld in een bestuursconvenant en dus niet in de wet. Daardoor maakt deze regeling geen deel uit van de wetswijziging. Dit is in mijn ogen extra relevant geworden, nu de HBO-raad lijkt weg te lopen bij het akkoord. Men stelt nu van die zijde: nu het niet wettelijk is geregeld, willen we de ruimte om onze gang te gaan. Is, gegeven deze ontwikkeling, het toch niet verstandiger om de afspraken uit het convenant in een algemeen bindend voorschrift vast te leggen, ook al is men een aantal dagen geleden met de HBO-raad tot een ad-hocoplossing gekomen? De CDA-fractie staat positief ten opzichte van de maatregel om twee gelijktijdige studies tegen wettelijk collegegeld te laten volgen, omdat het talent stimuleert, maar zij ziet deze dan ook graag in een wettelijke verankering vastgelegd. De regering heeft hier blijkbaar een andere visie op. Zou de regering haar zienswijze in dezen nader kunnen toelichten?

[…]

De heer Smaling (SP):

 […]

Mijn tweede bezwaar betreft de wet versus het convenant. Iedereen heeft het al gehad over het bekostigingsakkoord uit 2007 tussen de VSNU, de HBO-raad en de studentenorganisaties aangaande de financiering van tweede studies. De HBO-raad laat de Kamer per brief van 6 januari jongstleden min of meer weten zich met de wet van vandaag in de hand niet meer gebonden te voelen aan dit akkoord. Misschien acht de minister dit inmiddels gerepareerd, maar waarom organiseert de minister strijdigheid tussen een wet en een convenant, om vervolgens een beroep op betrokken partijen te doen om het convenant te respecteren? Dit is voor mijn fractie echt een heel cruciaal punt. Waarom staat er iets anders in de wet? Het lukt mij niet om dit te begrijpen en ik krijg daar een soort ″Van Gaalgevoel″ bij, maar dan de beleefde versie: is de minister nu zo slim of ben ik nu zo dom? Strikt genomen zou deze minister het convenant moeten opzeggen als deze wet erdoor komt.

[…]

Handelingen I 2009-2010, nr. 16 – blz. 669

Minister Plasterk:

[…]

Ik kom toe aan het convenant, dat overigens niet door mij is gesloten. Ik was daar geen partij in, maar ik heb het altijd wel serieus genomen. Dat convenant zegt dat zij die een studie reeds zijn aangevangen op het moment dat ze met een tweede studie beginnen, die tweede studie mogen afmaken voor het lage collegegeld. Verder worden geen beperkingen gesteld aan het moment waarop die overlap plaatsvindt. Ik hecht eraan te zeggen dat dat convenant niet in strijd is met het voorliggende wetsvoorstel. Dat zegt: instellingen moeten minimaal voor de categorie die nog niet hoger opgeleid zijn het lage collegegeld hanteren. Daarnaast staat het de instellingen vrij om instellingscollegegeld te vragen. Als in het convenant staat dat de instellingen die vrijheid voor een deel niet gebruiken, omdat zij zich ertoe verplichten om, als men reeds was aangevangen met de tweede studie, het collegegeld te houden op de hoogte van het wettelijk collegegeld, is dat hun volledige vrijheid, en dus niet in strijd met dit voorstel. Ik heb er goed nota van genomen dat het convenant er ligt. Ik heb met de koepels afgesproken dat ze dat in ieder geval voor drie jaar zullen honoreren. Dan wordt geëvalueerd wat het effect ervan is, waarbij ook kan worden gekeken of dat leidt tot onbedoelde effecten. Pas na de evaluatie is aan de orde dat het convenant eventueel wordt veranderd, dan wel wordt opgeschort. Daarvan is de Kamer altijd op de hoogte. Er is altijd nog een moment waarop kan worden besloten om in te grijpen, als wij vinden dat er onwenselijke dingen gebeuren. De heer Leunissen vroeg waarom dat niet nu wordt vastgelegd, als wij dat wat in het convenant staat, zo verstandig vinden. Mijn neiging is om te zeggen: de instellingen hebben dit vrijwillig zo afgesproken met de studenten, en laat dat nu gebeuren. Wel moet het goed worden gemonitord. Ik zeg toe dat dat jaarlijks zal gebeuren. Dan kunnen we over drie jaar kijken hoe het in de praktijk uitpakt. Dat lijkt me een goed moment om vervolgstappen te overwegen.

