T01162

Toezegging Uitleg KNMG over gebruik verwijsindex (31.855)



De minister voor Jeugd en Gezin zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de leden Dupuis, Van de Beeten, Slagter-Roukema en Engels, toe met de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) in gesprek te gaan over de uitleg die de KNMG geeft aan het gebruik van de verwijsindex.


Kerngegevens

Nummer T01162
Status voldaan
Datum toezegging 26 januari 2010
Deadline 1 januari 2011
Verantwoordelijke(n) Minister voor Jeugd en Gezin
Kamerleden mr. R.H. van de Beeten (CDA)
prof.dr. H.M. Dupuis (VVD)
prof. mr. J.W.M. Engels (D66)
drs. T.M. Slagter-Roukema (SP)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport / Jeugd en Gezin (VWS/JG)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen artsen
KNMG
verwijsindex risicojongeren
Kamerstukken Verwijsindex risicojongeren (31.855)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 16 – blz. 612

Mevrouw Dupuis (VVD): Wat de zwijgplicht betreft het volgende. Ook artsen zullen meedoen aan de verwijsindex. De artsenorganisatie KNMG heeft hierover op 22 december jongstleden een brief geschreven. In onze ogen is het standpunt van de KNMG inzake het al of niet meedoen door artsen aan een verwijsindex te beperkend. […]

Handelingen I 2009-2010, nr. 16 – blz. 614

De heer Van de Beeten (CDA): […] Het is mij overigens opgevallen in het antwoord van de minister op de vraag van de vaste commissie naar zijn reactie op de KNMG-brief, dat hij de uitleg van de wet door de KNMG betreurt, maar zich er kennelijk verder bij neerlegt. Zie ik dat juist en wat heeft dat dan voor gevolgen voor andere professionals, zo zou ik de minister willen vragen. […]

Handelingen I 2009-2010, nr. 16 – blz. 621

Mevrouw Slagter-Roukema (SP): […] Mijn fractie zou het een goed idee vinden als de minister in overleg met de KNMG treedt om ervoor zorg te dragen dat ministerie en koepelorganisatie met één mond praten waar het het gebruik van de VIR door medische professionals betreft. Als het op dit niveau al onduidelijkheid geeft, zal dat in het veld alleen maar extra spelen, vrezen wij.

Handelingen I 2009-2010, nr. 16 – blz. 625

De heer Engels (D66): […] Hoe beziet de minister dit advies van de KNMG in het licht van zijn opmerkingen over de context van de jeugdige? Vindt de minister dat artsen sneller moeten melden dan de KNMG nu adviseert? Is de minister verder voornemens om de rol van de arts nader te specificeren, zoals de KNMG vraagt?

Handelingen I 2009-2010, nr. 16 – blz. 652

Minister Rouvoet: Er is gevraagd wat ik doe met de brief van de KNMG, en of ik mij daarbij neerleg. Het is goed dat het Rijk op dit punt met één mond spreekt. Wel hebben wij allen onze eigen verantwoordelijkheden. De minister zorgt ervoor dat de VIR ter beschikking komt, en de KNMG is, evenals alle andere beroepsgroepen en koepelorganisaties, mee verantwoordelijk voor het op een professionele manier gebruiken daarvan. In mijn brief aan de Kamer heb ik duidelijk aangegeven dat ik het betreur dat de KNMG een onnodig te beperkende uitleg geeft aan de verwijsindex. Ik vond het nodig dat duidelijk te maken aan de KNMG en het veld, ook via de brief aan de Kamer. Uiteraard zal daarover nog worden doorgesproken met de KNMG. Ik proef nog te vaak dat te weinig onderscheid wordt gemaakt tussen het doen van een melding en het daarop volgende contact tussen professionals, en dus het uitwisselen van informatie. Het doen van een melding raakt nog niet aan een beroepsgeheim. Natuurlijk is in het daarop volgende contact tussen de huisarts en andere instanties, de eerste gehouden aan wat in de WGBO staat over het wel of niet uitwisselen. Dat is en blijft aan de hulpverlener, zoals ook nu al het geval is. Ook nu moet een huisarts zich heel goed afvragen, als hij met een hem bekende hulpverlener in eenzelfde gemeente contact heeft, wat hij wel en niet mag uitwisselen. Dat verandert natuurlijk niet door het feit dat je nu te maken kunt krijgen met een ruimere kring van meldende instanties. Het blijft een professionele afweging wat je vervolgens mag uitwisselen, en wat dienstig is aan de hulpverlening volgens ″één gezin, één plan″. Ik vind het jammer dat de KNMG daaraan een te beperkende uitleg geeft en ik hoop, wellicht door een goed gesprek, dat dat ruimer kan worden aangegeven. Artsen zijn gehouden aan de WGBO, wat het voluit meedoen in de VIR niet uitsluit.

Handelingen I 2009-2010, nr. 16 – blz. 652-653

Mevrouw Slagter-Roukema: Ik ben blij met deze laatste toezegging van de minister. Wil hij nog iets beter naar de argumentatie kijken? Het blijft nu een beetje bij het uitwisselen van standpunten: het is alleen maar ″dat″-informatie, en geen ″wat″-informatie. De KNMG vindt dat ″dat″-informatie ook al ″wat″-informatie kan zijn, bijvoorbeeld als het om een verslavingsarts gaat. Als je een melding krijgt, gaat het dan alleen om de naam en het telefoonnummer, of staat er direct al de functie bij? Misschien zou dat iets wegnemen van de bezwaren. Dat argument is in de ogen van mijn fractie toch wel valide. Ik vind dat daarop te weinig wordt ingegaan.

Handelingen I 2009-2010, nr. 16 – blz. 653

Minister Rouvoet: […] Dat neemt niet weg dat ik de observaties van mevrouw Slagter goed heb gehoord. Die vind ik van belang met het oog op een eventueel vervolgtraject richting de medische beroepsgroep, in het kader van de brief van de KNMG. Ik ben

zeer gaarne bereid – ik heb daar een belang bij – om het gesprek met de Kamer hierover goed aan te gaan. Ik zal haar opmerkingen daarbij zeker in gedachten houden.


Brondocumenten


Historie