De heer Smaling (SP): De minister zegt dat er geen strijd is tussen die twee zaken. De crux van dit onderdeel van de wet is dat er wel strijd is. Er staat iets in de wet wat zich niet verhoudt tot wat in het convenant staat. De hardheid van wat in de wet staat, en de relatieve vrijblijvend-heid en opzegbaarheid van wat in het convenant staat, verhouden zich volgens ons totaal niet tot elkaar. Dat is een breekpunt voor mijn fractie.

Minister Plasterk: Als de wet zegt dat je niet harder dan 50 mag rijden, en iemand verbindt zich er vrijwillig aan om niet harder te rijden dan 40, dan is dat toch niet in strijd met de wet? De wet stelt dat categorie X een gegarandeerd laag collegegeld moet hebben, terwijl de instellingen daarnaast met de studenten afspreken dat ook categorie Y voor de komende drie jaar in aanmerking komt voor het lage collegegeld. Het convenant wordt niet opgezegd dan nadat dat is geëvalueerd. Dan zie ik geen strijdigheid tussen convenant en wet.

De heer Smaling (SP): Waarom staat het ″in the First place″ in de wet, als je het volgens het convenant wilt regelen?

Minister Plasterk: Ik wil waarschuwen voor het woord ″je″, en zal aangeven wie wat afsluit. Ik heb het convenant niet afgesloten. Het voorstel van wet, in de Tweede Kamer alleen niet door D66 en de SP gesteund, houdt in dat ervoor wordt gekozen dat de overheid in ieder geval een opleiding van hoger onderwijs garandeert voor het lage collegegeld, terwijl tegelijkertijd de regel wordt afgeschaft dat de overheid de grens bij 30 legt. Een leven lang leren dus, in plaats van een leeftijdsgrens. Het convenant komt daarbovenop, en is afgesloten tussen de koepels van de instellingen en de studenten. Ik vind het overigens een verstandig convenant.

De heer Leunissen (CDA): Hoe hard is dat convenant? U zegt dat u het niet hebt afgesloten, maar dat u er wel achter staat. De minister moet toch wel enorm geschrokken zijn toen de HBO-raad roet in het eten gooide. Is hij niet bang dat dit zich zal herhalen en dat hij voortdurend de gevallen gaten moet dichten?

Minister Plasterk: Ik ga eerst in op de vraag hoe hard het convenant is. De koepels van de hbo-instellingen en VSNU-instellingen hebben hun handtekening gezet onder een convenant dat zij met studenten hebben gesloten. Ik ga ervan uit dat zij staan voor wat zij hebben afgesproken. Schrok ik toen bleek dat er bij de HBO-raad toch nog een moment van aarzeling was? Ja, daar schrok ik van. Ik ben toen onmiddellijk het gesprek aangegaan met de HBO-raad. Ik heb gevraagd hoe het zat en wat de raad zorgen baarde. Ik wil hier ook in alle openheid met de Kamer delen wat die zorgen waren. De zorgen betroffen de bekostiging. De bekostiging is één bedrag; het gaat om een verdelingsmodel van de bekostigingen over de individuele instellingen, dus grosso modo maakt het allemaal niet zo veel uit. Zo maakte men zich er zorgen over dat mensen die bijvoorbeeld een kunstvakopleiding doen, veel vaker een tweede studie zouden doen. Dat zou dus in de bekostiging ongunstig uitpakken. Op basis daarvan heb ik toegezegd dat wij die zorg zouden wegnemen. Daar bleken de andere instellingen in de hbo-sector geen bezwaar tegen te hebben. Het blijft dus ook bekostigd voor diezelfde periode. Toen heb ik gevraagd of de HBO-raad mij een lol wilde doen en een brief wilde sturen aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Excuses voor het feit dat deze brief zo laat komt, maar u hebt die brief gekregen waarin men schrijft dat men zich aan dat convenant zal houden.

Handelingen I 2009-2010, nr. 16 – blz. 671

Minister Plasterk: Ik heb nog geen antwoord gegeven op de vraag welke instrumenten mij ter beschikking staan om de koepels daaraan te houden. Ik benadruk opnieuw dat mijn ervaring met de koepels tot nu toe is dat zij zich aan de afspraken houden. Een enkele keer is er een verduidelijkend gesprek nodig, maar men neemt zijn verantwoordelijkheid. Ik wil ook geen zwaardere instrumenten inzetten dan nodig zijn, omdat de opstelling van de koepels daartoe geen aanleiding geeft. Als wij dit zouden wensen, zouden wij bijvoorbeeld bij algemene maatregel van bestuur maatregelen kunnen nemen, maar ik wil dit niet gezegd hebben als een soort dreiging of een stok achter de deur. Dan wordt de indruk gewekt dat ik verwacht dat de koepels zich daar niet aan zouden houden. Zij kunnen echter niet zomaar zeggen: wij scheuren het door en de studenten hebben het nakijken. Dan zou ik inderdaad in actie moeten komen.

Handelingen I 2009-2010, nr. 16 – blz. 672

Minister Plasterk:

[…]

Over de monitoring heb ik reeds gesproken. Ik heb een toezegging gedaan aan de heer Leunissen om daarover jaarlijks te rapporteren. Daarmee denk ik dit onderwerp behandeld te hebben.

[…]

Handelingen I 2009-2010, nr. 16 – blz. 675, 676

Mevrouw Meurs (PvdA): Naar aanleiding van de discussie over het collegegeld heb ik in mijn bijdrage gevraagd om monitoring, echter niet in algemene, maar in vrij specifieke zin. Wij hebben in de Kamer allerlei discussies gehad over het grijze gebied en de mogelijke averechtse effecten. Mijn vraag was of er ook een vorm van monitoring mogelijk is waarin je juist wat meer inzicht krijgt in wat er precies gebeurt in concrete gevallen, opdat je wat meer inzicht krijgt in wat de consequenties zijn van één bachelor en één master voor diverse categorieën studenten. Er is nu sprake van één maatregel die verschillend kan uitpakken voor verschillende groepen studenten. De minister heeft een algemene monitoring toegezegd, maar ik wil op dit punt graag zijn antwoord vernemen.

Minister Plasterk: Mag ik, gehoord de vraag van mevrouw Meurs en eerder de vraag van de heer Leunissen, met u afspreken dat ik in overleg zal treden met de koepels van de HBO-raad en de VSNU en met studentenorganisaties om te bezien in welke vorm wij de monitoring het beste kunnen doen? Ik zal de Eerste en de Tweede Kamer vervolgens een brief sturen waarin ik mijn voornemen bekend zal maken. De Kamer kan dan beoordelen of zij dit acceptabel vindt. Dan kom ik bij de vragen en opmerkingen van de heer Leunissen. Over de raad van toezicht heb ik al gesproken. Ik heb zo-even toegezegd dat ik de Kamer zal informeren over de monitoring. Ik heb gezegd dat het instellingen vrij staat om hun eigen beleid te vormen. Waar men hiertoe niet wettelijk verplicht is, zal ik entameren om, als daar aanleiding toe is, lage collegegelden te vragen. Wij komen hierop terug bij de bespreking van het onderwerp van ambitie en de ambitieuze student.

[…]

Handelingen I 2009-2010, nr. 16 – blz. 679, 680

De heer Laurier (GroenLinks):

[…]

Ik had daar een driedeling in gemaakt. De eerste categorie was: briljant en breed georiënteerd. In relatie daarmee zeggen wij dat ook tijdelijkheid van belang is. Ik had de indruk dat de minister een en ander een beetje wegdefinieerde door ″briljant″ te definiëren als ″twee studies tegelijk kunnen volgen″. Dat vind ik een te gemakkelijke escape. De tweede categorie waren de taaie doorzetters. Daarbij is het heel belangrijk dat een en ander gebeurt in het kader van emancipatie en het sociale stijgen. De minister zegt: ik erken het probleem, maar de systematiek van de wet is nu eenmaal anders. Dat is ook niet een geheel bevredigend antwoord. De laatste categorie bestaat uit de pechvogels. Daarvan zegt de minister: die moeten maar zo snel mogelijk een andere studie gaan volgen. Daarmee negeert hij enigszins dat het je realiseren dat je de verkeerde studie volgt of dat je voorkeur bij een andere studie ligt, soms later in de studie aan de orde kan komen.

[…]

Mevrouw Meurs (PvdA):

[…]

Vanavond is er al een hele discussie gevoerd, en daarvoor ook al schriftelijk, over de relatie tussen de collegegeldregeling in dit voorstel en het scouten van talent. Vanuit sommige fracties is naar voren gebracht dat met dit voorstel de weg naar het stimuleren van talent wordt afgesneden. Mijn fractie kan deze stelling niet zomaar onderschrijven. Daarom vraagt zij met klem om die goede monitoring. Wij willen immers inzicht krijgen in de effecten die deze collegegeldregeling in de praktijk sorteert. In mijn bijdrage heb ik juist de andere kant naar voren gebracht. Ik heb aandacht gevraagd voor studenten met minder kansen aan de start van hun schoolloopbaan. Ook voor hen is het belangrijk om te weten hoe deze voorstellen uitpakken in de praktijk. Met andere woorden:

de drie categorieën van de heer Laurier zouden een goede plek moeten krijgen in de monitoring, maar ik kan niet van tevoren al zeggen of het goed of slecht uitpakt voor een of meerdere van deze categorieën. Ik dank de minister dus voor zijn toezegging in dezen. Wij wachten zijn bericht over de opzet van de monitoring af.

[…]

Ten slotte blijft mijn fractie aarzelingen houden bij de twee uitzonderingen. Ik heb daarover niet meer geïnterrumpeerd. Wij moeten eerlijk bekennen dat wij niet denken dat met deze twee uitzonderingen het arbeidsmarktprobleem in de gezondheidszorg en het onderwijs helemaal opgelost zal kunnen worden. Als wij over drie jaar die evaluatie hebben, denk ik dat het belangrijk is opnieuw naar dit punt te kijken. Dan kunnen wij in z’n geheel beoordelen of de doelstellingen van de wet zijn gerealiseerd en hoe het convenant heeft gewerkt.

De heer Leunissen (CDA):

[…]

Met het convenant en de dubbele studie tegen wettelijk collegegeld hadden wij nogal wat moeite aan het begin van dit debat. Het kwam als een boterzacht convenant op ons over. De minister heeft heel nadrukkelijk gezegd dat er sprake is van een hard convenant. Hij baseert dat op goed overleg met de koepels. Hij zet daar een jaarlijkse monitoring op en als er aanleiding toe is, is de minister bereid om middels bijvoorbeeld een AMvB nadrukkelijk in te grijpen. Ik denk dat wij er op dit moment van uit moeten gaan dat dit de komende drie jaar zonder problemen gaat verlopen. Ik denk dat de uitzonderingen voor de volgtijdelijke studies voor wettelijk collegegeld in het onderwijs en de gezondheidszorg pragmatisch tot stand zijn gekomen. Daar is vanmiddag al over gedebatteerd. Ik hoop wel dat is geregeld dat deze mensen na hun afstuderen in Nederland werkzaam blijven en niet naar het buitenland vertrekken.

De heer Smaling (SP): Ik constateer een hoop licht tussen de eerste en de tweede termijn van de heer Leunissen. Ik ben benieuwd of de beantwoording dusdanig was dat die slag zo gemakkelijk te maken was. Ik heb hier ook een brief van het Christen Democratisch Jongeren Appèl, een heel goede brief waarin het zich bijzonder druk maakt over dit wetsvoorstel. Heeft de heer Leunissen nog steeds het idee dat hij hier ook namens de CDA-jongeren spreekt?

De heer Leunissen (CDA): Ik ben nog niet helemaal uitgesproken. Ik zou straks nog even willen terugkomen op dat convenant in het kader van de talentontwikkeling.

De heer Smaling (SP): U zegt dat die drie jaar u geruststellen. Ik had de indruk dat dit u in eerste termijn niet geruststelde. Ik wil graag horen waarom dat nu anders is.

De heer Leunissen (CDA): De minister heeft zich garant gesteld. Hij zal erop toezien dat het convenant in goed overleg met de koepels tot uitvoering wordt gebracht. Hij zal dat jaarlijks monitoren en als er iets niet in orde is, zal hij hard ingrijpen en het aan de orde stellen. Ik moet ervan uitgaan dat dit op deze manier gebeurt en dat wij daar dus in dit opzicht vrede mee hebben.

De heer Laurier (GroenLinks): De heer Leunissen zegt bang te zijn geweest voor een boterzacht convenant. Dat convenant is hard. Dat roept toch een andere vraag op. Deze wet heeft geen horizon en loopt door, maar het convenant heeft wel duidelijk een horizon. Hoe ziet de heer Leunissen de situatie daarna dan? Laat hij dat volledig vrij? Of is hij eigenlijk, verwijzend naar de mogelijkheid van een AMvB, van mening dat als er na drie jaar geen convenant meer komt, het dan per AMvB geregeld moet worden?

De heer Leunissen (CDA):

[…]

Nu kom ik even terug op het convenant. In het kader van de facilitering van het opleiden van high potentials is het de vraag of dat wat in het convenant is geregeld als basis zou kunnen dienen, als de monitoring en de evaluatie daartoe aanleiding geven, om dat op te nemen in dat wetsvoorstel Ruim baan voor talent. Ik hoop dat in datzelfde wetsvoorstel Ruim baan voor talent ook aandacht is voor complementaire studies gericht op het wetenschappelijk en maatschappelijk veld. Dat geldt ook voor de masteropleidingen. Voor een groot deel steunen wij de verhelderende vragen die door de heer Schuurman zijn gesteld. Wij zien dan ook uit naar de beantwoording van de vragen die ik nog niet in mijn tweede termijn aan de orde heb gesteld.

Handelingen I 2009-2010, nr. 16 – blz. 682, 683

Minister Plasterk:

[…]

Mevrouw Meurs vroeg om in de evaluatie terug te komen op de uitzonderingen die worden gemaakt voor de gezondheidszorg en het onderwijs. Ik zeg dat toe.

[…]

Het monitoren van de uitvoering van het convenant heb ik toegezegd, in reactie op de heer Leunissen.

Minister Plasterk:

[…]

In reactie op de heer Laurier nog het volgende. Wat betekenen studenten die een tweede studie volgen voor het convenant? De koepels en de studenten hebben afspraken, waarbij ik ervan uitga dat deze worden nagekomen, of dat nieuwe afspraken worden gemaakt. Dat moeten we dan bezien in het kader van de evaluatie die dan heeft plaatsgevonden. De instellingen moeten uiteraard tijdig wijzigingen onder studenten kenbaar maken. Ik kan mij voorstellen dat dat geen onverwachte effecten heeft voor mensen die hun keuze hebben gebaseerd op het convenant zoals het gold. Daar zal altijd een overgangsbepaling voor in het leven worden geroepen. Nogmaals, ik wil me niet te veel deelgenoot van het convenant maken, maar het lijkt mij wel in de rede liggen dat je mensen niet over drie jaar onverwacht confronteert met iets wat ze niet wisten toen ze hun keuze maakten. Dat is meer een opvatting die ik hier en nu meegeef, dan iets anders. Overigens heeft de medezeggenschap altijd het adviesrecht op het gebied van het instellingscollegegeld. Daar kan dus ook nog serieus naar worden gekeken.

De heer Laurier (GroenLinks): De minister zegt dat hij dat niet in de rede vindt liggen, maar dat is mij eigenlijk een beetje te zacht. Je zult maar in het derde jaar van het convenant moeten overwegen of je een tweede studie gaat volgen, wat volgens de minister toch hét criterium van excellentie is. Zou de minister dan niet beter kunnen garanderen dat iemand die in het derde jaar nog die keuze maakt, linksom of rechtsom onder het regime van het wettelijk collegegeld valt?

Minister Plasterk: Ik vind dat net iets te veel gevraagd. Dan zou ik iets moeten garanderen over een convenant waarin ik strikt genomen geen partij ben. Ik kan niet verder gaan dan te zeggen: mij lijkt het in de rede te liggen dat de convenantpartners dat in hun gesprekken zullen meenemen. Meer ruimte heb ik niet. Anders maak ik mij te veel deelgenoot van een convenant waarvoor ik niet getekend heb.

De heer Laurier (GroenLinks): Nu maakt de minister het een klein beetje te gemakkelijk voor zichzelf. In mijn eerste termijn heb ik gevraagd wat de sancties zijn om iets te doen aan het niet nakomen van het convenant. De minister zei toen dat hij als stok achter de deur nog een AMvB heeft. Ik heb niet gezegd dat de minister het moet regelen, maar met de positieve intentie van het convenant kan ik mij voorstellen dat hij zegt: linksom of rechtsom wordt dat geregeld. De convenantpartijen kunnen dat afspreken, maar hij houdt wel een stok achter de deur. Dat is net iets harder dan ″het ligt in de rede″.

Minister Plasterk: De heer Laurier herhaalt niet precies mijn antwoord. Ik heb gezegd: om te beginnen ga ik ervan uit dat, als eerbiedwaardige organisaties als VSNU en HBO-raad iets met eerbiedwaardige organisaties als de studentenorganisaties afspreken, zij staan voor hun afspraak. Ik ga ervan uit dat er geen stok achter de deur nodig is. Op zijn doorvragen heb ik gezegd: mocht men volgend jaar van niets weten, zodat er een situatie ontstaat die ik niet verantwoord vind, dan kan ik altijd nog schermen met een AMvB. Maar dat is nadrukkelijk niet bedoeld als dreigement, want ik vind dat je zo niet met elkaar moet omgaan. VSNU en HBO-raad moeten staan voor hun afspraken. Daarom is het passend dat ik nu niets garandeer, maar niet verder ga dan te zeggen: ″het ligt in de rede″.

De heer Leunissen (CDA): U hebt gezegd dat het convenant zal worden gemonitord. Als daarvoor aanleiding bestaat, kan worden ingegrepen via een AMvB. Klopt dat?

Minister Plasterk: Dan kan ik ingrijpen; dat is juist. Dan zal ik de Kamers informeren. Dat is namelijk niet niks, want dan ben ik aan het ingrijpen in een afspraak die eerbiedwaardige organisaties met elkaar hebben gemaakt. Ik ga ervan uit dat dat niet nodig is, en dat men nota heeft genomen van wat de meerderheid van beide Kamers en de regering hiervan vinden.

Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 29 januari 2010 blz. 1, 2

[…]

Met het wetsvoorstel versterking besturing wordt de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek gewijzigd in verband met de verbetering van het bestuur bij instellingen voor hoger onderwijs, de collegegeldsystematiek en de rechtpositie van studenten. Op 26 januari 2010 heeft de Eerste Kamer dit wetsvoorstel (31 821) behandeld. De stemming over het wetsvoorstel is voorzien op 2 februari 2010. Naar aanleiding van de behandeling van het wetsvoorstel in uw Kamer stel ik vast dat het wetsvoorstel in algemene zin breed wordt gedragen. Conform het verzoek van uw Kamer ga ik in deze brief nader in op verschillende aandachtspunten inzake de collegegeldsystematiek. Daaraan voorafgaand maak ik van de gelegenheid gebruik de toezeggingen die ik bij de behandeling van het wetsvoorstel heb gedaan onder uw aandacht te brengen.

[…]

  • c. 
    De invoering van de voorgestelde collegegeldsystematiek zal jaarlijks worden gemonitord en na drie jaar (in 2013) geëvalueerd. Het beleid van instellingen bij het bepalen van de omvang van het instellingscollegegeld voor verschillende groepen en de gevolgen daarvan is daarbij een bijzonder aandachtspunt.
  • d. 
    Bij de evaluatie van het wetsvoorstel in 2013 zullen nut en noodzaak van de uitzonderingsmaatregel in de collegegeldsystematiek inzake lerarenopleidingen en gezondheidszorg opleidingen bezien worden.

Brondocumenten


Historie